Door: Leen
Datum: 02-07-2021 | Cijfer: 9.1 | Gelezen: 7826
Lengte: Lang | Leestijd: 21 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Dagboek, Dating, Droom, Eerste Keer, Ontmaagd, Tiener, Verlangen,
Lengte: Lang | Leestijd: 21 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Dagboek, Dating, Droom, Eerste Keer, Ontmaagd, Tiener, Verlangen,
Vervolg op: Verlangen - 2: De Fietstocht
De Honingpot
De schelle schoolbel galmt over de betonnen speelplaats. Het is een geluid dat perfect past bij de hoofdpijn die achter mijn ogen zeurt. Ik leun tegen de ruwe, met graffiti bekladde muur en probeer onzichtbaar te zijn, een grijze vlek in de kakofonie van schreeuwende en lachende leerlingen. Maar onzichtbaar zijn is een luxe die ik vandaag niet krijg.
"Dus. Je date." De stem van Eva snijdt door mijn gedachten als een roestig mes. Ik krimp in elkaar nog voor ik opkijk. Ze staat er, met die eeuwige, lichte spottende glimlach om haar lippen, haar armen over elkaar geslagen. Een houding die zowel verveling als minachting uitstraalt.
Mijn maag krimpt samen. "Hoe weet jij…" Mijn stem is een hees gefluister.
Ze lacht, een kort, scherp geluid zonder enige warmte. "Leentje, liefje. De hele school weet het. Het nieuws ging sneller rond dan de chlamydia in het vijfde jaar."
Een vloek borrelt op in mijn keel, heet en bitter. Els. Die trut heeft me niet alleen die rampzalige fietstocht met Carl door de strot geramd, ze heeft het blijkbaar ook als een trofee rondgebazuind. Tenzij… Mijn ogen vernauwen zich. Tenzij de poppenspeler recht voor me staat.
"Was jij dit?" vraag ik, mijn stem nu harder.
Eva tilt een perfect gevormde wenkbrauw op. "Was ik wat, schat?"
"Heb jij dit geregeld? Die hele 'date'?"
Ze laat een diepe, theatrale zucht ontsnappen. "Waarom, in godsnaam, zou ik me bezighouden met jouw ellendige leventje? Ik heb wel betere dingen te doen." De minachting druipt van elk woord.
De hitte schiet naar mijn wangen. Ik voel het bloed bonzen in mijn oren, een vernederende, verraderlijke warmte. Mijn blik schiet over haar schouder, naar de andere kant van de speelplaats. En daar staat hij. Carl. Hij lacht. Zijn hand rust achteloos op de onderrug van een meisje met perfect, gebleekt blond haar. Ze giechelt en duwt speels tegen zijn borst. Het is een tafereel van een pijnlijke, moeiteloze perfectie.
Ik draai mijn hoofd terug naar Eva en stoot de woorden eruit. "Als je echt wilt weten hoe mijn date was, kijk dan daarheen. Dat is je antwoord."
Eva volgt mijn blik, haar ogen nemen de scène in met een klinische desinteresse. Ze schudt langzaam haar hoofd. "Tja. Je hebt het duidelijk verkeerd aangepakt."
"Denk je?" mompel ik sarcastisch.
"Maar," zegt ze, en haar ogen fonkelen nu met een vreemd soort vuur, "het is nog niet te laat."
Ik frons. "Waar heb je het over?"
"Ooit gehoord van de bijtjes en de bloemetjes? Of in jouw geval, de honing?"
"Nee," antwoord ik, volledig de draad kwijt.
Eva zucht opnieuw, alsof ze met een kleuter praat. "Carl is de bij. Bijtjes willen maar één ding: honing. Simpel. Als jij hem geeft wat hij wil, dan… bingo."
"Honing?" De verwarring maakt me duizelig.
Ze rolt met haar ogen. "Je poesje, idioot. De honingpot." De woorden zijn grof, direct, en ze slaan de lucht uit mijn longen. "Een man wil neuken. Jezus, is dat nu echt zo moeilijk te vatten?"
De brutaliteit van haar uitspraak laat me naar adem happen. "Dus… ik moet met Carl naar bed?"
Eva schudt haar hoofd, haar geduld is duidelijk op. "Nee! Niet zomaar. Dat is voor losers of voor als je getrouwd bent en al drie kinderen hebt. Op onze leeftijd? Nu moet je spelen. Ervaring opdoen." Een echo van de holle woorden van mijn moeder flitst door mijn hoofd: Geniet van je jeugd, het zijn de mooiste jaren van je leven. Wat een grap.
"Hoe dan?" zucht ik, de wanhoop nabij.
"Je laat hem proeven," doceert ze, haar stem een samenzweerderig gefluister. "Een likje hier, een drupje daar. Je laat hem de pot zien, je belooft hem dat hij alles mag hebben, ooit. Je kust hem tot hij niet meer weet waar hij het zoeken moet, je laat zijn handen wat dwalen… maar de pot zelf? Die blijft potdicht. Tegen de tijd dat hij doorheeft dat hij de hoofdprijs nooit zal winnen, ben je maanden verder en is het tijd voor een nieuw speeltje."
"Ah…" is het enige wat ik kan uitbrengen. Mijn hoofd tolt.
"Succes ermee." Met die woorden draait ze zich om en verdwijnt ze in de menigte, me achterlatend in een mist van verwarring en walging. Haar woorden blijven als gif in mijn hoofd hangen. Even, een heel klein, lelijk moment, overweeg ik haar advies. Maar dan zie ik het beeld weer voor me: Carl die na onze fietstocht "Ik zie je snel weer" zei, met de lege, nietszeggende blik van iemand die al aan het bedenken is hoe hij me de volgende dag kan ontlopen. Nee. Ik ga mezelf niet zo voor schut zetten.
Terwijl ik daar sta, verzonken in mijn eigen miserie, duikt er een nieuwe plaaggeest op. "Leentje!"
Ik kijk op. Els. Ze staat voor me met een stalen, opgewekte grijns. "Ha," breng ik eruit. Een ongemakkelijke stilte valt tussen ons. Zij kijkt me verwachtingsvol aan, ik kijk haar aan met pure haat.
"Die date…" begin ik, mijn stem scherp van ingehouden woede.
"Ja! Hoe was het?" vraagt ze, haar nieuwsgierigheid zo vals als haar wimpers.
"Heb jij dat geregeld?"
"Ja! Goed, hè?" Ze straalt, alsof ze me zojuist een nier heeft gedoneerd.
"Waarom?" vraag ik, kortaf en ijskoud.
"Nou, ik zag toch dat jullie elkaar leuk vonden? Jullie durfden allebei de eerste stap niet te zetten, dus ik dacht, ik help een handje."
En het ergste is, ze heeft verdomme nog gelijk ook. Ik wilde het. Maar dat geeft haar het recht niet. "Waar haal je het recht vandaan om met mijn leven te sollen?"
Ze trekt een pruillip. "Oké, sorry. Misschien had ik dat achteraf gezien niet moeten doen."
"Goed dat je dat beseft."
Haar gezicht verhardt. De gespeelde vriendelijkheid verdwijnt als sneeuw voor de zon en maakt plaats voor pure venijnigheid. "Ik had inderdaad moeten weten dat het onmogelijk is jou te koppelen. Zelfs voor een nerd ben je te lelijk."
"Pardon?" Het woord is een luchtstoot, zonder kracht.
"Oh, je hebt me prima gehoord," sist ze. "Weet je, je zou er best oké uitzien, als er tien kilo af was. Misschien zelfs meer."
Ik pers mijn lippen op elkaar tot ze pijn doen. De wereld lijkt te kantelen. Alsof ik het zelf niet weet. Alsof ik niet elke ochtend voor de spiegel een gevecht voer met mijn eigen spiegelbeeld, een gevecht dat ik altijd verlies. Ik weet dat ik nooit het lijf van een model zal hebben. Ik ken de deukjes in mijn dijen, de zachtheid van mijn buik, de liefde voor chocolade die elke poging tot sporten tenietdoet. Ik vermijd het om naakt naar mezelf te kijken, want de reflectie die terugstaart, is een vreemde die ik niet wil kennen. Het is niet alleen fysiek; het is een diep, knagend gevoel van onbehagen dat al jaren in mijn vel zit.
"Hoe durf je…" begin ik, mijn stem trillend van woede en tranen die ik weiger te laten vallen. Maar voor ik mijn zin kan afmaken, draait ze zich al om. Ze snelt weg, recht op het groepje populaire meiden af dat luid staat te kirren als een stel exotische vogels. Ze loopt langs Eva, buigt zich voorover en fluistert iets in haar oor. En dan zie ik het. De sluwe, voldane glimlach die op Eva’s lippen verschijnt. Het is geen reactie op een roddel; het is de blik van een medeplichtige. Een blik van gedeeld vermaak. De connectie tussen hen, hoe kortstondig ook, is onmiskenbaar en het jaagt een golf van pure razernij door mijn lichaam.
Dat is het. Ik ben er klaar mee. Ik maak me uit de voeten, duw een paar eerstejaars opzij en vlucht het schoolgebouw in. De gangen zijn leeg. Ik ren naar het lokaal en plof op mijn stoel, mijn tas met een harde klap op de tafel. Mijn ademhaling is onregelmatig. Jaloezie, schaamte en woede vechten om voorrang. Ik knijp hard in de brug van mijn neus, een wanhopige poging om mijn exploderende hoofd bij elkaar te houden. Ik heb afleiding nodig. Iets. En onmiddellijk duikt zijn naam weer op in mijn hoofd. Carl. Misschien, denk ik, terwijl de laatste restjes van mijn zelfrespect wegsmelten, misschien had Eva toch gelijk. Misschien is het tijd om te stoppen met het slachtoffer zijn. Misschien is het tijd om te leren hoe je de honingpot gebruikt.
***
"Leen? Ben jij dat?" klinkt een warme stem boven het gekletter van potten en pannen uit. Ik laat mijn rugzak onder aan de trap op de grond zakken. Tot zover mijn plan om stilletjes naar mijn kamer te glippen. Ik slenter naar de achterkant van ons huis. In de keuken loop ik op mijn ma af om haar een kus op haar wang te geven.
"Hoe was je dag?" vraagt ze.
"Gaat wel." antwoord ik. Ik neem me voor om niks over de ruzie met Els te vertellen. Ze zou zich toch alleen maar zorgen maken en me overladen met goedbedoelde raad. 'Je hebt vrienden nodig,' zou ze zeggen. 'Vrienden om mee op te trekken en lol mee te hebben in plaats van je hier in huis op te sluiten.'
"Ik ga alvast wat huiswerk maken, we hebben morgen toets geschiedenis." zoek ik een excuus om me even af te zonderen.
"Is goed, meisje. We eten over een uurtje." roept ze me na wanneer ik naar mijn kamer loop. Ik werp mezelf met mijn gezicht naar beneden op bed en adem de frisse geur van wasverzachter in die vervat zit in de stof van mijn dekbed. Ik blijf even huilend liggen.
De beelden van de speelplaats flitsen door mijn hoofd. Els haar venijnige grijns. Eva haar kille, berekenende blik. Hoe kon ik zo blind zijn? Els was mijn vriendin. Ik snap dat ze meer wilde dan alleen mij, maar waarom dat groepje? Die plastic barbies. Ik heb haar ontelbare keren horen klagen over Eva, over hoe nep en manipulatief ze was. En nu fluisteren ze samen.
Een golf van walging en woede doet me overeind komen. Ik loop naar mijn kleerkast, ruk de onderste lade open en graai onder een stapel oude pyjama’s. Mijn vingers vinden de harde kaft van een schriftje. Mijn dagboek. Mijn enige echte toevluchtsoord. Hierin kots ik alles uit. De beledigingen, de vernederingen, mijn dromen. Dromen over een ander leven. Een leven waarin ik geen wijde jeans draag om mijn dijen te verbergen, maar een kort, strak jurkje en het me geen reet kan schelen wie er kijkt. Een leven waarin ik de regels bepaal. Waarin ik zelf beslis wie dichtbij mag komen en wie kapotgaat aan de zijlijn. Ik pak een pen en begin te schrijven. Woorden vloeien op de pagina’s, een stroom van wraak en verlangen. Ik bouw een droom, zo intens en gedetailleerd dat hij echt aanvoelt, dat ik hem bijna kan ruiken en proeven. Een droom over mij. En over Carl.
Later die avond zit ik ineengedoken op de bank, een kop warme chocomelk koud te laten worden in mijn handen. Mijn pyjama – een oud, zacht flanellen geval – plakt een beetje aan mijn huid. Ik staar naar het flikkerende scherm van de tv, maar zie niets.
De deurbel gaat. “Doe jij even open, Leen?" Ik zucht geërgerd. Traag en met tegenzin sleep ik mezelf van de bank. Mijn blote voeten voelen koud op de tegelvloer. Wie kan dat nu zijn, op dit uur? Ik draai de sleutel van het slot, een zware, metalen klik, en trek de deur op een kier. De koude avondlucht bijt in mijn wangen. En in die koude lucht staat hij. Carl. Hij leunt nonchalant tegen de deurpost, zijn handen in de zakken van zijn jeans, een vage, bijna arrogante glimlach op zijn lippen. Hij ziet er niet verrast uit, alsof hij precies wist dat ik aan de andere kant van deze deur stond te wachten. De wereld vertraagt. Ik zie de donkere intensiteit in zijn ogen terwijl ze mij opnemen.
Mijn adem stokt in mijn keel. "Wat… wat doe jij hier?" Zijn glimlach wordt breder. "Goeie vraag. Een betere vraag is: ga je me buiten laten staan, Leen?" Zijn stem is laag en speels. Het stuurt een schokgolf door mijn zenuwstelsel. Ik ben me ineens pijnlijk bewust van alles. Van mijn oude, zachte flanellen pyjama die net iets te strak over mijn heupen en borsten spant. Van mijn slordige haarknot. Van het feit dat ik geen beha draag en mijn tepels hard worden van de koude lucht en zijn blik. Een golf van paniek en een diepe, verraderlijke stroom van opwinding vechten om voorrang.
Ik zeg niets, maar stap mechanisch opzij. Hij neemt het als een uitnodiging en glipt naar binnen, de geur van de nacht met zich meebrengend. Hij sluit de deur zachtjes achter zich, en het geluid van de klikkende klink sluit ons samen op in de gang, in onze eigen, plotseling heel kleine wereld.
"Ik hoorde een gerucht," fluistert hij, terwijl hij een stap dichterbij zet. De ruimte tussen ons knettert. "Een gerucht over iets zoets. Iets dat hier verborgen wordt gehouden."
"Honing?" Het woord is een ademstoot, nauwelijks hoorbaar.
"Precies." Zijn ogen vonken. "Ik ben gekomen om te proeven."
Zijn hand komt omhoog, niet om me aan te raken, maar om een losse pluk haar van mijn gezicht te strijken. Zijn vingertoppen schampen de huid van mijn wang en laten een spoor van vuur achter. Ik sluit mijn ogen, een onwillekeurige reactie op de overweldigende sensatie.
"En als ik je niet laat proeven?" fluister ik hees. Het is een spel, en ik speel het mee, ook al weet ik dat ik al verloren heb.
"Dan zal ik het moeten stelen," antwoordt hij. Zijn stem is niet meer dan een lage grom. Hij zet nog een stap en nog een. Ik deins achteruit tot mijn rug de koude muur van de gang raakt. Hij plaatst zijn handen aan weerszijden van mijn hoofd. Zijn lichaam houdt me gevangen. "En ik ben een hele goede dief."
Hij buigt voorover, zijn lippen zweven centimeters van de mijne. Ik kan de warmte van zijn adem voelen, kan zijn geur inademen. Dit is het. Dit is de droom, zo echt en intens dat het pijn doet. Hij kust me niet. Hij wacht. Hij laat de spanning opbouwen tot het ondraaglijk is, tot elke vezel in mijn lijf schreeuwt om zijn aanraking. Ik kan het niet meer aan. Ik overbrug de laatste millimeter en druk mijn lippen op de zijne. Het is een explosie. Een overgave. De kus is niet teder; hij is hongerig, bezitterig, een gevecht om controle dat we allebei met plezier verliezen. Zijn tong ontmoet de mijne, en hij kreunt diep in zijn keel. Eén hand glijdt van de muur naar mijn nek, zijn vingers verstrengeld in mijn haar, terwijl hij mijn hoofd kantelt om de kus te verdiepen. De andere hand glijdt over mijn zij, over de curve van mijn heup en rust dan op de onderkant van mijn rug, en trekt me strak tegen hem aan. Ik voel de harde welving in zijn jeans tegen mijn buik en een schok van puur verlangen schiet door me heen.
Hij breekt de kus af, onze ademhalingen zijn snelle, onregelmatige pufjes in de stilte. Zijn voorhoofd rust tegen het mijne. "De keuken," hijgt hij. Zonder op antwoord te wachten, pakt hij mijn hand en trekt me mee. In het schemerige licht van de keuken tilt hij me met een vloeiende beweging op en zet me op het koude aanrechtblad. De schok van de kou op mijn blote dijen doet me naar adem happen. Ik klem mijn benen om zijn middel en trek hem nog dichter tegen me aan.
"Kijk me aan, Leen," beveelt hij, dwingend maar zacht. Ik open mijn ogen en verdrink in de zijne. Hij trekt mijn pyjamatopje langzaam omhoog, zijn blik volgt de stof, onthult mijn buik, mijn borsten. Hij staart me aan, en voor het eerst in mijn leven voel ik me niet beoordeeld. Ik voel me aanbeden.
Zijn mond vindt de holte van mijn nek, zijn lippen en tanden verkennen mijn huid terwijl zijn handen mijn borsten vinden. Hij kneedt ze, zijn duimen strijken over mijn stijve tepels, en ik gooi mijn hoofd achterover. Een kreun ontsnapt aan mijn lippen.
"Prachtig," mompelt hij tegen mijn huid. "Elk stukje van je." Zijn vingers haken achter de rand van mijn pyjamabroekje en trekken het naar beneden. Ik help hem, schop het van mijn voeten. De passie is een koorts in mijn bloed die alle schaamte en twijfel wegbrandt. Zijn hand glijdt tussen mijn dijen, zijn vingers vinden mijn natheid en hij kreunt opnieuw, een geluid van triomf en verlangen. "Je bent zo klaar voor me," fluistert hij. Hij begint zijn vingers traag te bewegen, plagend, opbouwend. Het brengt me tot het randje van de waanzin. Ik beweeg tegen zijn hand, mijn heupen hebben een eigen wil. De wereld is gereduceerd tot zijn aanraking, zijn geur, het geluid van onze verwarde ademhaling.
"Carl… alsjeblieft," smeek ik. Hij laat me niet langer wachten. Ik hoor het geluid van zijn rits, en dan voel ik hem, heet en hard tegen me aan.
Hij duwt zich in me, een langzame, overweldigende beweging die me de adem beneemt. Een korte, scherpe pijn lost op in een golf van puur genot. Hij vult me volledig. Hij begint te bewegen, een diep, krachtig ritme dat mijn hele lichaam doet zingen. Elke stoot is een belofte, elke terugtrekking een marteling. Dit is geen droom meer; dit is een storm. Ik klamp me aan hem vast, mijn nagels graven in de spieren van zijn rug. Het geluid van onze lichamen die tegen elkaar slaan, van mijn gekreun en zijn diepe grommen, vult de keuken. Het is rauw, dierlijk en het meest opwindende dat ik ooit heb gevoeld.
De druk bouwt zich op, een strakke, gloeiende knoop in mijn onderbuik. Ik voel het komen, de onvermijdelijke golf. "Ik ga…" hijg ik.
"Laat maar los, Leen. Geef het aan mij," gromt hij in mijn oor, en zijn ritme versnelt, wordt wilder, onstuimiger.
En dan breek ik. Een explosie van licht en genot scheurt door me heen, zo intens dat ik het uitschreeuw. Mijn lichaam schokt en trilt om hem heen. Mijn climax wakkert de zijne aan. Met een laatste, diepe stoot verstijft hij, zijn naam een kreet op mijn lippen, en ik voel de hete stroom van zijn overgave diep in mij.
We blijven zo, verstrengeld. Onze lichamen trillen terwijl onze ademhalingen langzaam weer normaal worden. De stilte van het huis daalt weer op ons neer, alleen doorbroken door het zachte tikken van de klok. Ik leg mijn hoofd op zijn schouder, mijn geest is leeg, mijn lichaam zindert nog na van genot. Na wat een eeuwigheid lijkt, trekt hij zich voorzichtig terug. Ik laat mijn benen van het aanrecht glijden. De kille lucht op mijn bezwete huid is een schok. Hij heeft zijn broek al dichtgeknoopt, zijn shirt rechtgetrokken. Mijn minnaar is verdwenen; de koele, afstandelijke Carl is terug.
"Het was wat het was," zegt hij, zijn stem vlak.
"Precies," antwoord ik.
Hij aarzelt even, draait zich dan om en stapt de deur uit, die zachtjes in het slot klikt. Ik sta verstijfd in de gang, staar naar de deur.
"Tot nooit meer," fluister ik in de stilte.
"Leen! Wakker worden."
Ik knipper met mijn ogen. De keuken is verdwenen. Ik lig op de bank. De tv speelt een of ander onnozel programma.
"Je bent in slaap gevallen, schat. Zou je niet beter naar je bed gaan?"
Ik kijk in de bezorgde ogen van mijn moeder. Ik kreun, knik, en zonder iets te zeggen, sta ik op en loop slaapdronken de trap op. In de schemering van de gang voel ik het. De verraderlijke, warme, natte plek tussen mijn dijen. Ik hoop, ik bid, dat ze het niet gezien heeft.
"Dus. Je date." De stem van Eva snijdt door mijn gedachten als een roestig mes. Ik krimp in elkaar nog voor ik opkijk. Ze staat er, met die eeuwige, lichte spottende glimlach om haar lippen, haar armen over elkaar geslagen. Een houding die zowel verveling als minachting uitstraalt.
Mijn maag krimpt samen. "Hoe weet jij…" Mijn stem is een hees gefluister.
Ze lacht, een kort, scherp geluid zonder enige warmte. "Leentje, liefje. De hele school weet het. Het nieuws ging sneller rond dan de chlamydia in het vijfde jaar."
Een vloek borrelt op in mijn keel, heet en bitter. Els. Die trut heeft me niet alleen die rampzalige fietstocht met Carl door de strot geramd, ze heeft het blijkbaar ook als een trofee rondgebazuind. Tenzij… Mijn ogen vernauwen zich. Tenzij de poppenspeler recht voor me staat.
"Was jij dit?" vraag ik, mijn stem nu harder.
Eva tilt een perfect gevormde wenkbrauw op. "Was ik wat, schat?"
"Heb jij dit geregeld? Die hele 'date'?"
Ze laat een diepe, theatrale zucht ontsnappen. "Waarom, in godsnaam, zou ik me bezighouden met jouw ellendige leventje? Ik heb wel betere dingen te doen." De minachting druipt van elk woord.
De hitte schiet naar mijn wangen. Ik voel het bloed bonzen in mijn oren, een vernederende, verraderlijke warmte. Mijn blik schiet over haar schouder, naar de andere kant van de speelplaats. En daar staat hij. Carl. Hij lacht. Zijn hand rust achteloos op de onderrug van een meisje met perfect, gebleekt blond haar. Ze giechelt en duwt speels tegen zijn borst. Het is een tafereel van een pijnlijke, moeiteloze perfectie.
Ik draai mijn hoofd terug naar Eva en stoot de woorden eruit. "Als je echt wilt weten hoe mijn date was, kijk dan daarheen. Dat is je antwoord."
Eva volgt mijn blik, haar ogen nemen de scène in met een klinische desinteresse. Ze schudt langzaam haar hoofd. "Tja. Je hebt het duidelijk verkeerd aangepakt."
"Denk je?" mompel ik sarcastisch.
"Maar," zegt ze, en haar ogen fonkelen nu met een vreemd soort vuur, "het is nog niet te laat."
Ik frons. "Waar heb je het over?"
"Ooit gehoord van de bijtjes en de bloemetjes? Of in jouw geval, de honing?"
"Nee," antwoord ik, volledig de draad kwijt.
Eva zucht opnieuw, alsof ze met een kleuter praat. "Carl is de bij. Bijtjes willen maar één ding: honing. Simpel. Als jij hem geeft wat hij wil, dan… bingo."
"Honing?" De verwarring maakt me duizelig.
Ze rolt met haar ogen. "Je poesje, idioot. De honingpot." De woorden zijn grof, direct, en ze slaan de lucht uit mijn longen. "Een man wil neuken. Jezus, is dat nu echt zo moeilijk te vatten?"
De brutaliteit van haar uitspraak laat me naar adem happen. "Dus… ik moet met Carl naar bed?"
Eva schudt haar hoofd, haar geduld is duidelijk op. "Nee! Niet zomaar. Dat is voor losers of voor als je getrouwd bent en al drie kinderen hebt. Op onze leeftijd? Nu moet je spelen. Ervaring opdoen." Een echo van de holle woorden van mijn moeder flitst door mijn hoofd: Geniet van je jeugd, het zijn de mooiste jaren van je leven. Wat een grap.
"Hoe dan?" zucht ik, de wanhoop nabij.
"Je laat hem proeven," doceert ze, haar stem een samenzweerderig gefluister. "Een likje hier, een drupje daar. Je laat hem de pot zien, je belooft hem dat hij alles mag hebben, ooit. Je kust hem tot hij niet meer weet waar hij het zoeken moet, je laat zijn handen wat dwalen… maar de pot zelf? Die blijft potdicht. Tegen de tijd dat hij doorheeft dat hij de hoofdprijs nooit zal winnen, ben je maanden verder en is het tijd voor een nieuw speeltje."
"Ah…" is het enige wat ik kan uitbrengen. Mijn hoofd tolt.
"Succes ermee." Met die woorden draait ze zich om en verdwijnt ze in de menigte, me achterlatend in een mist van verwarring en walging. Haar woorden blijven als gif in mijn hoofd hangen. Even, een heel klein, lelijk moment, overweeg ik haar advies. Maar dan zie ik het beeld weer voor me: Carl die na onze fietstocht "Ik zie je snel weer" zei, met de lege, nietszeggende blik van iemand die al aan het bedenken is hoe hij me de volgende dag kan ontlopen. Nee. Ik ga mezelf niet zo voor schut zetten.
Terwijl ik daar sta, verzonken in mijn eigen miserie, duikt er een nieuwe plaaggeest op. "Leentje!"
Ik kijk op. Els. Ze staat voor me met een stalen, opgewekte grijns. "Ha," breng ik eruit. Een ongemakkelijke stilte valt tussen ons. Zij kijkt me verwachtingsvol aan, ik kijk haar aan met pure haat.
"Die date…" begin ik, mijn stem scherp van ingehouden woede.
"Ja! Hoe was het?" vraagt ze, haar nieuwsgierigheid zo vals als haar wimpers.
"Heb jij dat geregeld?"
"Ja! Goed, hè?" Ze straalt, alsof ze me zojuist een nier heeft gedoneerd.
"Waarom?" vraag ik, kortaf en ijskoud.
"Nou, ik zag toch dat jullie elkaar leuk vonden? Jullie durfden allebei de eerste stap niet te zetten, dus ik dacht, ik help een handje."
En het ergste is, ze heeft verdomme nog gelijk ook. Ik wilde het. Maar dat geeft haar het recht niet. "Waar haal je het recht vandaan om met mijn leven te sollen?"
Ze trekt een pruillip. "Oké, sorry. Misschien had ik dat achteraf gezien niet moeten doen."
"Goed dat je dat beseft."
Haar gezicht verhardt. De gespeelde vriendelijkheid verdwijnt als sneeuw voor de zon en maakt plaats voor pure venijnigheid. "Ik had inderdaad moeten weten dat het onmogelijk is jou te koppelen. Zelfs voor een nerd ben je te lelijk."
"Pardon?" Het woord is een luchtstoot, zonder kracht.
"Oh, je hebt me prima gehoord," sist ze. "Weet je, je zou er best oké uitzien, als er tien kilo af was. Misschien zelfs meer."
Ik pers mijn lippen op elkaar tot ze pijn doen. De wereld lijkt te kantelen. Alsof ik het zelf niet weet. Alsof ik niet elke ochtend voor de spiegel een gevecht voer met mijn eigen spiegelbeeld, een gevecht dat ik altijd verlies. Ik weet dat ik nooit het lijf van een model zal hebben. Ik ken de deukjes in mijn dijen, de zachtheid van mijn buik, de liefde voor chocolade die elke poging tot sporten tenietdoet. Ik vermijd het om naakt naar mezelf te kijken, want de reflectie die terugstaart, is een vreemde die ik niet wil kennen. Het is niet alleen fysiek; het is een diep, knagend gevoel van onbehagen dat al jaren in mijn vel zit.
"Hoe durf je…" begin ik, mijn stem trillend van woede en tranen die ik weiger te laten vallen. Maar voor ik mijn zin kan afmaken, draait ze zich al om. Ze snelt weg, recht op het groepje populaire meiden af dat luid staat te kirren als een stel exotische vogels. Ze loopt langs Eva, buigt zich voorover en fluistert iets in haar oor. En dan zie ik het. De sluwe, voldane glimlach die op Eva’s lippen verschijnt. Het is geen reactie op een roddel; het is de blik van een medeplichtige. Een blik van gedeeld vermaak. De connectie tussen hen, hoe kortstondig ook, is onmiskenbaar en het jaagt een golf van pure razernij door mijn lichaam.
Dat is het. Ik ben er klaar mee. Ik maak me uit de voeten, duw een paar eerstejaars opzij en vlucht het schoolgebouw in. De gangen zijn leeg. Ik ren naar het lokaal en plof op mijn stoel, mijn tas met een harde klap op de tafel. Mijn ademhaling is onregelmatig. Jaloezie, schaamte en woede vechten om voorrang. Ik knijp hard in de brug van mijn neus, een wanhopige poging om mijn exploderende hoofd bij elkaar te houden. Ik heb afleiding nodig. Iets. En onmiddellijk duikt zijn naam weer op in mijn hoofd. Carl. Misschien, denk ik, terwijl de laatste restjes van mijn zelfrespect wegsmelten, misschien had Eva toch gelijk. Misschien is het tijd om te stoppen met het slachtoffer zijn. Misschien is het tijd om te leren hoe je de honingpot gebruikt.
***
"Leen? Ben jij dat?" klinkt een warme stem boven het gekletter van potten en pannen uit. Ik laat mijn rugzak onder aan de trap op de grond zakken. Tot zover mijn plan om stilletjes naar mijn kamer te glippen. Ik slenter naar de achterkant van ons huis. In de keuken loop ik op mijn ma af om haar een kus op haar wang te geven.
"Hoe was je dag?" vraagt ze.
"Gaat wel." antwoord ik. Ik neem me voor om niks over de ruzie met Els te vertellen. Ze zou zich toch alleen maar zorgen maken en me overladen met goedbedoelde raad. 'Je hebt vrienden nodig,' zou ze zeggen. 'Vrienden om mee op te trekken en lol mee te hebben in plaats van je hier in huis op te sluiten.'
"Ik ga alvast wat huiswerk maken, we hebben morgen toets geschiedenis." zoek ik een excuus om me even af te zonderen.
"Is goed, meisje. We eten over een uurtje." roept ze me na wanneer ik naar mijn kamer loop. Ik werp mezelf met mijn gezicht naar beneden op bed en adem de frisse geur van wasverzachter in die vervat zit in de stof van mijn dekbed. Ik blijf even huilend liggen.
De beelden van de speelplaats flitsen door mijn hoofd. Els haar venijnige grijns. Eva haar kille, berekenende blik. Hoe kon ik zo blind zijn? Els was mijn vriendin. Ik snap dat ze meer wilde dan alleen mij, maar waarom dat groepje? Die plastic barbies. Ik heb haar ontelbare keren horen klagen over Eva, over hoe nep en manipulatief ze was. En nu fluisteren ze samen.
Een golf van walging en woede doet me overeind komen. Ik loop naar mijn kleerkast, ruk de onderste lade open en graai onder een stapel oude pyjama’s. Mijn vingers vinden de harde kaft van een schriftje. Mijn dagboek. Mijn enige echte toevluchtsoord. Hierin kots ik alles uit. De beledigingen, de vernederingen, mijn dromen. Dromen over een ander leven. Een leven waarin ik geen wijde jeans draag om mijn dijen te verbergen, maar een kort, strak jurkje en het me geen reet kan schelen wie er kijkt. Een leven waarin ik de regels bepaal. Waarin ik zelf beslis wie dichtbij mag komen en wie kapotgaat aan de zijlijn. Ik pak een pen en begin te schrijven. Woorden vloeien op de pagina’s, een stroom van wraak en verlangen. Ik bouw een droom, zo intens en gedetailleerd dat hij echt aanvoelt, dat ik hem bijna kan ruiken en proeven. Een droom over mij. En over Carl.
Later die avond zit ik ineengedoken op de bank, een kop warme chocomelk koud te laten worden in mijn handen. Mijn pyjama – een oud, zacht flanellen geval – plakt een beetje aan mijn huid. Ik staar naar het flikkerende scherm van de tv, maar zie niets.
De deurbel gaat. “Doe jij even open, Leen?" Ik zucht geërgerd. Traag en met tegenzin sleep ik mezelf van de bank. Mijn blote voeten voelen koud op de tegelvloer. Wie kan dat nu zijn, op dit uur? Ik draai de sleutel van het slot, een zware, metalen klik, en trek de deur op een kier. De koude avondlucht bijt in mijn wangen. En in die koude lucht staat hij. Carl. Hij leunt nonchalant tegen de deurpost, zijn handen in de zakken van zijn jeans, een vage, bijna arrogante glimlach op zijn lippen. Hij ziet er niet verrast uit, alsof hij precies wist dat ik aan de andere kant van deze deur stond te wachten. De wereld vertraagt. Ik zie de donkere intensiteit in zijn ogen terwijl ze mij opnemen.
Mijn adem stokt in mijn keel. "Wat… wat doe jij hier?" Zijn glimlach wordt breder. "Goeie vraag. Een betere vraag is: ga je me buiten laten staan, Leen?" Zijn stem is laag en speels. Het stuurt een schokgolf door mijn zenuwstelsel. Ik ben me ineens pijnlijk bewust van alles. Van mijn oude, zachte flanellen pyjama die net iets te strak over mijn heupen en borsten spant. Van mijn slordige haarknot. Van het feit dat ik geen beha draag en mijn tepels hard worden van de koude lucht en zijn blik. Een golf van paniek en een diepe, verraderlijke stroom van opwinding vechten om voorrang.
Ik zeg niets, maar stap mechanisch opzij. Hij neemt het als een uitnodiging en glipt naar binnen, de geur van de nacht met zich meebrengend. Hij sluit de deur zachtjes achter zich, en het geluid van de klikkende klink sluit ons samen op in de gang, in onze eigen, plotseling heel kleine wereld.
"Ik hoorde een gerucht," fluistert hij, terwijl hij een stap dichterbij zet. De ruimte tussen ons knettert. "Een gerucht over iets zoets. Iets dat hier verborgen wordt gehouden."
"Honing?" Het woord is een ademstoot, nauwelijks hoorbaar.
"Precies." Zijn ogen vonken. "Ik ben gekomen om te proeven."
Zijn hand komt omhoog, niet om me aan te raken, maar om een losse pluk haar van mijn gezicht te strijken. Zijn vingertoppen schampen de huid van mijn wang en laten een spoor van vuur achter. Ik sluit mijn ogen, een onwillekeurige reactie op de overweldigende sensatie.
"En als ik je niet laat proeven?" fluister ik hees. Het is een spel, en ik speel het mee, ook al weet ik dat ik al verloren heb.
"Dan zal ik het moeten stelen," antwoordt hij. Zijn stem is niet meer dan een lage grom. Hij zet nog een stap en nog een. Ik deins achteruit tot mijn rug de koude muur van de gang raakt. Hij plaatst zijn handen aan weerszijden van mijn hoofd. Zijn lichaam houdt me gevangen. "En ik ben een hele goede dief."
Hij buigt voorover, zijn lippen zweven centimeters van de mijne. Ik kan de warmte van zijn adem voelen, kan zijn geur inademen. Dit is het. Dit is de droom, zo echt en intens dat het pijn doet. Hij kust me niet. Hij wacht. Hij laat de spanning opbouwen tot het ondraaglijk is, tot elke vezel in mijn lijf schreeuwt om zijn aanraking. Ik kan het niet meer aan. Ik overbrug de laatste millimeter en druk mijn lippen op de zijne. Het is een explosie. Een overgave. De kus is niet teder; hij is hongerig, bezitterig, een gevecht om controle dat we allebei met plezier verliezen. Zijn tong ontmoet de mijne, en hij kreunt diep in zijn keel. Eén hand glijdt van de muur naar mijn nek, zijn vingers verstrengeld in mijn haar, terwijl hij mijn hoofd kantelt om de kus te verdiepen. De andere hand glijdt over mijn zij, over de curve van mijn heup en rust dan op de onderkant van mijn rug, en trekt me strak tegen hem aan. Ik voel de harde welving in zijn jeans tegen mijn buik en een schok van puur verlangen schiet door me heen.
Hij breekt de kus af, onze ademhalingen zijn snelle, onregelmatige pufjes in de stilte. Zijn voorhoofd rust tegen het mijne. "De keuken," hijgt hij. Zonder op antwoord te wachten, pakt hij mijn hand en trekt me mee. In het schemerige licht van de keuken tilt hij me met een vloeiende beweging op en zet me op het koude aanrechtblad. De schok van de kou op mijn blote dijen doet me naar adem happen. Ik klem mijn benen om zijn middel en trek hem nog dichter tegen me aan.
"Kijk me aan, Leen," beveelt hij, dwingend maar zacht. Ik open mijn ogen en verdrink in de zijne. Hij trekt mijn pyjamatopje langzaam omhoog, zijn blik volgt de stof, onthult mijn buik, mijn borsten. Hij staart me aan, en voor het eerst in mijn leven voel ik me niet beoordeeld. Ik voel me aanbeden.
Zijn mond vindt de holte van mijn nek, zijn lippen en tanden verkennen mijn huid terwijl zijn handen mijn borsten vinden. Hij kneedt ze, zijn duimen strijken over mijn stijve tepels, en ik gooi mijn hoofd achterover. Een kreun ontsnapt aan mijn lippen.
"Prachtig," mompelt hij tegen mijn huid. "Elk stukje van je." Zijn vingers haken achter de rand van mijn pyjamabroekje en trekken het naar beneden. Ik help hem, schop het van mijn voeten. De passie is een koorts in mijn bloed die alle schaamte en twijfel wegbrandt. Zijn hand glijdt tussen mijn dijen, zijn vingers vinden mijn natheid en hij kreunt opnieuw, een geluid van triomf en verlangen. "Je bent zo klaar voor me," fluistert hij. Hij begint zijn vingers traag te bewegen, plagend, opbouwend. Het brengt me tot het randje van de waanzin. Ik beweeg tegen zijn hand, mijn heupen hebben een eigen wil. De wereld is gereduceerd tot zijn aanraking, zijn geur, het geluid van onze verwarde ademhaling.
"Carl… alsjeblieft," smeek ik. Hij laat me niet langer wachten. Ik hoor het geluid van zijn rits, en dan voel ik hem, heet en hard tegen me aan.
Hij duwt zich in me, een langzame, overweldigende beweging die me de adem beneemt. Een korte, scherpe pijn lost op in een golf van puur genot. Hij vult me volledig. Hij begint te bewegen, een diep, krachtig ritme dat mijn hele lichaam doet zingen. Elke stoot is een belofte, elke terugtrekking een marteling. Dit is geen droom meer; dit is een storm. Ik klamp me aan hem vast, mijn nagels graven in de spieren van zijn rug. Het geluid van onze lichamen die tegen elkaar slaan, van mijn gekreun en zijn diepe grommen, vult de keuken. Het is rauw, dierlijk en het meest opwindende dat ik ooit heb gevoeld.
De druk bouwt zich op, een strakke, gloeiende knoop in mijn onderbuik. Ik voel het komen, de onvermijdelijke golf. "Ik ga…" hijg ik.
"Laat maar los, Leen. Geef het aan mij," gromt hij in mijn oor, en zijn ritme versnelt, wordt wilder, onstuimiger.
En dan breek ik. Een explosie van licht en genot scheurt door me heen, zo intens dat ik het uitschreeuw. Mijn lichaam schokt en trilt om hem heen. Mijn climax wakkert de zijne aan. Met een laatste, diepe stoot verstijft hij, zijn naam een kreet op mijn lippen, en ik voel de hete stroom van zijn overgave diep in mij.
We blijven zo, verstrengeld. Onze lichamen trillen terwijl onze ademhalingen langzaam weer normaal worden. De stilte van het huis daalt weer op ons neer, alleen doorbroken door het zachte tikken van de klok. Ik leg mijn hoofd op zijn schouder, mijn geest is leeg, mijn lichaam zindert nog na van genot. Na wat een eeuwigheid lijkt, trekt hij zich voorzichtig terug. Ik laat mijn benen van het aanrecht glijden. De kille lucht op mijn bezwete huid is een schok. Hij heeft zijn broek al dichtgeknoopt, zijn shirt rechtgetrokken. Mijn minnaar is verdwenen; de koele, afstandelijke Carl is terug.
"Het was wat het was," zegt hij, zijn stem vlak.
"Precies," antwoord ik.
Hij aarzelt even, draait zich dan om en stapt de deur uit, die zachtjes in het slot klikt. Ik sta verstijfd in de gang, staar naar de deur.
"Tot nooit meer," fluister ik in de stilte.
"Leen! Wakker worden."
Ik knipper met mijn ogen. De keuken is verdwenen. Ik lig op de bank. De tv speelt een of ander onnozel programma.
"Je bent in slaap gevallen, schat. Zou je niet beter naar je bed gaan?"
Ik kijk in de bezorgde ogen van mijn moeder. Ik kreun, knik, en zonder iets te zeggen, sta ik op en loop slaapdronken de trap op. In de schemering van de gang voel ik het. De verraderlijke, warme, natte plek tussen mijn dijen. Ik hoop, ik bid, dat ze het niet gezien heeft.
Lees verder: Verlangen - 4: De Barbieclub
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10