Homo
Donkere Modus
Datum: 17-10-2025 | Cijfer: 9.3 | Gelezen: 566
Lengte: Gemiddeld | Leestijd: 5 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Erotisch,
Vervolg op: Tussenrails - 3
De stilte na de nacht hing als een dun gordijn over de kamer.
Het licht brak voorzichtig door de kieren van de gordijnen, een zachte gloed die zich als vloeibaar goud over de lakens uitstrekte.
Ik voelde de warmte van Daan naast me, zijn adem diep en ritmisch, zijn hand nog half op mijn borst alsof hij in zijn slaap niet helemaal durfde los te laten.
Buiten klonk het eerste geratel van een tram, een fietsbel, een verre stem.
De stad ontwaakte, maar wij lagen nog in dat fragiele tussenmoment waarin dromen niet helemaal wijken en de werkelijkheid nog niet alles opeist.
Ik bewoog voorzichtig, bang om het te verbreken — die zeldzame rust na een nacht waarin woorden overbodig waren geweest.

Daan opende zijn ogen, traag, alsof hij eerst zeker wilde weten dat ik er nog was.
“Goedemorgen,” zei hij, met die lage stem die nog vol slaap zat.
Ik glimlachte. “Is het al ochtend?”
Hij keek even naar het licht en toen weer naar mij. “Volgens mij wel, maar het mag nog even nacht blijven.”

Hij trok me dichter tegen zich aan, zijn huid warm, zijn geur nog doordrenkt van de nacht.
Geen haast, geen woorden. Alleen adem, huid, stilte.
Ik voelde mijn hart kloppen tegen het zijne en wist niet of het angst was of iets wat groter wilde worden dan ik durfde toe te laten.

De koffie pruttelde in de keuken.
Hij liep ernaartoe in niets meer dan een T-shirt, zijn haar verward, zijn pas loom.
Ik volgde hem met mijn blik, voelde hoe mijn gedachten langzaam terugkeerden naar de wereld buiten deze muren — colleges, afspraken, deadlines — alles wat ineens zo klein leek naast dit.
Daan schonk twee kopjes in, zijn hand trilde licht, alsof hij net zo weinig wist wat hij met dit alles aan moest.

“Zwart, toch?” vroeg hij.
Ik knikte.
Hij zette het kopje voor me neer, onze vingers raakten elkaar kort — te kort.
Dat ene moment van huid op huid was genoeg om alles weer te laten gloeien.

We dronken in stilte. De regen van de nacht had een nieuwe glans over de stad gelegd.
Door het open raam kwam de geur van natte stenen en vers brood, vermengd met zijn ademhaling naast me.
Alles voelde vreemd vertrouwd. Alsof ik op een plek was waar ik altijd al had moeten zijn
Later, buiten, liepen we over de gracht.
De lucht was helder, het water glinsterde, en de wereld leek even licht.
Zijn hand vond de mijne — niet aarzelend, maar met een vanzelfsprekendheid die ik niet durfde te bevragen.

“Wat als dit morgen anders voelt?” vroeg ik.
Hij keek naar het water, toen naar mij.
“Dan herinneren we dat het vandaag echt was,” zei hij.
Die zin bleef hangen.
Ik wilde hem geloven, maar iets in me wist dat echt zijn niet altijd betekent dat het blijft.
Toch kneep ik zacht in zijn hand. Hij kneep terug.

Tegen de middag zaten we in een klein café.
De geur van versgemalen koffie en kaneel vulde de lucht, de zon brak door het raam en streek langs zijn gezicht.
Daan bladerde gedachteloos door een krant, ik keek hoe het licht over zijn huid gleed.
Hij voelde mijn blik en keek op.
“Wat?” vroeg hij.
“Niets,” zei ik, “ik probeer te onthouden hoe je eruitziet als het nog gewoon is.”
Hij glimlachte scheef. “En als het straks niet meer gewoon is?”
“Dan weet ik hoe het begon.”
Er viel een stilte — niet ongemakkelijk, maar geladen.
Een stilte die ademde, waarin alles werd gezegd wat woorden niet konden dragen.

Toen we later terugliepen naar zijn appartement, leek de lucht zwaarder te worden.
Er hing iets in de lucht — niet storm, maar verwachting.
Binnen zette hij zijn jas weg en keek naar me alsof hij iets wilde zeggen maar de woorden niet vond.
Ik stapte naar hem toe, voelde zijn warmte, zijn aarzeling.
“Zeg het niet,” fluisterde ik. “Sommige dingen verdwijnen als je ze probeert vast te leggen.”
Hij glimlachte — droevig, maar echt.
Zijn hand gleed langs mijn gezicht, zijn duim over mijn lip.
Een kus, zacht, alsof hij me wilde bewaren in plaats van bezitten.

De avond viel.
We zaten bij het raam, twee silhouetten in het oranje licht van de stad.
Een tram rinkelde in de verte, een trein gierde ver weg.
Daan keek naar buiten, zijn blik glazig.
"Denk je dat dit toeval was?” vroeg hij.
Ik haalde mijn schouders op. “Misschien. Of iets wat op tijd kwam.”

Hij knikte langzaam, zijn ogen nog steeds gericht op het spoor in de verte.
“Treinen vertrekken altijd weer,” zei hij.
“Ja,” fluisterde ik, “maar soms kom je pas later terug.”
Hij draaide zich naar me om, en even — heel even — leek de wereld te wachten.
Toen gleed zijn hand in de mijne.
Geen afscheid, geen belofte.
Alleen dat ene moment, ademend tussen wat was en wat nog moest komen.

En ergens, diep in de stad, klonk het zachte ritme van een trein die vertrok.
Trefwoord(en): Erotisch, Suggestie?
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Homo
Homo