Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Datum: 19-09-2025 | Cijfer: 9.4 | Gelezen: 604
Lengte: Gemiddeld | Leestijd: 7 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Romantiek,
Vervolg op: Tussenrails - 2
De stad was langzaam tot rust gekomen. Het was een van die nachten waarin alles trager leek te bewegen, alsof zelfs de tijd loom werd van vermoeidheid. De grachten lagen er stil bij, het water rimpelde slechts wanneer een late fietser langsreed en de schaduwen van zijn lamp een korte trilling in de zwarte spiegel veroorzaakten. De lantaarns wierpen hun zachte licht over de straten en tekenden gouden kringen op het natte plaveisel. De lucht rook naar regen die eerder die avond was gevallen; een mengeling van vochtige stenen, roestige brugleuningen en het vage aroma van gebrande koffie dat uit enkele cafés ontsnapte.

Elke voetstap galmde hol en intiem door de nauwe steegjes. Het was alsof de stad ons begeleidde met een eigen echo, alsof we niet alleen liepen, maar achtervolgd werden door onze eigen aanwezigheid. Daan liep voorop, zijn pas vastberaden, zijn hand stevig om de mijne geklemd. Die greep was geen formaliteit, het voelde alsof hij bang was dat ik kon verdwijnen als hij me even zou loslaten. Er hing een geladen stilte tussen ons in. Woorden leken overbodig; de spanning was dikker dan elke zin die we hadden kunnen uitspreken. Zijn handdruk was genoeg, zijn blik eerder die avond in de trein nog voldoende om de rest te vertellen.

We staken de laatste brug over voordat we zijn straat bereikten. Het water onder ons glinsterde, alsof het met ons ademhaalde. Ik keek even omlaag en voelde mijn maag draaien – niet van angst, maar van het besef dat ik op een plek terechtkwam waar ik nog nooit was geweest. Alsof ik een grens overstak. De lucht was fris, maar mijn huid gloeide.

Zijn appartement lag boven een klein café. Het rook er naar oud hout, naar koffiedik dat in de vroege ochtend opnieuw zou worden omgeschept, naar een leven dat dag en nacht doorging. De trap naar boven kraakte bij elke stap, een nerveuze echo van onze haast. Mijn ademhaling versnelde. Elk kraakje klonk als een bevestiging van wat onvermijdelijk was.

Boven opende hij de deur. Binnen was het warm, behaaglijk zelfs. De houten vloer kraakte zacht onder mijn voeten, alsof ook het huis ons welkom heette. Overal lagen boeken, stapels die uitpuilden uit kasten en zich ophoopten langs de muren. Een zachte lamp in de hoek wierp een gouden gloed over de ruimte, die de schaduwen warm maakte in plaats van dreigend. Ik wilde rondkijken, alles opslaan, de kleine details van zijn wereld leren kennen, maar zijn ogen hielden me gevangen. Alsof de kamer niet bestond en alleen wij er nog toe deden.

Hij hing mijn jas op, zijn gebaren kort en doelgericht, en stapte dichterbij. Zonder waarschuwing trok hij me tegen zich aan. Onze lippen vonden elkaar, fel, gretig, alsof we beiden al uren hongerden naar dit moment. Zijn kus was onstuimig, haast rauw, maar vol verlangen. Zijn handen gleden naar mijn rug, grepen me stevig vast, zijn vingers klemden zich alsof hij me nooit meer wilde loslaten. Ik voelde zijn adem, warm en gehaast, en mijn eigen hart sloeg zo hard dat ik dacht dat hij het kon horen.

Ik probeerde iets te zeggen, maar woorden gingen verloren in de manier waarop zijn tong de mijne vond. We vochten meer dan we kusten, alsof er een strijd gaande was tussen geven en nemen, tussen beheersing en overgave. Mijn benen voelden slap, maar zijn armen hielden me overeind. In dat moment wist ik dat ik niet meer terug kon, dat de trein waarop we waren gestapt al lang geen halte meer had.

We vielen samen op de bank. Lichamen verstrengeld, ademhaling zwaar en schokkerig. Ik proefde nog het bier van eerder op zijn lippen, maar sterker nog proefde ik hem – warm, rauw, verslavend. Zijn handen verkenden me haast gulzig. Over mijn borst, mijn zij, mijn heupen; steeds lager, steeds verder, alsof hij elk stukje van me in zich wilde opnemen. Ik kreunde zacht, mijn vingers gleden onder zijn shirt en vonden de gespannen spieren van zijn buik. Ik voelde hoe ze trilden onder mijn aanraking, hoe hij zich overgaf aan de sensatie.

Hij rukte zijn shirt uit en gooide het achteloos neer. Zijn ogen boorden zich in de mijne, vol honger, vol vastberadenheid. Ik liet mijn handen over zijn borst glijden, langs de lijn van zijn buikspieren, tot aan de rand van zijn broek. Zijn mond krulde in een scheve grijns, half triomfantelijk, half uitdagend. Hij greep mijn polsen, duwde ze boven mijn hoofd en boog zich naar mijn hals. Zijn lippen lieten zachte kussen achter, maar afgewisseld met kleine beetjes die me sidderen deden. Mijn adem stokte. Ik voelde mijn eigen huid in brand staan.

“Je maakt me gek,” gromde hij, zijn stem schor en diep.

“Dan zijn we met twee,” hijgde ik terug, mijn heupen al ongeduldig zoekend tegen de zijne.

De tijd leek te vervagen. Kleding verdween haastig – mijn blouse, mijn broek, mijn ondergoed – alles gleed van mijn huid alsof we niet snel genoeg konden zijn om niets meer tussen ons te laten. De bank werd te klein, te krap voor onze drang. Hij tilde me op, droeg me haastig naar zijn slaapkamer. Het bed wachtte ons, koel van de lakens, maar binnen seconden was ook dat door onze hitte doordrenkt.

Hij bewoog boven me, krachtig en zelfverzekerd, maar met een zachtheid die me deed beven. Zijn kussen brandden, zijn aanrakingen waren soms fel, haast ruw, dan weer traag en plagend, alsof hij me telkens opnieuw wilde laten gissen. Elke beweging voelde als een golf die me meesleurde. Ik verloor mezelf in het ritme dat we samen vonden, in de cadans van adem, huid op huid, hartslag tegen hartslag.

De kamer vulde zich met onze geluiden – kreunen, fluisteringen, momenten van stilte waarin enkel onze ademhaling sprak. De wereld buiten bestond niet meer. Alleen wij, opgesloten in deze nacht die eindeloos leek.

Toen we uiteindelijk uitgeput neerzakten, bedekt met warmte en zweet, voelde het alsof de nacht ons had opgeslokt. Mijn haren plakten aan mijn voorhoofd, zijn borst was nat van inspanning. Hij trok me dichter tegen zich aan, onze lichamen nog steeds verstrengeld. Buiten lag Amsterdam stil, de stad gevangen in haar eigen slaap, maar hier binnen was alles helder, fel en onmiskenbaar echt.

Hij streelde met zijn duim langs mijn kaaklijn, zijn adem nog schor van intensiteit. “Dit is nog maar het begin,” zei hij zacht, bijna plechtig.

Ik glimlachte moe, mijn hoofd rustend op zijn borst. Zijn hartslag bonsde nog steeds onder mijn oor. “Dan wil ik weten hoe ver we kunnen gaan,” fluisterde ik.

Zijn arm sloot zich steviger rond me, alsof hij een belofte maakte die woorden niet konden dragen. “Verder dan je denkt.”
Trefwoord(en): Romantiek, Suggestie?
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...