Door: James95
Datum: 17-11-2025 | Cijfer: 9.1 | Gelezen: 1038
Lengte: Gemiddeld | Leestijd: 8 minuten | Lezers Online: 16
Lengte: Gemiddeld | Leestijd: 8 minuten | Lezers Online: 16
De kazerne had iets eigenaardigs in de vroege avond. Overdag was het terrein een georganiseerde chaos van voertuigen, kadetten, roepen, bevelen en voetstappen. Maar zodra de zon ging zakken achter de oefenterreinen, veranderde de sfeer. Dan leek alles te ademen. Rustig. Laag. Een soort sluimerstand die onmogelijk te verklaren was, maar waar elke militair stilzwijgend aan meedeed.
Sergeant Bram Vos stond midden op het binnenplein en keek naar de hemel die van koperkleurig langzaam naar donkergrijs trok. De temperatuur zakte voelbaar; de wind gleed onder zijn jas alsof ze vond dat hij wel wat meer alert mocht zijn.
Hij snoof.
Koude lucht, nat beton, een vleug uitlaatgas van de YPR’s die eerder die dag waren binnengekomen — het rook bijna als vroeger.
Hij kneep zijn ogen even dicht.
Nee. Niet nu. Niet in deze modus.
Hij schudde het van zich af.
Zoals altijd.
Zoals hij dat al jaren deed.
En net op dat moment hoorde hij voetstappen achter zich. Niet zwaar. Niet slenterend. Ritmisch, zelfverzekerd.
“Je staat weer strategisch opgesteld, Vos.”
Hij draaide zich om.
Daar was ze.
Luitenant Noor van Beek.
Rechte schouders, haren netjes in een knot waar altijd één lok uitviel zoals een vlag die zei: Ik ben streng, maar niet van steen. Ze droeg haar uniform zoals sommige mensen een maatpak dragen: alsof ze ermee geboren was.
Bram voelde zichzelf glimlachen, onwillekeurig. “Ik hou het luchtruim in de gaten, ma’am.”
Noor keek hem aan alsof ze hem ter plekke een mentale classificatie gaf tussen ‘hopeloos’, ‘bijna hopeloos’ en ‘kan ermee door’.
“Ja, natuurlijk. En hoe gaat de lucht hier?”
“Dreigend,” zei hij ernstig. “Ik denk dat we regen krijgen.”
Ze trok haar wenkbrauw op. “Je bent een meteorologische wereldmacht.”
“Dank u. Ik doe m’n best.”
Ze bleef naast hem staan. Een zeldzaamheid. Meestal was Noor onderweg — naar een overleg, naar een oefenlocatie, naar iemand die iets nodig had of vond dat ze iets nodig hadden. Haar aanwezigheid naast hem, in stilte zelfs, voelde… bijzonder.
“Waarom sta je eigenlijk hier?” vroeg ze uiteindelijk, met die neutrale stem die altijd meer zag dan ze liet horen.
Hij haalde zijn schouders op. “Even frisse lucht. Even niks.”
Ze keek hem nog een seconde aan en knikte toen zacht.
“Niks is soms heel gezond.”
Ze zei het op een manier die Bram verraste. Alsof ze precies begreep dat ‘even niks’ voor hem eigenlijk ‘even geen herinnering’ betekende.
Hij keek haar aan. “Was u mij in de gaten aan het houden, luitenant?”
“Luitenant Van Beek,” corrigeerde ze.
“Prima. Was u mij in de gaten aan het houden, luitenant Van Beek?”
“Ja,” zei ze droog. “Iemand moet toch zorgen dat je niet als een verdwaalde reiger staat te staren tot je wortel schiet.”
Hij grinnikte.
Ze had gelijk.
En toch…
Er zat iets warms onder haar woorden.
“Loop je mee?” vroeg ze. “We hebben straks briefing. Peloton Bravo verzamelt om 19:30.”
Hij keek op zijn horloge. “Ik heb nog acht minuten.”
“En die acht minuten kun je besteden aan lopen. Het is gezond. In tegenstelling tot denken.”
Hij zei niets terug.
Soms was het genoeg om gewoon te volgen.
De gang naar het lokaal rook zoals alle kazernes ter wereld roken: naar oude vloerwas, te sterk afgestelde verwarming en de restanten van lunch die niemand ooit vrijwillig zou toegeven gegeten te hebben.
Toen ze het lokaal binnenkwamen keek het peloton op. Twintig paar ogen die de sfeer meteen oppikten: sergeant Vos en luitenant Van Beek in dezelfde ruimte? Dat kon twee dingen betekenen: inspectie… of problemen.
“LUISTER OP!” riep Bram.
De mannen verstomden. Zelfs Gerrit, die normaal gesproken nog zou blijven praten als de brandweer binnensteek, was stil.
Bram snoof. Zijn peloton. Zijn mannen. Zijn ellendig irritante, briljant loyale, licht gestoord maar functionerend peloton.
Hij hief zijn hand. “Mannen. Morgen oefening in de Vossenpolder. Kleine route, weinig poespas…”
Gerrit fronste. “Dus we gaan niet sneuvelen aan modder dit keer?”
“Nope,” zei Bram. “Hoewel ik niet uitsluit dat jij in een kuil springt en daar uit vrije wil gaat wonen.”
Gelach.
Noor stapte naar voren.
De groep ging meteen rechter zitten.
“Er is wel een externe inspectie,” zei ze.
De kamer zakte één graad qua enthousiasme.
“Wie?” vroeg iemand achterin.
“Luitenant-kolonel Van Riemsdijk,” zei Noor.
Het was alsof er een koude wind door het lokaal trok.
Iedereen kende die naam.
Gerrit stak zijn hand op. “Is dat die gast die–”
“Nope,” zei Noor. “Dat was ik.”
Het was tien seconden stil.
Daarna barstte de kamer in lachen uit. Zelfs Noor glimlachte een fractie.
“Waarom zijn ze altijd bang voor jou, luitenant?” fluisterde Bram.
“Discipline,” fluisterde ze terug. “En verhalen.”
“Verhalen?”
Ze keek hem aan.
“Verhalen gaan altijd sneller dan de waarheid, Bram.”
Hij voelde zijn maag even opkrullen bij de manier waarop ze zijn naam uitsprak. Alsof ze wist hoe het klonk en er expres niets aan deed.
Noor richtte zich weer tot de groep. “Morgen om 0530 vertrekken. Rust, discipline, helder hoofd. Iedereen weet wat hij doet.”
Ze knikte naar Bram. “Sergeant Vos neemt het vanaf hier over.”
En daarmee liep ze het lokaal uit.
Zonder drama.
Zonder overbodige woorden.
Gewoon… efficiënt.
Zoals altijd.
Bram keek haar na, en merkte dat hij langer keek dan strikt professioneel verantwoord was.
Na de briefing bleven Gerrit en de nieuwe soldaat Timo hangen.
“Sergeant,” zei Gerrit, op samenzweerderige toon. “Even onder ons…”
“Dat klinkt nooit goed,” bromde Bram.
Gerrit knikte. “Is er iets tussen u en de luitenant?”
Bram draaide zijn hoofd langzaam, alsof hij de beweging zorgvuldig moest doseren om niet te ontploffen.
“Nee.”
“Zeker weten?”
“Timo, kun jij Gerrit even uitleggen waarom dit een stomme vraag is?”
Timo keek verschrikt om. “Ehh… omdat… omdat…”
“Precies,” zei Bram. “Omdat.”
Hij liep weg.
Achter zich hoorde hij gefluister.
“Zie je wel,” zei Gerrit. “Als hij zo reageert, is er dus wat.”
Bram schudde zijn hoofd.
Zijn peloton was soms een stel kleuters bij elkaar.
Gevaarlijke kleuters, maar kleuters nonetheless.
Buiten was de lucht inmiddels donker en rook het naar regen.
Bram liep richting de werkplaats om zijn spullen na te kijken, maar halverwege hoorde hij stappen achter zich.
“Vos?”
Hij draaide zich om.
Noor stond er weer.
“Je liep zo snel weg,” zei ze.
“Ik had werk.”
“Je hebt altijd werk.”
“Dat is mijn manier van leven.”
“Ik weet het,” zei ze. “En toch. Je mag best even… ademhalen.”
Bram zweeg.
Hij wist niet goed wat te zeggen, en als Bram Vos iets niet kende, was het dat: spraakloos zijn.
“Luister,” zei Noor zachter. “Morgen wordt geen zware dag. Maar hij wordt wel scherp. En ik… wil erbij zijn.”
“Erbij zijn?”
“Ja.”
“Bij het vertrek?”
“Bij alles.”
Hij keek haar aan.
“Waarom?”
Ze haalde haar schouders op. “Omdat ik vertrouwen heb in jou als pelotonssergeant. En omdat jij altijd zorgt voor iedereen. Iemand moet af en toe zorgen dat jij niet verzuipt in je eigen verantwoordelijkheidsdrang.”
Ze keek hem aan, niet streng.
eerder… zacht.
Te zacht bijna, voor een kazerneomgeving.
Hij voelde zijn hart overslaan.
“Nee hoor,” zei hij snel. “Ik ben een rots.”
“Nooit gehoord van rotsen die je moet redden uit hun eigen kop?”
“Dat gebeurt alleen wanneer iemand ze schopt.”
“Vos…”
Ze keek hem lang aan.
“Je mag ook leunen. Zo nu en dan.”
Hij slikte.
En knikte heel klein, bijna onzichtbaar.
“Noor— eh, luitenant Van Beek.”
“Ja?”
“Dank u.”
Ze glimlachte.
“Graag gedaan.”
Ze draaide zich om en liep weg, haar voetstappen ritmisch, beheerst.
Bram bleef even staan.
Alleen op het plein, net als aan het begin van de avond.
Maar nu voelde het anders.
Hij keek naar de lucht.
Regen hing erin, dat kon hij ruiken.
“Strategische positie, mijn reet,” mompelde hij tegen zichzelf.
Maar diep van binnen wist hij dat hij niet voor de lucht had staan wachten.
Sergeant Bram Vos stond midden op het binnenplein en keek naar de hemel die van koperkleurig langzaam naar donkergrijs trok. De temperatuur zakte voelbaar; de wind gleed onder zijn jas alsof ze vond dat hij wel wat meer alert mocht zijn.
Hij snoof.
Koude lucht, nat beton, een vleug uitlaatgas van de YPR’s die eerder die dag waren binnengekomen — het rook bijna als vroeger.
Hij kneep zijn ogen even dicht.
Nee. Niet nu. Niet in deze modus.
Hij schudde het van zich af.
Zoals altijd.
Zoals hij dat al jaren deed.
En net op dat moment hoorde hij voetstappen achter zich. Niet zwaar. Niet slenterend. Ritmisch, zelfverzekerd.
“Je staat weer strategisch opgesteld, Vos.”
Hij draaide zich om.
Daar was ze.
Luitenant Noor van Beek.
Rechte schouders, haren netjes in een knot waar altijd één lok uitviel zoals een vlag die zei: Ik ben streng, maar niet van steen. Ze droeg haar uniform zoals sommige mensen een maatpak dragen: alsof ze ermee geboren was.
Bram voelde zichzelf glimlachen, onwillekeurig. “Ik hou het luchtruim in de gaten, ma’am.”
Noor keek hem aan alsof ze hem ter plekke een mentale classificatie gaf tussen ‘hopeloos’, ‘bijna hopeloos’ en ‘kan ermee door’.
“Ja, natuurlijk. En hoe gaat de lucht hier?”
“Dreigend,” zei hij ernstig. “Ik denk dat we regen krijgen.”
Ze trok haar wenkbrauw op. “Je bent een meteorologische wereldmacht.”
“Dank u. Ik doe m’n best.”
Ze bleef naast hem staan. Een zeldzaamheid. Meestal was Noor onderweg — naar een overleg, naar een oefenlocatie, naar iemand die iets nodig had of vond dat ze iets nodig hadden. Haar aanwezigheid naast hem, in stilte zelfs, voelde… bijzonder.
“Waarom sta je eigenlijk hier?” vroeg ze uiteindelijk, met die neutrale stem die altijd meer zag dan ze liet horen.
Hij haalde zijn schouders op. “Even frisse lucht. Even niks.”
Ze keek hem nog een seconde aan en knikte toen zacht.
“Niks is soms heel gezond.”
Ze zei het op een manier die Bram verraste. Alsof ze precies begreep dat ‘even niks’ voor hem eigenlijk ‘even geen herinnering’ betekende.
Hij keek haar aan. “Was u mij in de gaten aan het houden, luitenant?”
“Luitenant Van Beek,” corrigeerde ze.
“Prima. Was u mij in de gaten aan het houden, luitenant Van Beek?”
“Ja,” zei ze droog. “Iemand moet toch zorgen dat je niet als een verdwaalde reiger staat te staren tot je wortel schiet.”
Hij grinnikte.
Ze had gelijk.
En toch…
Er zat iets warms onder haar woorden.
“Loop je mee?” vroeg ze. “We hebben straks briefing. Peloton Bravo verzamelt om 19:30.”
Hij keek op zijn horloge. “Ik heb nog acht minuten.”
“En die acht minuten kun je besteden aan lopen. Het is gezond. In tegenstelling tot denken.”
Hij zei niets terug.
Soms was het genoeg om gewoon te volgen.
De gang naar het lokaal rook zoals alle kazernes ter wereld roken: naar oude vloerwas, te sterk afgestelde verwarming en de restanten van lunch die niemand ooit vrijwillig zou toegeven gegeten te hebben.
Toen ze het lokaal binnenkwamen keek het peloton op. Twintig paar ogen die de sfeer meteen oppikten: sergeant Vos en luitenant Van Beek in dezelfde ruimte? Dat kon twee dingen betekenen: inspectie… of problemen.
“LUISTER OP!” riep Bram.
De mannen verstomden. Zelfs Gerrit, die normaal gesproken nog zou blijven praten als de brandweer binnensteek, was stil.
Bram snoof. Zijn peloton. Zijn mannen. Zijn ellendig irritante, briljant loyale, licht gestoord maar functionerend peloton.
Hij hief zijn hand. “Mannen. Morgen oefening in de Vossenpolder. Kleine route, weinig poespas…”
Gerrit fronste. “Dus we gaan niet sneuvelen aan modder dit keer?”
“Nope,” zei Bram. “Hoewel ik niet uitsluit dat jij in een kuil springt en daar uit vrije wil gaat wonen.”
Gelach.
Noor stapte naar voren.
De groep ging meteen rechter zitten.
“Er is wel een externe inspectie,” zei ze.
De kamer zakte één graad qua enthousiasme.
“Wie?” vroeg iemand achterin.
“Luitenant-kolonel Van Riemsdijk,” zei Noor.
Het was alsof er een koude wind door het lokaal trok.
Iedereen kende die naam.
Gerrit stak zijn hand op. “Is dat die gast die–”
“Nope,” zei Noor. “Dat was ik.”
Het was tien seconden stil.
Daarna barstte de kamer in lachen uit. Zelfs Noor glimlachte een fractie.
“Waarom zijn ze altijd bang voor jou, luitenant?” fluisterde Bram.
“Discipline,” fluisterde ze terug. “En verhalen.”
“Verhalen?”
Ze keek hem aan.
“Verhalen gaan altijd sneller dan de waarheid, Bram.”
Hij voelde zijn maag even opkrullen bij de manier waarop ze zijn naam uitsprak. Alsof ze wist hoe het klonk en er expres niets aan deed.
Noor richtte zich weer tot de groep. “Morgen om 0530 vertrekken. Rust, discipline, helder hoofd. Iedereen weet wat hij doet.”
Ze knikte naar Bram. “Sergeant Vos neemt het vanaf hier over.”
En daarmee liep ze het lokaal uit.
Zonder drama.
Zonder overbodige woorden.
Gewoon… efficiënt.
Zoals altijd.
Bram keek haar na, en merkte dat hij langer keek dan strikt professioneel verantwoord was.
Na de briefing bleven Gerrit en de nieuwe soldaat Timo hangen.
“Sergeant,” zei Gerrit, op samenzweerderige toon. “Even onder ons…”
“Dat klinkt nooit goed,” bromde Bram.
Gerrit knikte. “Is er iets tussen u en de luitenant?”
Bram draaide zijn hoofd langzaam, alsof hij de beweging zorgvuldig moest doseren om niet te ontploffen.
“Nee.”
“Zeker weten?”
“Timo, kun jij Gerrit even uitleggen waarom dit een stomme vraag is?”
Timo keek verschrikt om. “Ehh… omdat… omdat…”
“Precies,” zei Bram. “Omdat.”
Hij liep weg.
Achter zich hoorde hij gefluister.
“Zie je wel,” zei Gerrit. “Als hij zo reageert, is er dus wat.”
Bram schudde zijn hoofd.
Zijn peloton was soms een stel kleuters bij elkaar.
Gevaarlijke kleuters, maar kleuters nonetheless.
Buiten was de lucht inmiddels donker en rook het naar regen.
Bram liep richting de werkplaats om zijn spullen na te kijken, maar halverwege hoorde hij stappen achter zich.
“Vos?”
Hij draaide zich om.
Noor stond er weer.
“Je liep zo snel weg,” zei ze.
“Ik had werk.”
“Je hebt altijd werk.”
“Dat is mijn manier van leven.”
“Ik weet het,” zei ze. “En toch. Je mag best even… ademhalen.”
Bram zweeg.
Hij wist niet goed wat te zeggen, en als Bram Vos iets niet kende, was het dat: spraakloos zijn.
“Luister,” zei Noor zachter. “Morgen wordt geen zware dag. Maar hij wordt wel scherp. En ik… wil erbij zijn.”
“Erbij zijn?”
“Ja.”
“Bij het vertrek?”
“Bij alles.”
Hij keek haar aan.
“Waarom?”
Ze haalde haar schouders op. “Omdat ik vertrouwen heb in jou als pelotonssergeant. En omdat jij altijd zorgt voor iedereen. Iemand moet af en toe zorgen dat jij niet verzuipt in je eigen verantwoordelijkheidsdrang.”
Ze keek hem aan, niet streng.
eerder… zacht.
Te zacht bijna, voor een kazerneomgeving.
Hij voelde zijn hart overslaan.
“Nee hoor,” zei hij snel. “Ik ben een rots.”
“Nooit gehoord van rotsen die je moet redden uit hun eigen kop?”
“Dat gebeurt alleen wanneer iemand ze schopt.”
“Vos…”
Ze keek hem lang aan.
“Je mag ook leunen. Zo nu en dan.”
Hij slikte.
En knikte heel klein, bijna onzichtbaar.
“Noor— eh, luitenant Van Beek.”
“Ja?”
“Dank u.”
Ze glimlachte.
“Graag gedaan.”
Ze draaide zich om en liep weg, haar voetstappen ritmisch, beheerst.
Bram bleef even staan.
Alleen op het plein, net als aan het begin van de avond.
Maar nu voelde het anders.
Hij keek naar de lucht.
Regen hing erin, dat kon hij ruiken.
“Strategische positie, mijn reet,” mompelde hij tegen zichzelf.
Maar diep van binnen wist hij dat hij niet voor de lucht had staan wachten.
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10

Bezoek ook eens mijn profiel pagina om meer over mij te weten te komen, een overzicht te zien van mijn verhalen of om een berichtje achter te laten! Ook kun je jezelf aanmelden om een mail te ontvangen als ik een nieuw verhaal heb geplaatst!
