Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Door: Jefferson
Datum: 13-05-2025 | Cijfer: 8.9 | Gelezen: 5280
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 51 minuten | Lezers Online: 1
De Opstelling
Sta ik dan. Bij m’n bureau. Mijn vingers nog rustend op het hout, alsof ik nog iets vast wil houden wat allang van me afgenomen is. De jongens voor me. Niet ver. Niet verspreid. Maar opgesteld. Gecoördineerd, zonder dat iemand het uitgesproken heeft. Op een manier dat ik er niet omheen kan. Ze staan als een muur. Als een cirkel die zich nog net niet heeft gesloten. Dylan iets naar voren, precies in het midden. Jayden iets schuin naast hem, zijn blik afwisselend op mijn gezicht en mijn borst gericht. Luc opzij, speels ogend, maar zijn ogen flitsend, klaar. En Mo, zwijgend, bij de deuropening – zoals altijd die ene die buiten blijft staan, maar alles ziet. Alsof hij de buitenwereld afweert. Alsof ze hun eigen wereld hebben gemaakt, en ik de enige buitenstaander ben die zich vrijwillig naar binnen heeft laten trekken.

Dylan heeft het verteld. Dat vertelt hij me nu. Natuurlijk heeft hij dat. Misschien niet met alle details, misschien met overdrijving hier en daar – maar genoeg. Genoeg om het spannend te maken. Genoeg om de macht te verleggen. En nu ben ik hier. In mijn lokaal. Mijn les is voorbij, maar de dag is nog niet afgelopen. En als ik wil dat het stil blijft – in de les, in de gangen, in hun blikken – dan moet ik beter luisteren dan vorige keer. Dan moet ik begrijpen wat ze nu van me vragen. Of nee… wat ze van me verwachten. Want het is geen verzoek. Het is geen voorstel. Het is de logica van macht. Van weten wat je in handen hebt, en kijken wat de ander daarvoor over heeft.

Voordat ik het weet, zit ik tussen de tafels op de grond. Mijn knieën op de tegels. Niet zacht. Niet comfortabel. Maar precies. Mijn benen netjes onder me gevouwen. Mijn handen op mijn bovenbenen. Mijn rug recht, gespannen. Dylan voor me. Hij is niet gaan zitten – hij staat. Boven me. Zoals het hoort, blijkbaar. Zoals het voor hem hoort. Zijn houding ontspannen, zijn blik onderzoekend. En ik weet: dit keer wil hij meer. Niet zomaar herhaling. Geen herbevestiging. Dit is geen naspel van vorige week. Dit is een nieuw hoofdstuk. Een nieuwe test.

Mijn mond is nog gesloten. Mijn hoofd iets gekanteld. Ik doe een laatste poging om het te keren, al weet ik dat het geen zin heeft. Iets in de trant van: “Dit kan niet.” Of: “Je had dit niet mogen vertellen.” Maar het klinkt zwak, nog voor ik het uitspreek. Mijn stem is er wel, maar mijn lichaam heeft me al verraden. Ik zit hier. Ik heb geknield. Ik heb gekozen. En de woorden die ik nog probeer te vinden, worden overstemd door het geluid dat dan door het lokaal snijdt: de tweede bel. Schel, helder, als een startschot. Alsof iemand ergens in het gebouw de scène bevestigt. Tijd. Beweging. Geen weg meer terug.

Ze geloofden hem niet. Dat weet ik. Of ze deden alsof. Of ze wilden het gewoon zelf zien. Dylan is de leider. Dat was hij al, maar nu meer dan ooit. En om dat te bevestigen – om hun hiërarchie in stand te houden – moet ik het voor hen doen. Niet stiekem. Niet buiten beeld. Maar hier. Openlijk. Zichtbaar. Jayden stapt een halve stap naar voren. Zijn armen langs zijn lijf. Zijn ogen scherp. Luc schuift iets achter me langs. Ik voel zijn aanwezigheid meer dan ik hem hoor. En Mo blijft bij de deur. Onbewogen. Zijn rug naar ons toe, maar ik weet dat hij luistert. Dat hij hoort wat er gebeurt. En ook al kijkt hij niet – hij is erbij. Ze zijn er allemaal bij.

Alle ogen zijn op mij gericht. Of ik ze zie of niet – dat doet er niet toe. Ik voel ze. Hun blikken. Hun aandacht. Hun honger. En iets in mij – iets wat ik verafschuw, wat ik nooit hardop zou zeggen, wat ik zelfs in mezelf moeilijk toe kan geven – vindt daarin iets terug. Iets van bevestiging. Iets van kracht. Misschien omdat het de enige vorm van controle is die ik nog heb. Of misschien omdat ik voel dat ik al veel eerder de grens ben overgestoken dan ik dacht.

Ik denk: ik doe dit maar. Nog één keer. Misschien dat het dan stopt. Misschien dat ze het zat worden. Misschien dat het zijn kracht verliest zodra ze het echt gezien hebben. Misschien dat ik dan weer gewoon docent kan zijn. Ik weet dat ik mezelf daarmee voor de gek hou. Maar op dit moment heb ik niets beters om me aan vast te klampen. Het is ook al lang geleden. Dat ik een pik gepijpt heb. Echt. Ik weet niet eens meer of ik het goed doe. Of ik het nog kan. Misschien maak ik fouten. Misschien kijkt hij me straks aan, teleurgesteld. En draait zich om. Misschien lachen ze me uit.

Maar dan kijk ik omhoog. Naar Dylan. Naar zijn broek. Naar de bobbel die daar onmiskenbaar zichtbaar is. En ik voel het in mezelf verschuiven. Niet als angst. Niet als schaamte. Maar als iets anders. Een soort beladen anticipatie. Warm. Diep. Alsof mijn lijf weet dat dit een moment is waar iets verandert. Niet omdat het moet. Niet omdat ik geen keus heb. Maar omdat ik daar, op mijn knieën, met hun blikken op mijn lichaam, hun aanwezigheid als druk op mijn huid, iets voel wat ik nog nooit zo gevoeld heb. Niet vlak voor ik een jongen mijn mond gaf. Niet in eerdere liefdes, eerdere bedpartners. Nooit eerder zo.

Mijn mond is nat. Vol speeksel. Mijn tong glijdt automatisch langs mijn onderlip. Maar mijn keel voelt kurkdroog. Van de spanning. Van de lading. Van alles wat er nog niet gezegd is, maar allang besloten. Ik kijk niet alleen. Ik word bekeken. En ik weet: ik heb me nog nooit zo begeerd gevoeld. Niet op deze manier. Niet door zoveel ogen tegelijk. Niet zo totaal. En hoe fout de setting ook mag zijn – hoe ver het ook verwijderd is van wat hoort, van wat veilig is, van wat ik altijd heb willen geloven over mezelf… ik voel het. Onmiskenbaar. Onverbiddelijk. En ik blijf zitten.

Ik adem. Eén keer diep. Mijn handen blijven op mijn dijen. Mijn lippen iets geopend. Mijn blik gericht. Mijn keel droog. Mijn mond nat. En ik weet wat er nu komt.

Ik maak zijn broek open. Mijn vingers haken zich onder zijn riem, de gesp voelt koud aan, zwaar zelfs, alsof het met opzet traag beweegt. Mijn ademhaling vertraagt terwijl ik de sluiting losmaak, stukje voor stukje, en de spanning in mijn buik bouwt zich op als onder een korset. De rits volgt, met dat scherpe, korte geluid dat ineens veel te luid lijkt in deze stille ruimte. Hij zegt niets. Hij helpt me niet. Hij staat daar gewoon. Laat het gebeuren. Alsof hij me de volledige verantwoordelijkheid wil geven. Alsof hij dit moment van mij wil maken – en daarmee des te meer van hem.

De stof van zijn boxer is donker, strak gespannen over de bolling die zich eronder aftekent. Hij is al volledig stijf. Geen twijfel. Geen groei meer. Alleen massa. Vorm. Wachtend. Klaar. Ik trek het elastiek voorzichtig naar voren, niet schokkerig, niet abrupt. Mijn hand raakt per ongeluk zijn onderbuik, glad en gespannen, en mijn huid gloeit van die aanraking. En dan – komt hij vrij. Zijn pik springt uit de stof als een ademhaling die te lang ingehouden werd. Groot. Vol. Recht. De eikel roodpaars, glimmend. De schacht dik, met duidelijk zichtbare aders. Hij beweegt licht, op zijn eigen puls. Levend. Mijn vingers sluiten zich eromheen zonder dat ik daar nog over nadenk. Warmte vult mijn hand. Gewicht. Stevigheid. Ik voel hem in mijn palm alsof mijn hand iets vasthoudt wat niet vastgehouden mag worden.

Hij zegt niets. Nog steeds niet. Maar ik weet dat hij het laat zien. Dat hij het toelaat. Voor hen. Voor Jayden. Voor Luc. Voor Mo, daar bij de deur. Niet omdat hij wil dat zij zien wat hij voelt – maar omdat hij wil dat zij zien wat ik doe. Hoe ik hem vasthoud. Hoe ik hem eruit heb gehaald. Hoe ik dit in mijn hand neem, op mijn knieën, alsof ik weet wat ik doe. En ergens, diep vanbinnen, weet ik ook dat dat waar is. Mijn vingers bewegen licht. Niet trekkend. Verkennend. Alsof ik het formaat wil voelen. De contouren. De textuur. Zijn eikel glanst. Een druppel voorvocht glijdt traag naar beneden. Ik adem er vlak boven. Mijn lippen nog net gesloten.

Mijn blik flitst opzij. Even. Eén tel. En ik voel het direct: fout. Te kwetsbaar. Te open. Maar ik moet het. Even. Jayden staat nog altijd aan mijn linkerzijde, zijn ogen vast op mij gericht. Zijn armen zijn losjes gekruist, maar zijn blik is dat allerminst. Hij kijkt niet neer op mij – hij kijkt alsof hij iets ziet wat hij niet eerder zag. Alsof hij verbaasd is. Misschien zelfs onder de indruk. Luc is achter me. Ik voel zijn aanwezigheid meer dan dat ik hem hoor. Hij ademt langzaam. Ik hoor het niet, ik voel het. En Mo... ik weet dat hij kijkt. Hij staat zogenaamd met zijn rug naar ons toe, maar ik weet dat hij is omgedraaid. Zijn ogen zijn op mijn rug. Op mijn nek. Op mijn handen. Op mijn gezicht.

Ik voel me gezien. Meer dan ooit. Niet omdat ik in het midden sta. Maar omdat ik gekozen heb om in het midden te zitten. Omdat ik dit nu zelf vastheb. Zelf heb aangeraakt. Ik kijk weer omhoog. Naar Dylan. Zijn mondhoeken bewegen nauwelijks, maar zijn ogen zeggen alles. “Laat maar zien,” zegt hij dan. Uitdagend. Niet hard. Niet streng. Maar met een onmiskenbare geladenheid. Als een vonk die op zoek is naar iets wat wil branden.

Ik zucht. Niet diep. Niet theatraal. Maar hoorbaar. Mijn schouders zakken een fractie. Mijn mond opent zich iets. Mijn ogen sluit ik. Niet om me af te sluiten, maar om me te richten. Alles wat ik voel komt samen in dat ene moment, die ene beweging. Mijn hoofd beweegt naar voren. Geen hapering. Geen heroverweging. De punt van zijn eikel raakt mijn lippen. En het is alsof er iets verschuift. In mij. In hem. In alles. De spanning blijft, maar ergens daaronder glijdt iets van ontspanning los. Iets wat als weerstand had vastgezeten. Iets wat nu… loslaat.

Mijn lippen sluiten zich om zijn eikel. Niet diep. Alleen de rand. Alleen de bovenkant. Mijn mond is warm. Nat. Mijn tong zoekt vanzelf naar houvast. De smaak is bitter, zoutig, bekend en vreemd tegelijk. Mijn hoofd beweegt nauwelijks. Alleen mijn nek een klein beetje. Maar mijn hele lichaam voelt het. Zijn warmte. Zijn vorm. Mijn hand volgt – glijdt kort over zijn schacht. En als ik mijn ogen open, zie ik zijn gezicht. Verbaasd. Niet geschokt. Maar getroffen. Alsof hij dit niet had verwacht. Niet zo. Niet nu. Niet van mij.

Ik begin langzaam te bewegen. Niet mechanisch. Niet driftig. Mijn mond verkent. Mijn tong duwt tegen zijn onderkant, net onder de rand. Mijn lippen blijven gesloten. Mijn ademhaling gaat via mijn neus. Mijn hand ondersteunt, maar doet niets meer dan volgen. Mijn blik rust afwisselend op zijn gezicht en de ruimte erachter. Ik zie Jayden. Zijn ogen hebben me nog geen moment losgelaten. Ik zie hoe zijn borstkas langzaam op en neer beweegt. Alsof hij zijn adem inhoudt. Alsof hij kijkt naar iets wat hij nog niet weet hoe te plaatsen.

Luc blijft stil. Ik hoor hem niet. Maar ik voel hem. Achter me. Zijn blik zit op mijn rug. Misschien op mijn haar. Misschien op mijn heupen. Misschien op mijn handen. Misschien op alles tegelijk. Zijn aanwezigheid is onvermijdelijk. En ergens… opwindend. Niet omdat ik hem wil. Niet omdat ik dit wil. Maar omdat ik weet dat dit nu van mij is. Dat zij dit zien. Dat ik dit laat zien.

Ik voel Mo’s blik. Ik weet dat hij kijkt. De hitte op mijn rug verraadt hem. Zijn stilte is zwaarder dan woorden. En vreemd genoeg… geeft die stilte me iets. Geen geruststelling. Maar richting. Alsof het mij tot middelpunt maakt. Tot kern. Tot centrum van hun systeem. Ik weet niet of ik daar tegen bestand ben. Maar ik weet wel dat ik er nu middenin zit.

En ik blijf doorgaan. Rustig. Beheerst. Teder. Mijn lippen glijden net over de rand van zijn eikel. Mijn tong duwt tegen hem aan bij het teruggaan. Mijn hand glijdt mee, ritmisch. Alles nat. Alles warm. Alles echt.

En zij… kijken. En ik… laat ze.

Ze praten over me. Terwijl ik daar zit, op mijn knieën, zijn grote pik steed wat dieper in mijn mond, beginnen ze te praten. Niet met elkaar fluisterend. Niet ongemakkelijk of ongemerkt. Maar luid genoeg. Bewust. Alsof ik er niet ben. Alsof ik geen vrouw ben, geen docent, geen mens van vlees en bloed – alleen een lichaam, een mond, een gezicht met wangen die rood worden van hun voorpret. Hun stemmen zijn ontspannen, bijna achteloos. Alsof dit de normaalste zaak van de wereld is. Maar in hun woorden zit iets. Iets naars. Iets snijdends. Denigrerend. Maar ook... bewonderend. En dat is misschien nog erger. Of opwindender. Of beide tegelijk. Ik weet het niet meer.

“Ze is echt beter dan ik dacht,” hoor ik Jayden zeggen. Zijn stem is traag, kalm, maar er zit iets in van verbazing. Van verwondering.

“Ze doet gewoon haar best,” grinnikt Luc achter me. “Zie d’r gaan, man.”

Mijn wangen branden. Mijn ogen zijn gesloten, maar mijn oren nemen alles op. Elk woord. Elk snuivend lachje. Elk gefluister dat net luid genoeg is om me te raken. En het raakt me. Dieper dan ik wil toegeven. Mijn ademhaling versnelt. Niet van angst. Maar van iets anders. Ik voel het in mijn onderbuik. In mijn knieën. In mijn keel.

Ondertussen ligt zijn hand op mijn achterhoofd. Dylan. Zijn vingers ontspannen, maar stevig genoeg om te voelen. Zijn duim rust net achter mijn oor. Hij duwt niet hard. Helemaal niet. Maar genoeg om me te sturen. Te beheersen. Te leiden. En mijn hoofd beweegt. Vooruit. Dan terug. Vooruit. Dan terug. Mijn lippen glijden over zijn eikel, nat en warm, en het geluid dat dat maakt is onmiskenbaar. Zacht zuigen. Klef en glijdend. Mijn speeksel bedekt zijn schacht, druipt langs mijn kin. Het maakt mijn mond glad. Mijn bewegingen soepeler. En tegelijk... voel ik hoe ik wil dat ze het horen.

In. Uit. In. Uit. Mijn tong glijdt mee, soms net over de onderkant, soms iets omhoog, tegen zijn rand aan. Mijn lippen houden zich strak. Mijn kaken voelen het. Zijn dikte. Zijn lengte. Mijn nek begint licht te trekken van de hoek waarin ik mezelf houd. Maar ik stop niet. Ik luister. Naar hen. En naar hem.

“Ze doet het langzaam,” mompelt Luc. “Alsof ze wil dat we het onthouden.”

“Alsof ze niet wil dat het stopt,” zegt Jayden. En dat snijdt. Want het klopt. Want ik wil niet dat het stopt. Niet echt.

Mijn hand beweegt nu ook. Steeds vloeiender. Als vanzelf. Mijn vingers glijden mee over zijn natte huid, ritmisch, als verlengstuk van mijn mond. Alles klopt. De druk. Het tempo. De afwisseling. Mijn lippen glijden over hem alsof ik nooit iets anders gedaan heb. Alsof mijn hele lichaam weet dat dit is wat het moet doen. En terwijl ik zuig, duw, draai, hoor ik mezelf zachtjes ademen. Mijn adem raakt zijn huid. Zijn geur vult mijn longen. Mijn kin glinstert. Mijn hals is vochtig. Mijn speeksel plakt op mijn huid, vermengd met zijn smaak. Voorvocht. Zout. Warm. En herkenbaar. Te herkenbaar. Ik weet weer precies hoe zijn zaad smaakte. En ik weet dat ik het weer wil proeven.

Mijn tong beweegt nu sneller. Mijn zuigen dieper. Ik werk hem af. Niet voorzichtig. Niet passief. Maar doelgericht. Mijn lippen trekken zich af en toe terug tot net over de rand van zijn eikel, dan weer naar binnen. Mijn hand ondersteunt, masseert, duwt mee. Mijn hoofd beweegt in ritme met zijn lichaam. En hij beweegt terug. Met zijn heupen. Hij beweegt mee. Langzaam. Beheerst. Maar aanwezig. Elke stoot iets dieper. Elke duw iets krachtiger.

Ik voel hem glijden in mijn keel. Zijn eikel raakt net mijn huig. Mijn adem stokt. Mijn nek trekt. Maar ik slik. Ik laat hem erin. Nog iets verder. Mijn ogen trillen achter gesloten oogleden. Alles spant zich. Mijn keel maakt geluid. Niet grof, niet onsmakelijk. Maar hoorbaar. “Kok... kok...” fluistert het. Zacht. Nauwkeurig. En hij voelt het. En ik voel hoe dat hem opwindt. Hoe dat míj opwindt.

De jongens horen het ook. Ze lachen niet. Ze zwijgen zelfs even. Alleen Dylan spreekt. Niet hard. Maar snijdend.

“Bijna, Anna...” zegt hij. Zijn stem is laag, bijna vleiend. Maar het sneert. Denigrerend. Alsof hij me prijst en straft tegelijk.

Ik kreun zacht, uit mijn neus, mijn mond vol, mijn tong duwend. Mijn hand blijft bewegen. Mijn keel blijft klotsen. En dan... duwt hij. Net iets harder. Eén stoot. Dieper. Mijn lichaam verstrakt. Mijn adem blokkeert. Mijn ogen schieten open. En ik moet kokhalzen. Echt nu. Mijn keel sluit zich. “Kok–kghh–” klinkt het, rauw, onwillekeurig. Mijn hand grijpt naar zijn bovenbeen, maar niet om hem te stoppen – om mezelf overeind te houden. Mijn schouders trillen. Mijn hoofd stopt.

En hij laat los. Zijn hand verdwijnt van mijn hoofd. De druk valt weg. Ik trek me terug. Mijn lippen glijden los van zijn eikel. Nat. Glanzend. Rode randjes langs mijn lip. Mijn kin bedekt. Ik hijg. Mijn ademhaling schiet kort en snel uit mijn borst. Mijn ogen prikken. Mijn lippen tintelen. Mijn hand blijft nog steeds rond zijn schacht. Maar ik beweeg niet.

Zijn climax kwam niet. Dat weet ik. Dat voel ik. Hij was dichtbij. Maar hij hield zich in. Hij liet het stoppen. Hij bepaalde het moment. Niet ik. Ik krijg even. Om op adem te komen. En ik weet wat dat betekent.

Dit is niet van mij. Niet het begin. Niet het midden. En zeker niet het einde.

Ik kijk omhoog. In zijn gezicht. Zijn ogen glanzen. Zijn mond is gesloten. Maar hij weet dat ik het weet.

Ik begin pas weer… als hij het zegt.

Dylan doet een stap achteruit. Niet abrupt. Niet ver. Gewoon een halve draai, alsof hij even uit het ritme wil stappen zonder het te verbreken. Zijn hand grijpt naar een stoel – een simpele, houten klasstoel met een metalen frame, de rugleuning net iets schuin. Hij trekt hem los uit de rij, draait hem om, en gaat zitten. Wijdbeens. Alsof het allemaal de bedoeling was. Alsof dit al dagen vastlag. Zijn pik, nog nat van mijn speeksel, blijft snoeihard omhoog staan. Hij trekt zijn broek niet op. Hij bedekt zich niet. Hij blijft gewoon zitten. En dan… knikt hij. Kort. Beslist. Niet als commando. Niet als toestemming. Maar als... opening.

“Ik zeg niks meer,” zegt hij. “Maak maar af. We zien wel dat je dat wilt.”

En ik… twijfel niet.

Ik kom in beweging voor ik het besef. Mijn handen vinden de vloer, vlak voor mijn knieën. Mijn vingers spreiden zich over de tegels, koud, licht ruw. Mijn rug blijft recht, mijn schouders laag. Mijn hoofd licht gekanteld. Ik voel mijn rok spannen rond mijn heupen, kruipen richting mijn onderrug. Mijn panty schuurt langs mijn knieën. Maar ik kruip. Rustig. Beheerst. Op handen en knieën. Tussen hen in. Naar hem toe. Als vanzelf. Alsof ik die paar meter overbrug omdat mijn lichaam de afstand al herkent. Al accepteert. En elk stuk vloer dat ik afleg, voel ik zwaarder worden. Niet fysiek – mentaal. Alsof elke beweging een laagje weerstand afpelt. Tot alleen nog dit overblijft.

Hij kijkt. Natuurlijk kijkt hij. Zijn blik volgt me. Zijn hand rust losjes op zijn dij. Maar hij doet niets. Zegt niets. Laat me komen. En ik kom. Tot ik vlak voor hem ben. Mijn knieën tussen zijn benen. Mijn handen op zijn bovenbenen. Mijn gezicht ter hoogte van zijn buik. En hij is daar. Zijn pik. Nog nat. Nog warm. Nog vol. Klaar.

Mijn rechterhand sluit zich weer om zijn schacht. Geen trilling meer. Geen aarzeling. Alleen greep. Zacht. Zeker. Mijn mond opent zich. Geen woorden. Geen stem. Alleen adem. En dan zak ik. Mijn lippen sluiten zich om zijn eikel. Warm. Zacht. Bekend. En ik begin opnieuw.

Er zit geen begin meer in deze beweging. Geen terugkeer. Geen opbouw. Alleen voortzetting. Mijn mond herkent hem. Mijn tong weet waar hij raakt. Mijn lippen sluiten zich net onder zijn rand. Mijn hand glijdt omlaag. Ik zuig. Niet krachtig. Niet gehaast. Maar met een ritme. Stevig. Beheerst. Aangestuurd door iets dat dieper zit dan denken.

En dan zie ik het. Niet letterlijk. Niet in spiegels of reflecties. Maar in mijn hoofd. Ik zie mezelf zitten. Van bovenaf. Op mijn knieën. Tussen die jongens. Mijn haar hangt iets naar voren, deels langs mijn gezicht, deels tegen zijn buik. Mijn hoofd beweegt op en neer. Steeds dieper. Steeds vloeiender. En ik zie mezelf zuchten. Zachtjes. Van de inspanning. Van de lengte. Van de druk op mijn kaak, op mijn lippen, in mijn nek. En ik hoor mezelf kreunen. Niet luid. Niet theatraal. Maar klein. Echt. Van opwinding. Van iets wat ik niet kan verbergen. Wat ik niet wil verbergen.

Ze kijken. Alle drie. Jayden, Luc, Mo. Dylan ook, natuurlijk. Maar hij voelt het – zij zien het. Ze kijken naar mij. Niet als meisje. Niet als docent. Niet als slachtoffer. Maar als iets wat ze niet meer kunnen ontwijken. En in hun blikken zie ik iets wat me raakt. Verwondering. Geen schaamte. Geen afkeer. Verwondering. Alsof ze niet hadden gedacht dat ik dit zou doen. Dat ik zo zou zijn. En ergens – ergens voelt dat als overwinning. Als bevestiging. Als macht. Hoe tegenstrijdig ook.

Ik blijf bewegen. Mijn mond, mijn hand, mijn ademhaling. Alles klopt. Alles doet mee. Mijn wangen zijn nat van speeksel. Mijn kin druipt. Zijn schacht glanst. En mijn tong danst. Langs zijn rand. Onder zijn eikel. Rondom. Zijn reactie voel ik in zijn spieren. Zijn buik die samentrekt. Zijn ademhaling die zwaarder wordt. En ik weet dat ik goed zit. Dat ik dit beheers.

Mijn andere hand steunt op zijn dij. Mijn bovenlichaam beweegt ritmisch mee. Mijn knieën doen pijn. Mijn rug spant. Maar ik stop niet. Ik wil dit afmaken. Niet voor hem. Niet voor hen. Maar voor mij. Omdat dit de enige plek is waar niemand me tegenspreekt. Waar mijn daden tellen. Waar mijn lichaam gehoord wordt. Via hem. In hem.

En nog steeds: zij mogen niets doen. Ze staan. Ze kijken. Ze wachten. Alsof Dylan het hun verboden heeft. En dat is misschien nog het vreemdste. En het geilste. Ze mogen alleen kijken. Alleen zien hoe ik dit voor hém doe. Hoe ik mijn mond open, mijn lippen sluit, mijn tong gebruik. Voor hém. En zij… mogen niets. En juist daardoor... voelt alles intenser. Omdat ik weet dat hun lichamen net zo gespannen zijn als het mijne. Omdat ik voel hoe ze trillen zonder te mogen bewegen. Omdat ze luisteren naar mijn adem, mijn zuigen, mijn zachte zuchten.

Ik hoor een stoel kraken. Of een schoen. Of een ademhaling die stokt. Maar niemand zegt iets. Niemand onderbreekt. Alleen Dylan, die daar zit, zijn hand nu weer op mijn hoofd, losjes, alsof hij me wil aanmoedigen, of... er gewoon van geniet.

En ik ga door. Mijn nek trekt. Mijn lippen tintelen. Mijn tong is moe. Mijn kaak brandt. Maar ik ga door. Mijn hoofd beweegt. Mijn borst drukt tegen zijn benen. Mijn heupen blijven stil. Maar alles in mij beweegt mee.

En in mijn hoofd... blijf ik kijken. Naar mezelf. Van bovenaf. Mijn hoofd op en neer. Mijn haar los. Mijn handen bezig. Mijn mond gevuld. Mijn ogen gesloten. Mijn gezicht nat. En mijn lichaam... open. Voor hen. Voor hem.

En het voelt niet als opoffering. Niet als overgave. Maar als... waarheid. Als iets wat ik al was, lang voordat zij het zagen.

En nu... zien ze het allemaal.

Hij was dichtbij. Ik voelde het aan alles. De warmte in zijn onderbuik. De trekkende spanning in zijn dijen. Zijn hand die steviger op mijn hoofd lag. Zijn ademhaling, kort en zwaar. Zijn heupen, die iets dieper stuwden, iets sneller. En ik ging mee. Mijn mond open. Mijn lippen strak om zijn schacht. Mijn tong volgde automatisch de curve van zijn eikel. Mijn hand gleed met hem mee. Mijn kaken brandden. Mijn keel trilde. Maar ik ging door. Want ik wist wat er kwam. En ik wilde het. Zijn smaak. Zijn warmte. De beloning waar mijn lichaam allang naar was gaan verlangen.

Maar dan trekt hij zich terug. Niet ruw. Niet schokkend. Maar duidelijk. Zijn hand duwt mijn hoofd naar achteren. Mijn lippen glijden los, traag, als iets dat aarzelt om afstand te nemen. Een druppel speeksel verbindt mijn mond nog even met zijn eikel. Dan breekt het. Ik kijk op. Verward. Maar ik weet het al. Ik zie het in zijn blik. In zijn hand die zijn pik weer vastpakt. Hij wil over me komen. Net als vorige keer.

“Wacht…” zeg ik, mijn stem zacht, hees van het zuigen. “Ik slik wel.” De woorden ontsnappen me sneller dan ik ze overweeg. Ze klinken haast als een aanbod. Als iets dat ik vrijwillig geef. Maar ik meen het. Echt. Ik wil dit niet. Niet op mijn gezicht. Niet nog een keer. Niet hier. Niet nu. Te zichtbaar. Te veel risico.

Maar hij grijnst. Zijn gezicht verandert nauwelijks, maar zijn ogen worden harder.

“Dat bepaal jij niet,” zegt hij. Hard. Nadrukkelijk. Zijn stem slaat als een klap tegen mijn borst. Mijn mond blijft even open. Mijn adem stokt.

En ineens is alles anders.

De sfeer verhardt. De lucht voelt dikker. Kleveriger. Alsof het zuurstofgehalte in het lokaal zakt. Mijn knieën lijken te verzwaren. Mijn rug blijft recht, maar voelt plots te naakt. Ik zit daar. Tussen zijn benen. Zijn lul nog steeds half in mijn hand. Glimmend van mijn speeksel. Vol. Groot. Onveranderd dreigend. En ik probeer… ik probeer iets.

“Je kan niet alles maken,” zeg ik. Mijn stem klinkt vreemd. Breekbaar. Maar ook vastberaden. Alsof ik mezelf wil horen zeggen dat er ergens nog een grens is. Dat ik niet alles accepteer. Maar het effect is desastreus.

Ze lachen. Alle drie. Jayden als eerste. Kort. Laag. Dan Luc. Openlijker. Hij proest zelfs. En Dylan – Dylan grijnst nog breder. Zijn tanden wit tegen zijn huid. Zijn blik op mij gericht. Alsof hij net gezien heeft wat hij zocht.

“Film je dit ook?” zegt hij dan plots. Zijn stem is vlak, haast achteloos. Maar zijn ogen… die zijn op scherp.

Hij kijkt over me heen. Ik voel zijn blik richting Luc gaan. En ik weet wat dat betekent nog voor ik me omdraai.

Mijn hele lichaam bevriest. Mijn spieren trekken samen. Mijn hoofd draait langzaam, alsof ik de klap wil vertragen. En daar is hij. Luc. Zijn gezicht half verborgen achter zijn telefoon. De lens gericht op mij. Op mijn gezicht. Op mijn natte kin. Mijn open mond. Mijn hand nog steeds om Dylan’s schacht. Zijn pik nog steeds hard. Alles. Vastgelegd. Vastgehouden.

De realiteit slaat in als een bom. Niet luid. Niet explosief. Maar verwoestend stil. Mijn maag draait. Mijn rug verkrampt. Mijn hart bonkt plots niet meer van opwinding, maar van dreiging. Alles in mij wil terug. Omkeren. Ontkennen. Maar het is te laat. Het is al gebeurd. En ze weten dat ik dat weet.

“Dus je doet wat ik zeg, toch?” hoor ik Dylan zeggen. Zijn stem kalm. Zijn toon eindeloos zeker. Geen spoor van twijfel.

Ik draai me om naar hem. Langzaam. Mijn handen op mijn bovenbenen nu. Mijn hoofd iets gebogen. Niet uit onderdanigheid – uit verslagenheid. Ik kijk naar hem op. Zie hoe hij me aankijkt. Geniet. Hoe hij rustig zit. Zijn hand losjes over zijn pik. Zijn benen ontspannen. Alsof hij niets hoeft te doen om alles te krijgen. En ik… ik weet het niet meer. Hoe heb ik dit laten gebeuren?

En ik knik. Eén keer. Kort. Trillend.

Want wat heb ik nog? Ik zou kunnen opstaan. Weglopen. Alles riskeren. Laat ze het maar vertellen. Denk ik even. Laat ze zeggen wat ze willen. Misschien geloven mensen me. Misschien ook niet. Maar wat is erger? Dit laten doorgaan? Of alles verliezen? Mijn baan. Mijn status. Mijn naam. Mijn familie. Mijn collega's. Mijn leerlingen. Mijn toekomst.

En dat… dat is wat me hier houdt. Niet wat ik wil. Maar wat ik niet durf te verliezen.

“Maar ik ben best redelijk,” zegt Dylan dan plots.

Ik kijk op. Hoop. Oprechte hoop. Een paar seconden lang denk ik: hij ziet het. Hij ziet dat ik genoeg gedaan heb. Dat het voorbij is. Dat het klaar is.

Hij wacht. Stil. Even. Ik voel mezelf bijna rechtop komen. Bijna weer ademhalen. En dan zegt hij het.

“Zou oneerlijk zijn als de rest alleen toekijkt, toch?”

En alles zakt weg. Mijn hoop. Mijn borst. Mijn adem. Alsof ik door de vloer zak. Alsof de grond onder me loskomt. De stilte die volgt is ondraaglijk.

Redelijk. Voor hen dus. Niet voor mij. Of… wel?

En ik weet: dit is nog niet voorbij. Niet voor hem. Niet voor mij. Niet voor hen.

Dylan kijkt me aan alsof hij iets aan het afwegen is, maar ik weet dat het allang besloten is. Zijn ogen glijden over mijn gezicht, naar mijn lippen, die nog steeds nat zijn van hem, en weer terug naar mijn ogen. Dan leunt hij iets achterover, zijn hand nog altijd op zijn schacht, nonchalant. Alsof we in gesprek zijn. Alsof dit iets is wat besproken kan worden.

“Goed dan,” zegt hij. “Niet op je gezicht.”

Ik adem uit. Even denk ik dat het klaar is. Dat hij me spaart. Dat ik me eruit gepraat heb.

“Maar dan slik je het,” voegt hij eraan toe. “Alles.”

Mijn hart slaat over. Mijn lichaam verstijft nauwelijks merkbaar. Alles in mij trekt samen – maag, keel, dijen. Ik voel hoe mijn blik zakt, onbewust, naar zijn pik. Nog steeds halfhard. Nog glimmend van mijn mond. En het besef wat hij bedoelt komt met vertraagde kracht binnen: hij wil dat ik ze allemaal afneem. Niet alleen hem. Niet op mijn huid. Niet als vernedering. Maar binnenin. Als bezit. Als verzegeling.

Ik schrik. Niet zichtbaar, maar diep. Een siddering in mijn onderrug. Mijn knieën tintelen van spanning. En toch… is dat niet het enige wat ik voel. Mijn borstkas vult zich met warmte, mijn ademhaling vertraagt vreemd genoeg, alsof mijn lichaam iets begrijpt wat mijn hoofd nog probeert af te wijzen. Er zit ook… opwinding. Heel even. Rauw. Schaamtevol. Echt.

“Dat kan niet,” hoor ik mezelf zeggen. “Daar is geen tijd voor.” Mijn stem is zacht, maar hoorbaar. “Dit duurt al een kwartier.”

Dylan grijnst. Zijn hoofd kantelt een fractie naar rechts. “Oh maar dat gaat snel, toch jongens?”

Hij lacht erbij. Geniepig. Te zeker van zijn zaak.

“Kom op. Doe niet moeilijk,” zegt Luc ergens achter me.

“Niet alsof je het niet wil,” voegt Jayden eraan toe. Zijn stem nog altijd traag, diep, vlak. Maar ik voel het: hij beweegt al.

Ik draai me om. Mijn blik schiet naar Luc. Hij filmt nog steeds. De camera in zijn rechterhand, stabiel, gefixeerd. Maar zijn andere hand… zit bij zijn riem. Ik zie het gebeuren. Zijn vingers haken onder de gesp, maken die los. De rits zakt. Zijn boxer is zwart, dun, strak. En dan… komt hij eruit. Zijn pik. hartstikke stijf. Maar groot. Wit. De schacht licht gebogen. De eikel paars, gezwollen. En hij begint. Zonder schaamte. Zonder afwachten. Hij trekt zich af. Recht voor mijn gezicht.

Mijn adem stokt.

Jayden komt dichterbij. Eén stap. Dan nog één. Hij staat nu schuin naast Dylan die is opgestaan. Zijn blik op mij. Rustig. Onvermijdelijk. Zijn broek hangt losjes om zijn dijen. Zijn boxer op zijn bovenbenen. En zijn pik… is al hard. Lang. Donker. Chocoladebruin. Zwaar. Rechte schacht. Een eikel in bijna dezelfde kleur, iets donkerder aan de rand, glanzend. Hij houdt hem vast bij de basis. Eén hand. En ook hij begint. Langzaam. Soepel. Alsof hij dit al vaker gedaan heeft. Alsof dit een routine is. Maar zijn blik… blijft op mij. En alleen op mij.

Ik draai mijn hoofd langzaam terug. Dylan zit nog steeds voor me. Zijn pik nog altijd binnen handbereik. En ik… ik zit op m’n knieën. Tussen hen in. Eén voor me. Twee naast me. En dan Luc weer achter me. Drie van de vier. Mo blijft bij de deur. Geen woord. Geen beweging. Maar ik voel dat hij kijkt.

Dylan had een grote pik. Dat wist ik. Dat voelde ik. Maar Jayden en Luc… ze doen niet onder. Ze zijn anders, dat wel. Jayden glad, lang, donker. Luc dikker aan de basis, wat krommer, de huid strakker gespannen. Maar allebei… opwindend echt. Dreigend. Fysiek. Hun eikels zichtbaar. Glanzend. Geroerd. Gericht. En dat… op mij.

Op míjn gezicht.

Ik weet niet waar ik moet kijken. Mijn hoofd draait zich langzaam van de een naar de ander. Mijn ogen groot. Mijn lippen licht geopend. Mijn adem onregelmatig. Ze kijken terug. Geen gêne. Geen rem. Alleen verlangen. En macht. Alles wat ik net nog had opgebouwd, lijkt ineens niets meer waard. Mijn overgave van daarnet… was pas de opening. Dit is het werkelijke moment.

Ik weet niet of ze echt gaan spuiten. Nu al. Maar ik heb het toegezegd. Ik heb geknikt. Ik heb niets meer teruggenomen. En ik voel hoe ze dichterbij komen. Steeds sneller. Veel sneller dan ik had verwacht. Dan ik had gehoopt. Alsof ze zich al eerder hebben opgewonden. Alsof ze alleen maar wachtten op dit excuus.

Ze trekken zich af. Ritmisch. Gecoördineerd, maar elk in hun eigen tempo. Luc met korte, snelle halen. Jayden met lange, trage bewegingen. Dylan laat het aan mij – voor nu. Maar ik weet dat hij er ook bijna is. Ze kijken niet weg. Niet naar elkaar. Alleen naar mij. Mijn gezicht. Mijn lippen. Mijn ogen. Ze kijken naar hoe ik adem, hoe mijn borst beweegt, hoe mijn hals spant. En ik weet dat ze niet aan mij denken. Niet als meisje. Niet als vrouw. Ze denken niet. Ze kijken. En ik… ben hun middelpunt.

Ik voel hun blikken op mijn huid. Ik voel hun pikken om mij heen. Alles gericht. Alles geladen. Alles wachtend.

En ik… zit daar. En wacht mee.

Dylan houdt zich zowaar aan zijn woord. Terwijl ik daar nog op mijn knieën zit, voel ik hoe zijn hand zich weer op mijn hoofd legt. Geen duw. Geen ruk. Alleen een zachte, directe sturing. Ik weet wat hij wil. En ik open mijn mond. Niet vragend. Niet aarzelend. Gewoon vanzelf. Mijn lippen wijken, mijn tong ontspant, en ik kijk omhoog terwijl hij zijn heupen iets naar voren brengt. Zijn eikel raakt mijn onderlip, glijdt zachtjes naar binnen, maar hij duwt niet verder. Hij laat hem liggen. Op mijn tong. Warm. Zwaar. Nat van zichzelf en van mij.

Hij kijkt. Gefixeerd. Zijn blik is niet op mijn gezicht, maar op de ruimte tussen ons. Tussen zijn eikel en mijn tong. Hij wil het zien. Hoe het eruitziet. Zijn zaad. Mijn mond. Zijn controle. Mijn overgave. En dan voel ik het.

De eerste straal is krachtig. Recht tegen mijn gehemelte. Warm. Dik. De smaak herken ik onmiddellijk. Zout. Aards. Zacht bitter. Mijn tong krult zich iets omhoog, instinctief. De tweede straal volgt sneller. En de derde. Mijn mond vult zich in seconden. Ik hoor mezelf ademhalen via mijn neus. Kort. Gierig bijna. Niet van paniek – van inspanning. Mijn kaken zijn gespannen. Mijn tong beweegt licht, spreidt. Ik wil slikken, maar hij kijkt nog. Dus wacht ik. Mijn blik omhoog, zijn blik omlaag. Zijn gezicht strak. Zijn ademhaling zwaar.

Ik voel hoe het tegen mijn gehemelte klotst. Hoe het zich verspreidt. Hoe het druipt langs de binnenkant van mijn tanden. En ik geniet. Niet luid. Niet zichtbaar. Maar diep vanbinnen. Mijn lichaam ontspant terwijl mijn mond zich vult met hem. Mijn schaamte is verdwenen. Mijn angst opgelost. Alleen het moment telt nog. Zijn zaad. Mijn mond. Zijn macht. Mijn keuze.

Dan port Jayden iets tegen zijn schouder. Net op tijd. Jayden stoot hem zacht aan – “Ik hou het niet meer,” bromt hij. Dylan begrijpt het. Hij trekt zich terug. Zijn eikel glijdt uit mijn mond, warm en nat. Een straal mist mijn lippen en raakt mijn kin. Dik. Zwaar. Glanzend. De smaak blijft. De warmte ook.

Ik draai mijn hoofd. Instinctief. Naar links. Naar Jayden. En hij wacht niet. Zijn hand zit al om zijn pik. Zijn eikel duwt tegen mijn lip. Harder dan Dylan. Directer. En voor ik iets kan doen, glijdt hij mijn mond in. Dieper. Vaster. En hij komt. Meteen. Het is geen explosie – het is een overname. Mijn mond vult zich opnieuw, nog voor ik goed heb geslikt. De dikte. De kracht. De smaak. Donkerder dan Dylan. Iets stroever. Maar net zo warm. Net zo veel. Het mengt zich.

Mijn wangen bollen. Mijn tong zakt. Ik voel het stromen, van links naar rechts, tegen mijn tanden. Ik kreun zachtjes, uit mijn neus, terwijl ik probeer bij te blijven. Jayden houdt mijn hoofd vast. Eén hand achter mijn nek. Niet hard. Maar vast. Alsof hij me tegen zich aan wil houden, tot hij alles gegeven heeft. En dat doet hij. Zijn lichaam schokt. Zijn pik pulseert. Ik voel elke golf in mijn mond. Mijn lippen sluiten zich om hem, mijn tong beweegt. En toch… voel ik het naar buiten lopen.

Een straaltje glijdt langs mijn mondhoek. Langzaam. Traag. Warm. Dan nog één. Mijn kin druipt. Mijn keel slikt. Mijn ademhaling schokt.

“Fuck…” hoor ik rechts van me.

Luc. Het werd hem te veel mij zo te zien.

Ik draai mijn blik net op tijd. Maar Jayrden houdt me vast. Zijn lul in m'n mond. Daar kon geen tweede bij. Luc wacht niet. Zijn hand is al op snelheid. Zijn eikel wijst naar mij. Hij kijkt me aan, ogen half dicht, ademhaling snel. En zonder waarschuwing – komt hij. Raakt mijn wang. Warm. Vochtig. Dan nog één. Langs mijn slaap. Mijn haar. Nog één, die glijdt vanaf mijn kaak naar mijn hals. Hij drukt zijn eikel tegen mijn huid. Glijdend. Naspuitend. Ik voel het stromen. Mijn huid brandt. Niet van pijn. Van intensiteit.

Ik sluit mijn ogen. Niet om te ontsnappen. Maar om te voelen. Volledig. Ik protesteer niet. Ik beweeg niet. Mijn handen rusten op mijn dijen. Ik laat het gebeuren. En diep vanbinnen… geniet ik. Niet in extase. Niet theatraal. Maar echt. Mijn mond smaakt naar zaad. Mijn neus ruikt hen. Mijn huid is bedekt. Mijn tong is bezig. Mijn keel trilt. En ik walg niet. Geen moment. En zij… merken dat.

Dat ik niet vlucht. Niet duw. Niet gil. Ze merken het. In mijn adem. In mijn blik. In mijn lichaam. En dat geeft hen iets. Zekerheid. Of rust. Of bevestiging. Dat ik dit… echt doe.

Ik til mijn handen op. Niet om ze te stoppen. Maar om mezelf te beschermen. Mijn borst. Mijn blouse. Mijn kleding is nog droog. Maar mijn gezicht is nat. Mijn haar plakt langs mijn kaak. Mijn wimpers zijn zwaar. Maar ik voel me… compleet. Vreemd genoeg.

En dan… zie ik het.

Dylan stapt op. Zijn broek nog los. Hij pakt iets van de tafel. En als hij zich omdraait, staat Mo daar. Stil. Groot. Zijn blik strak. Zijn gezicht onbewogen. Maar zijn hand… is bezig.

Hij is al hard. Nog harder dan de anderen. Zwart. Groot. Dikker. Niet langer. Maar massiever. Zijn eikel breed. Glanzend. Donker tegen het bruin van zijn huid. Mijn ogen worden groot. Niet uit angst. Uit… overweldiging. Ik voel nog Dylan in mijn keel. Jayden op mijn tong. Luc op mijn wang. Maar ik open mijn mond. Weer. Voor hem. Gewoon. Omdat het zo hoort nu.

Mo zegt niets. Niet één woord. Hij ademt zwaar. Zijn borst beweegt. Zijn hand trekt. Ritmisch. Stil. Ik kijk hem aan. Zover ik kan. Mijn ogen half gesloten. Mijn lippen open. En hij komt. Binnen seconden. Zonder geluid. Alleen adem. En vloeistof. Veel. Recht op mijn gezicht. Niet ruw. Niet wild. Maar alsof het daar hoort. Straal na straal. Dik. Warm. Nat. Langs mijn neus. Mijn voorhoofd. Mijn lippen. Mijn kin. Alles.

En ik… ontvang het.

“Nou ja,” zegt Dylan ergens achter me, “ik hield me eraan.”

Zijn stem klinkt bijna tevreden. Alsof hij een afspraak is nagekomen. En hij heeft gelijk. Ik voel het. Hoe alles klopt. Hoe ik daar zit. Op mijn knieën. Mijn gezicht nat. Mijn mond vol. Mijn huid glanzend. Mijn borst nog net droog. Mijn hoofd licht achterover. Mijn ademhaling zwaar.

Ik hijg. Niet van uitputting. Maar van… alles. Mijn handen rusten op mijn dijen. Mijn knieën tintelen. Mijn kaken branden. Mijn tong plakt. En ik weet: ik ben in mijn leven nog nooit zo opgewonden geweest.

“Tot volgende week,” zegt hij dan. Alsof dit gewoon is.

En ik vraag me af: moet het zo lang duren?

Want ergens…

wil ik het nú al opnieuw.

Mijn blouse is gespaard gebleven. Dat is het eerste wat ik zie als ik mezelf in de spiegel bekijk, in het meisjestoliet iets verderop. Mijn gezicht is rood. Mijn haar in slierten langs mijn wangen, deels nat, deels opgedroogd en stug van wat zich daar op heeft verzameld. Mijn ogen zwaar, gelaten, maar helder. Mijn lippen rood van druk, glanzend nog. Maar mijn kleding – keurig. Geen vlek. Geen druppel. Geen aanwijzing. Alles wat er gebeurd is, zit op mijn huid, in mijn mond, in mijn hoofd. Niet in mijn outfit. Niet in iets dat iemand anders kan zien. En dat is een vreemd soort geruststelling.

Ik was stil toen ik het lokaal verliet. Niet omdat ik bang was dat iemand me zou zien – het gebouw is na het zevende uur leeg – maar omdat mijn lijf geen geluid wilde maken. Mijn benen bewogen nog, traag maar stevig. Mijn handen hielden mijn tas vast alsof die iets belangrijks beschermde. Maar eigenlijk was ik alleen maar aan het zoeken naar controle. Naar ritme. Naar mezelf. En ergens onderweg – op de fiets, of al thuis op de bank – voelde ik het: ik ben niet vies. Niet beschadigd. Niet kapot.

Ik douche lang. Echt lang. Het water is heet, de straal krachtig. Mijn huid wordt rood. Mijn haren plakken nat tegen mijn schouders. Ik laat het stromen. Over mijn gezicht. Mijn hals. Mijn borsten. Mijn rug. En ik wrijf niet. Ik boen niet. Ik probeer niets weg te halen. Alleen te voelen. Elke druppel. Elke tinteling. Alsof ik mijn huid wil hernieuwen, niet wissen. Ik sluit mijn ogen. En de beelden komen vanzelf terug. Zijn smaak. Hun kreunen. Het kokhalzen. Het gelach. Mijn blik omhoog. Hun blikken omlaag.

En ik stel mezelf de vraag. De enige die telt: wil ik dit?

Het antwoord komt sneller dan ik verwacht. Ja. Ik wil dit. En ik wil meer.

Ik weet niet waarom. Niet rationeel. Niet verantwoord. Maar ik wil verder. Hoger. Dieper. Waar het naartoe leidt weet ik niet. En dat maakt het alleen maar aantrekkelijker.

+

Die avond zit ik op de bank. Mijn benen opgetrokken, een trui over mijn schouders, nat haar in een losse vlecht. Mijn telefoon in mijn hand. Scherm op zwart. En ik denk aan haar. De vrouw van die blog. De enige stem die klonk zoals de mijne. Die dacht zoals ik denk. En ik doe het. Eindelijk. Ik tik terug. Geen lang bericht. Geen uitleg. Geen schuld. Alleen: “Ik wil meer weten. Hoe en wat.” En ik verstuur het. Niet als een schreeuw. Niet als smeekbede. Maar als uitnodiging. Aan haar. En aan mezelf.

Het is al laat als ik opsta om naar bed te gaan. Ik doof het licht in de woonkamer. Stap in het donker naar de gang. Mijn telefoon trilt. Kort. Geen geluid. Alleen het zachte, holle gevoel van een melding midden in de nacht. Ik kijk. Een onbekend nummer. Geen tekst. Alleen een bestand.

Een video. Ik weet genoeg.

Er is geen “hey”, geen waarschuwing, geen dreigement. Alleen dat bestand. Het ís het bericht. De inhoud. De dreiging. De macht. Ik weet wie het gestuurd heeft. Ik weet wat erin staat. En toch… open ik het.

Ik kijk. En ik zie iets wat ik niet ken. Iemand die ik niet ben.

Een vrouw. Op haar knieën. Tussen jongens. Haar gezicht nat. Haar haar wild. Haar lippen glanzend van speeksel. Haar blik opwaarts. Haar mond open. En ik… herken haar. Elke beweging. Elke hand. Elke zucht. Elke teug adem. Elk kokhalzend geluid.

“Ik hoor het zelfs,” fluister ik zacht. En ik hoor het echt. Het zuigen. Het zuiveren. Het ge-“kok, kok, kok” dat weerklinkt in mijn keel alsof ik het opnieuw beleef. Alsof ik het nú voel. De camera is niet professioneel, de hoek iets schuin, maar Luc heeft een instinct. Hij weet wanneer hij moet inzoomen. Wanneer hij moet blijven hangen. Hij filmt mijn gezicht precies op het moment dat mijn lippen zich openen en Dylans zaad over mijn tong vloeit. Hij laat Jaydens eikel in beeld blijven tot de laatste straal. En hij pakt zichzelf met zijn eikel op mijn wang door zijn eigen zaad tekenend, als een handtekening.

De kwaliteit kan beter. De compositie is rauw. Maar wat erop staat… is echt. En opwindend.

Dat weet ik meteen. Dat weet ik als ik kijk. Als ik mijn eigen ogen zie. Mijn blik. Mijn lichaam. Niet als docent. Niet als slachtoffer. Maar als middelpunt. Als vrouw die daar zat en die het liet gebeuren. Niet met geweld. Niet uit paniek. Maar uit iets wat niemand wil erkennen. Genot.

Ik kijk de video af. Geen seconde sla ik over. Mijn ademhaling vertraagt. Mijn dijen verstrakken. Mijn buik trekt samen. Ik voel mijn tong bewegen. Mijn tepels reageren. En ik weet: zij hebben dit ook gezien. Jayden. Dylan. Luc. Mo. Ze hebben gekeken. Misschien samen. Misschien niet. Maar ze hebben het gezien. Wat ik nu zie. Wat ik was. Wat ik ben.

Het verbaasd me hoe groot ze zijn. Echt. Allemaal. Op beeld is het nóg indrukwekkender. Dikker. Zwaarder. De verhoudingen genadeloos vastgelegd. Hun lichamen dominant. En ik… er tussenin. Mijn handen klein. Mijn mond gevuld. Mijn gezicht nat. Mijn borst geheven. Mijn ogen open.

En ik denk maar aan één ding. Aan donderdag. Zesde uur. Waar ik eerst bang voor was. Waar ik nu… naar verlang.

-
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...