Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Door: Leen
Datum: 16-07-2025 | Cijfer: 9.9 | Gelezen: 377
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 42 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Tijdreizen,
Live Or Let Die
8 januari 2015 - Kerkhof Père Lachaise, Parijs.

WOLF

"Wolf!"

De kreet van Marie scheurt de nachtelijke stilte van het kerkhof aan flarden. Ze staart me aan. Haar gezicht is een bleek, spookachtig ovaal in een duisternis die onnatuurlijk en absoluut is. Dit is geen gewone nacht; het is een leegte, een ondoordringbare, inktzwarte afwezigheid van licht en warmte die zich als een lijkwade om ons heen heeft gevouwen. Marie rilt, niet zomaar van de kou, maar met diepe, onbedwingbare, convulsieve schokken die door haar hele lichaam trekken. Ze slaakt een schreeuw van pure, dierlijke doodsangst, een geluid dat geen echo vindt, maar wordt opgeslokt door de drukkende stilte.

Ik zie de angst op haar gezicht als een brandmerk in mijn geheugen. Het is een uitdrukking die me de rest van mijn leven zal bijblijven: haar panische, wijd opengesperde ogen, haar mond die is opengesperd in een stomme gil, de existentiële horror van iemand die in een afgrond staart en op het punt staat daarin te vallen. De doodsangst heeft zijn klauwen diep in haar binnenste geslagen en ik zie de weerkaatsing ervan in haar pupillen. "Alsjeblieft," fluistert ze, en dat ene, gebroken woord is de vonk die een onverwacht vuur in mij ontsteekt. Een felle steek van medelijden schiet door me heen en ik doe een stap naar voren, mijn handen reiken naar haar om haar vast te pakken, haar te beschermen tegen de onzichtbare dreiging die haar kwelt.

"RAAK ME NIET AAN!" gilt ze. Ik deins achteruit alsof ik door een wesp gestoken ben, mijn handen onhandig in de lucht. "Raak me niet aan," herhaalt ze, nu rustiger, maar haar stem trilt onbedwingbaar, een poging tot controle die jammerlijk faalt. "Marie," zeg ik zacht met hese stem. "Ik zal je met geen vinger aanraken. Dat beloof ik." "Blijf daar!" roept ze hysterisch. "Jij...en dat ding... jullie hebben het recht niet om over mijn lot te beslissen. Om te doden." Ze staart wezenloos voor zich uit. Haar blik is gefixeerd op een punt in de duisternis waar een andere, donkerdere schaduw zich heeft gevormd. "Al begrijp ik niet waarom ook maar iets van wat je doet, me nog zou hoeven te verbazen."

De angst van Marie is een fysiek ding, een ijskoude mist die tussen ons in hangt in de onnatuurlijke duisternis. Het is niet de vage schim van Barbara die me het meest pijn doet, noch de onheilspellende stilte van het kerkhof. Het is de blik in haar ogen wanneer ze naar mij kijkt. Naar mij, met het amulet dat als een koud gewicht in mijn zak brandt. De wetenschap dat ik, Wolf, de bron ben van haar diepste, meest primaire angst, snijdt dieper dan welk verwijt dan ook. Alle woede die ik voelde jegens de Zwarte Weduwe ebt weg en laat een holle, pijnlijke leegte achter.

"Je acht me tot alles in staat, nietwaar?" De vraag ontsnapt me, meer een zucht van verslagenheid dan een beschuldiging. Mijn stem is onverwacht zacht, ontdaan van alle kracht, een schril contrast met de razernij die een moment geleden nog in me woedde.

Als reactie schiet haar kin omhoog in een bijna spasmodische beweging van verzet. Het is een laatste, broos bastion, opgetrokken tegen een zee van angst die dreigt haar te verzwelgen. Haar lichaam, hoe trillend ook, probeert stand te houden, een houding van uitdaging aan te nemen. Maar haar ogen, die wijd opengesperde vensters naar haar ziel, verraden haar. Ze schreeuwen de paniek die haar keel dichtknijpt. "Verwacht je werkelijk dat ik je vertrouw?" Haar stem, wanneer die komt, is een poging tot ijskoude minachting, maar een verraderlijke trilling ondermijnt de kracht ervan. Haar blik schiet van mijn gezicht naar de duisternis om ons heen, en dan naar de doorschijnende figuur van mijn overleden verloofde. Haar woorden worden scherper, snijdender. "Op dit moment? Híér?"

Het laatste woord is een aanklacht. Hier, in deze nachtmerrie die jij hebt opgeroepen. Hier, waar de grenzen tussen leven en dood vervagen. Hier, waar jij met de macht speelt van een god die je niet bent. De pijn van haar wantrouwen is een klap in mijn gezicht. Ik moet haar bereiken, moet door die muur van angst heen breken. "Marie, ik zou je nooit, nóóit iets kunnen aandoen," herhaal ik, en ik dwing mezelf om kalm te blijven, om mijn stem als een anker te gebruiken in deze storm. De herhaling is een eed, een mantra die ik zowel voor haar als voor mezelf opzeg. "Dit hier..." Mijn arm beweegt zich met een schokkerige, bijna onwillige beweging. Mijn vinger wijst naar de schaduw waar de vage, doorschijnende vorm van Barbara zichtbaar is geworden, een etherische, stille toeschouwer in een jurk die ik me pijnlijk goed herinner. Het voelt als verraad om naar haar te wijzen, om haar te gebruiken als bewijsstuk in dit vreselijke proces.

"Dit is niet echt," zeg ik, mijn stem nu dringender. "Het is een illusie. Een goocheltruc, een spel van de schaduwen. Barbara... Barbara is al jaren dood." De woorden uitspreken voelt alsof ik een verse wond openrijt. "En zelfs al zou ik de macht hebben om haar terug te halen, zelfs al zou dit amulet me die kracht geven, dan nog heb ik dat recht niet." Ik laat mijn hand zakken, mijn blik keert zich van de schim af en richt zich weer volledig op Marie, en ik leg de kern van mijn wezen bloot in mijn laatste, wanhopige vraag. "Wie ben ik om te oordelen over leven en dood?"

Marie kijkt me even aan, haar ogen zoeken de mijne in de duisternis, en ze lijkt te wensen dat ze dat niet had gedaan. Want in mijn blik ziet ze geen kalmte, maar een laaiende hartstocht, een vuur dat ternauwernood in toom wordt gehouden, een verlangen dat door deze hele bizarre situatie alleen maar is aangewakkerd. Ik kan het niet langer verdragen. Ik overbrug de afstand tussen ons, strek mijn armen uit en pak teder haar gezicht vast. Haar huid is ijskoud. Verse tranen wellen op in haar ogen en rollen over haar wangen en lippen, zout en heet. Ik negeer haar eerdere bevel en grijp haar vast, trek haar naar me toe. Marie schudt haar hoofd, een zwak protest dat verdrinkt in mijn omhelzing. "Als jou iets overkomt," fluister ik hees, "als ik de reden ben dat jou pijn wordt gedaan, dan zal ik veroordeeld worden tot een noodlot, een eeuwigheid die veel gruwelijker is dan welke hel dan ook."

Mijn handen glijden van haar schouders naar beneden, langs haar rug, en ik trek haar dicht, heel dicht tegen me aan. Een paar seconden blijft ze stokstijf stilstaan, haar spieren gespannen alsof ze bang is te bewegen, bang om te breken. Maar dan, heel langzaam, voel ik een lichte ontspanning. Het voelt onbeschrijflijk weldadig aan om tegen haar aan te leunen, haar zo vast te houden, haar geur – een mix van regen, angst en iets unieks dat alleen van haar is – diep in te ademen. Ik verlang er met elke vezel in mijn lijf naar om me vol overgave tegen haar aan te drukken, mijn handen in haar nek te slaan en haar hoofd naar me toe te trekken. Maar dan voel ik haar opnieuw verstijven, een herinnering aan de afgrond die tussen ons gaapt. Met tegenzin laat ik haar los en doe ik een stap achteruit, de koude leegte tussen ons voelt nu nog ijziger.

De broze wapenstilstand tussen ons is aan flarden gescheurd. Marie, die zich even aan de hoop had durven warmen, is nu volledig teruggeworpen in de ijzige klauwen van de nachtmerrie. Met haar armen stevig om haar eigen lichaam geslagen, alsof ze probeert te voorkomen dat ze in duizend stukjes uit elkaar valt, probeert ze de kilte te verdrijven. Maar het is een hopeloze strijd. De kou die haar tot op het bot verkleumt, komt niet van de gure februariwind, maar van binnenuit. Het is de kilte van het besef, van de onontkoombare waarheid van de chaos waarin ze is beland. Ze rilt onophoudelijk, haar lichaam wordt geteisterd door schokgolven van angst en spijt.

"Had ik maar een andere dag afgewacht," fluistert ze, de woorden nauwelijks meer dan een ademtocht, gericht aan de geesten van het kerkhof, aan zichzelf. "Een andere tijd." Ze herbeleeft haar keuzes, de fatale beslissing om hier, nu, te zijn. Een diepe, hartverscheurende snik ontsnapt haar, een geluid van pure ellende dat me door merg en been gaat.

Het doet fysiek pijn om Marie zo te zien, zo gebroken en klein. De aanblik van haar lijdende gestalte is de vonk die mijn eigen verwarring en angst doet exploderen in een witte, hete gloed van woede. Een beschermend instinct, wild en primair, neemt het over. Mijn verdriet om haar is de brandstof voor een razernij die zich een doelwit zoekt. Ik draai me met een ruk om naar de gestalte die dit alles heeft veroorzaakt, de schaduw die nu de duidelijke, elegante vorm heeft aangenomen van een vrouw in een lange, zwarte jurk. De Zwarte Weduwe.

"Jij!" snauw ik, mijn stem een lelijke, rauwe klank. "Jij zit hier je smerige, verrotte schaakspelletjes te spelen, en je gebruikt mensenlevens alsof het je pionnen zijn! Wel, vergeet het. Ik weiger een van je stukken te zijn!" De Zwarte Weduwe glimlacht, en het is een flinterdunne, kille snee in het duister, een glimlach die geen enkele spier in haar gezicht lijkt te bewegen. Het is de uitdrukking van een superieur wezen dat neerkijkt op het spartelende insect aan haar voeten. "O, maar je speelt al mee, Wolf," zegt ze, haar stem is kalm, zijdeachtig en vol venijn. "Je hebt de eerste zet al gedaan toen je het amulet opraapte. Ik weet wat er echt in je hart leeft, achter al je nobele protesten. Die onwankelbare, fatale loyaliteit." Haar blik wordt scherper, een chirurgisch instrument dat precies de juiste plek zoekt om te snijden. "Je kunt het niet ontkennen. Barbara en jij, jullie zijn onafscheidelijk. Zelfs voorbij de grenzen van de dood."

Het is een meesterlijke, wrede zet. Met één zin ondermijnt ze alles wat ik zojuist tegen Marie heb gezegd. Ik zie hoe Marie, die even was gestopt met snikken, naar me kijkt. Haar gezicht is een spiegel van absolute ontreddering. De broze, herwonnen grond onder haar voeten spoelt weg en ze wordt meegesleurd in een maalstroom van onzekerheid. De twijfel is een gif dat de Weduwe vakkundig en met zichtbaar genoegen in haar hart druppelt. De angst in Maries ogen maakt plaats voor een nieuwe, nog pijnlijkere emotie: verraad. In paniek, niet meer wetend wie ze moet geloven, wie de vijand is en wie de bondgenoot, draait ze zich om en begint ze struikelend van mij weg te lopen, dieper de duisternis in, op de vlucht voor de geesten, voor de Weduwe, en nu ook voor mij.

Mijn blik volgt de schim van Marie terwijl ze struikelend verdwijnt in de allesverslindende duisternis. De plek waar ze stond is nu een gapende, koude leegte. Een gevoel van totale, verlammende machteloosheid overvalt me. Zij, de vrouw die dit alles heeft veroorzaakt, staat nog steeds voor me, onaangedaan, als een standbeeld gehouwen uit de nacht zelf. "Tevreden nu?" pers ik eruit, mijn stem is een schorre, trillende fluistering van ingehouden woede. De vraag is een beschuldiging, een projectiel dat ik op haar afvuur. "Was dit nodig? Haar op deze manier te breken?"

De Zwarte Weduwe kantelt haar hoofd een fractie, een gebaar van gespeelde nieuwsgierigheid. "Noodzaak, jongeman, is een kwestie van perspectief," zegt ze, haar stem is kalm en melodieus, wat haar woorden des te wreder maakt. "Soms is een kleine, scherpe schok van de waarheid nodig om de roze bril van verliefdheid aan diggelen te slaan. Ik heb haar niets verteld wat niet klopt."

Haar kalmte, haar vanzelfsprekende wreedheid, is de lont in mijn kruitvat. "Waarheid?" roep ik, en nu is de woede onmiskenbaar. "Je noemt die berekende, giftige manipulatie de waarheid? Hoe kun je zo koud zijn?" Ik staar haar recht aan, en haar ogen zijn inderdaad leegtes, poelen van obsidiaan die geen licht weerkaatsen maar het juist lijken op te slokken, waardoor de duisternis om haar heen nog dieper wordt. "Vertel mij niets over koud," sist ze, en de klank snijdt door de lucht. Het is geen verdediging, maar een statement, een hint naar een eeuwigheid van duisternis die ik me niet eens kan voorstellen. Ze zet een stap dichterbij, haar aanwezigheid is een voelbare druk. "Elke keuze die je maakt, Wolf, elke steen die je verlegt in de rivier van de tijd, heeft een prijs. Dacht je werkelijk dat je kon ingrijpen, kon spelen met krachten die je niet begrijpt, zonder dat de rekening gepresenteerd zou worden?"

Haar woorden treffen doel. De woede zakt weg en maakt plaats voor een diepe, zware vermoeidheid, de uitputting van iemand die beseft dat hij een verloren strijd vecht. "Ik wist dat er een prijs zou zijn," geef ik toe, en ik praat nu meer tegen mezelf dan tegen haar. "Maar ik had niet verwacht dat die zo hoog zou zijn. Dat de prijs... zij zou zijn."

De Zwarte Weduwe glimlacht haar flinterdunne, humorloze glimlach. Ze ziet mijn zwakte, mijn pijn, en geniet ervan. "Is dat wat je wilt horen?" vraagt ze, haar stem is nu een spottende, bijna tedere fluistering. "Een verontschuldiging?" Ze leunt iets naar voren, de geur van koude aarde en ozon dringt mijn neusgaten binnen. "Mijn excuses dat de onvermijdelijke gevolgen van jouw keuzes je zwaar vallen." De woorden zijn een klap in mijn gezicht. Het is de ultieme vernedering: een verontschuldiging die alle schuld en verantwoordelijkheid genadeloos bij mij teruglegt. Mijn pijn, mijn conflict, mijn liefde – het is voor haar niets meer dan het voorspelbare resultaat van mijn eigen domheid, het rumoer van een lagere, sentimentele diersoort. Er valt niets meer te zeggen. Ik kan dit steekspel niet winnen; ik kan haar niet raken.

"Ik wil er niet meer over praten," pers ik eruit, en het is het enige wat ik nog kan doen. Een laatste poging om een snipper controle terug te winnen door het gesprek te beëindigen, door me terug te trekken uit een strijd die ik al verloren heb. Ik kijk haar strak aan, een stomme daad van verzet, en voel hoe mijn ogen zich beginnen te vullen met hete tranen van onmacht en woede. Een spier in mijn kaak trilt van de inspanning om mijn stem en mijn emoties in bedwang te houden. Ik zal haar niet het genoegen geven om me te zien breken.

Mijn laatste woorden hangen als een bevroren ademwolk in de ijzige lucht tussen ons. Ik weiger verder te praten, een laatste, armzalige poging om een snipper controle te behouden. Ik kijk haar strak aan, en voel de hete tranen van onmacht en woede in mijn ogen priemen. Een spier in mijn kaak trilt van de inspanning om mijn gezicht in een neutrale plooi te houden. Ik zal haar niet het genoegen geven om me te zien breken.

Een lange, geladen stilte valt. De Weduwe kijkt me aan, maar niet met sympathie voor mijn pijn. Ze observeert me met de koele, klinische interesse van een entomoloog die een zeldzaam, spartelend insect bestudeert. Ze laat mijn verzet en mijn opgekropte verdriet even sudderen in de duisternis, en ik voel hoe mijn poging tot controle onder haar onbewogen blik verdampt.

Dan, als ze ziet dat ik op mijn breekpunt ben, spreekt ze. Haar stem is nu ontdaan van alle openlijke spot. Ze klinkt bijna redelijk, wat nog verontrustender is. "Je wilt er niet meer over praten," herhaalt ze zacht mijn laatste woorden, alsof ze een valide punt overweegt. "Ik begrijp het. De waarheid over je eigen hart en de gevolgen van je keuzes zijn vaak het moeilijkst om te verdragen." Ze pauzeert, en geeft haar woorden het gewicht van een diep, filosofisch inzicht. "Maar misschien heb je gelijk. Laten we het dan niet langer over jou en je gekwelde ziel hebben."

Met die woorden veegt ze mijn hele emotionele strijd met een elegant gebaar van tafel. Ze negeert mijn poging tot beëindiging niet, ze annuleert het door er schijnbaar in mee te gaan. "Laten we het over iets veel interessanters hebben," vervolgt ze, en haar toon wordt nu licht, bijna conversationeel, een plotselinge en verontrustende verschuiving. Ze richt haar blik op de duisternis waar Marie zojuist in is verdwenen. "Die Marie van jou," zegt ze. "Hoe goed ken je haar eigenlijk?" De vraag, zo achteloos gesteld, overvalt me. Mijn zorgvuldig opgebouwde muur van stilte vertoont meteen een barst. "Wat bedoel je?" Het komt er kort en bits uit, precies de reactie die ze wilde uitlokken.

Ze negeert mijn defensieve toon. "Heb je je nooit afgevraagd waarop ze hier gisteren zat te wachten, op dit specifieke, gehavende graf? Is het nooit bij je opgekomen dat ze niet zomaar een toerist was, maar dat ze wanhopig op zoek was naar iets?" De vragen zijn retorisch, de antwoorden hangen al in de lucht. Ze laat een korte, veelbetekenende stilte vallen voordat ze de genadeklap uitdeelt. "Naar het amulet. Het amulet dat haar moeder, Marleen, hier meer dan twintig jaar geleden heeft achtergelaten op het graf van haar vader. En dat jij, in je blinde, onwetende drang, vlak voor haar neus hebt weggegrist."

Ik staar de Zwarte Weduwe met open mond aan. De wereld helt. De lucht wordt uit mijn longen gezogen. "Marie stamt af van een lange generatie amulethouders," gaat de Weduwe onverstoorbaar verder. "Ze was voorbestemd om in de voetsporen van haar moeder te treden. Haar grootmoeder, had haar haar hele leven voorbereid op deze taak. En toen kwam jij. Onthoud één ding, Wolf: ze is niet het kwetsbare, hulpeloze meisje dat jij in haar ziet. Liefde is een prachtig gevoel, maar het maakt een man hopeloos blind."

De woorden van de Zwarte Weduwe zijn geen stenen; ze zijn ankers. Ze slaan in en trekken me onmiddellijk omlaag, de diepte in. Ik sluit mijn ogen, maar dat helpt niet tegen de beelden die nu door mijn hoofd razen. De hele ontmoeting met Marie, elk woord, elke aanraking, elke kus, wordt nu in een ander, misselijkmakend licht geplaatst. De vrouw die ik dacht te redden van haar verdriet, was op een missie. De passie die ik voelde als een zeldzame, oprechte connectie, was misschien slechts een obstakel op haar pad. Een golf van morele duizeligheid overvalt me. Ik heb niet zomaar een amulet opgeraapt; ik heb een erfenis gestolen, een lotsbestemming gedwarsboomd.

De Weduwe voelt mijn wankeling en drukt haar voordeel door, haar stem is nu een scalpel, ontworpen om de diepste wond bloot te leggen. "Je weet niets van haar verleden, haar bloedlijn, haar doel. En toch," – ze pauzeert, en de stilte is zwaarder dan welk woord ook – "geef je de voorkeur aan haar boven Barbara. Je verloofde. De vrouw aan wie je eeuwige trouw zwoer." De naam van Barbara, uitgesproken door deze duistere entiteit, is een heiligschennis. Een flits van de échte Barbara schiet door mijn gedachten – niet de etherische schim die hier nu rondwaart, maar de lachende, levende vrouw met sproetjes op haar neus en de geur van haar favoriete shampoo. De herinnering is zo levendig en pijnlijk dat het voelt alsof mijn hart wordt samengeknepen door een ijskoude hand. De schuld is een fysiek gewicht dat me naar de vochtige aarde van het kerkhof drukt.

"Ik ben God niet!" roep ik uit, en het is geen verdediging meer, maar een rauwe, wanhopige kreet. Het is de schreeuw van een man die op de rand van een afgrond wordt geduwd en smeekt om zijn menselijkheid te mogen behouden. "Ik maak fouten! Ik ben maar een mens!"

"Dat, jongeman, heb je helemaal verkeerd." De Weduwe zet een stap naar voren, en een onheilspellend, innerlijk vuur licht kort op in haar nachtzwarte ogen, waardoor haar gezicht voor een fractie van een seconde de contouren krijgt van iets ouds, iets onpeilbaar machtigs. Haar stem verliest alle spottende ondertonen en krijgt de zwaarte en resonantie van krakend gesteente. "Je hebt je menselijkheid misschien wel verloren op het moment dat je dit amulet aanraakte. Via dit voorwerp ligt het lot van de wereld in jouw handen. Het is een scharnier waarop de poorten van mogelijkheid draaien. Het bevat een grote, oeroude kracht, een kracht die de fundamenten van de werkelijkheid kan verschuiven. Een kracht waarop menig Egyptische god, in al zijn glorie, jaloers zou zijn geweest. En jij, Wolf, jij houdt het in je zak. Dus ja, in zekere zin, ben jij nu een god. Of je dat nu wilt of niet. Gebruik het."

Haar woorden zijn zo monumentaal dat de lucht om me heen lijkt te trillen. De last van haar onthulling is zo groot dat ik moeite heb met ademhalen. "Hoe?" breng ik er met moeite uit. "Hoe kan ik iets gebruiken wat ik niet begrijp?"

"Bestuur het met je hart," zegt ze, en haar stem is plotseling weer zacht, bijna een verleidelijke fluistering. Het advies klinkt eenvoudig, maar ik voel de verborgen adders. "Het amulet reageert op de zuiverste intentie, op het diepste verlangen. Maar let op," – haar blik wordt scherp als obsidiaan – "je hart mag niet weifelen. Tussen liefde en schuld, tussen verleden en toekomst. Een hart vol twijfel zal de kracht versplinteren en chaos creëren die je je niet kunt voorstellen. Wees zuiver in je intentie, want je zult duistere waarheden en onbekende krachten aanschouwen die een zwakkere geest zouden verbrijzelen."

Een rilling, koud en scherp, trekt over mijn rug en alle zenuwen in mijn lichaam staan op scherp. De neiging om haar een verwijt toe te snauwen, om te schreeuwen dat ze me met rust moet laten, wordt onderdrukt door een overweldigend gevoel van ontzag en terreur. Ik staar naar haar op, niet langer vechtend, maar hulpeloos wegzinkend in de zwaartekracht van haar ogen. Het zijn geen ogen meer, het zijn spiegels die me niet alleen mijn eigen angst en verwarring tonen, maar ook de verlangens die ik voor mezelf verborgen hield. Ze kijken me niet alleen verwijtend aan, maar ook met een onpeilbaar, eeuwenoud onbegrip voor mijn weigering om de waarheid te aanvaarden. Niet alleen de waarheid van de wereld die ze me zojuist heeft onthuld, maar de waarheid van mijn eigen, weifelende hart.

De onthullingen en de onmogelijke last die de Zwarte Weduwe op mijn schouders heeft gelegd, laten me verdwaast en misselijk achter. Haar nachtzwarte ogen houden de mijne gevangen en ik voel hoe mijn realiteit, mijn zekerheden, verkruimelen tot stof. In de chaos van mijn gedachten is er echter één beeld dat zich met een onstuitbare kracht opdringt: Marie. De passie die ze in mij heeft opgeroepen is een razende storm waarvan ik het bestaan niet eens vermoedde. Wat een kortstondig, vluchtig avontuurtje had moeten zijn, een simpele afleiding van mijn verstikkende verdriet, is een ervaring geworden die mijn leven op zijn grondvesten heeft doen schudden. Gevoelsmatig, instinctief, weet ik dat deze raadselachtige, aantrekkelijke vrouw het licht is dat me kan redden uit het diepe, donkere emotionele dal waarin ik terecht was gekomen na de dood van Barbara. Ik was intens verdrietig geweest, balancerend op de rand van een depressie die alles dreigde te verzwelgen. Maar in die ene, alles veranderende nacht heeft Marie niet alleen bezitgenomen van mijn lichaam, maar heeft ze ook een plek in mijn hart veroverd die ik voorgoed gesloten waande. Bij haar voel ik de belofte van veiligheid.

Maar die hoop wordt nu vergiftigd. De woorden van de Weduwe zijn een venijn dat door mijn aderen stroomt, dat mijn hoop besmet met schuld. De onthulling over Maries afkomst, haar missie, en mijn onwetende, catastrofale tussenkomst... het hele gebeuren laat me achter met een verpletterend schuldgevoel jegens hen beiden: jegens Barbara, wier nagedachtenis ik misschien heb onteerd, en jegens Marie, wier lotsbestemming ik heb gestolen.

Deze innerlijke strijd, deze botsing van liefde, hoop en schuld, kristalliseert zich tot één heldere, onwrikbare conclusie. De Zwarte Weduwe geniet van dit spel. Ze voedt zich met mijn twijfel. Ik moet een keuze maken, niet tussen Barbara en Marie, maar tussen het slachtoffer zijn van haar manipulatie of het verwerpen ervan.Ik hef mijn hoofd, en de tranen van onmacht maken plaats voor een koude, harde vastberadenheid. "Je hebt het recht niet..." begin ik, mijn stem is nu laag en gecontroleerd. "Je hebt het recht niet om op deze manier met ons leven te spelen. Met haar leven. Met mijn schuld."

Voordat ik verder kan gaan, heft de Zwarte Weduwe haar hand op in een elegant, gebiedend gebaar dat me onmiddellijk het zwijgen oplegt. Haar ogen tonen geen verrassing of woede, enkel een milde, bijna verveelde berusting. "Schiet niet op de boodschapper, jonge man," zegt ze, en ze veegt mijn opstandige woorden van tafel alsof het kruimels zijn. "Ik presenteer je enkel de feiten van de wereld waarin je je nu bevindt. Onthoud dat de schimmenwereld niet per definitie je vijand is. We zijn een kracht, een realiteit. Roep ons, wanneer de tijd rijp is en je hart eindelijk weet wat het wil."

Verbijsterd schud ik mijn hoofd. De logica van haar wereld is voor mij onnavolgbaar. "Ik begrijp het niet. Waarvoor zou ik jullie moeten roepen?" "Ik heb al meer dan genoeg gezegd." Haar geduld is duidelijk op. Ze heeft de zaden van chaos gezaaid; nu is het tijd om de oogst af te wachten. "Ga nu. Je hebt je keuze gemaakt, al besef je het zelf nog niet." Haar blik glijdt even langs me heen, de duisternis in. "Je liefje wacht op je aan de uitgang van het kerkhof." Nog voor ik kan reageren, draait ze zich om. Haar schim vervaagt, de randen lossen op in de omringende duisternis alsof ze nooit meer is geweest dan een verdichting van de nacht zelf. Binnen enkele seconden is er niets meer van haar over dan de ijzige kou in de lucht en de verontrustende echo van haar laatste woorden.

De echo van de laatste woorden van de Weduwe – “Je liefje wacht op je” – is een spottende plaagstoot die in mijn hoofd blijft hangen terwijl ik me een weg baan door de duisternis. De woede en de verlammende angst hebben plaatsgemaakt voor een zware, holle leegte. Elke stap die ik zet op het knarsende gravel voelt onwerkelijk. De wereld is gekanteld, en ik weet niet meer wat boven of onder is. Ik ben geen man meer die rouwt om zijn verloofde; ik ben een dief, een onwetende dwaas die met krachten heeft gespeeld die hij niet begrijpt en het lot heeft gestolen van de enige vrouw die de duisternis in mijn ziel wist te doorbreken.

En daar zit ze. Ineengedoken tegen de koude, vochtige stenen van de buitenmuur van het kerkhof, een klein, bibberend hoopje mens in de immense, onverschillige nacht. Haar armen zijn strak om haar knieën geslagen, een vergeefse poging om de warmte vast te houden en zichzelf te beschermen. Haar zo te zien, zo kwetsbaar en alleen, doet fysiek pijn. Het is een pijn die dieper snijdt dan de schuld, dieper dan de verwarring. Het is de pijn van het zien lijden van iemand van wie je, tot je eigen ontzetting, bent gaan houden. De harde, cynische blik die ik me had voorgenomen, smelt weg onder de aanblik van haar ellende.

"Marie." Mijn stem is niet meer dan een schorre fluistering, maar in de stilte van de nacht klinkt het als een geweerschot. Haar hoofd schiet omhoog. Haar ogen, wijd en alert, vinden de mijne in de schemering. De angst is er nog steeds, een diepgewortelde, waakzame angst. Maar er is iets anders. Een nieuwe vastberadenheid, een veerkracht die ze uit de diepste krochten van haar wezen lijkt te hebben opgediept. Het is die combinatie van breekbaarheid en onverzettelijkheid die me opnieuw tot in het diepst van mijn ziel raakt.

"Wolf." Haar stem is klein, maar niet gebroken. Ze staat op, haar bewegingen zijn stijf van de kou en de spanning. Ik zie de glinstering van opgedroogde en nieuwe tranen op haar wangen. Voordat ik iets kan zeggen, iets kan uitleggen, neemt zij het woord. "Het spijt me," fluistert ze, en de woorden lijken haar fysieke moeite te kosten. "Nee, schatje, nee," breng ik eruit, en ik zet een stap dichterbij. "Het is mijn schuld. Alles."

Marie schudt haar hoofd, een snelle, bijna woedende beweging. Haar natte haren plakken tegen haar bleke wangen. "Laat me even uitpraten, alsjeblieft. Ook al is het moeilijk voor mij." Ze haalt diep adem, haar borstkas stijgt en daalt zichtbaar. "Dit... alles... dit had nooit mogen gebeuren." Ze loopt wankel naar me toe, en stopt op een armlengte afstand, de veilige zone tussen ons is geladen met onuitgesproken woorden. "De laatste dagen zijn... een hel voor me geweest. Ik weet dat ik je een verklaring schuldig ben. Over wie ik ben. Waarom ik hier was."

De oprechtheid in haar stem, haar bereidheid om zich bloot te geven ondanks haar angst, ontwapent me volledig. "Sttt," sus ik, en ik haal een onrustige hand door mijn eigen haar, niet wetend wat ik met mezelf aan moet. "Nee. Ik eerst." Ik moet dit kwijt, ik moet haar de waarheid vertellen vanuit mijn perspectief, hoe ontoereikend ook. "Het spijt me. Ik weet niet waarom ik het amulet nam. Het was niet eens een bewuste keuze. Er welde een onweerstaanbare, onverklaarbare drang in me op toen ik het zag liggen. Het was alsof het me riep, Marie. Een lied dat alleen ik kon horen. Ik kon de roep niet negeren." Mijn stem breekt. "Als ik had geweten dat jij... dat het voor jou was... dat het van jou was... God, Marie, het spijt me zo."

"Maar ik..." Marie haar stem sterft weg. Ik zie de verwarring in haar ogen. Ze had een heel verhaal voorbereid, een verdediging, een uitleg, maar mijn bekentenis, de rauwe, onverbloemde spijt in mijn stem en de aanblik van mijn eigen gekwelde gezicht, hebben haar van haar stuk gebracht. De strijd verdwijnt uit haar houding, en ze wiebelt even, alsof ze duizelig wordt. "Nee," zeg ik snel, mijn stem schor van emotie. Ik overbrug de laatste afstand en mijn handen vinden als vanzelf haar armen, om haar te steunen. "Je moet niet zeggen dat het je spijt, liefje, niet doen." Mijn hand strijkt over haar hoofd, door haar verwarde, vochtige haren. Een diepe kreun, een geluid van pure uitputting en verdriet, welt op in haar keel. Ik leg mijn andere hand onder haar kin om haar gezicht zachtjes naar me op te heffen. Ik kijk in haar ogen, en dan kus ik haar, teder, een verzoening, een vraag, een wanhopige poging om de kloof tussen ons te dichten.

En ze kust me terug. Haar koude handen grijpen mijn trui vast alsof het een reddingsboei is, en ze trekt me wanhopig naar haar toe. Ik sla mijn armen om haar heen, en terwijl ik haar dicht tegen me aan duw, de warmte van haar lichaam voel ondanks de kou, begint ze opnieuw te wenen. Nu niet van angst, maar van een overweldigende opluchting en een diep, diep verdriet. Ze rilt over heel haar lichaam, en ik houd haar vast, wieg haar zachtjes, het enige anker in een wereld die op drift is geslagen.

"Marie," ik schraap mijn keel, mijn stem is hees. "Lieveling. Laten we opnieuw beginnen." Ze trekt zich een klein stukje terug, genoeg om me aan te kunnen kijken. "Opnieuw?" fluistert ze, ze lijkt in de war door de eenvoud van het voorstel na de onvoorstelbare complexiteit van de afgelopen uren. Ze bijt op haar onderlip, een nerveuze gewoonte die ik nu pas herken en die me vertedert. "Ja," zeg ik, en ik meen het met elke vezel in mijn lijf. "Jij en ik. We hoeven geen tegenstanders te zijn in een spel dat we niet begrijpen. Laten we beginnen met de waarheid. Geen geheimen meer." "Dat zou ik heel graag willen," zegt ze zacht. En dan, heel voorzichtig, verschijnt er een glimlach op haar betraande gezicht, een waterig zonnetje na een vreselijke storm. Ik voel me gevangen in die lach, een gewillige gevangene.

En terwijl we elkaar aankijken, haar ogen wazig van de tranen, neem ik haar opnieuw in mijn armen. Ik kus haar hard en diep, een kus vol passie, spijt en een onzekere, fragiele belofte. Haar tranen proeven als zout op mijn lippen. "Kom," fluister ik tegen haar mond. "We gaan hier weg."

Zwijgend wandelen we door de stille, nachtelijke straten naar het hotel. De stilte is anders nu. Het is niet de ongemakkelijke spanning van voorheen, maar de zware, geladen stilte van twee overlevenden die een slagveld verlaten. De onuitgesproken vragen hangen nog steeds tussen ons, maar ze zijn niet langer wapens. Het zijn de contouren van een gesprek dat gevoerd moet worden. Elke keer als ik haar aankijk, zie ik dat ze mijn blik niet langer ontwijkt. Ze kijkt terug, haar ogen vol vragen, maar ook met een glimp van iets nieuws. Een broos, aarzelend vertrouwen.

Wanneer we de anonieme lobby van het hotel inlopen, keert ze zich met een ruk naar me om, alsof een veer in haar is geknapt. "Wat heb ik verkeerd gedaan, Wolf?" vraagt ze, haar stem weer vol tranen. "Waarom kijk je zo naar me? Wat is er veranderd?" Ze staart me aan, maar dit keer wijk ik niet. Ook niet als haar ogen beginnen te glinsteren en vollopen. Ze huilt, stilletjes, hulpeloos. Ik sla mijn armen over elkaar, een onbewuste verdedigingshouding. "Niets," antwoord ik beheerst, en het kost me alles om mijn stem kalm te houden. "Jij hebt niets verkeerd gedaan. Ik heb het verkeerd gedaan. Deze hele situatie met het amulet... het heeft ons tot iets gedwongen wat we niet willen zijn. Tegenstanders. Het wordt tijd dat we die hele voorstelling beëindigen."

Marie krimpt in elkaar bij mijn woorden, alsof ik haar heb geslagen. Een lang, pijnlijk ogenblik verstrijkt. Dan kijkt ze me recht aan, en de vastberadenheid is terug. "Je hebt gelijk," zegt ze, haar stem is nauwelijks een fluistering. "We kunnen zo niet langer doorgaan." Ze snikt, haar gezicht is nat van de tranen. "Lieveling," fluister ik, de barrière van wantrouwen brokkelt af onder de aanblik van haar verdriet. Het volgende moment ligt ze in mijn armen. Ik wil haar, ik verlang naar haar. Al sinds die eerste, chaotische kus op het kerkhof. En ondanks alles wat de Weduwe heeft gezegd, weet ik dat zij mij ook wil.

"Marie," zeg ik zacht. Langzaam slaat ze haar ogen op. Dan kus ik haar, steeds weer, een desperate poging om de twijfel en de angst uit te wissen. Ik neem haar gezicht tussen mijn handen en kus haar. Mijn tong op zoek naar haar zoetheid, naar de vertrouwde smaak die me gek maakt.

In de hotelkamer blijft Marie bleek en rillerig. Ik sta erop een dokter te bellen, maar ze houdt me tegen, haar greep verrassend sterk. "Ik ben gewoon moe, Wolf. Doodop. Een nacht goed slapen en dan gaat het weer prima, echt waar."

Ik knik, hoewel ik het er niet mee eens ben. Ik kijk toe terwijl ze haar kleren uittrekt en naakt onder de frisse, witte lakens van het bed kruipt. Onze blikken vinden elkaar. Ik voel me wanhopig. Wanhopig verliefd. En plotseling, met een helderheid die me angst aanjaagt, dringt het tot me door dat het niet uitmaakt of ze dingen voor me verzwijgt. Het kan me op dit moment niet schelen. Ik hou van haar en ik wil haar niet kwijt. Het verlangen naar haar is een fysieke pijn, zo groot dat ik moeite moet doen om niet bij haar in bed te kruipen, mijn eigen kleren van mijn lijf te rukken en me diep in haar te begraven. Een diepe, bezitterige stoot en ze zou weer van mij zijn. Maar het deel van mijn brein dat nog functioneert, de stem van de rede, zegt me dat ik haar tijd en rust verschuldigd ben. Ik aarzel, en buig me dan over haar. Ik neem haar gezicht in mijn handen en kus haar voorhoofd. "Welterusten, liefje." Marie kijkt me dankbaar aan, een blik die meer pijn doet dan welke ruzie dan ook.

Ik pak een dekentje, nestel me in de ongemakkelijke zetel in de hoek van de kamer en zet de tv aan. Ik zap langs een voetbalwedstrijd, een oude zwart-witfilm, tientallen zenders die totaal niets te bieden hebben. Uiteindelijk gooi ik de afstandsbediening vol afkeer op het tapijt. Ik kan de slaap niet vatten. Wat voor spelletje speelt ze? De vraag blijft malen in mijn hoofd. Ik word gek van mijn gedachten, verscheurd door de wens haar te beminnen en het giftige idee haar te moeten behandelen alsof ze mijn tegenstander is. Waarom doet ze dit? Waarom heeft ze niets gezegd? Wat wil ik van haar te weten komen? En wat heeft het voor zin? Alles lijkt compleet uit de hand te zijn gelopen. Ik adem lang en hard uit. Ik moet mijn verstand weer terugvinden.

Het besef van haar te houden valt me zwaar. Het is geen vluchtig gevoel, het is een diepe, verontrustende zekerheid. Ik wil haar, met heel mijn hart. Wanneer is alles zo gecompliceerd geworden? Ik kijk naar de vreedzame gestalte van Marie onder de lakens, en mijn hart zwelt van een liefde die bijna ondraaglijk is. Waarom maak ik het mezelf zo moeilijk? Als ik nu eens gewoon naar haar toe loop en vertel dat ik niet meer zonder haar kan? Dat de dagen dat ze mijn vrouw is, de meest intense van mijn leven zijn geweest, en dat ik ze voor altijd zal koesteren.

Een onrustige, koortsachtige slaap overvalt me uiteindelijk in de vroege uurtjes van de ochtend. Wanneer ik wakker word van het eerste, grijze ochtendlicht, hoor ik Marie zachtjes praten. Ze is aan het bellen. Haar stem is een gespannen fluistering. "Ik heb het amulet gevonden, oma. Maar er is wel een probleem."
Trefwoord(en): Tijdreizen, Suggestie?
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...