Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Datum: 18-11-2025 | Cijfer: 9.3 | Gelezen: 434
Lengte: Lang | Leestijd: 31 minuten | Lezers Online: 6
De lucht hing zwaar in De Drie Kruiken. Een laag plafond droeg de wolk van sigarettenrook als een doorzichtige sluier, waarin de gloed van het tl-licht dof gebroken werd. De geur van nat hout, bier, shag en oud vet vormde een mengsel dat in de poriën kroop. Het was zomer 1976, een warme, plakkerige avond in een provinciestad die haar adem inhield na dagen van hitte. Buiten kringelden brommers door smalle straten, en ergens verderop blafte een hond tegen het niets.

Binnen klonken de akkoorden van ABBA door de jukebox. Jongeren wiegden heen en weer, hun broeken strak, hun kragen wijd, hun gedachten licht. Gelach golfde als de wind — ongedwongen, dof, melig. Achterin, in een schaduwrijke hoek bij het raam, stond Aad met een glas cola in zijn hand. Hij was zestien, en de wereld draaide sneller dan hij bij kon houden. Zijn lengte — een meter zesentachtig — maakte hem opvallend, maar toch was hij onzichtbaar. Zijn donkere haar hing over zijn schouders, zijn blik schuilde er half achter.

Hij luisterde naar het gelach, de muziek, het tinkelen van ijsblokjes in glazen — alles klonk alsof het van ver kwam. Soms nam hij een slok, niet omdat hij dorst had, maar om iets te doen met zijn handen. Zijn vrienden waren al vertrokken, giechelend, lallend, een spoor van sigarettenrook en biergeur achterlatend. Aad had gezegd dat hij nog even bleef; hij wist niet waarom. Er hing iets in de lucht, iets wat hem hield.

Zijn gedachten dwaalden — het voetbalveld achter de school, de geur van gras, zweet, aarde. Jongensstemmen, uitgelaten, jongenslichamen vol energie, zonder richting. En dan de avonden, waarin de eenzaamheid als een sluier om hem heen trok. Aanrakingen die hij niet kreeg, blikken die hij niet begreep. Soms voelde hij de rilling van verlangen zonder dat hij wist waar die vandaan kwam. Alsof het lichaam al wist wat het hart nog niet begreep.

Het was toen dat hij haar zag.

Ze zat niet ver van hem, alleen aan een klein tafeltje met een halfvol glas rode wijn. Een vrouw, niet jong, maar ook niet oud. Rini heette ze, maar dat wist hij nog niet. Ze droeg een witte blouse, dichtgeknoopt, niet te strak, en een rok, wel strak, die net boven de knieën eindigde. Haar haar viel losjes over haar schouders. Achter een montuur schuilde een paar ogen die meer zagen dan je dacht.

Ze keek eerst langs hem heen, zonder hem echt op te merken. Toen draaide ze haar hoofd, en hun blikken kruisten. Heel even. Maar dat was genoeg. Er trok iets door hem heen, als een elektrische trilling.

Hij wilde wegkijken, maar kon niet. Ze glimlachte vaag, knikte bijna onmerkbaar, en wendde zich toen weer tot haar glas. De beweging was klein, maar het liet een spoor in hem achter.

Aad voelde hoe zijn hart versnelde. Hij haatte dat gevoel — alsof hij betrapt was op iets dat hij niet begreep. Toch bleef hij staan, starend naar de bubbels in zijn cola, luisterend naar het zachte gezoem van stemmen en muziek.

Twee tafeltjes verder lachte een stel jonge mannen luid toen een van hen een mop vertelde. Iemand liet een glas vallen. Een meisje gilde speels. Het leven ging door, gewoon zoals het altijd deed. Maar Aad stond stil, gevangen in dat ene ogenblik waarin hij haar had gezien.

Rini. Zesendertig, gescheiden, moeder van niemand. Ze werkte als secretaresse bij een fabriek net buiten de stad — een plek waar machines luider praatten dan mensen. Ze kwam hier niet vaak, maar als ze kwam, dan alleen. Om te kijken naar anderen, te luisteren naar stemmen die niets van haar verwachtten. Het was eenvoudiger zo.

Ze had hem eerder opgemerkt, die lange jongen in zijn te grote spijkerjack, die manier van staan — niet precies weten wat je met jezelf aan moet. Zijn onhandige ernst raakte iets in haar, iets zachts en een tikkeltje ondeugends. Jong vlees, dacht ze toen, niet met lust, maar met een mengeling van nieuwsgierigheid en tederheid. Het deed haar denken aan lang geleden, aan dansavonden en de geur van haar eerste vriendje, die altijd naar aftershave en gras rook.

Ze zette haar glas neer, streek een lok uit haar gezicht, en stond op. Haar hakken klikten kort, ritmisch, als een metronoom van vertrouwen.

Aad merkte haar pas weer op toen ze naast hem stond.

‘Ben je alleen?’ zei ze, haar stem laag, een restje Amsterdams in de klank.

Hij knikte, maar zei niets. De woorden bleven steken in zijn keel.

‘Mag ik?’ vroeg ze, en zonder op antwoord te wachten schoof ze op de kruk naast hem. Ze rook naar wijn en iets bloemigs, maar ook naar huid, naar warmte. Ze bestelde een biertje, keek hem aan en glimlachte lichtjes.

‘Hoe heet je?’

‘Aad,’ zei hij.

‘Aad,’ herhaalde ze, en de manier waarop ze het uitsprak, klonk als iets ouds en vertrouwds. ‘Mooie naam. Korte namen blijven beter hangen.’

Hij glimlachte schuchter.

Ze praatte rustig, zonder haast. Over de hitte, over de muziek, over het feit dat alles tegenwoordig sneller leek te gaan, maar minder bleef hangen. Haar woorden vloeiden, warm en laag, en Aad luisterde alsof ze een lied zong dat hij ergens van herkende.

Af en toe raakte ze zijn arm aan. Een kleine aanraking, schijnbaar achteloos, maar zijn huid tintelde ervan. De afstand tussen hen leek te krimpen zonder dat ze dichterbij kwam. Buiten steeg de maan achter de linden op, de nacht kleurde in blauw en grijs.

‘Je zegt niet veel,’ zei ze met een glimlach.

‘Ik weet nooit wat ik moet zeggen,’ antwoordde hij, eerlijk.

‘Dat is niet erg. Soms zegt stilte meer.’

Hij keek naar haar handen. Ze droeg geen ring. Zijn blik gleed omhoog, langs de dunne aders die zichtbaar waren onder haar huid. Ze zag het, en ze lachte. Niet spottend, niet verleidelijk, maar begrijpend.

Ze praatten nog even door, dronken langzaam, en ergens tussen woorden en muziek gleed de spanning van verlegenheid naar nieuwsgierigheid. Toen ze opstond, keek ze hem aan met een blik die niet vroeg, maar aanbood. ‘Kom, ik rijd je een stuk. De lucht is te mooi om binnen te blijven.’

Hij aarzelde, keek even om naar het lege glas voor zich, toen naar haar. En toen stond hij op.

Buiten was het warm, de straatstenen dampten van de hitte van de dag. Muggen dansten in de gloed van de lantaarns. Haar auto, een rode Volkswagen Kever, stond onder een treurwilg geparkeerd. De lak was dof, de chroomranden doorgesleten, het interieur rook naar leer en lavendel.

Ze startte de motor, de wagen pruttelde zachtjes. Ze keken niet naar elkaar terwijl ze de straat uit reden.

De stad gleed voorbij — huizen met gordijnen halfgesloten, een kat op een vensterbank, twee mannen die buiten een radio aan het repareren waren. Daarna de open velden, waar de lucht ruimer leek, en het maanlicht zich mengde met de dampende aarde.

Geen van beiden sprak. De stilte was niet ongemakkelijk, eerder geladen, alsof woorden te breekbaar waren.

Bij een zandweg, waar populieren als wakers langs de rand stonden, stopte ze de auto. De motor viel stil. Alleen de nacht bleef over.

Ze draaide zich iets naar hem toe, haar hand rustend op het stuur. ‘Je kijkt alsof je verdwaald bent,’ zei ze zacht.

Hij lachte, nerveus. ‘Misschien ben ik dat ook.’

Ze knikte langzaam. ‘Dat is niet erg. Soms moet je een beetje verdwalen om te weten wat je zoekt.’

De manier waarop ze het zei, klonk niet zweverig, maar levenservaren. Ze keek even naar buiten, naar de sterren die glinsterden als kleine vonkjes..

Toen keek ze hem weer aan.

‘Je weet,’ zei ze met een glimlach, ‘dat er momenten zijn die je niet plant. Ze gebeuren gewoon. En pas later begrijp je waarom.’

Aad slikte. Hij voelde geen angst, alleen een vreemd soort rust. Het was alsof de wereld even ophield te bestaan, en alleen dit moment overbleef.

Ze legde haar hand op de zijne. Warm, vast, vanzelfsprekend. Haar vingers gleden omhoog, onder de mouw van zijn jack, over zijn onderarm, zijn biceps, tot aan zijn schouder. Hij huiverde. Zijn pik drukte al pijnlijk tegen zijn broek, een harde, kloppende lijn die hij niet kon verbergen.

Rini zag het. Haar ogen zakten, bleven hangen. Ze beet op haar onderlip, een klein, hongerig gebaar. ‘Jezus, jongen,’ mompelde ze met een schorre stem. ‘Je bent al klaar voor me.’

Ze schoof dichterbij, duwde haar knie tussen de zijne. Haar hand gleed naar zijn kruis, greep hem stevig vast door de stof heen. Aad kreunde, zijn heupen schokten onwillekeurig. Ze kneep, trok, voelde hoe hard hij was. ‘Voel je dat?’ fluisterde ze tegen zijn oor. ‘Dat is voor mij.’

Hij knikte, ademloos. Ze trok zijn rits open met één hand, haar vingers gleden in zijn broek, om zijn pik heen. Huid op huid. Hij was nat aan de top, glibberig, en ze gebruikte dat om hem te strelen — langzaam, strak, van wortel tot eikel. Zijn adem stokte. Hij greep haar schouders, zijn nagels in haar blouse.

Ze kuste hem hard, haar tong diep in zijn mond, proevend naar cola en zweet. Haar andere hand maakte haar eigen blouse open, knoopjes sprongen bijna. Geen bh. Haar borsten vielen zwaar in zijn handen — warm, zacht, tepels hard als steentjes. Hij kneep, trok eraan, hoorde haar kreunen in zijn mond.

Ze trok haar rok omhoog, tot aan haar middel. Geen slipje. Alleen een donkere driehoek van schaamhaar, glinsterend van vocht. Ze greep zijn hand, duwde hem tussen haar benen. ‘Voel hoe nat ik ben,’ zei ze, haar stem was rauw. Hij voelde het — heet, slijmerig, open. Zijn vingers gleden naar binnen, twee tegelijk, en ze beet in zijn nek, haar heupen duwend tegen zijn hand.

‘Harder,’ hijgde ze. ‘Vinger me.’

Hij deed het. Drie vingers nu, diep, krullend, haar sappen over zijn hand. Ze bereed zijn hand als een pik, haar kont op en neer op de bank, de auto schudde. Haar borsten stuiterden, zweet parelde tussen haar tieten.

Ze trok hem naar zich toe, duwde hem achterover. Zijn broek omlaag tot op zijn enkels. Zijn pik stond recht omhoog, rood, kloppend. Ze klom op hem, haar knieën aan weerszijden van zijn heupen. Geen waarschuwing. Ze greep hem vast, richtte hem, en zonk neer.

Eén beweging. Tot aan de wortel.

Aad schreeuwde het bijna uit. Ze was strak, nat, brandend heet. Haar kut omsloot hem volledig, pulseerde. Ze begon te rijden — hard, snel, haar kont klappend tegen zijn dijen. De auto kraakte, de ramen besloegen. Haar borsten sloegen tegen zijn gezicht, hij zoog eraan, beet in haar tepels, proefde zout.

‘Kut, jongen,’ gromde ze, haar nagels in zijn schouders. ‘Je bent zo fucking groot.’

Ze greep zijn haar, trok zijn hoofd achterover, kuste hem ruw terwijl ze hem bereed. Haar kut kneep om hem heen, melkte hem. Hij voelde het komen — een brandende druk in zijn ballen. ‘Ik ga...’ begon hij.

‘Kom in me,’ zei ze. ‘Nu.’

Hij explodeerde. Dikke stralen zaad, diep in haar, pulserend, golvend. Ze kwam tegelijk — haar kut trok samen, een schreeuw, onderdrukt tegen zijn schouder, haar lichaam trillend, zweet druipend op zijn borst.

Ze bleven zo, hijgend, plakkerig, haar hoofd op zijn schouder. Zijn pik nog in haar, werd zachter, haar sappen en zijn zaad druppelden op de bank.

Na een minuut trok ze zich terug, ging naast hem zitten. Ze veegde zich af met een zakdoek uit het dashboardkastje, gaf hem er ook een. Geen woorden. Alleen adem, zweet, de geur van seks die de auto vulde.

Ze startte de motor. De nacht was nog steeds warm.

Rini bracht hem terug naar de stad, zette hem af bij de hoek van zijn straat, waar de lantaren een kring van geel licht wierp.

‘Slaap goed, Aad,’ zei ze, haar stem weer kalm, maar haar ogen nog glinsterend.

Hij knikte, zijn benen slap. Ze glimlachte, startte de motor en reed weg. De achterlichten verdwenen als langzaam uitdovende lucifers in de nacht.

Thuis lag hij lang wakker, luisterend naar het gezoem van insecten buiten zijn raam. Zijn pik was rauw, zijn shirt nat van zweet en haar. De wereld klonk anders — voller, teer, levend. De geur van haar kut hing nog in zijn neus.

Hij wist dat hij haar weer zou zien.

En zij — ze wist het ook.

DEEL 2

De dagen na die nacht in de Kever waren als een droom waarin de kleuren te fel waren en de geluiden te luid. Aad liep door de straten van de provinciestad alsof hij op wolken zweefde, maar zijn lichaam herinnerde hem aan alles: een lichte pijn in zijn lies, een schrale huid op zijn schouders waar haar nagels hadden gegroefd, de geur van haar die nog in zijn spijkerjack hing als een geheim dat hij niet wilde wassen.

Hij ging niet meer naar De Drie Kruiken. Niet uit angst, maar omdat hij bang was dat het er nooit meer hetzelfde zou ruiken. In plaats daarvan fietste hij ’s avonds langs de rand van de stad, langs de fabriek waar zij werkte. De schoorstenen braakten rook uit die in de hitte bleef hangen als een tweede hemel. Hij keek naar de ramen, naar de silhouetten die bewogen achter het glas, en vroeg zich af of zij daar zat, achter een typemachine, haar vingers nog ruikend naar hem.

Op de vijfde avond zag hij haar.

Ze stond bij de poort, een tas over haar schouder, haar haar in een knot die strenger was dan hij zich herinnerde. Ze droeg een grijs mantelpakje dat haar borsten strak omsloot en een rok die netjes tot halverwege haar kuit reikte. Zakelijk. Maar haar ogen vonden hem meteen, en de glimlach die volgde was allesbehalve zakelijk.

‘Jij bent het,’ zei ze, alsof ze hem niet verwacht had. Maar haar stem verried anders.

Aad stapte van zijn fiets. Zijn handen trilden aan het stuur. ‘Ik... ik wilde je zien.’

Ze keek om zich heen — collega’s liepen voorbij, groetten kort — en toen weer naar hem. ‘Kom,’ zei ze. ‘Niet hier.’

Ze liepen een stuk langs de dijk, waar het riet hoog stond en de lucht naar modder en warm water rook. De zon hing laag, rood als een brandende kool. Ze zei niets tot ze bij een oud schuurtje kwamen, half ingestort, de deur hangend in een roestig scharnier.

Binnen was het donker en muf. Stro op de grond, een kapotte bank, een stapel lege kratten. Ze deed de deur achter zich dicht. Het klikken van het slot klonk als een belofte.

‘Ik heb aan je gedacht,’ zei ze. Haar stem was lager dan in de auto, heser. ‘Elke nacht.’

Aad slikte. ‘Ik ook.’

Ze deed een stap naar hem toe. Haar vingers gleden over zijn wang, zijn nek, zijn borst. Toen greep ze zijn shirt vast en trok hem naar zich toe. Geen tedere kus dit keer. Geen voorzichtigheid. Haar mond vond de zijne, hard, hongerig, tanden die botsten. Ze beet in zijn onderlip tot hij bloed proefde.

Hij duwde haar tegen de muur. Hout kraakte. Zijn handen onder haar rok, omhoog, tot hij haar slipje vond — nat, dun, makkelijk scheurbaar. Hij scheurde het kapot. Ze lachte, een laag, dierlijk geluid.

‘Ja,’ zei ze. ‘Zo.’

Ze maakte zijn riem los, zijn broek omlaag. Zijn pik sprong eruit, al hard, kloppend. Ze greep hem vast, kneep, trok eraan tot hij kreunde. Toen zakte ze op haar knieën in het stro. Haar mond sloot zich om hem heen — warm, nat, gulzig. Ze zoog hem diep in haar keel, haar tong draaiend om de eikel, haar hand pompend aan de basis. Hij greep haar haar, duwde zichzelf dieper, voelde haar kokhalzen maar niet stoppen.

Ze keek op, haar ogen waterig, maar vol vuur. ‘Neuk mijn mond,’ zei ze. ‘Hard.’

Hij deed het. Zijn heupen stotend, haar hoofd vast, haar keel open. Speeksel droop over haar kin, over haar blouse. Ze maakte geluiden — nat, gorgelend, geil — die hem gek maakten.

Toen trok ze zich terug, hijgend, lippen gezwollen. Ze stond op, draaide zich om, leunde voorover tegen de muur. Haar rok omhoog, haar kont bloot. Geen slipje meer. Haar kut glinsterde in het schemerlicht, gezwollen, open.

‘Neuk me,’ zei ze. ‘Nu.’

Hij greep haar heupen, duwde zichzelf in één keer naar binnen. Ze schreeuwde het uit — een rauwe, ongecensureerde kreet die door het schuurtje echode. Hij ramde haar, hard, diep, zijn ballen klappend tegen haar. Ze duwde terug, haar kont stuiterend, haar handen klauwend in het hout.

‘Harder,’ hijgde ze. ‘Kut, Aad, harder.’

Hij greep haar haar, trok haar hoofd achterover, beet in haar nek. Zijn andere hand gleed naar voren, vond haar klit, wreef ruw. Ze trilde, haar kut kneep om hem heen, melkte hem.

Ze kwam eerst — een schokkend, nat orgasme dat over zijn pik spoot, over zijn dijen. Hij volgde, diep in haar, zijn zaad pompend in hete stralen. Ze bleven zo staan, hijgend, zweet druipend, zijn pik nog in haar, pulserend.

Na een minuut trok hij zich terug. Zijn zaad droop uit haar, langs haar benen. Ze draaide zich om, kuste hem zacht.

‘Je leert snel,’ zei ze.

Ze veegden zich af met een oude doek die in een hoek lag. Buiten was de zon onder, de hemel paars en grijs. Ze liepen terug naar de dijk. Ze gaf hem een sigaret — hij rookte niet, maar nam hem aan. Ze rookten zwijgend, keken naar de lichten van de stad in de verte.

‘Morgen,’ zei ze. ‘Zelfde tijd. Maar dan bij mij thuis.’

Hij knikte.

Ze kuste hem nog een keer, kort, op de mond. Toen liep ze weg, haar hakken tikkend op het asfalt.

Aad fietste naar huis. Zijn benen trilden. Zijn pik was rauw. Maar hij grijnsde, als een idioot, tegen de nacht.

DEEL 3

De zomer kroop verder, augustus kwam met een hittegolf die de straten deed golven en de nachten plakkerig maakte. Aad kwam elke avond na zijn werk en Rini wachtte. Soms in een jurk die ze nog van vroeger had, soms in niets dan een openstaand overhemd van een oude minnaar. Ze rook altijd naar sigaretten en lavendelzeep, en haar ogen zeiden: kom hier, nu.

Ze neukten overal. Op het aanrecht, tussen de borden en de pannen. Op het balkon, waar de buren misschien keken maar nooit klaagden. In de kelder, tussen de waslijnen en de oude koffers, waar het naar schimmel en vocht rook en zij hem op zijn knieën dwong om haar te likken, zijn pik in haar kont duwde terwijl ze kreunde dat hij dieper moest, harder, tot hij haar vulde met zijn zaad en ze beefde van de pijn en het genot.

Ze leerden elkaars lichaam als een landkaart kennen. Hij wist hoe ze huiverde als hij zijn tong over de binnenkant van haar dij liet glijden, hoe haar kut pulseerde als hij twee vingers boog en zijn duim op haar klit drukte. Zij kende de ader die over zijn pik liep, de manier waarop zijn ballen strak trokken vlak voor hij kwam, hoe hij kreunde als ze zijn tepels beet en haar middelvinger diep zijn kont in duwde.

Op een avond, na een regenbui die de hitte niet brak maar alleen verzwaarde, lagen ze op de grond voor de open balkondeur. De lucht rook naar nat asfalt en jasmijn. Ze had een fles rode wijn open, dronken uit elkaars mond. Ze lag op haar rug, benen wijd, en hij likte haar langzaam, grondig, tot ze beefde en zijn naam zei als een vloek.

Toen draaide ze hem om. Greep een kaars van de tafel – dik, wit, nog nooit aangestoken. Ze stak hem aan en liet de was smelten boven zijn borst, druppels heet op zijn huid. Hij schreeuwde, maar zijn pik werd harder. Ze lachte, laag en dirty, blies de kaars uit en duwde de achterkant in zijn kont – langzaam, voorzichtig, tot hij hijgde en smeekte.

‘Ontspan,’ fluisterde ze. ‘Laat me binnen.’

Ze bewoog hem in en uit, haar andere hand om zijn pik, pompend. Hij kwam zo hard dat het over haar borsten spoot, wit op haar huid. Ze likte het op, keek hem aan terwijl ze slikte.

Zijn erectie bleef in stand en hij nam haar. Hard. Tegen de muur, haar benen om zijn middel, haar nagels in zijn rug. Hij ramde haar tot ze huilde – niet van pijn, maar van te veel. Zijn zaad liep langs haar benen toen hij zich terugtrok, en ze liet het zitten, glimlachend.

Ze praatten nooit over later. Alleen over nu. Over hoe haar kut rook na een dag werken, hoe zijn pik smaakte na een ritje op de brommer. Over de littekens die ze allebei droegen – de hare zichtbaar, de zijne nog niet.

Op een nacht lagen ze op het dak van het flatgebouw. De stad sliep, alleen de fabriek in de verte zoemde nog. Ze rookten een joint die ze van een collega had gekregen, de rook zweefde in de warme lucht. Ze lag op haar buik, hij bovenop haar, langzaam in haar glijdend van achteren. Geen haast. Alleen het geluid van hun adem, het natte geluid van hun lichamen, de krekels in de verte.

‘Ik ga dood als dit stopt,’ zei hij, zijn stem rauw.

Ze lachte zacht. ‘Niets stopt. Alles verandert alleen.’

Hij kwam in haar, stil, diep. Ze bleven liggen tot de hemel grijs werd.

De zomer zou eindigen. Dat wisten ze allebei. Maar zolang de hitte bleef, zolang de nachten plakkerig waren en de geur van seks in de lakens hing, waren ze van elkaar.

En dat was genoeg.

DEEL 4

De herfst kwam als een koude hand die de hitte wegveegde. September begon met regen die dagenlang neerviel, druppels als kogels op de daken, straten glimmend en leeg. De bladeren aan de populieren werden geel en vielen in natte plakken op de stoep. De brommers zwegen, de ramen bleven dicht, en de lucht rook naar schimmel en kolen.

Aad fietste nog steeds naar haar toe, maar nu met een plastic tas om zijn hoofd tegen de regen, zijn jack doorweekt. Rini wachtte in een oude trui, dikke sokken, haar haar in een knot. Geen badjas meer. Geen blote huid bij de deur. Ze rook naar thee en sigaretten, en haar ogen waren vermoeider dan in de zomer.

Ze neukten nog steeds, maar anders. Langzamer. Alsof de kou hun botten had bereikt. Op de bank, onder een deken die naar mottenballen rook. Hij trok haar trui omhoog, zoog aan haar borsten tot de tepels hard werden van kou en verlangen. Ze beet in zijn nek, maar niet meer zo hard. Haar kut was nog nat, maar het duurde langer voor ze kwam – alsof haar lichaam zich verzette tegen de herfst.

Ze dronken jenever in plaats van wijn. De fles stond op tafel, glazen beslagen. Ze praatten meer. Over de fabriek die dreigde te sluiten. Over zijn vader die vroeg waar hij elke avond bleef. Over het kind dat ze nooit had gekregen, maar dat soms in haar dromen leefde.

Op een avond, begin oktober, regende het zo hard dat de goten overliepen. Ze lagen in bed, de lakens koud tot ze warm werden van hun lichamen. Hij was in haar, langzaam bewegend, haar benen om zijn middel. Geen kreunen. Alleen adem. Haar ogen gesloten, zijn voorhoofd tegen het hare.

‘Ik ga weg,’ zei hij zacht. ‘Volgend jaar. Naar de stad. Studeren.’

Ze zei niets. Alleen haar kut kneep even om hem heen, een reflex.

Hij kwam stil, diep in haar. Ze hield hem vast tot hij slap werd.

Daarna rookte ze bij het raam, de regen tikte tegen het glas. Hij keek naar haar rug, de wervels zichtbaar onder de huid, het litteken dat glom in het schemerlicht.

‘Je moet gaan,’ zei ze uiteindelijk. ‘Dit is geen leven voor jou.’

Hij wilde protesteren, maar ze draaide zich om, haar ogen hard.

‘Neuk me nog één keer,’ zei ze. ‘En dan ga je.’

Hij deed het. Hard. Tegen de muur. Ze beet in zijn schouder tot bloed kwam. Hij ramde haar tot ze huilde – van genot, van verdriet, van alles. Ze kwamen samen, nat en rauw, haar nagels in zijn rug.

Daarna trok hij zijn kleren aan. De regen was gestopt. De lucht rook naar natte aarde.

Ze gaf hem een sjaal. ‘Neem mee. Het wordt koud.’

Hij knikte. Kuste haar niet. Liep de trap af.

Buiten was de straat leeg. De lantaarns brandden geel. Hij fietste naar huis, de sjaal om zijn nek, haar geur nog in zijn neus.

Thuis waste hij zich. Het bloed uit zijn schouder. Het zaad uit zijn onderbroek. Hij keek in de spiegel en zag een jongen die geen jongen meer was.

Rini bleef achter. Ze dronk de rest van de jenever. Rookte tot de kamer blauw was. Legde haar hand op haar buik en dacht aan vroeger.

De herfst ging door. De bladeren vielen. De nachten werden langer.

Ze zag hem niet meer.

Maar soms, als de wind uit het westen kwam, rook ze lavendel en zweet, en wist ze dat hij nog ergens was. Leefde. Verder ging.

DEEL 5

De winter viel als een ijzeren deksel over de stad. December begon met vorst die de sloten dicht legde en de adem wit maakte. De fabriek sloot twee weken voor kerst; machines stil, schoorstenen koud. Rini liep met een sjaal tot haar ogen, handschoenen die te groot waren, laarzen die kraakten op bevroren plassen. Ze rookte minder; de kou beet in haar longen.

Aad was weg. Naar de stad, naar een kamer boven een boekhandel, naar colleges en meisjes met lang haar en toekomstplannen. Zijn laatste brief lag ongelezen in een la, de envelop nog dicht. Ze wilde hem niet openen. Woorden zouden het alleen maar erger maken.

Ze werkte nog. Typen, koffie zetten, glimlachen naar mannen die haar niet meer zagen. Thuis was het stil. De radio speelde alleen als ze dronken was, en dat gebeurde steeds minder. De fles jenever bleef halfvol. Ze waste de lakens te vaak, alsof ze de geur van hem eruit kon spoelen.

Op kerstavond sneeuwde het. Dikke vlokken die de stad dempten. Ze liep naar De Drie Kruiken, maar het was dicht. Een briefje op de deur: *wegens familieomstandigheden*. Ze lachte bitter, haar adem een wolk. Liep verder, langs de dijk, waar het riet nu bruin en gebroken stond.

Ze ging naar het schuurtje. De deur hing scheef, half open. Binnen was het koud, stro, een lege wijnfles in een hoek. Ze ging op de kapotte bank zitten, trok haar jas dicht. Dacht aan zijn handen, zijn pik, zijn stem die haar naam zei alsof het een gebed was.

Ze huilde niet. Gewoon zitten. Adem in, adem uit. De sneeuw viel door een gat in het dak, landde op haar schouder.

Thuis stookte ze de kachel hoog. Maakte soep van aardappelen en prei. At alleen. Keek naar de muur waar Che Guevara nog hing, nu scheef en vergeeld. Ze haalde hem eraf, vouwde hem op, stopte hem in een la.

Januari kwam met ijsbloemen op de ramen. Ze droomde van kool, van honger, van een kind dat nooit geboren was. Werd wakker met natte wangen. Waste zich met koud water. Trok schone kleren aan. Ging werken.

Op een avond, eind januari, zag ze hem. Bij de bushalte, jas tot zijn kin, haar kortgeknipt. Hij zag haar niet. Stapte in, verdween. Ze stond stil, handen in haar zakken, hart bonzend als een machine die weer aansloeg.

Ze liep naar huis. Deed de deur dicht. Trok haar kleren uit. Ging naakt voor de spiegel staan. Zag de rimpels, borsten die nog steeds vol waren. Legde haar hand tussen haar benen. Dacht aan hem. Kwam stil, zonder geluid.

Daarna sliep ze. Diep. Voor het eerst in maanden.

De winter ging door. De vorst brak in februari, de sloten kraakten open. Ze begon weer te roken. Kocht een nieuwe fles wijn. Ging soms naar de kroeg, dronk één glas, keek naar de jongens die te jong waren om te weten wat ze misten.

Ze schreef hem niet. Hij schreef haar niet.

Maar in maart, toen de eerste krokussen door de sneeuw staken, liep ze naar haar rode Volkswagen Kever. Oud, maar lopend. Ze poetste hem, reed ermee naar de dijk. Parkeerde bij het schuurtje. Liet de motor draaien.

Ze wist niet waarom. Gewoon. Omdat ze kon.

De lente kwam. Maar dat is een ander verhaal.
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...