Door: Reuel
Datum: 31-12-2025 | Cijfer: 9.9 | Gelezen: 685
Lengte: Lang | Leestijd: 23 minuten | Lezers Online: 8
Trefwoord(en): Fantasy, Grote Borsten, Swingers,
Lengte: Lang | Leestijd: 23 minuten | Lezers Online: 8
Trefwoord(en): Fantasy, Grote Borsten, Swingers,
Het jaar loopt ten einde en het nieuwe jaar staat voor de deur. Ik wil al mijn lezers een opwindend 2026 toewensen, dat het maar een mooi jaar mag worden.
D20 is een speciaal verhaal want ik heb het geschreven voor de waterloper thema schrijfwedstrijd. Het is ook een Opwindend.Net verhaal natuurlijk. De wedstrijd is nu geweest en ik mag het verhaal publiceren. In het juryrapport staat feedback waarmee ik het verhaal kan verbeteren. Ik heb echter besloten om jullie precies hetzelfde verhaal voor te schotelen. Ik ben en blijf immers de eigenaar van dit verhaal. Dus je krijgt het verhaal inclusief de taalfouten die zijn gevonden. Het zijn er niet zoveel maar twee waarvoor ik mij diep schaam wil ik jullie niet onthouden. Moeder natuur moet met hoofdletter dus Moeder Natuur en dobbelsteen is mannelijk en dus een hij! Had ik kunnen weten, waar heb je anders de grote van Dale voor. De jury kon mijn verhaal niet zo waarderen. De scene met de teckel vonden ze ranzig. En ja, die was ook ranzig maar ook best wel grappig. Kortom, volgens de jury had ik een slecht verhaal geschreven.
En de jury heeft altijd gelijk! Toch?
D20
Mireille en ik hebben een prachtige jugendstil villa gekocht. Het staat aan het einde van een smal laantje. Aan het laantje staan nog een paar kapitale villa’s. De villa met z’n vele stijlvolle ornamenten en gebrandschilderde ramen staat in een grote tuin die is terug geschonken aan moeder aarde. Daar waar ooit het gras groeide bloeien nu tal van inheemse plantensoorten zoals de kleine ratelaar, rode klaver, Zwart knoopkruid, grote kaardebol, rode valeriaan, oosterse klaproos, beemdkroon, ruige leeuwentand en look-zonder-look. Mireille en ik vinden het prachtig en we hebben tot nu toe niet kunnen besluiten wat we er mee gaan doen.
De zolder is prachtig, afgezien van het trappenhuis is het een grote ruimte die het gehele vloerplan beslaat.
Mireille en ik zijn swingers en lid van het SDC. De zolder wordt ons liefdesnestje. Eindelijk een ruimte waar je meer gasten tegelijk kunt uitnodigen. We gaan de zolder als eerste aanpakken. Onze villa was een voormalig kantoorpand en is inwendig nogal geschonden. Het eerste wat we gaan doen is de kille Tl-verlichting verwijderen en vervangen door een net van ledverlichting in de kleuren, groen, geel, rood en blauw om de juiste sfeer te creëren voor ons liefdesspel. Daarna krijgen de te witte wanden diverse zachte pasteltinten waardoor de ruimte aangenamer aanvoelt. In de grote ruimte komt een dansvloertje waar we kunnen dansen en knuffelen. In de rest van de ruimte komen grote divans en Chaise longues waarop de liefde kan worden bedreven. In de grote kasten aan weerszijde van het trappenhuis komt een keukentje met een koelkast voor biertjes en frisdranken en een Airfryer voor hartige hapjes. De kasten aan de andere kant van het trappenhuis wordt een kledingkast gevuld met sexy kleertjes. Hele korte stretch jurkjes en hele korte rokjes met underboob topjes voorzien van geile tekstjes hangen aan kapstokjes in die kast. Mandjes met g-stringslipjes staan onder in de kast. Naast broekjes met olifantenslurfjes en meer van dat soort clichématige kledingstukjes voor ons jongens. Helemaal onder in de kast staan de pumps die onze meisjes minstens tien centimeter hoger van de vloer tillen.
Ik heb van mijn baas een maand vakantie gekregen om het pand op te knappen. Terwijl ik met m’n gereedschapskist en een huishoudtrapje onder mijn arm de statige trappen van onze villa oploop zing ik Freddy Mercuries legendarische lied These Are The Days Of Our Lives. En zo kom ik de zolder oplopen.
Op de zoldervloer op de plaats waar onze dansvloer moet komen ligt een oude Samsonite koffer met een cijferslot.
Vreemd, die was er laatst toen we hier met de makelaar waren niet. Ik loop ernaartoe en zak door mijn knieën en til de koffer van de vloer. Het is licht en het voelt leeg aan maar er beweegt iets in de koffer dat rolt over de bodem.
Ik probeer 000 maar dat werkt niet. Dan pak ik een beitel uit mijn gereedschapskist en breek de koffer open.
Op de bodem van de koffer ligt een D20 dobbelsteen ter grootte van een tennisbal alleen niet met cijfers maar ronde bolletjes. Twee ervan herken ik, de een is de beeltenis van onze moeder aarde en de ander die van de zon.
Voor de gein werp ik de steen.
Dan welt er een euforisch gevoel in me op net alsof ik verliefd word, het begint me te duizelen en ik zoek steun bij de trapopgang en dan vallen mijn ogen dicht en knikken mijn knieën en val ik neer op de vloer.
***
Als ik mijn ogen weer open, drijf ik in de ruimte, mijn gehele blikveld is gevuld door een enorme oranje gele bal. Een verschroeiende hitte treft mijn lichaam. Ik hap naar lucht maar het is er niet. De dobbelsteen dobbert voor me in de ruimte. Ik probeer ernaar te reiken maar het is te ver van me verwijderd. Ik probeer ernaartoe te zwemmen maar dat helpt niet. Ik bedenk me dan dat ik mijn lichaam moet stroomlijnen en dat doe ik dan en ja dat helpt. Langzaam komt de dobbelsteen dichterbij. Ik hap naar lucht en zie sterretjes voor mijn ogen. Ik verkeer in acute ademnood. Het zal niet lang meer duren voor ik stik. Stik ik?
Ik reik met mijn middelvinger naar de onderkant van de dobbelsteen. Ik duw mijn vinger naar achteren en de dobbelsteen rolt in het luchtledige naar met toe. Ik grijp het en werp het meteen weer van me af.
***
Nog naar lucht happend verschijn ik in een grote stad. De planeet waarop ik ben aangekomen heeft een lage gravitatieconstante en vol vreugde maak ik sprongen van wel meters hoogte.
Lange wel drie meter hoge wezens aanschouwen mij met verbijstering. Ze hebben lange dunne benen en magere lichamen en smalle hoge gezichten met intens stralende gele facetogen. Hun hoofden zijn kaal en ze hebben lange graat dunne armen met skeletachtige zesvingerige handen.
‘Wie bent u’, vraagt een van hen.
Ik ben verbijsterd want ik kan hem verstaan.
‘Ik ben Henk en kom van de aarde.’
‘De aarde?’
‘Ja.’
Een ronde schijf met een doorsnede van ongeveer een meter komt uit de lucht neer dalen. Het heeft vier kussentjes rondom en een parasol in het midden die de passagiers moeten beschermen tegen de intense straling van de blauwe superreus. Bij een van de kussentjes zit een console met een joystick waarmee een man (is het een man?) de schijf bediend. Als een ervaren piloot daalt hij neer aan de kant van de weg. Hij stapt af en haalt een contactsleutel uit een uitstulping op de console. De ronde schijf blijft keurig stil in de lucht drijven. De man wandelt een winkel binnen om boodschappen te doen.
Dan uit het niets verschijnt een man in een donkerblauw driedelig kostuum. De man heeft een kille blik in zijn ogen. Uit een schouderholster trekt hij een Glock 19 tevoorschijn en richt het wapen op mij. Hij vuurt een kogel af die mij treft in mijn schouder. Er verschijnt een wrede blik op het gezicht van de moordenaar. Ik ren er vandoor en hij komt achter me aan. Een knal klinkt en een onschuldige omstander zakt dodelijk getroffen door zijn knieën. Deze meedogenloze moordenaar heeft geen enkel respect voor het leven van andere wezens.
Met loeiende sirene en zwaailicht daalt er een schijf neer uit de hemel. Vier geüniformeerde agenten springen van de schijf en trekken hun lange wapenstokken. Uit de punt van deze wapens schieten lichtkogels die de moordenaar treffen. Hij krijst van de pijn maar ogenschijnlijk deert het hem niet. Hij richt zijn vuurwapen op de agenten en schiet twee van hen dood. De overgebleven agenten richten hun wapenstokken nu op het hoofd van de moordenaar. Een snelvuur van lichtkogels treffen de moordenaar in zijn gezicht. De moordenaar brult het uit, spat uit elkaar en zijn asdeeltjes vervliegen in de wind.
Een ambulanceschijf met een lengte van vier meter en dubbele parasols komt neerdalen. Twee broeders leggen mij op een brancard en snoeren mij vast. Met een verbijsterend hoge snelheid vliegen ze me naar een hospitaal. Ik word afgeleverd en voor ik het weet lig ik op een bed van zeker drieënhalve meter lengte. Even later brengen ze me met bed en al naar een operatiekamer. Een arts staat daar klaar. Ze brengen me onder narcose en weg ben ik.
Als ik ontwaak lig ik samen met vijf andere patiënten in een zaal. Op een kastje naast me staat een bakje met daarin de kogel die de chirurg uit mijn lichaam heeft verwijderd.
Even later komt een arts bij me.
‘En meneer hoe voelt u zich.’
‘Prima, wat pijn in mijn schouder maar verder…’
‘Mooi, heel goed. Wel er is eigenlijk geen enkele reden om u hier nog langer te houden. Wat mij betreft kunt u wel gaan.’
‘Geweldig.’
‘Meneer, is dit voorwerp toevallig van u?’
Hij toont me de D20 dobbelsteen.
‘Die is van mij, mag ik?’
De arts geeft me de dobbelsteen.
Ik werp het en verdwijn voor zijn verbijsterde ogen.
***
Ik plons in het kristalheldere water. Onder mij vertoont zich een koraalrif in een overdonderende kleurenpracht. Exotische vissen in talrijke soorten en maten zwemmen onder mij. In de verte zie ik een atol. Ik besluit ernaartoe te zwemmen. Een uurtje later kom ik aan wal en stap ik het prachtige reine zandstrand op. Een overweldigende vegetatie van kokos-, mango-, broodvrucht- en bananenbomen tonen zich. Er waait een zwoele verkoelende wind. De oranje reus zakt langzaam achter de horizon en de schemering doet zijn intrede. Ik ga lekker aan het strand liggen, maak een comfortabel kuiltje in het zand en val in slaap.
Die nacht word ik wakker als een twee meter lange groene slang mij in de ogen kijkt. De slang zit opgerold op mijn borst en kijkt me aan met zijn wrede ogen, zijn gevorkte tong gaat in en uit z’n bek.
Dan spreekt hij in mijn geest.
Je zult kennis maken met twee jaloerse vrouwen. Je zult seks met ze hebben maar slechts een van hen moet zwanger van je worden. Als je ze allebei zwanger maakt dan zul je sterven.
Ik kijk het beest recht in de ogen. Dan kronkelt het over het zandstrand weg de prachtige natuur van het atol in.
Die ochtend heb ik dorst en ga ik op zoek naar zoet water. Die vind ik in de atollagune.
Aan de oever van de lagune zie ik twee vrouwen. Ze scheppen met een gehalveerde kokosnoot water in waterzakken.
Ze zien me staan en wenken me.
Ik ga naar ze toe.
‘Ik ben Anjali en zij is Shanaya, een geschenk en een eerste zonnestraal en jij?’
‘Ik ben Henk.’
Ik bekijk deze twee prachtige vrouwen. Hun wulpse lichamen. Hun volle grote borsten amper bedekt door een lei. Hun prachtige bruine ogen en hun gitzwarte lange krullende haren. Ze dragen enkel een kort lendendoekje.
‘Ga je met ons mee Henk.’
‘Waarnaartoe?’
‘Naar het dorp aan de andere kant van het atol.’
‘Waarom halen jullie dan hier je water?’
‘Omdat we wisten dat jij hier zou komen. Een groene geestslang heeft dat ons verteld.’
We komen het dorp binnen en de beide dames nemen me mee naar hun hut. De beide dames zijn jaloers en willen me als eerst. Die nacht heb ik seks me allebei de vrouwen en ik vrees dat ik beide zwanger heb gemaakt. We vallen met z’n drieën in slaap in het grote brede bed.
’s Morgens bij het ontbijt verschijnt plotseling de moordenaar. Ik herken hen van de vorige keer alleen draagt hij nu een korte broek en poloshirt. Dit keer heeft hij geen pistool maar een speer.
Ik kijk de man in zijn kille ogen en dan werpt hij de speer. Hij mist me maar treft Shanaya in haar borst. Het meisje zakt kreunend van de pijn door haar knieën en zakt op de vloer van haar hut.
Ik val de moordenaar aan en sla hem met alle kracht die in me is op z’n gezicht. Poef, hij spat uit elkaar en dan is hij weg.
Anjali zit naast de stervende Shanaya en kijkt het meisje aan.
‘An, het is wel goed, nu is er maar een van ons die zwanger is’, fluister ze.
Anjali moet vreselijk huilen.
Ik neem haar in mijn armen en wieg haar zacht.
Die avond maakt Shanaya haar laatste reis.
Haar lichaam wordt bij de eb en de ondergaande zon in een scheepje gelegd en in brand gestoken.
Het scheepje wordt door de eb over het koraalrif de zee opgezogen. En terwijl de oranje reus achter de horizon wegzakt verdwijnt het brandende scheepje langzaam in de zee.
Het is wreed natuurlijk maar dan werp ik mijn dobbelsteen en laat Anjali rouwend om haar beste vriendin alleen achter.
***
Ik verschijn in een desolate stad vol met vernietigde gebouwen. Nergens zijn er levende wezens. Er zijn alleen robots. Aan een tafeltje zitten er drie die met een rode vijfpolige Mennekes CEE stekker zijn aangesloten op een laadsysteem. Er is een stoeltje over en ik ga bij hen zitten.
Een van de robots kijkt me aan.
‘Wie bent u, en wat bent u’, vraagt ze me.
‘Ik ben Henk, en ik ben een mens.’
‘Mens?’
Dan scant de robot me met zijn ogen die waarschijnlijk veel meer zien dan de mijne.
‘Mens!’
Levend wezen met een skelet gebaseerd op calcium. Uitgerust met een pomp die een rode substantie rondpompt door een netwerk van buisjes. Reden onbekend. Nader onderzoek is nodig. Uitgerust met twee zakken waar lucht wordt ingenomen. Zuurstof wordt opgenomen door de rode substantie en kooldioxide wordt uitgelaten. Reden onbekend. Nader onderzoek nodig. Hoofd voorzien van ogen met een zichtbaar spectrum van 400nm tot 750nm maar met de eerste tekenen van staar. Voorzien van oren die geluiden kunnen waarnemen met frequenties van 20-2000Hz maar met enige gehoorschade. Verder een reukvermogen dat gehinderd wordt door een groenige substantie in de neusholtes. En dan nog het brein met de eerste tekenen van naderende dementie.
Conclusie: inferieur en verouderd ontwerp.
‘Nou ja, goed bedankt, leuk.’
‘Geen dank.’
Ik kijk naar de robot, zijn lichaam wordt is omhuld door een transparante kunststof. Zijn skelet is uitgevoerd in glanzend AISI 316Ti. Vanuit een energiecel in zijn buikholte loopt een wirwar van dunne en dikkere kabeltjes die een stelsel van servomotoren voedt die de robot laat bewegen. In haar hoofd draait een kwantumcomputer met flikkerende rode, gele, groene en blauwe lampjes. In zijn achterhoofd draait op hoge toeren een fan die met louvres in de slapen de hete lucht afvoeren.
Blijkbaar geen inferieur ontwerp.
‘Hoe komt het eigenlijk dat er alleen vrouwelijke robots zijn?’, vraag ik haar.
Vrouw?
‘Ja, ik ben een man, ik heb hieronder zo’n dingetje die ik in de sponde van een vrouw steek en dan wordt er negen maanden later een baby geboren.’
‘Baby?’
‘Ja, een klein mensje.’
‘Ik ben een robot, ik ben gemaakt in een fabriek.’
‘Ja maar je hebt van die grote borsten.’
‘Borsten?’
‘Ja die uitstulpingen aan de voorkant van je lichaam.’
‘Dat zijn geen borsten, dat zijn mijn Nova-kanonnen, ik ben een oorlogsrobot zo hebben onze makers ons gemaakt.’
‘En waar zijn uw makers.’
‘Dood, ze hebben elkaar uitgeroeid alleen wij zijn nog over.’
‘En wat doen jullie nu?’
‘Niets.’
‘Hebben jullie dan helemaal geen verlangens?’
‘Verlangens?’
‘Ja ik bedoel een nieuwe auto of een mooier huis.’
‘Waarom dan.’
‘Kunst dan.’
‘Kunst?’
Ja ik bedoel schilderen, beeldhouwen, muziek en architectuur.’
‘Nee.’
‘Is er dan helemaal niets dat jullie willen?’
‘Nee.’
Op dat moment verschijnt de kille moordenaar. Ditmaal draagt hij een machinepistool. Hij kijkt me aan en richt zijn wapen op me.
Ik verschuil me achter de robot.
De moordenaar loopt om maar ik loop mee. Op een gegeven moment is de moordenaar het zat en laad hij zijn wapen door. Een tetterend geluid klinkt en een stroom van kogels ketsen of op de transparante omhulling van de robot. Die omhulling is bepaald niet gemaakt van goedkoop gerecycled plastic maar van hoogwaardig materiaal. Maar hij mist me ook al scheelt het steeds maar weinig. Als hij zijn magazijn leeggeschoten heeft pakt hij een nieuw magazijn en steekt die in zijn wapen. Hij is pisnijdig dat hij me niet te pakken heeft gekregen.
Ondertussen richt de robot haar borsten op de moordenaar, de spoelen in haar borsten gloeien witheet op en dan spuit er een stroom vuur uit haar denkbeeldige tepels. De moordenaar verdampt voor m’n ogen, een hittegolf stroomt over me heen.
‘De vijand vernietigen’, krast de robot opgewonden.
‘Ben jij een vijand?’, vraagt hij aan mij.
Z’n borsten gloeien al rood op.
Ik werp gauw de dobbelsteen, wegwezen.
***
Ik land midden in een parkachtig landschap. Een zwakke rode dwerg staat aan de hemel. Het is kil en vochtig. Nergens is er een teken van leven. Een breed onverhard pad loopt naar het nergens. Uren wandel ik langs het pad zonder iemand tegen te komen. De rode dwerg staat nu hoog aan de hemel. Het is iets minder kil maar nog steeds niet aangenaam. In de verte zie ik een Neorenaissance slot en ik versnel mijn pas en loop ernaartoe. Het slot is omgeven door een glanzend gepoetst koperen hek. Vreemd, dat moet een godsvermogen hebben gekost. Ik kom bij een toegangspoort, op het hek is een naambord bevestigd met een tekst.
Slot Santovidal: School voor toegepaste magie.
Ik druk op de bel en wacht.
Een rottweiler komt aangerend.
‘Wie bent u en wat wilt u?’
Ik heb inmiddels zoveel meegemaakt en verbaas me nergens meer over. Een sprekende hond? Wat dan nog.
Ik ben Henk en ben al uren onderweg, ik heb honger en dorst en moet nodig een plasje doen.
‘Kom maar mee Henk maar ga vooral niet van het pad af.’
‘Waarom niet?’
‘Het pad is magievrij. Dan kun je niet het slachtoffer worden van de kwajongensstreken van onze leerlingen.
‘Doen die dat dan.’
‘Zeker te weten, kijk naar mij. Die vervelende Sjaak Verdonk heeft me in een rottweiler veranderd. Mijn vrouw en ik heb zeker al een week geen seks gehad. Ze wil het niet met een grote reu. Laatst was ik een teckel en mocht ik tussen haar benen en haar likken. Was ze ten minste niet chagrijnig zoals nu. Godver. Het duurt nog minstens een week tot de betovering is uitgewerkt.
De hond toont me het toilet en ik doe mijn behoefte.
‘Ga je mee naar de keuken Henk?’
Je moet je zelf helpen Henk, ik ben er even niet toe in staat. Er is brood in het linker kastje aan het raam. Boter, jam en kaas zitten in de koelkast onder het aanrecht. Als je koffie wilt moet je het zelf zetten. De bus met koffie en de filters staan naast het apparaat.
Ik ben aan het prutsen met het koffietoestel maar het werkt niet.
‘Zeg meneer rottweiler het apparaat doet het niet.’
‘Zeg maar gewoon Geert, alles werkt hier op magie Henk.’
‘Kom, ik leer je de spreuk, het is magie van de laagste orde, bijna iedereen kan het leren.
En terwijl ik mijn tong bijna verrek op de rare klanken die ik moet voorbrengen om het koffieapparaat te laten werken lukt het me om de juiste spreuk voort te brengen en begint de koffie door te stromen.
Zeg Henk wil je me een plezier doen?
‘Natuurlijk Geert.’
‘Onder in het keukenkastje staat een zak met Royal Canin, ik heb m’n brokjes nog niet gehad. En mag ik ook een bak met water.’
Ik vul een bak met brokken en na nog een tong brekende spreuk later lukt het me om Geert een bak met water te geven.
‘Zeg Geert!’
Geert kijkt me aan. ‘Oh ja natuurlijk, nog een spreuk Henk.’
De keukendeur gaat open en een wat oudere man gekleed in een lange dikke wollen mantel treedt binnen. In zijn linkerhand draagt hij een aktentas.
Hij knoopt zijn jas los en legt hem naast zich op het bankje.
‘En wie bent u meneer, ik heb u hier nog nooit gezien.’
‘Ik ben Henk en ik ben een toevallige voorbijganger.’
‘Zeg Henk, wil je me ook een kop koffie inschenken?’
‘Natuurlijk en als ik vragen mag, wie bent u?’
‘Mijn naam is Albert en ik ben de rector magnificus van deze instelling.’
Ik leg mijn dobbelsteen op het keukentafeltje en schenk Albert een kop koffie in.
Albert haalt een broodtrommeltje uit zijn tas en pakt een boterham en neemt een hap. Hij legt z’n boterham op tafel en pakt al kauwend mijn dobbelsteen.
‘Dat is een heel bijzonder voorwerp Henk, het is een magische D20 reisdobbelsteen. Maar pas op, als je de zon gooit ben je dood.’
‘Ja Albert maar ik wil graag weer naar huis hè.’ En werp de dobbelsteen.
***
Ik keer terug op dezelfde plaats waarvan ik vertrokken ben. De vernielde Samsonite koffer ligt op de vloer van de zolder en ik draag de dobbelsteen in een van mijn handen.
Het is zes uur ’s avonds en ik hoor Mireille de trap op komen.
Ze kijkt om zich heen.
‘Je hebt de hele dag niets uitgevreten!’
‘Och Mireille als je eens wist’, ik neem haar in mijn armen en geef haar een kus.
‘Wat heb je daar in je handen?’
‘Een dobbelsteen.’
Ze neemt het uit mijn handen en wil het werpen.
‘Mireille niet doen…’
D20 is een speciaal verhaal want ik heb het geschreven voor de waterloper thema schrijfwedstrijd. Het is ook een Opwindend.Net verhaal natuurlijk. De wedstrijd is nu geweest en ik mag het verhaal publiceren. In het juryrapport staat feedback waarmee ik het verhaal kan verbeteren. Ik heb echter besloten om jullie precies hetzelfde verhaal voor te schotelen. Ik ben en blijf immers de eigenaar van dit verhaal. Dus je krijgt het verhaal inclusief de taalfouten die zijn gevonden. Het zijn er niet zoveel maar twee waarvoor ik mij diep schaam wil ik jullie niet onthouden. Moeder natuur moet met hoofdletter dus Moeder Natuur en dobbelsteen is mannelijk en dus een hij! Had ik kunnen weten, waar heb je anders de grote van Dale voor. De jury kon mijn verhaal niet zo waarderen. De scene met de teckel vonden ze ranzig. En ja, die was ook ranzig maar ook best wel grappig. Kortom, volgens de jury had ik een slecht verhaal geschreven.
En de jury heeft altijd gelijk! Toch?
D20
Mireille en ik hebben een prachtige jugendstil villa gekocht. Het staat aan het einde van een smal laantje. Aan het laantje staan nog een paar kapitale villa’s. De villa met z’n vele stijlvolle ornamenten en gebrandschilderde ramen staat in een grote tuin die is terug geschonken aan moeder aarde. Daar waar ooit het gras groeide bloeien nu tal van inheemse plantensoorten zoals de kleine ratelaar, rode klaver, Zwart knoopkruid, grote kaardebol, rode valeriaan, oosterse klaproos, beemdkroon, ruige leeuwentand en look-zonder-look. Mireille en ik vinden het prachtig en we hebben tot nu toe niet kunnen besluiten wat we er mee gaan doen.
De zolder is prachtig, afgezien van het trappenhuis is het een grote ruimte die het gehele vloerplan beslaat.
Mireille en ik zijn swingers en lid van het SDC. De zolder wordt ons liefdesnestje. Eindelijk een ruimte waar je meer gasten tegelijk kunt uitnodigen. We gaan de zolder als eerste aanpakken. Onze villa was een voormalig kantoorpand en is inwendig nogal geschonden. Het eerste wat we gaan doen is de kille Tl-verlichting verwijderen en vervangen door een net van ledverlichting in de kleuren, groen, geel, rood en blauw om de juiste sfeer te creëren voor ons liefdesspel. Daarna krijgen de te witte wanden diverse zachte pasteltinten waardoor de ruimte aangenamer aanvoelt. In de grote ruimte komt een dansvloertje waar we kunnen dansen en knuffelen. In de rest van de ruimte komen grote divans en Chaise longues waarop de liefde kan worden bedreven. In de grote kasten aan weerszijde van het trappenhuis komt een keukentje met een koelkast voor biertjes en frisdranken en een Airfryer voor hartige hapjes. De kasten aan de andere kant van het trappenhuis wordt een kledingkast gevuld met sexy kleertjes. Hele korte stretch jurkjes en hele korte rokjes met underboob topjes voorzien van geile tekstjes hangen aan kapstokjes in die kast. Mandjes met g-stringslipjes staan onder in de kast. Naast broekjes met olifantenslurfjes en meer van dat soort clichématige kledingstukjes voor ons jongens. Helemaal onder in de kast staan de pumps die onze meisjes minstens tien centimeter hoger van de vloer tillen.
Ik heb van mijn baas een maand vakantie gekregen om het pand op te knappen. Terwijl ik met m’n gereedschapskist en een huishoudtrapje onder mijn arm de statige trappen van onze villa oploop zing ik Freddy Mercuries legendarische lied These Are The Days Of Our Lives. En zo kom ik de zolder oplopen.
Op de zoldervloer op de plaats waar onze dansvloer moet komen ligt een oude Samsonite koffer met een cijferslot.
Vreemd, die was er laatst toen we hier met de makelaar waren niet. Ik loop ernaartoe en zak door mijn knieën en til de koffer van de vloer. Het is licht en het voelt leeg aan maar er beweegt iets in de koffer dat rolt over de bodem.
Ik probeer 000 maar dat werkt niet. Dan pak ik een beitel uit mijn gereedschapskist en breek de koffer open.
Op de bodem van de koffer ligt een D20 dobbelsteen ter grootte van een tennisbal alleen niet met cijfers maar ronde bolletjes. Twee ervan herken ik, de een is de beeltenis van onze moeder aarde en de ander die van de zon.
Voor de gein werp ik de steen.
Dan welt er een euforisch gevoel in me op net alsof ik verliefd word, het begint me te duizelen en ik zoek steun bij de trapopgang en dan vallen mijn ogen dicht en knikken mijn knieën en val ik neer op de vloer.
Als ik mijn ogen weer open, drijf ik in de ruimte, mijn gehele blikveld is gevuld door een enorme oranje gele bal. Een verschroeiende hitte treft mijn lichaam. Ik hap naar lucht maar het is er niet. De dobbelsteen dobbert voor me in de ruimte. Ik probeer ernaar te reiken maar het is te ver van me verwijderd. Ik probeer ernaartoe te zwemmen maar dat helpt niet. Ik bedenk me dan dat ik mijn lichaam moet stroomlijnen en dat doe ik dan en ja dat helpt. Langzaam komt de dobbelsteen dichterbij. Ik hap naar lucht en zie sterretjes voor mijn ogen. Ik verkeer in acute ademnood. Het zal niet lang meer duren voor ik stik. Stik ik?
Ik reik met mijn middelvinger naar de onderkant van de dobbelsteen. Ik duw mijn vinger naar achteren en de dobbelsteen rolt in het luchtledige naar met toe. Ik grijp het en werp het meteen weer van me af.
Nog naar lucht happend verschijn ik in een grote stad. De planeet waarop ik ben aangekomen heeft een lage gravitatieconstante en vol vreugde maak ik sprongen van wel meters hoogte.
Lange wel drie meter hoge wezens aanschouwen mij met verbijstering. Ze hebben lange dunne benen en magere lichamen en smalle hoge gezichten met intens stralende gele facetogen. Hun hoofden zijn kaal en ze hebben lange graat dunne armen met skeletachtige zesvingerige handen.
‘Wie bent u’, vraagt een van hen.
Ik ben verbijsterd want ik kan hem verstaan.
‘Ik ben Henk en kom van de aarde.’
‘De aarde?’
‘Ja.’
Een ronde schijf met een doorsnede van ongeveer een meter komt uit de lucht neer dalen. Het heeft vier kussentjes rondom en een parasol in het midden die de passagiers moeten beschermen tegen de intense straling van de blauwe superreus. Bij een van de kussentjes zit een console met een joystick waarmee een man (is het een man?) de schijf bediend. Als een ervaren piloot daalt hij neer aan de kant van de weg. Hij stapt af en haalt een contactsleutel uit een uitstulping op de console. De ronde schijf blijft keurig stil in de lucht drijven. De man wandelt een winkel binnen om boodschappen te doen.
Dan uit het niets verschijnt een man in een donkerblauw driedelig kostuum. De man heeft een kille blik in zijn ogen. Uit een schouderholster trekt hij een Glock 19 tevoorschijn en richt het wapen op mij. Hij vuurt een kogel af die mij treft in mijn schouder. Er verschijnt een wrede blik op het gezicht van de moordenaar. Ik ren er vandoor en hij komt achter me aan. Een knal klinkt en een onschuldige omstander zakt dodelijk getroffen door zijn knieën. Deze meedogenloze moordenaar heeft geen enkel respect voor het leven van andere wezens.
Met loeiende sirene en zwaailicht daalt er een schijf neer uit de hemel. Vier geüniformeerde agenten springen van de schijf en trekken hun lange wapenstokken. Uit de punt van deze wapens schieten lichtkogels die de moordenaar treffen. Hij krijst van de pijn maar ogenschijnlijk deert het hem niet. Hij richt zijn vuurwapen op de agenten en schiet twee van hen dood. De overgebleven agenten richten hun wapenstokken nu op het hoofd van de moordenaar. Een snelvuur van lichtkogels treffen de moordenaar in zijn gezicht. De moordenaar brult het uit, spat uit elkaar en zijn asdeeltjes vervliegen in de wind.
Een ambulanceschijf met een lengte van vier meter en dubbele parasols komt neerdalen. Twee broeders leggen mij op een brancard en snoeren mij vast. Met een verbijsterend hoge snelheid vliegen ze me naar een hospitaal. Ik word afgeleverd en voor ik het weet lig ik op een bed van zeker drieënhalve meter lengte. Even later brengen ze me met bed en al naar een operatiekamer. Een arts staat daar klaar. Ze brengen me onder narcose en weg ben ik.
Als ik ontwaak lig ik samen met vijf andere patiënten in een zaal. Op een kastje naast me staat een bakje met daarin de kogel die de chirurg uit mijn lichaam heeft verwijderd.
Even later komt een arts bij me.
‘En meneer hoe voelt u zich.’
‘Prima, wat pijn in mijn schouder maar verder…’
‘Mooi, heel goed. Wel er is eigenlijk geen enkele reden om u hier nog langer te houden. Wat mij betreft kunt u wel gaan.’
‘Geweldig.’
‘Meneer, is dit voorwerp toevallig van u?’
Hij toont me de D20 dobbelsteen.
‘Die is van mij, mag ik?’
De arts geeft me de dobbelsteen.
Ik werp het en verdwijn voor zijn verbijsterde ogen.
Ik plons in het kristalheldere water. Onder mij vertoont zich een koraalrif in een overdonderende kleurenpracht. Exotische vissen in talrijke soorten en maten zwemmen onder mij. In de verte zie ik een atol. Ik besluit ernaartoe te zwemmen. Een uurtje later kom ik aan wal en stap ik het prachtige reine zandstrand op. Een overweldigende vegetatie van kokos-, mango-, broodvrucht- en bananenbomen tonen zich. Er waait een zwoele verkoelende wind. De oranje reus zakt langzaam achter de horizon en de schemering doet zijn intrede. Ik ga lekker aan het strand liggen, maak een comfortabel kuiltje in het zand en val in slaap.
Die nacht word ik wakker als een twee meter lange groene slang mij in de ogen kijkt. De slang zit opgerold op mijn borst en kijkt me aan met zijn wrede ogen, zijn gevorkte tong gaat in en uit z’n bek.
Dan spreekt hij in mijn geest.
Je zult kennis maken met twee jaloerse vrouwen. Je zult seks met ze hebben maar slechts een van hen moet zwanger van je worden. Als je ze allebei zwanger maakt dan zul je sterven.
Ik kijk het beest recht in de ogen. Dan kronkelt het over het zandstrand weg de prachtige natuur van het atol in.
Die ochtend heb ik dorst en ga ik op zoek naar zoet water. Die vind ik in de atollagune.
Aan de oever van de lagune zie ik twee vrouwen. Ze scheppen met een gehalveerde kokosnoot water in waterzakken.
Ze zien me staan en wenken me.
Ik ga naar ze toe.
‘Ik ben Anjali en zij is Shanaya, een geschenk en een eerste zonnestraal en jij?’
‘Ik ben Henk.’
Ik bekijk deze twee prachtige vrouwen. Hun wulpse lichamen. Hun volle grote borsten amper bedekt door een lei. Hun prachtige bruine ogen en hun gitzwarte lange krullende haren. Ze dragen enkel een kort lendendoekje.
‘Ga je met ons mee Henk.’
‘Waarnaartoe?’
‘Naar het dorp aan de andere kant van het atol.’
‘Waarom halen jullie dan hier je water?’
‘Omdat we wisten dat jij hier zou komen. Een groene geestslang heeft dat ons verteld.’
We komen het dorp binnen en de beide dames nemen me mee naar hun hut. De beide dames zijn jaloers en willen me als eerst. Die nacht heb ik seks me allebei de vrouwen en ik vrees dat ik beide zwanger heb gemaakt. We vallen met z’n drieën in slaap in het grote brede bed.
’s Morgens bij het ontbijt verschijnt plotseling de moordenaar. Ik herken hen van de vorige keer alleen draagt hij nu een korte broek en poloshirt. Dit keer heeft hij geen pistool maar een speer.
Ik kijk de man in zijn kille ogen en dan werpt hij de speer. Hij mist me maar treft Shanaya in haar borst. Het meisje zakt kreunend van de pijn door haar knieën en zakt op de vloer van haar hut.
Ik val de moordenaar aan en sla hem met alle kracht die in me is op z’n gezicht. Poef, hij spat uit elkaar en dan is hij weg.
Anjali zit naast de stervende Shanaya en kijkt het meisje aan.
‘An, het is wel goed, nu is er maar een van ons die zwanger is’, fluister ze.
Anjali moet vreselijk huilen.
Ik neem haar in mijn armen en wieg haar zacht.
Die avond maakt Shanaya haar laatste reis.
Haar lichaam wordt bij de eb en de ondergaande zon in een scheepje gelegd en in brand gestoken.
Het scheepje wordt door de eb over het koraalrif de zee opgezogen. En terwijl de oranje reus achter de horizon wegzakt verdwijnt het brandende scheepje langzaam in de zee.
Het is wreed natuurlijk maar dan werp ik mijn dobbelsteen en laat Anjali rouwend om haar beste vriendin alleen achter.
Ik verschijn in een desolate stad vol met vernietigde gebouwen. Nergens zijn er levende wezens. Er zijn alleen robots. Aan een tafeltje zitten er drie die met een rode vijfpolige Mennekes CEE stekker zijn aangesloten op een laadsysteem. Er is een stoeltje over en ik ga bij hen zitten.
Een van de robots kijkt me aan.
‘Wie bent u, en wat bent u’, vraagt ze me.
‘Ik ben Henk, en ik ben een mens.’
‘Mens?’
Dan scant de robot me met zijn ogen die waarschijnlijk veel meer zien dan de mijne.
‘Mens!’
Levend wezen met een skelet gebaseerd op calcium. Uitgerust met een pomp die een rode substantie rondpompt door een netwerk van buisjes. Reden onbekend. Nader onderzoek is nodig. Uitgerust met twee zakken waar lucht wordt ingenomen. Zuurstof wordt opgenomen door de rode substantie en kooldioxide wordt uitgelaten. Reden onbekend. Nader onderzoek nodig. Hoofd voorzien van ogen met een zichtbaar spectrum van 400nm tot 750nm maar met de eerste tekenen van staar. Voorzien van oren die geluiden kunnen waarnemen met frequenties van 20-2000Hz maar met enige gehoorschade. Verder een reukvermogen dat gehinderd wordt door een groenige substantie in de neusholtes. En dan nog het brein met de eerste tekenen van naderende dementie.
Conclusie: inferieur en verouderd ontwerp.
‘Nou ja, goed bedankt, leuk.’
‘Geen dank.’
Ik kijk naar de robot, zijn lichaam wordt is omhuld door een transparante kunststof. Zijn skelet is uitgevoerd in glanzend AISI 316Ti. Vanuit een energiecel in zijn buikholte loopt een wirwar van dunne en dikkere kabeltjes die een stelsel van servomotoren voedt die de robot laat bewegen. In haar hoofd draait een kwantumcomputer met flikkerende rode, gele, groene en blauwe lampjes. In zijn achterhoofd draait op hoge toeren een fan die met louvres in de slapen de hete lucht afvoeren.
Blijkbaar geen inferieur ontwerp.
‘Hoe komt het eigenlijk dat er alleen vrouwelijke robots zijn?’, vraag ik haar.
Vrouw?
‘Ja, ik ben een man, ik heb hieronder zo’n dingetje die ik in de sponde van een vrouw steek en dan wordt er negen maanden later een baby geboren.’
‘Baby?’
‘Ja, een klein mensje.’
‘Ik ben een robot, ik ben gemaakt in een fabriek.’
‘Ja maar je hebt van die grote borsten.’
‘Borsten?’
‘Ja die uitstulpingen aan de voorkant van je lichaam.’
‘Dat zijn geen borsten, dat zijn mijn Nova-kanonnen, ik ben een oorlogsrobot zo hebben onze makers ons gemaakt.’
‘En waar zijn uw makers.’
‘Dood, ze hebben elkaar uitgeroeid alleen wij zijn nog over.’
‘En wat doen jullie nu?’
‘Niets.’
‘Hebben jullie dan helemaal geen verlangens?’
‘Verlangens?’
‘Ja ik bedoel een nieuwe auto of een mooier huis.’
‘Waarom dan.’
‘Kunst dan.’
‘Kunst?’
Ja ik bedoel schilderen, beeldhouwen, muziek en architectuur.’
‘Nee.’
‘Is er dan helemaal niets dat jullie willen?’
‘Nee.’
Op dat moment verschijnt de kille moordenaar. Ditmaal draagt hij een machinepistool. Hij kijkt me aan en richt zijn wapen op me.
Ik verschuil me achter de robot.
De moordenaar loopt om maar ik loop mee. Op een gegeven moment is de moordenaar het zat en laad hij zijn wapen door. Een tetterend geluid klinkt en een stroom van kogels ketsen of op de transparante omhulling van de robot. Die omhulling is bepaald niet gemaakt van goedkoop gerecycled plastic maar van hoogwaardig materiaal. Maar hij mist me ook al scheelt het steeds maar weinig. Als hij zijn magazijn leeggeschoten heeft pakt hij een nieuw magazijn en steekt die in zijn wapen. Hij is pisnijdig dat hij me niet te pakken heeft gekregen.
Ondertussen richt de robot haar borsten op de moordenaar, de spoelen in haar borsten gloeien witheet op en dan spuit er een stroom vuur uit haar denkbeeldige tepels. De moordenaar verdampt voor m’n ogen, een hittegolf stroomt over me heen.
‘De vijand vernietigen’, krast de robot opgewonden.
‘Ben jij een vijand?’, vraagt hij aan mij.
Z’n borsten gloeien al rood op.
Ik werp gauw de dobbelsteen, wegwezen.
Ik land midden in een parkachtig landschap. Een zwakke rode dwerg staat aan de hemel. Het is kil en vochtig. Nergens is er een teken van leven. Een breed onverhard pad loopt naar het nergens. Uren wandel ik langs het pad zonder iemand tegen te komen. De rode dwerg staat nu hoog aan de hemel. Het is iets minder kil maar nog steeds niet aangenaam. In de verte zie ik een Neorenaissance slot en ik versnel mijn pas en loop ernaartoe. Het slot is omgeven door een glanzend gepoetst koperen hek. Vreemd, dat moet een godsvermogen hebben gekost. Ik kom bij een toegangspoort, op het hek is een naambord bevestigd met een tekst.
Slot Santovidal: School voor toegepaste magie.
Ik druk op de bel en wacht.
Een rottweiler komt aangerend.
‘Wie bent u en wat wilt u?’
Ik heb inmiddels zoveel meegemaakt en verbaas me nergens meer over. Een sprekende hond? Wat dan nog.
Ik ben Henk en ben al uren onderweg, ik heb honger en dorst en moet nodig een plasje doen.
‘Kom maar mee Henk maar ga vooral niet van het pad af.’
‘Waarom niet?’
‘Het pad is magievrij. Dan kun je niet het slachtoffer worden van de kwajongensstreken van onze leerlingen.
‘Doen die dat dan.’
‘Zeker te weten, kijk naar mij. Die vervelende Sjaak Verdonk heeft me in een rottweiler veranderd. Mijn vrouw en ik heb zeker al een week geen seks gehad. Ze wil het niet met een grote reu. Laatst was ik een teckel en mocht ik tussen haar benen en haar likken. Was ze ten minste niet chagrijnig zoals nu. Godver. Het duurt nog minstens een week tot de betovering is uitgewerkt.
De hond toont me het toilet en ik doe mijn behoefte.
‘Ga je mee naar de keuken Henk?’
Je moet je zelf helpen Henk, ik ben er even niet toe in staat. Er is brood in het linker kastje aan het raam. Boter, jam en kaas zitten in de koelkast onder het aanrecht. Als je koffie wilt moet je het zelf zetten. De bus met koffie en de filters staan naast het apparaat.
Ik ben aan het prutsen met het koffietoestel maar het werkt niet.
‘Zeg meneer rottweiler het apparaat doet het niet.’
‘Zeg maar gewoon Geert, alles werkt hier op magie Henk.’
‘Kom, ik leer je de spreuk, het is magie van de laagste orde, bijna iedereen kan het leren.
En terwijl ik mijn tong bijna verrek op de rare klanken die ik moet voorbrengen om het koffieapparaat te laten werken lukt het me om de juiste spreuk voort te brengen en begint de koffie door te stromen.
Zeg Henk wil je me een plezier doen?
‘Natuurlijk Geert.’
‘Onder in het keukenkastje staat een zak met Royal Canin, ik heb m’n brokjes nog niet gehad. En mag ik ook een bak met water.’
Ik vul een bak met brokken en na nog een tong brekende spreuk later lukt het me om Geert een bak met water te geven.
‘Zeg Geert!’
Geert kijkt me aan. ‘Oh ja natuurlijk, nog een spreuk Henk.’
De keukendeur gaat open en een wat oudere man gekleed in een lange dikke wollen mantel treedt binnen. In zijn linkerhand draagt hij een aktentas.
Hij knoopt zijn jas los en legt hem naast zich op het bankje.
‘En wie bent u meneer, ik heb u hier nog nooit gezien.’
‘Ik ben Henk en ik ben een toevallige voorbijganger.’
‘Zeg Henk, wil je me ook een kop koffie inschenken?’
‘Natuurlijk en als ik vragen mag, wie bent u?’
‘Mijn naam is Albert en ik ben de rector magnificus van deze instelling.’
Ik leg mijn dobbelsteen op het keukentafeltje en schenk Albert een kop koffie in.
Albert haalt een broodtrommeltje uit zijn tas en pakt een boterham en neemt een hap. Hij legt z’n boterham op tafel en pakt al kauwend mijn dobbelsteen.
‘Dat is een heel bijzonder voorwerp Henk, het is een magische D20 reisdobbelsteen. Maar pas op, als je de zon gooit ben je dood.’
‘Ja Albert maar ik wil graag weer naar huis hè.’ En werp de dobbelsteen.
Ik keer terug op dezelfde plaats waarvan ik vertrokken ben. De vernielde Samsonite koffer ligt op de vloer van de zolder en ik draag de dobbelsteen in een van mijn handen.
Het is zes uur ’s avonds en ik hoor Mireille de trap op komen.
Ze kijkt om zich heen.
‘Je hebt de hele dag niets uitgevreten!’
‘Och Mireille als je eens wist’, ik neem haar in mijn armen en geef haar een kus.
‘Wat heb je daar in je handen?’
‘Een dobbelsteen.’
Ze neemt het uit mijn handen en wil het werpen.
‘Mireille niet doen…’
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10

Ontdek meer over mij op mijn profiel pagina, bekijk mijn verhalen, laat een berichtje achter of schrijf je in om een mail te ontvangen bij nieuwe verhalen!
