Door: Mucike
Datum: 27-07-2025 | Cijfer: 9.8 | Gelezen: 2220
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 62 minuten | Lezers Online: 2
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 62 minuten | Lezers Online: 2
Vrijheid Op Voorwaarden
De koffie was lauw, de vloer kraakte. In de hoek van de kleine zaal stond een schemerlamp die permanent scheef leek te staan, ondanks alle pogingen van voorgaande bewoners. Hedy zat aan de leestafel, haar laptop open, haar rug kaarsrecht. Ze had de stoel een kwartslag gedraaid om het tl-licht van het systeemplafond te vermijden. Licht dat niemand vroeg, maar altijd aanwezig was.
Acht deelnemers aan een literaire retraite, die vier dagen zou duren, op een lokatie ergens in de bossen bij Wolfheze. Vijf vrouwen, drie mannen. Ze kenden elkaar nauwelijks maar waren daar op uitnodiging van Scriptum Est Silentium, een kleine literaire stichting, die een boekenlijn wilde ontwikkelen over de feministische strijd door de eeuwen heen. Hedy was niet alleen uitgenodigd in haar hoedanigheid als redacteur bij een culturele uitgeverij, maar ook omdat ze bekend stond als een fervente voorvechtster van de derde feministische golf.
De gespreksstructuur had zich zoals altijd vanzelf georganiseerd. De mannen spraken vaker, de vrouwen scherper en meer confronterend. Hedy had daar avond ervoor al een opmerking over gemaakt. Geen grapje, maar gewoon een observatie.
Jens zat twee stoelen verder. Grote man, ruim in de veertig. Stil, op het kalme af. Had gisteren iets gezegd over de rol van controle in taal, “dat je pas iets loslaat als je weet waar het heen moet”. De anderen hadden geknikt, waarschijnlijk als teken van herkenning en niet meteen van instemming. Hedy had haar kaak aangespannen.
Ze keek niet naar hem, maar hoorde hem wel. Zijn stem. Zijn manier van formuleren. Iets in zijn toon deed haar denken aan types die dachten dat ze gelijk hadden, zonder het uit te spreken. In haar ogen een typische vertegenwoordiger van het verfoeide patriarchaat. Dat irriteerde haar. Of… raakte haar. Ze wist het niet precies.
“Het lijkt me niet onlogisch,” zei hij nu, terwijl hij reageerde op iemand anders, “dat we pas echt toegang krijgen tot een tekst als we onze positie tijdelijk opgeven.”
Hedy draaide haar hoofd naar hem. “Toegang krijgen? Alsof een tekst een vagina is?”
Hij keek op met een wenkbrauw opgetrokken. “Ik bedoelde het niet seksueel, maar als jij het seksualiseren wil, ga je gang!”
“Maar wel als iets dat ‘gegeven’ moet worden. Alsof jij bepaalt wanneer dat gebeurt.”
Ze voelde haar hart kloppen. Niet omdat ze boos was. Dat vertelde ze zichzelf. Maar ze voelde het in haar hals.
Er viel een korte stilte. Niet vijandig, niet ongemakkelijk. Jens glimlachte, zonder verdediging, zonder toegeving.
“Het is een beeld, Hedy,” zei hij rustig. “We mogen ze ook weglaten, als dat veiliger voelt.”
Ze keek hem aan. Te lang. Haar hand was koud op de muis van haar laptop.
“Veiligheid is niet mijn zorg,” zei ze.
“Dan kunnen we het zo laten lijkt me,” zei Jens. Er was verder niemand die daar bezwaar tegen maakte.
Na het ochtendprogramma werd het stil in het huis. Sommigen liepen het bos in, anderen bleven hangen in de keuken waar thee en crackers op tafel stonden. Hedy had zich afzijdig gehouden. Ze had nog een half antwoord geformuleerd in haar hoofd, maar het moment was al lang voorbij. Maar de onrust in haar hoofd nog lang niet.
Jens had zich verder niet meer laten horen. Ze had hem even zien staan bij het raam, handen in zijn zakken, half glimlachend naar iets buiten als een blijk van zijn mannelijke superioriteit.
Of althans: zo leek het haar, precies het soort nonchalance dat haar altijd het bloed onder de nagels vandaan haalde.
Ze had daarop haar laptop gepakt, haar notities onder haar arm geklemd en was zonder iets te zeggen naar haar kamer gelopen.
De kamer was sober, zoals aangekondigd. Eén bed, een kast, een bureautje en een stoel. Geen tv, geen minibar. Alleen een raam dat uitzag op een stuk bos met daarachter een schel wit zonlicht dat nergens warmte uitstraalde. Precies zoals ze het wilde.
Ze had haar laptop opnieuw opengeklapt, in de veronderstelling dat ze wat kon redigeren aan het essay over ecofeminisme dat een jonge auteur bij haar had ingediend. De tekst stond al minuten op haar scherm. Haar vingers lagen op het toetsenbord, maar ze typte niets.
Ze dacht aan het gesprek van eerder. Aan de woordenwisseling, al was het dat niet eens. Jens had zich niet verdedigd. Dat irriteerde haar. Of nee, wat haar irriteerde was dat hij niets hoefde te verdedigen. Hij stond daar, zat daar, en liet alles gebeuren. Alsof niets hem raakte en zijn bestaansrecht onaantastbaar was. Ze haatte dat soort rust. Ze vond het arrogant. Nee, comfortabel. Onverschillig. Nee, vanzelfsprekend. Ze wist het niet.
Ze sloot haar laptop. Ging op bed zitten en schopte haar schoenen uit. De kamer was warmer dan ze had verwacht. Of misschien was het haar lichaam dat begon op te warmen. Ze voelde de stof van haar trui op haar huid, ineens te aanwezig. Ze stond van het bed op en liep naar het raam om het op een kier te zetten.
Ze zuchtte geïrriteerd en ging weer liggen. Haar benen over elkaar, met haar ogen dicht. Haar ademhaling was niet gejaagd, maar ook niet gelijkmatig. Iets in haar lag niet op de juiste plek.
Ze dacht aan zijn handen. Handen die er sterk uitzagen, niet de handen van een vertaler, eerder van een buitenman, een boer of een boswachter. Ze dacht niet aan wat hij ermee deed, maar aan hoe hij ze neerlegde. Op tafel, op zijn knie of in zijn nek. Hij bewoog zich zuinig. Alsof zijn lichaam altijd ontspannen was, om het even in wat voor situatie of houding hij zich bevond.
Ze schoof haar handen onder haar trui en maakte de knoopjes van haar jeans los. Eventjes maar. Alleen om haar buik te voelen. Haar huid was gespannen, maar niet koud. Haar vingers rustten daar om ontspanning te geven. Niets meer. Toch voelde ze het, een lichte tinteling. Geen verlangen, maar verwachting. Geen opwinding, maar iets dat daar naartoe gleed.
Ze trok haar handen terug. Ging rechtop zitten. Pakte haar boek. Een essay over taal en macht. Ze sloeg het open bij hoofdstuk drie.
“Iedere machtsstructuur die zich presenteert als neutraal is per definitie gewelddadig.”
Ze las de zin drie keer. Maar het hielp niet. Hij kwam gewoon niet binnen, ze kon zich er niets bij voorstellen.
Ze liet het boek zakken en legde het naast zich neer. Haar blik gleed door de kamer, bleef hangen op de smalle schemering onder de deur.
Ze voelde haar onderbuik zacht samentrekken, alsof er iets subtiel veranderd was. Geen pijn, geen honger. Niet veel, niet dramatisch. Maar genoeg om haar stil te krijgen.
Ze kende dat gevoel. Het was de voorbode van iets wat ze meestal te laat herkende, maar als het kwam, dan was er geen ontsnappen aan.
Haar hand lag opnieuw op haar buik. Ze bewoog niet.
“Dat is niet van mij,” dacht ze. “Dit is gewoon spanning, gewoon spanning.”
Maar het was er wel.
Maar haar hand bleef op haar onderbuik liggen terwijl ze met haar vingers de huid van haar venusheuvel zachtjes masseerde. En ze wist dat dat niet de waarheid was, want wat haar vingers daar deden, kon ze niet meer uitleggen als iets anders dan verlangen.
Tegen zessen klonk het geluid van bestek en glazen uit de eetruimte beneden. De stemmen echoden kort in de hal en verdwenen daarna weer. Hedy had zich omgekleed, haar haar losjes opgestoken. Geen make-up, zoals gewoonlijk. In de groep waarin ze meestal verkeerde werd make-up alleen maar gebruikt om een statement te maken en niet om te verleiden of aan te trekken. Alleen een beetje lippenbalsem dus. Dat was voldoende.
Ze had zichzelf aangekeken in de spiegel boven de wastafel, kort, zonder oordeel. Haar gezicht was strak van binnen, maar haar huid verried het niet.
Beneden zaten de anderen al aan tafel. En zo te zien was ze gelukkig niet de enige die zich had omgekleed en opgefrist.
De organisatie had soep voorzien, brood, wat salades en een fles wijn per twee personen. Hedy ging zitten op de eerste vrije stoel die ze zag. Jens zat schuin tegenover haar. Niet naast haar, gelukkig. Maar dichtbij genoeg.
Er werd nauwelijks gesproken. Iemand maakte een grap over de stilte, maar niemand reageerde echt. De dag had iets verbruikt. Iets wat nog niet was aangevuld of waarvan het verlies nog niet helemaal was verwerkt.
Jens reikte haar de wijn aan. Gewoon, alsof ze elkaar nog niet gesproken hadden en alsof het gebaar een soort van zoenoffer was. Althans zo kwam het bij haar binnen.
‘Rood of wit?’
‘Rood,’ zei ze.
Hij schonk in, precies tot halverwege. Niet gierig, niet royaal. Gewoon precies goed. Ze vond daar iets van. Ze wist niet wat.
‘Hoe vond je het vandaag?’ vroeg hij, zonder nadruk.
Ze nam een slok voordat ze antwoordde. ‘Informatief.’
Hij knikte. ‘En confronterend?’
‘Confronterend is alleen nuttig als het ergens toe leidt.’
‘Misschien leidt het alleen tot wat ongemak,’ zei hij. ‘Dat is ook al iets.’
Ze wilde iets terugzeggen, iets scherps, maar haar mond bleef gesloten. Ze wist waarom. Het was de toon waarop hij het zei. Hij lokte niks uit. Hij stelde alleen vast.
De soep was heet, een beetje zout. Ze voelde het in haar slokdarm. Haar keel was droog, ondanks de wijn. Jens had zijn mouwen opgestroopt. Zijn onderarmen waren gespierd, niet grof, maar gedefinieerd. Ze probeerde niet te kijken, maar merkte dat ze het al had gedaan.
Een van de andere deelnemers, een jonge vrouw met donkere krullen en een hees stemmetje, begon iets te vertellen over gender in de klassieken. Hedy hoorde de woorden, maar volgde ze niet. Ze voelde hoe haar aandacht steeds opnieuw verschoof, ongewenst, naar Jens. Naar hoe hij zijn lepel vasthield, hoe hij kauwde, hoe zijn hals bewoog bij het slikken. Ook nu ademden zijn bewegingen, hoe subtiel en terloops dan ook, superioriteit uit.
Ze nam een stuk brood, brak het in tweeën met een geïrriteerde beweging. Haar handen waren warm. Of de ruimte was warm. Of zij.
Ze keek op. Jens keek haar aan. Niet vragend, niet verkennend. Gewoon een blik. Rustig, open, zonder bedoeling, maar wel vragend.
Ze keek niet weg.
De schemering viel sneller dan verwacht. Het bos begon al te vervagen in grijstinten toen Hedy haar jas aantrok en de voordeur achter zich dichttrok. Ze had geen doel. Alleen de behoefte om uit de ruimte te zijn waar Jens had gezeten, en tegelijk: om die ruimte niet te hoeven missen. Het gevoel dat hij in haar opriep was er een waar ze al langer mee worstelde. Een tegenstrijdig gevoel, van aantrekking en van onderwerping. Tegelijkertijd veroorzaakte dat bij haar ook een gevoel van koppigheid, van niet willen toegeven, koste wat kost. Dat laatste was ze aan haar stand verplicht.
De paden achter het huis waren modderig maar begaanbaar. Dorre bladeren kraakten onder haar voeten. De lucht rook naar vocht en dennen. Haar adem was zichtbaar. Ze stak haar handen diep in haar zakken en liep een willekeurige kant op.
Het duurde even voordat ze doorhad dat er iemand achter haar liep. Geen geluid van haast, geen roep, alleen voetstappen in een ander ritme dan de hare. Ze draaide zich niet om. Het pad was breed genoeg voor twee. Na een bocht, onder een laaghangende tak, liep hij naast haar.
Jens.
Hij zei niets. Zij ook niet.
Ze liepen verder. Alleen het ruisen van de wind door de bomen vulde de ruimte tussen hen in. Geen beleefdheid, geen vragen. Hij liep met zijn handen op de rug, een fractie langzamer dan zij. Zij voelde zich op de een of andere manier geleid, ook al bepaalde zij de richting. Alsof hij een onzichtbare leiband had waarmee zij werd teruggehouden. Als een teefje, een loops teefje welteverstaan.
Na een paar minuten bleef ze stilstaan. Ze wees naar een omgevallen boom aan de rand van het pad. ‘Ik ga daar even zitten.’
Hij knikte. Geen bezwaar. Hij liep mee, ging niet pal naast haar zitten, maar een meter verderop, leunend tegen een boom.
Ze staarde voor zich uit. De stammen, de schaduwen, haar eigen adem. Toen draaide ze haar hoofd.
‘Ben jij altijd zo stil?’ vroeg ze.
‘Alleen als het niet nodig is om te spreken,’ zei hij.
Ze zweeg. Iets in haar ontspande, iets anders spande aan.
‘En wanneer is het wel nodig?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Als er iets wezenlijks te zeggen is. Of om te verhelderen. Of verbinden.’
‘En nu niet?’
‘Nu is er niets dat hoeft, tenzij jij behoefte hebt aan oppervlakkig geklets.’
Ze wilde iets zeggen over macht. Over ruimte innemen. Over het feit dat hij naast haar was komen lopen zonder iets te vragen. Maar het kwam niet. Ze voelde alleen de grond onder haar voeten, haar rug tegen het hout van de boom, de stilte tussen hen in die niet leeg was.
Zijn stem klonk weer. ‘Je bent alert. Maar daar is geen reden toe, je hoeft niet op te letten.’
Ze keek op. ‘Hoe bedoel je?’
‘Je lichaam staat aan, dat voel ik. Maar dat is niet nodig. Ik doe niets. Jij hoeft niets.’
Ze slikte. Haar handen lagen in haar schoot. Haar schouders waren gespannen, maar haar benen voelden zwaar. Ze merkte hoe haar ademhaling zich verdiepte, niet van angst, maar van iets anders. Van iets dat bijna op rust leek.
‘Jij denkt dat je alles weet en alles ziet, niet dan?’
‘Helemaal niet. Het is dat wat jij uitstraalt, gewoon niet genegeerd kan worden. Althans niet door mij.’
Ze keek hem alsof hij haar had betrapt maar zei niets. Ze voelde hoe haar dijen zich aanspanden, alsof haar lichaam iets wilde vasthouden wat haar hoofd nog niet toeliet.
Hij zei ook niets meer.
Toen ze opstond, volgde hij haar pas toen zij weer liep. Hij bleef iets achter haar. Geen haast, geen opdringerigheid. Alleen de wetenschap dat hij daar liep. Dat hij haar net niet inhaalde.
En iets in haar vond dat goed. Misschien zelfs prettig. Misschien zelfs… precies zoals het hoorde.
De gang was stil toen ze binnenkwamen. Iemand liep boven, het houten plafond kraakte zacht. In de keuken hoorden ze vage stemmen en het gerinkel van een theeglas. Zonder afscheid van hem te nemen liep ze de trap op naar boven, ging haar kamer binnen en liet haar jas op de stoel vallen. Het voelde wat broeierig in haar kamer, ze deed daarom het raam op een kier en ging op het bed zitten.
Ze had zich voorgenomen om nog wat te lezen, ter voorbereiding op het ochtendprogramma van morgen, maar haar hoofd voelde vol. Niet zwaar of onrustig. Gewoon vol, veel te vol.
Ze ging liggen. Haar schoenen nog aan. Staarde naar het plafond. De woorden die Jens had uitgesproken bleven hangen, in flarden:
“Jouw lichaam staat aan.” en “Het is dat wat jij uitstraalt gewoon niet genegeerd kan worden.”
Ze voelde zich gezien. En ze wist niet eens of ze dat wel wilde, maar ergens voelde ze zich daardoor wel gevleid en het riep iets dieps in haar op.
Haar benen lagen languit. Haar heupen leken zwaarder dan eerder die dag. Niet vermoeid, maar geladen. Alsof de wandeling iets had losgemaakt dat zich nu opnieuw verzamelde, lager en dieper. Niet omdat ze daaraan dacht. Maar omdat het daar was en omdat ze het niet meer kon negeren.
Ze duwde haar hand onder de band van haar broek. Alleen om zichzelf te voelen, te begrenzen, iets te dempen. Ze verwachtte niets, geen fantasie, geen verlangen. Alleen haar zachte huid.
Maar haar vingertoppen bleven liggen. Op haar onderbuik. Dan lager.
Ze draaide haar hoofd naar het raam. Het was donker geworden. Ze stond op, trok de gordijnen dicht. De kamer voelde warmer dan daarvoor. Of zij was warmer. Ze wist het verschil niet meer.
Ze ging opnieuw liggen, sloot haar ogen en probeerde zich Jens voor te stellen. Niet zijn gezicht of zijn handen. Alleen zijn stem. En zijn manier van blijven staan als zij al was gaan lopen.
Haar ademhaling veranderde van ritme. Dieper nu en ook langzamer.
Ze trok haar broek omlaag tot halverwege haar dijen en schoof haar slip mee. Geen haast. Geen plan. Alleen om te voelen wat er waar was.
Haar vingers vonden vocht temidden van haar krulhaar, sneller dan ze had verwacht. Ze streek langs haar schaamlippen, verkende de contouren van haar verlangen zonder doel. Zonder haast of techniek. Alleen de beweging, de warmte, de verstilling van het weten dat ze ook dáár was, niet alleen in haar hoofd, en dat het mocht, zonder restricties of vormvereisten.
Ze dacht opnieuw aan Jens. Een onverwacht gevoel van hunkering schoot toen door haar heen. Ze dacht niet aan zijn lijf of aan wat hij zou kunnen doen. Slechts aan dat hij niets deed en alleen aanwezig was. En blééf.
Haar adem stokte even toen haar vinger haar clitoris raakte. Niet hard of ritmisch. Alleen een stuwend, cirkelend aanraken. Haar heupen bewogen nauwelijks, maar haar benen trilden licht.
Ze hield haar ogen dicht. Haar mond gesloten. Alleen haar borstkas bewoog sneller. Toen, zonder waarschuwing, gleed het door haar heen, een golf, kort, intens en diep. Geen uitbarsting of kreun. Alleen een samentrekking van alles wat zich de hele dag had opgebouwd.
Ze lag stil. Haar hand nog tussen haar benen. Haar vinger navoelend, alsof ze wilde weten of het echt was gebeurd. De nasleep was warm en vochtig. Onder haar billen had zich een kleine vochtige plek gevormd. Haar ademhaling vertraagde. Haar hoofd was leeg. Of stiller dan voorheen.
Ze fluisterde iets wat ze zelf niet helemaal verstond. Iets tussen opluchting en ongeloof.
En toen, na enkele seconden glimlachte ze. Geen glimlach van overwinning of van ironie. Alleen een flauwe, verwonderde glimlach. Want ze wist: dit was capitulatie. Niet aan hem. Maar ook een kleine overwinning. Niet op hem. Maar aan en op zichzelf.
Ze dacht aan zijn blik. Aan hoe hij niets vroeg of nam, en toch aanwezig bleef ook al was hij niet bij haar.
Ze kreunde zachtjes en kneep haar lippen op elkaar. Haar lichaam hield zich stil, maar bewoog. Ze had eigenlijk niet willen klaarkomen. Ze wilde niets afmaken. Alleen voelen dat ze kón. Dat ze niet op slot zat.
Ze liet haar hand rusten tussen haar benen, de vingers nog vochtig. En pas toen fluisterde ze hardop: ‘Jij doet dit niet. Ik laat dit gebeuren.’
Ze schrok van haar eigen stem. Maar niet van de betekenis.
De stilte in haar kamer was, ondanks de afwezigheid van enig geluid, erg aanwezig alsof ze zich niet alleen uit haar kleding, maar ook uit haar gedachten had moeten wringen. Toen ze uit bed stapte, voelde ze de koelte op haar huid, het gewicht van haar benen en de tinteling in haar onderlichaam die nog niet helemaal was verdwenen.
Ze waste haar handen, trok haar trui weer aan, en gleed met haar vingers vluchtig door haar haar. Ze hoorde een geluid vanuit de keuken, een zacht neuriënde stem, het klikken van een lepel tegen een glas. Ze aarzelde even bij de kamerdeur. Het voelde kwetsbaar om zich nu te laten zien. Maar het voelde ook geforceerd om te blijven zitten alsof er niets was gebeurd. Maar ook nu geen make-up, zelfs geen lip-gloss, ze hoefde immers geen statement te maken. Verder geen schoenen, alleen sokken in haar pantoffels. Het was iets na halftien.
Beneden brandde nog licht in de keuken. De rest van het huis was stil. Ze hoorde geen stem meer, alleen het gesis van een waterkoker en het zachte tikken van een klok.
Toen ze de keuken binnenliep, zat Jens aan de tafel. Alleen, met een boek voor zich, open, maar hij las niet. Naast hem een mok. Thee, waarschijnlijk. Hij keek op toen ze binnenkwam, zonder verrassing, zonder nieuwsgierigheid, maar wel met iets van een glimlach op zijn gezicht.
‘Wil jij ook?’ vroeg hij, terwijl hij met zijn hoofd richting de theepot knikte.
Ze knikte terug. Hij stond op, pakte een mok uit het rek, schonk in en schoof die naar haar toe toen ze was gaan zitten. Niet naast hem, maar schuin tegenover.
‘Pepermunt,’ zei hij. ‘Er was niet veel meer.’
‘Prima.’
Ze blies in haar mok. Haar handen voelden warm tegen het aardewerk.
Hij sloeg zijn boek dicht. Niet met nadruk. Gewoon als gebaar dat hij het niet meer nodig had.
‘Moe?’ vroeg hij.
‘Niet echt. Jij?’
‘Ook niet echt, ik ben vooral relaxed.’
Ze zwegen even. Buiten viel een harde bui, de druppels kletterden op het dak. Iemand boven liep naar het toilet.
‘Je was nog gaan wandelen?’ vroeg ze.
‘Klein stukje. Je was me net voor.’
‘Ik had behoefte aan frisse lucht.’
‘Dat is meestal niet het hele verhaal.’
Ze keek op. Zijn stem was niet scherp, niet vragend. Gewoon zacht. Vaststellend.
Ze wilde iets zeggen, maar vond het niet. Haar blik gleed naar haar mok.
‘Het was goed, die wandeling,’ zei ze toen. ‘Ik had het even nodig.’
‘Je ogen zijn rustiger,’ zei hij.
Ze keek hem aan. Nu wel. Niet fel, maar lang.
‘Jij ziet veel teveel,’ zei ze toen, ‘teveel dan goed voor je is.’
Hij glimlachte. ‘Nee hoor. Alleen wat jij mij toestaat.’
Ze nam een slok thee. Hij ook. Er viel niets te zeggen. En toch hing er iets in de ruimte tussen hen beiden. Iets zachts, iets dat geen richting zocht, maar ook niet weg wilde.
‘Ik ga straks slapen,’ zei ze.
‘Natuurlijk, maar vind je het niet wat vroeg?’
Ze keek hem aan en vroeg: ‘Heb je dan iets in gedachten?’
‘Neen, niet in het bijzonder, maar ik vind jouw gezelschap bepaald niet onprettig!’
Verrast door zijn opmerking keek ze hem lang in de ogen aan en het leek dat ze niet in de gaten had dat ze naar hem staarde.
‘Je weet wat ze zeggen als je teveel staart, toch? Een dubbeltje voor je gedachten!’
Ze schrok op uit haar gedachten en stotterde: ‘Uhh, niks bijzonders, ik dacht aan niks bijzonders.’
‘Maak dat de kat maar wijs,’ zei hij plagend, ‘maar als je het me vandaag niet wil zeggen, dan misschien morgen!’
Ze stond op, pakte haar mok, zette die op het aanrecht.
‘Misschien en misschien ook niet. Welterusten dan.’
‘Welterusten, Hedy.’
Haar naam klonk gewoon. Maar bleef hangen.
Toen ze terug naar haar kamer liep, merkte ze hoe haar voeten steviger neerkwamen dan eerder op de avond. Alsof haar lichaam iets had begrepen wat haar hoofd nog moest inhalen.
Hedy had het raam opnieuw op een kier gezet voordat ze ging liggen. De kamer was warmer dan ze op voorhand had verwacht. Haar lichaam ook. Ze had zich langzaam uitgekleed, niet aarzelend, maar bedachtzaam. Een trui, een broek en haar slip. Alles met één beweging op de stoel gelegd. Geen ritueel of symboliek. Alleen behoefte aan rust.
Onder het dekbed lag ze op haar zij, haar knieën licht opgetrokken met daartussen een kussen, haar hand onder haar wang. Ze had de lichten gedoofd, maar de kamer was niet donker. Buiten scheen vaag het licht van de lantaarnpaal tussen de takken door. Het gaf alles een zachte glans.
Ze dacht niet meer aan haar climax van eerder. Niet rechtstreeks. Maar haar lichaam herinnerde het zich nog wel. De huid van haar dijen, het gewicht van haar bekken en de lichte warmte onder haar navel.
En dan die blik van Jens. Zijn stem bij het aanreiken van de thee. Zijn kalmte toen ze hem aankijkend had laten zwijgen. Zijn grijns, zonder triomf. Alles zat nog in haar. Niet als opwinding, maar als aanwezigheid. Iets aan hem had meer impact op haar dan zou moeten. Het stond diametraal tegenover haar overtuigingen. En toch….
Ze draaide zich op haar rug. Haar ademhaling was langzaam, maar niet diep. Alsof ze zich niet helemaal overgaf aan de slaap. Iets hield haar wakker. Geen gedachte, maar een weten. Dat hij haar gezien had. Niet bespiedend of veroordelend. Gewoon gezien, op een manier die ze niet gewend was en die iets in haar had losgemaakt. Dat hij iemand was waaraan je je zonder vrees kon overleveren.
Ze dommelde in, een half uur later. Maar haar slaap bleef licht. Ze droomde niet, of in ieder geval niet op een manier die ze zich zou herinneren. Wat bleef, was een lichamelijk bewustzijn. Een echo van de tinteling eerder op de avond. Een loomheid in haar onderbuik die zich niet liet benoemen.
Tegen vieren werd ze even wakker van het kraken van een vloer boven haar hoofd. Iemand naar de wc, waarschijnlijk. Ze bleef liggen met open ogen, keek naar het plafond, luisterde naar haar hartslag.
Ze merkte dat haar hand weer op haar buik lag. Niet tussen haar benen, niet met intentie. Alleen rustend daar, als iets dat op zijn plek was gevallen. Ze voelde geen spanning. Geen strijd. Alleen een vage gloed van iets dat in beweging was gezet.
Ze sliep weer in zonder het te merken.
En toen het eerste ochtendlicht langs het gordijn gleed, voelde haar lichaam lichter dan de avond ervoor. Alsof ze ergens in de nacht een laag had afgelegd, of toegelaten.
Ondanks dat ze minder goed had geslapen dan gewoonlijk, voelde ze zich toch verfrist en energiek. Na een korte douche en haar habituele lichamelijke verzorging, kleedde ze zich aan, een comfortabele bordeaux rode velours deux-piece, waarin haar vrouwelijke vormen goed tot uitdrukking werden gebracht. Met daaronder een paar witte sneakers.
De koffie was sterker dan de dag ervoor. En meer bitter ook. Of misschien was het haar stemming. Hedy had haar laptop opengeklapt in de gemeenschappelijke ruimte waar enkele anderen al verspreid zaten. Jens zat aan dezelfde tafel, maar aan het uiteinde. Niet naast haar, niet tegenover. Dichtbij genoeg om hem te horen ademen als ze haar ogen sloot.
Iris was erbij komen zitten. Een paar jaar jonger, fel en erg precies in haar formuleringen, alsof haar leven ervan afhing. Ze had een werkvoorstel meegebracht dat Hedy eerder had becommentarieerd: een essay over de vrouwelijke blik in de Griekse tragedie. Nu wilde ze sparren over structuur, positionering, toon. Hedy had ingestemd. Ze was daar ten slotte ook voor.
Jens had zich er vanzelf bij gevoegd. Niet uit bemoeizucht, eerder uit belangstelling. Hij had iets in zijn handen, een pen of een markeerstift, maar hij schreef niets.
‘Ik twijfel over het slothoofdstuk,’ zei Iris. ‘Of ik dat thematisch moet houden of persoonlijk mag maken.’
‘Wat bedoel je met persoonlijk?’ vroeg Hedy.
‘Mijn ervaring met hoe mijn lichaam wordt gelezen als ik spreek. In panels, op podia, maar ook op straat.’
Ze zweeg even. ‘Als ik een vraag stel, gaan mensen ervan uit dat ik iets niet weet. En niet dat ik iets bevraag. Als ik zwijg, denken ze dat ik onzeker ben. Of onderdanig. Terwijl ik alleen maar luister.’
Ze knikte. Jens bleef stil.
‘Dat lijkt me juist relevant,’ zei Hedy. ‘Zeker als je de klassieke teksten confronteert met de huidige tijd. Maak het niet subjectief, maar net wél lichamelijk. Laat zien hoe jouw lijf de tekst beleeft. Hoe het zich verzet tegen of toegeeft aan wat er in de teksten staat.’
Ze voelde Jens’ blik, nog voor ze hem had aangekeken. Ze draaide haar hoofd niet, maar haar nekspieren spanden zich licht aan.
‘Wat denk jij?’ vroeg Iris, haar gezicht naar Jens gewend.
Hij keek op, zijn stem kalm. ‘Het lichaam is nooit neutraal. En nooit toevallig. Als het zwijgt, zegt het ook iets.’
Iris knikte. Hedy zweeg. Zijn woorden galmden na in haar borstkas. Als het zwijgt, zegt het ook iets. Ze wist dat hij niet alleen over Iris sprak. Of over tekst. Hij keek haar niet aan. Dat hoefde ook niet.
Ze voelde hoe haar benen zich kruisten onder tafel. Haar onderrug licht aanspande. Niet van ongemak, maar van een bewustzijn dat zich niet meer liet wegduwen. Haar handen lagen rustig op het toetsenbord, haar gezicht strak, professioneel. Maar haar lichaam luisterde.
Jens schreef iets op een kladblok. Een paar woorden, daarna weer stilte.
Iris praatte verder. Hedy gaf advies. Haar stem klonk helder, vast en zakelijk. Maar alles in haar was bezig met het stilzwijgende gesprek dat zich voltrok naast haar. Geen blikwisseling, geen aanraking, maar een nabijheid die zich niet liet afbakenen.
Toen het gesprek ten einde kwam en Iris opstond om water te pakken, bleven zij en Jens achter aan tafel.
Zij staarde naar haar scherm. Hij zat stil, zijn handen gevouwen, zijn blik ergens in de verte.
‘Dat was een goed gesprek,’ zei hij.
Ze knikte, zonder op te kijken. Haar vingers op de toetsen. Haar dijen strak tegen elkaar.
‘Jij laat veel toe,’ zei hij zacht. ‘Zonder iets van jezelf te verliezen.’
Ze keek hem toen wél aan. Een seconde. Twee.
‘En jij neemt ruimte,’ zei ze, ‘zonder iets te eisen.’
Hij glimlachte. ‘Nog niet!’ En maakte verder geen beweging, hij was alleen nadrukkelijk aanwezig.
Toen stond ze op. Niet gehaast, niet elegant. Alleen omdat zitten niet meer ging.
‘Wat bedoel je precies?’
‘Nou, er valt pas iets te eisen als jij het toestaat!’
Met die laatste opmerking had hij haar op scherp gezet. Ze had haar laptop met een korte vinnige beweging dichtgeklapt, hem kort doordringend aangekeken en de kop thee meegenomen naar boven. De trap kraakte zacht onder haar voeten, alsof het huis zich bewust inhield. In haar kamer legde ze de mok op het bureau en draaide zich om, haar rug tegen de deur. Haar hart klopte niet snel, maar wel nadrukkelijk.
Ze voelde het al toen ze opstond — dat haar benen steviger aanvoelden dan anders, haar bekken zwaarder, als een lichaam dat zich ergens naartoe bewoog zonder dat zij had besloten waarheen.
Ze sloeg haar armen om zichzelf heen. Niet als bescherming, maar als gebaar van terughalen. Van bezit willen nemen van wat aan het wegschuiven was.
‘Ik ben geen object,’ dacht ze. ‘Ik ben geen projectie, geen figurant in zijn verlangen, maar het centrum ervan. Net zoals hij het mijne is’.
Ze liep naar het raam, trok het gordijn opzij en keek naar buiten. De lucht was grijs, het pad nat, het bos stil. De buitenwereld leek even ver weg als de argumenten die haar gewoonlijk op hun plek hielden.
Ze herinnerde zich de blik van Jens. Niet als een blik die haar vroeg, maar als een die haar aanwezig maakte. Ze voelde zich gezien — en juist dát was het gevaarlijkst. Niet om wat hij zag, maar omdat het klopte.
Ze ademde diep in, zette een stap naar achteren en liet het gordijn weer vallen.
‘Als hij me neemt,’ dacht ze, ‘is het omdat ik mij laat nemen.’
Geen toeval, maar totale overgave omdat ze dat zèlf wil. Een keuze die ze dan niet meer wilde tegenspreken.
Het was na elven toen ze, nadat ze zich weer herpakt had, naar beneden ging, zogenaamd om thee te pakken. In werkelijkheid omdat haar kamer te vol was geworden. Niet van spullen, maar van gedachten. Jens zat daar in zijn eentje. Niet lezend, niet werkend. Alleen aanwezig, met een rust die haar tegelijk irriteerde en aantrok. Ze ging zitten alsof het vanzelf sprak.
De gemeenschappelijke ruimte was leeg op hen na. Een paar stoelen, een schemerlamp in de hoek, de geur van thee die langzaam vervaagde. De anderen waren naar boven. De stilte was niet ongemakkelijk, maar ook niet vanzelfsprekend. Er hing iets tussen hen in wat geen naam had, maar ook niet genegeerd kon worden.
Jens zat schuin tegenover haar, zijn benen onder zich gevouwen, een boek op schoot dat hij al een kwartier niet had omgeslagen. Hedy hield haar kop met beide handen vast. De thee was lauw, haar vingers koud. Ze voelde hoe haar lichaam langzaam ontspande, maar haar hoofd nog vol was.
‘Weet je wat ik soms denk?’ zei ze, zonder hem aan te kijken. Haar stem klonk vlak. ‘Dat er in mij iets zit wat haaks staat op alles waar ik voor sta. En dat ik dat gevoel niet kan wegduwen, alleen tijdelijk parkeren. Tot het zich toch weer aandient.’
Hij bewoog niet, maar zijn aandacht richtte zich volledig op haar.
‘Ik heb mezelf scherp gemaakt,’ ging ze verder. ‘Om de duidelijkheid, dacht ik. Voor mijn onafhankelijkheid. Maar dat is niet wie ik altijd geweest ben. En het is ook niet wie ik altijd wil zijn.’
Ze keek hem even aan. ‘Soms fantaseer ik over niet hoeven kiezen. Over dat iemand gewoon zegt wat er gebeurt. Dat ik me daaraan kan overgeven zonder mezelf te verliezen.’
Hij legde het boek naast zich neer. Niet als antwoord. Alleen als beweging.
‘En daar schaam je je voor?’ vroeg hij rustig.
Ze knikte. ‘Omdat het voelt als verraad. Niet alleen aan mezelf, maar ook aan anderen, andere vrouwen. Aan wat ik verdedig en aan wat ik uitdraag.’
Hij boog iets naar voren. Niet nadrukkelijk, alleen zichtbaar.
‘Of misschien is het gewoon een andere waarheid. Geen mindere, geen betere. Alleen een die je nog niet aan het licht laat komen.’
Ze keek hem aan. Haar blik was scherp, maar niet vijandig. ‘Jij denkt zeker dat je die aankan, die waarheid.’
‘Alleen als jij ze mij aanreikt,’ zei hij. ‘Niet als ik haar moet nemen.’
Er viel een stilte. Geen leegte, maar een drempel. Eentje die genomen moest worden.
Toen stond hij op. Liep om de tafel heen. Bleef voor haar staan. Hij raakte haar niet aan. Alleen zijn aanwezigheid veranderde van vorm omdat hij in haar persoonlijke ruimte trad.
‘Als jij dat deel tijdelijk wilt loslaten,’ zei hij zacht, ‘dan kan ik het voor je vasthouden. Niet tegen je wil. Alleen zolang jij het toelaat en op jouw voorwaarden.’
Ze slikte. Haar handen lagen losjes in haar schoot. Ze voelde haar benen zwaar worden, haar borstkas strakker.
‘Zeg het maar,’ zei hij toen hij zijn hand opendeed.
Ze keek hem aan. Lang. Toen legde ze haar hand in de zijne en zei: ‘Dan moeten we dit nu maar in een meer private omgeving voortzetten.’
Toen ze opstond, leidde hij haar de trap op. Boven aangekomen vroeg hij: ‘Bij jou of bij mij?’
‘Bij mij,’ antwoordde ze.
Ze had de deur achter zich dichtgedaan en het slot omgedraaid. Niet om buiten te sluiten, maar om zichzelf binnen te houden. Jens stond in het midden van de kamer, keek rond alsof hij haar ruimte wilde begrijpen voordat hij die betrad. Ze wees naar het bed. Niet uitnodigend, niet dwingend. Gewoon een gebaar.
‘Ga zitten als je wil,’ zei ze.
Hij deed wat ze zei. Zij bleef staan. Haalde haar vest van haar schouders en legde het op de stoel bij het bureau. Haar vingers trilden niet, maar haar borst voelde strak. Ze voelde de spanning niet als angst. Eerder als anticipatie.
‘Kom eens hier bij me staan.’ zei hij op een rustige toon, niet dwingend, eerder uitnodigend.
Ze knikte en liep traag naar hem toe.
‘Vertel me wat je wil,’ zei hij terwijl hij haar hand zachtjes maar beslist vastpakte.
Ze keek hem een aantal tellen aan en nam zijn gezicht goed in zich op, zich realiserende dat dit de eerste keer was dat ze daar de tijd voor nam.
‘Ik wil dat jij me vertelt wat ik moet doen. Maar niets forceren. Ik wil weten dat ik kan stoppen.’
‘Altijd,’ zei hij.
Ze ging naast hem zitten. Zijn hand vond haar bovenbeen, niet hoog, niet bezitterig. Warm. Stil.
Ze ademde dieper. Haar hand legde zich op de zijne. Geen correctie, geen bevestiging. Alleen contact.
‘Ik ben nog aan het twijfelen,’ zei ze.
‘Dat mag.’
‘Niet over jou. Over mezelf.’
Hij zei niets. Zij ook niet. De stilte was geen pauze maar ruimte die ze nodig had om haar gedachten en gevoelens te ordenen.
Ze keek op, haar ogen donker en open. ‘Ik denk dat ik dit nodig heb. Maar niet omdat ik iets tekort kom. Omdat ik iets wil toelaten. Iets dat ik mezelf tot nu toe heb ontzegd vanwege mijn overtuigingen.’
‘Je hoeft niets uit te leggen, Hedy.’
‘Jawel. Aan mezelf wel. Ik heb namelijk altijd gedacht dat wat ik diep in me voel niet verenigbaar is met wat ik uitdraag. Maar nu, met jou, voel ik dat anders.’’
Ze boog zich naar hem toe. Haar lippen raakten de zijne voorzichtig, onderzoekend. Hij antwoordde niet met druk, maar met adem. Ze kusten als vreemden die elkaar al kenden. Geen gretigheid, geen schroom. Alleen het verkennen van grensvlakken.
Zijn hand lag nu op haar onderrug. Haar bovenlichaam trok iets naar hem toe. Haar benen bleven waar ze waren — gesloten, gespannen.
‘Wil je dit?’ vroeg hij.
Ze knikte. Kort, zonder aarzeling.
Ze ging achterover liggen, trok hem niet met zich mee. Maar hij volgde. Zijn lichaam boven het hare, niet zwaar, niet drukkend. Zijn handen vonden haar flanken. Haar trui schoof iets omhoog. Zijn lippen vonden haar hals.
‘Als je wilt dat ik stop—’
‘Ik weet het,’ onderbrak ze hem.
Ze voelde hoe haar lichaam begon te volgen. Niet onmiddellijk, maar in stappen. De gedachte dat ze dit mocht, dat zij dit regisseerde, dat ze kon kiezen wat ze toeliet, was tegelijk geruststellend en verwarrend.
Zijn hand gleed onder haar trui, niet naar haar borsten, maar naar haar buik. Daar bleef die liggen.
‘Is dit goed?’ vroeg hij.
‘Ja,’ zei ze, met iets wat op een fluistering leek.
Ze voelde haar bekken kantelen, een millimeter. Haar benen bleven gesloten, maar haar ademhaling werd dieper.
Hij kuste haar mond opnieuw. Langer. Steviger.
En toen kwam het — niet de overgave, niet het verlangen — maar de gedachte:
“Als ik dit toelaat, breek ik dan iets af of maak ik iets vrij?”
En omdat ze geen antwoord had, besloot ze te voelen in plaats van te weten en zich volledig over te geven.
Nadat ze hun kus hadden verbroken, keek ze hem ademloos aan en zei: ‘Ik wil me aan jou onderwerpen, en dat jij bepaalt wat er gebeurt. Dat jij neemt, en ik volg. Maar ik wil grenzen kunnen stellen. En dat jij die respecteert.’
Hij schoof haar trui tot boven haar borsten. De lucht voelde koud op haar huid. Zijn duimen vonden haar tepels, cirkelden langzaam, zonder haast. Ze voelde haar ademhaling ondieper worden, haar benen licht trillen.
‘Je wilt een stopwoord dan?’ vroeg Jens terwijl hij met zijn handen haar torso verkende.
‘Ja,’ zei ze, oppervlakkig hijgend omdat hij met zijn duimen haar tepels masseerde.
‘En wat vind je dan extreem?’ vroeg hij. ‘Is dit extreem?’ toen hij wat harder in haar tepels kneep.
‘Aah!’ riep ze uit, ‘neen, dit vind ik niet extreem. Wat ik wel uitsluit: dingen met bloed, of met lichaamsvloeistoffen en -materie die niets met lust te maken hebben. Pijn kan. Maar geen vernedering zonder betekenis. Het gaat mij niet om straf. Het gaat mij om macht. En om wat het met me doet als ik die weggeef, begrijp je?’
‘Ik begrijp het,’ antwoordde Jens, ‘maar ik wil wel dat je beseft dat dominantie voor mij geen noodzakelijk ding is en dat ik het alleen doe voor jou. Begrijp jij dat?’
Zijn vlakke hand raakte haar dij met een doffe klap. Ze schrok, maar niet van de pijn, maar eerder van het feit dat ze het toeliet. ‘Ik snap het,’ fluisterde ze. ‘Ik wil dit. Maar ik wil het wel voelen.’
Ze bleef liggen, zijn hand op haar huid, haar ademhaling nog steeds oppervlakkig. Toen keek ze hem aan.
‘Weet je wat het wrange is?’
‘Zeg het maar.’
‘Dat ik jarenlang in panelgesprekken heb gezeten om uit te leggen dat vrouwen geen speelbal mogen zijn van mannen. Dat macht zich altijd moet verantwoorden. En nu lig ik hier, met jou, en vraag ik je om de macht juist te nemen.’
Hij bleef stil. Niet afwerend. Alleen aanwezig.
‘Dat voelt als verraad,’ zei ze zacht. ‘Tegen alles wat ik uitdraag. Tegen andere vrouwen. Tegen mijn eigen hoofd.’
Hij knikte en kneep zijn ogen een beetje toe. ‘Misschien. Of misschien is het juist een vorm van eigenaarschap. Jij stelt voorwaarden. Jij kiest zelf wie je toegang geeft. Dat is geen overgave aan een man. Dat is overgave aan jezelf.’
Ze sloot haar ogen, kort. Haar hand gleed langs zijn arm, bleef rusten op zijn pols.
‘Ik weet het nog niet,’ fluisterde ze. ‘Of dit mijn zwakte is, of mijn vrijheid.’
‘Dan laat ik het jou zeggen wanneer ik mag beginnen,’ zei hij. ‘En tot die tijd blijf ik gewoon hier.’
Ze bleef liggen zoals ze lag. Haar benen gesloten, haar handen op haar buik, haar ademhaling langzaam herstellend. Maar in haar borst pulseerde iets. Niet angst. Geen twijfel meer. Eerder het besef dat ze iets van zichzelf ging blootleggen dat ze nog nooit aan iemand had laten zien — niet uit schaamte, maar omdat het nog geen naam had.
Jens boog zich voorover en kuste haar opnieuw. Zachter dan eerder. Geen verleiding. Geen spel. Gewoon lippen op lippen, als toestemming zonder woorden.
‘Sta op,’ zei hij toen. Zacht. Niet dwingend. Wel duidelijk.
Ze aarzelde geen seconde. Ze duwde zichzelf overeind en ging staan naast het bed, tegenover hem. Zijn blik was kalm, maar zijn lichaam had zich aangespannen. Hij kwam langzaam overeind.
‘Doe je trui uit.’
Ze deed het. Langzaam. Niet demonstratief, maar met aandacht. Haar borsten kwamen bloot in het zachte, schemerige licht. Haar tepels waren nog steeds opgezet. Hij bewoog niet, maar keek.
‘Je broek ook.’
Ze knoopte haar jeans los, schoof hem naar beneden. Haar slip volgde vanzelf. Niet uit automatisme, maar omdat het logisch voelde. Ze stond naakt voor hem. Haar handen hingen naast haar lichaam. Ze wachtte niet, ze ontving.
Hij liep een halve stap naar voren, legde zijn hand op haar schouder.
‘Draai je om.’
Ze draaide zich om. Haar rug naar hem toe. Haar hoofd iets gebogen. Niet onderdanig — maar toegelaten. Haar schouders waren ontspannen. Haar huid was gespannen van verwachting.
Hij gleed met zijn hand over haar ruggengraat naar beneden, tot aan haar billen. Zijn hand bleef daar liggen. Warm, stevig.
‘Hoe zou het voor je zijn als ik je daar nu sloeg?’
‘Ik verlang ernaar. Niet om gestraft te worden, maar om me te verliezen. Omdat pijn me dwingt om te voelen. Echt te voelen. En omdat ik een beetje pijn wel lekker vind.’
Zijn hand tilde zich iets op. Toen volgde een klap. Niet hard, niet zacht. Precies genoeg om haar adem te laten haperen. Ze liet hem toe. Ze voelde hoe haar benen zich aanspanden. Haar tepels tintelden. Haar kaken bleven op elkaar. Haar lichaam had gereageerd vóór haar hoofd. En dat voelde goed.
‘Ga op handen en knieën op het bed,’ zei hij.
Ze liep naar het bed, klom erop en plaatste haar handen voor zich, haar knieën uit elkaar. Haar haren vielen los over haar schouders. Ze voelde zich warm, niet bekeken. Alleen ontvangen in de ruimte die ze zelf had gecreëerd.
Hij bleef even achter haar staan. Zij kon hem niet zien. Maar ze voelde hoe zijn blik haar vond. En hoe haar lijf niet weigerde, niet verzette.
‘Weet je wat ik nu zie?’ zei hij, zijn stem laag.
‘Zeg het maar.’
‘Een vrouw die niet minder wordt door zich over te geven. Maar vollediger. Omdat ze niet langer alleen haar hoofd inzet om zichzelf te beschermen.’
Ze knikte, ook al kon hij het niet zien.
‘Mag ik je nemen zoals je daar nu ligt?’ vroeg hij.
Haar antwoord kwam zonder aarzeling. ‘Ja. Neem me. Maar voel me ook.’
‘Maar eerst moet je nog je stopwoord kiezen,’ zei Jens.
‘Grenspaal,’ zei Hedy die kennelijk haar keuze allang had gemaakt.
‘Okay, alleen na grenspaal stop ik.’
En toen bewoog hij. Geen haast, geen show. Alleen zijn lichaam dat het hare vond — niet om het te bezitten, maar om het aan te raken waar het zich had blootgegeven.
Ze voelde zijn blik op haar rug. Niet hongerig. Niet jagend. Maar geconcentreerd. Als iemand die wist wat hij in handen had en zich niet hoefde te haasten.
Zijn hand streek langs haar schouderbladen, gleed langzaam naar haar onderrug. Zijn vingertoppen tekenden cirkels boven haar bilspleet, nauwelijks voelbaar.
‘Goed zo,’ zei hij. ‘Blijf zo.’
Zijn stem was kalm. Het was geen bevel of vraag. Maar iets daartussenin. Hij stak zijn middelvinger in zijn mond om het vochtig te maken en streek er daarna mee over haar schaamlippen om vervolgens tot aan zijn tweede vingerkootje in haar kut te gaan en haar daar kort te masseren.
Ze hield haar hoofd laag en inhaleerde scherp toen hij haar daar met zijn vinger penetreerde. Haar knieën stonden iets uit elkaar, haar billen licht geheven. Ze voelde haar kut nat worden bij de gedachte dat hij haar zo gebruikte. Zó kende ze zichzelf niet.
Zijn vingers gleden vervolgens langs haar dijen, omlaag richting haar knieën en toen weer terug naar haar schaamlippen. Hij streek erlangs zonder te duwen, verzamelde wat vocht en bracht het langzaam omhoog, over haar clitoris. Eén keer. Toen niets.
Ze wilde bewegen, maar bleef onbeweeglijk in dezelfde houding op bed zitten terwijl er rillingen door haar lichaam liepen.
Wat doet hij met me… waarom wacht ik op toestemming?
Hij boog zich voorover, zijn adem tegen haar onderrug. Terwijl hij haar onderrug zachtjes kuste zei hij: ‘Je voelt warm aan. En open. Maar ik wil dat je het zegt.’
Ze aarzelde.
‘Zeg wat je wil,’ zei hij, ‘als je het wil.’
Haar stem trilde nauwelijks hoorbaar. ‘Ik wil dat je me neemt.’
‘Ik hèb je al genomen. Zeg het duidelijker.’
‘Ik wil dat je me neukt. Hard en zonder genade. Nu.’
Ze hoorde hoe hij zijn broek losmaakte. Geen haast. Geen spektakel. Alleen het ritme van iemand die deed wat nodig was.
Toen voelde ze hem tegen haar aan. Zijn eikel gleed langs haar opening, traag, nog niet naar binnen. Hij liet haar voelen waar hij was, maar wachtte.
‘Ben je er klaar voor?’
‘Ja,’ zei ze, ‘neuk me, alsjeblieft!’ Kort, bijna smekend.
Hij duwde langzaam in haar. Eén beweging, diep. Ze ademde scherp in, haar handen grepen de sprei onder haar. Niet van pijn. Maar van de omvang van wat zich voltrok, in haar lichaam, in haar hoofd.
Hij hield stil, diep in haar. Een seconde. Twee.
‘Goed zo,’ fluisterde hij. Zijn hand lag op haar rug. ‘Laat het maar gebeuren.’
Toen begon hij te bewegen. Traag en diep. Elke stoot aanvankelijk met beheersing. Ze voelde zich opgevuld. Niet alleen lichamelijk. Maar alsof iets in haar eindelijk op zijn plek werd geschoven.
‘Dit is geen toeval of spel. Dit is waar ik naar verlangde zonder het te weten.’
Zijn heupen klapten zacht tegen haar billen. Haar kut was nat, warm, gulzig. Ze duwde niet terug. Ze onderging. En daarin zat een vrijheid die haar tegelijk beangstigde en bevrijdde.
‘Je bent stil,’ zei hij. ‘Wat voel je?’
‘Alles. Alles tegelijk.’
Hij greep haar heupen steviger vast en versnelde zijn beweging. Niet wild. Niet bezeten. Maar met een kracht die haar diep raakte.
Ze kreunde nu. Geen woorden. Alleen klanken die ze niet herkende als de hare. Ze voelde innerlijk een wervelstorm aan verschillende dingen, sommige herkenbaar, sommige vreemd, maar allemaal overweldigend.
Zijn stem was laag. ‘Ik voel je lichaam. Hoe jij het geeft. Het is prachtig.’
Ze voelde haar wangen nat worden. Ze wist niet of het zweet was, of tranen van geluk.
En ze gaf zich over. ‘Oh, mijn god!’
Haar climax kwam, onverwachts en met een kracht die ze niet eerder had ervaren. Haar lichaam schokte en verkrampte. Haar ogen draaiden helemaal weg, haar mond half geopend, een spoor van speeksel op haar lippen. En daarna: totale verslapping en met laatste kreun viel ze voorover op bed, met zijn pik nog in haar. Helemaal van de wereld.
Pas toen ze na enkele minuten weer terugkwam op aarde, voelde ze zijn handen nog op haar heupen, terwijl haar voorhoofd rustte op het laken. Haar ademhaling kwam schokkerig, alsof haar lichaam zich nog aan het herinneren was wat er net was gebeurd. Hij bewoog niet. Zijn lichaam lag tegen het hare, zacht, warm en steunend.
Pas na een halve minuut trok hij zich voorzichtig terug. Niet abrupt, maar alsof hij haar niet wilde wekken uit een slaap. Ze voelde zich leeg en vol tegelijk.
Hij ging naast haar liggen, op zijn zij, één hand losjes op haar onderrug. Niet bezitterig, niet beschermend. Alleen daar. Zij bleef liggen zoals ze lag, haar hoofd iets gedraaid naar hem toe. De kamer was stil.
‘Ben je oké?’ vroeg hij zacht.
Ze knikte, traag. Haar stem kwam pas later. ‘Ja. Maar ik weet niet wat er met me gebeurde.’
‘Je gaf je over.’
Ze keek hem aan. Zijn gezicht was kalm, bijna onderzoekend. Geen trots. Geen bezorgdheid. Alleen aanwezig.
‘Het was alsof… ik eruit stapte. Uit mijn denken. Mijn lijf nam het over.’
Hij streelde haar onderrug. ‘Dat is geen verlies van controle. Dat is vertrouwen.’
Ze slikte. Niet emotioneel, maar bedachtzaam. Haar stem klonk hees. ‘Ik ben nooit zo ver gegaan.’
‘Ik wel,’ zei hij. ‘Maar nooit met iemand zoals jij.’
Ze keek op. Haar blik was scherp, al lag haar lichaam nog loom. ‘Iemand zoals ik? Hoe bedoel je dat?’
‘Bovengemiddeld intelligent. Zelfstandig. Ideologisch gevormd. En toch… bereid om je over te geven. Niet als overgave aan mij, maar aan iets in jezelf.’
Ze zweeg. Zijn woorden klonken niet neerbuigend. Maar ze raakten iets.
‘Dat is precies het probleem,’ zei ze. ‘Mijn hele denken is gebouwd op autonomie. Gelijkheid. Onafhankelijkheid. En dan… dit.’
‘Alsof het niet samen kan gaan?’
‘Het wringt. In mijn hoofd is het verraad. Maar in mijn lijf… was het thuiskomen.’
‘Misschien gaat de feministische beweging wel uit van de verkeerde premissen waardoor jij in een spagaat bent terechtgekomen.’
‘Hoe dat zo?’
‘Zoals ik de ontwikkeling van de leerstellingen van het feminisme door de eeuwen heen heb ervaren, èn zoals we vandaag tijdens onze groepsdiscussie eigenlijk ook hebben kunnen vaststellen, gaat het feminisme uit van een soort van samenzwering van alle mannen tegen de vrouwen in het algemeen, een samenzwering van het patriarchaat, wat dat laatste ook moge zijn.’
Hij streelde haar arm. ‘Maar misschien is er geen tegenstelling. Alleen een grens die te lang door zowel mannen als vrouwen als absoluut is gezien. En de man als groep bestaat helemaal niet, net zo min als de vrouw als groep. Toegegeven, er zijn machtige mannen maar die zijn getalsmatig veruit in de minderheid, èn dan heb je de rest van de mannen die zich in net zo’n onmachtige situatie bevinden als de meeste vrouwen.’
Ze trok de deken iets over haar borst, niet uit schaamte voor haar lijf, maar alsof ze even ruimte wilde maken voor zichzelf.
‘Het feminisme heeft zich afgezet tegen de man als sociale constructie. Daardoor zijn posities ontstaan die vrouwen, en zeker vrouwen zoals jij, met een geschiedenis in die beweging, gevangen houden tussen ideologie en het eigen gevoel. Het creëert een conflict dat er van oorsprong misschien niet eens was. Maar dat zich nu afspeelt in het publieke debat, aan de keukentafel, in de echtelijke sponde… of tijdens retraites zoals deze.’
Hedy keek hem aan met een frons op haar gezicht.
‘Ik heb altijd gedacht dat als je toegeeft, je terrein verliest en je stappen terugzet in plaats van vooruit. Maar jij hebt mijn ruimte niet ingenomen. Jij was er alleen.’
Ze voelde een lichte huivering langs haar ruggengraat, niet van kou, maar van herkenning. Zonder erbij na te denken legde ze haar hand op zijn borst, alsof ze iets wilde tegenhouden dat al lang gebeurd was.
‘En jij liet mij toe,’ zei hij. ‘Dat is niet onderwerping. Dat is richting geven en een bewuste keuze maken.’
Ze knikte langzaam. ‘Zou je dat ook gezegd hebben als ik niet was klaargekomen?’
Hij glimlachte. ‘Dan was het een andere avond geworden. Maar geen mindere. Want dan was jij nog steeds jij geweest.’
Ze draaide zich op haar rug en staarde naar het plafond. Haar stem was bijna een fluistering.
‘Misschien is vrijheid… kunnen kiezen aan wie je je overgeeft. En wanneer. En hoe lang. Of je nu een man bent of een vrouw. Maar dat jij altijd degene bent die je eigen spelregels bepaalt.’
‘Dat klinkt als de meest zuivere vorm van feminisme die ik ken,’ zei hij zacht.
Zij lachte toen. Echt. Geen ironie, geen defensie.
‘Misschien moeten we dat maar opschrijven,’ zei ze. ‘Voor Scriptum Est Silentium.’
De volgende ochtend begon Hedy de derde dag van de literaire retraite met een onverwachte helderheid. Alsof het weer had geweten dat er iets fundamenteels gewijzigd was. Hedy werd wakker vóór haar wekker, met een lichaam dat zich niet afgemat voelde, maar eerder doordrongen van energie. Alsof de nacht niet alleen rust had gebracht, maar veel meer had teruggegeven.
Ze bleef een tijdje liggen. Jens was al weg, discreet, zoals hij met haar naar haar kamer was gekomen. Geen briefje, geen spoor, behalve de afdruk van zijn hoofd op het kussen naast het hare. Dat was voldoende. Ze rekte zich uit, traag en zonder doel, en voelde hoe haar huid haar weer toebehoorde. Niet alsof iets van haar was afgenomen, maar alsof ze iets had toegestaan wat haar vollediger maakte.
Toen ze opstond, was het huis stil. Nog geen stemmen op de gang, geen voetstappen boven haar. Alleen het geluid van de verwarming die aansloeg. Ze waste zich, trok een trui aan die losjes om haar heen viel en keek in de spiegel zonder oordeel.
Er was een nieuwe dag. En ze wist: er zou worden geschreven, gepraat en gegeten. Maar tussen alles door zou er een andere stroom lopen. Tussen haar en Jens. Onuitgesproken, misschien. Maar onontkoombaar aanwezig. De derde dag verliep gestructureerd en doelgericht. De groep boekte vooruitgang: teksten kregen vorm, voorstellen werden aangescherpt en het wederzijds begrip groeide.
De avond en nacht brachten ze beiden weer samen door, maar toen op zijn kamer. Ze gingen wat verder in het spel, zij wilde de grenzen opzoeken van haar onderwerping en vroeg hem om haar verder te leiden, om haar te raken op de grens van wat ze kon dragen. Ze wilde weten hoever ze kon gaan in haar overgave, in het loslaten van controle.
En ze gingen, samen, tot aan de rand. Totdat ze bijna haar grenspaal had bereikt. Zij voelde zich daarna vrij, ontladen en kalm. Hij, op zijn beurt, vond langzaam vertrouwen in zijn rol als dominant.
Het ochtendlicht viel zacht op het houten bureau in haar kamer. Hedy zat al aangekleed op de rand van het bed, haar haren los, een kop koffie tussen haar handen. Ze had zich niet gehaast. Ze was stil uit zijn kamer vertrokken, een lichte kus op zijn wang achterlatend en de woorden: “Tot straks, beneden.” Geen belofte of verwachting. Alleen rust, want ze voelde zich vrij, ontdaan van twijfel. Niet als iemand die had gewonnen, maar als iemand die niet langer hoefde te vechten.
Ze was lang blijven zitten in die houding. Niet uit verwarring, maar om na te voelen. Haar lichaam voelde anders, niet moe of anderszins bezet. Maar open, alsof iets was verplaatst zonder dat het verdwenen was. Ze dacht aan haar moeder, aan de eerste keer dat ze tegen haar had gezegd dat ze zichzelf nooit aan een man zou geven. “Je bent een denker,” had haar moeder toen gezegd. “Maar vergeet niet dat je ook een lichaam hebt.” Ze had dat toen weggewuifd. Nu begreep ze wat er bedoeld werd.
Beneden zat Jens aan de lange leestafel met een opengeslagen boek voor zich. Zijn gezicht was ontspannen, alsof hij niets hoefde. Ze schonk zichzelf koffie in, groette een paar anderen die hun koffers al in de gang hadden gezet, en ging bij hem zitten.
Ze zeiden even niets. Hun benen raakten elkaar onder tafel. Niet opzettelijk, maar ook niet toevallig.
‘Hoe voel je je?’ vroeg hij, terwijl hij haar even aankeek.
‘Alsof ik een stuk teruggevonden heb dat ik kwijt was. Of waarvan ik dacht dat ik het moest verbergen.’
Hij knikte, alsof hij het antwoord al kende. ‘Dat stuk paste precies.’
Ze lachte zacht. Niet uit verlegenheid, maar uit mildheid voor zichzelf.
‘En jij?’ vroeg ze.
‘Ik voel me rustig. Alsof ik iets gedaan heb wat klopte. En dat komt niet vaak voor.’
Ze dronken hun koffie zwijgend verder. Geen gêne, geen herhaling. Alleen aanwezigheid.
Rond het middaguur liep het verblijf langzaam leeg. De eerste taxi arriveerde, koffers rolden over het grindpad. De deelnemers wisselden mailadressen uit, sommigen omhelsden elkaar, anderen knikten alleen. Hedy en Jens liepen samen naar buiten, elk met een kleine weekendtas in de hand. Geen van beiden had haast. Op het bospad richting de hoofdweg was het stiller dan de dagen ervoor.
‘Weet je al wat je gaat schrijven voor de stichting?’ vroeg Jens.
‘Ik dacht aan een essay over ambiguïteit. Over wat het betekent om vrouw te zijn en te verlangen naar iets dat niet in de leer past.’
‘Ik hoop dat je dat woord expres gebruikt.’
‘Natuurlijk. Je weet hoe ik denk over leerstellingen,’ zei ze met een kleine grijns.
Hij zweeg, maar zijn hand raakte de hare even. Geen voorstel, geen claim. Alleen een gebaar van herkenning.
Bij de bushalte stonden twee anderen al te wachten. De bus kwam over vijf minuten. Ze zouden daarna elk een andere trein nemen — zij naar Utrecht, hij richting Groningen.
‘Mag ik je bellen als ik daar behoefte aan heb?’ vroeg hij, zonder omhaal.
Ze knikte. ‘En ik jou?’
‘Altijd.’
Ze stond recht, haar jas al dichtgeknoopt. De lucht rook naar regen, maar er viel niets.
‘Je hebt iets opengebroken bij me,’ zei ze.
‘En jij hebt het toegelaten.’
Ze keken elkaar aan, langer dan een gewone blik toestaat op de laatste dag van een werkweek.
‘Geen beloftes,’ zei ze.
‘Geen druk,’ antwoordde hij.
Toen de bus de hoek om kwam, stapten ze in zonder nog iets te zeggen. Hij nam plaats voorin, zij achterin. Maar hun ogen zochten elkaar nog één keer door het gangpad heen.
Niet om afscheid te nemen. Maar om iets te markeren dat pas net begonnen was.
Acht deelnemers aan een literaire retraite, die vier dagen zou duren, op een lokatie ergens in de bossen bij Wolfheze. Vijf vrouwen, drie mannen. Ze kenden elkaar nauwelijks maar waren daar op uitnodiging van Scriptum Est Silentium, een kleine literaire stichting, die een boekenlijn wilde ontwikkelen over de feministische strijd door de eeuwen heen. Hedy was niet alleen uitgenodigd in haar hoedanigheid als redacteur bij een culturele uitgeverij, maar ook omdat ze bekend stond als een fervente voorvechtster van de derde feministische golf.
De gespreksstructuur had zich zoals altijd vanzelf georganiseerd. De mannen spraken vaker, de vrouwen scherper en meer confronterend. Hedy had daar avond ervoor al een opmerking over gemaakt. Geen grapje, maar gewoon een observatie.
Jens zat twee stoelen verder. Grote man, ruim in de veertig. Stil, op het kalme af. Had gisteren iets gezegd over de rol van controle in taal, “dat je pas iets loslaat als je weet waar het heen moet”. De anderen hadden geknikt, waarschijnlijk als teken van herkenning en niet meteen van instemming. Hedy had haar kaak aangespannen.
Ze keek niet naar hem, maar hoorde hem wel. Zijn stem. Zijn manier van formuleren. Iets in zijn toon deed haar denken aan types die dachten dat ze gelijk hadden, zonder het uit te spreken. In haar ogen een typische vertegenwoordiger van het verfoeide patriarchaat. Dat irriteerde haar. Of… raakte haar. Ze wist het niet precies.
“Het lijkt me niet onlogisch,” zei hij nu, terwijl hij reageerde op iemand anders, “dat we pas echt toegang krijgen tot een tekst als we onze positie tijdelijk opgeven.”
Hedy draaide haar hoofd naar hem. “Toegang krijgen? Alsof een tekst een vagina is?”
Hij keek op met een wenkbrauw opgetrokken. “Ik bedoelde het niet seksueel, maar als jij het seksualiseren wil, ga je gang!”
“Maar wel als iets dat ‘gegeven’ moet worden. Alsof jij bepaalt wanneer dat gebeurt.”
Ze voelde haar hart kloppen. Niet omdat ze boos was. Dat vertelde ze zichzelf. Maar ze voelde het in haar hals.
Er viel een korte stilte. Niet vijandig, niet ongemakkelijk. Jens glimlachte, zonder verdediging, zonder toegeving.
“Het is een beeld, Hedy,” zei hij rustig. “We mogen ze ook weglaten, als dat veiliger voelt.”
Ze keek hem aan. Te lang. Haar hand was koud op de muis van haar laptop.
“Veiligheid is niet mijn zorg,” zei ze.
“Dan kunnen we het zo laten lijkt me,” zei Jens. Er was verder niemand die daar bezwaar tegen maakte.
Na het ochtendprogramma werd het stil in het huis. Sommigen liepen het bos in, anderen bleven hangen in de keuken waar thee en crackers op tafel stonden. Hedy had zich afzijdig gehouden. Ze had nog een half antwoord geformuleerd in haar hoofd, maar het moment was al lang voorbij. Maar de onrust in haar hoofd nog lang niet.
Jens had zich verder niet meer laten horen. Ze had hem even zien staan bij het raam, handen in zijn zakken, half glimlachend naar iets buiten als een blijk van zijn mannelijke superioriteit.
Of althans: zo leek het haar, precies het soort nonchalance dat haar altijd het bloed onder de nagels vandaan haalde.
Ze had daarop haar laptop gepakt, haar notities onder haar arm geklemd en was zonder iets te zeggen naar haar kamer gelopen.
De kamer was sober, zoals aangekondigd. Eén bed, een kast, een bureautje en een stoel. Geen tv, geen minibar. Alleen een raam dat uitzag op een stuk bos met daarachter een schel wit zonlicht dat nergens warmte uitstraalde. Precies zoals ze het wilde.
Ze had haar laptop opnieuw opengeklapt, in de veronderstelling dat ze wat kon redigeren aan het essay over ecofeminisme dat een jonge auteur bij haar had ingediend. De tekst stond al minuten op haar scherm. Haar vingers lagen op het toetsenbord, maar ze typte niets.
Ze dacht aan het gesprek van eerder. Aan de woordenwisseling, al was het dat niet eens. Jens had zich niet verdedigd. Dat irriteerde haar. Of nee, wat haar irriteerde was dat hij niets hoefde te verdedigen. Hij stond daar, zat daar, en liet alles gebeuren. Alsof niets hem raakte en zijn bestaansrecht onaantastbaar was. Ze haatte dat soort rust. Ze vond het arrogant. Nee, comfortabel. Onverschillig. Nee, vanzelfsprekend. Ze wist het niet.
Ze sloot haar laptop. Ging op bed zitten en schopte haar schoenen uit. De kamer was warmer dan ze had verwacht. Of misschien was het haar lichaam dat begon op te warmen. Ze voelde de stof van haar trui op haar huid, ineens te aanwezig. Ze stond van het bed op en liep naar het raam om het op een kier te zetten.
Ze zuchtte geïrriteerd en ging weer liggen. Haar benen over elkaar, met haar ogen dicht. Haar ademhaling was niet gejaagd, maar ook niet gelijkmatig. Iets in haar lag niet op de juiste plek.
Ze dacht aan zijn handen. Handen die er sterk uitzagen, niet de handen van een vertaler, eerder van een buitenman, een boer of een boswachter. Ze dacht niet aan wat hij ermee deed, maar aan hoe hij ze neerlegde. Op tafel, op zijn knie of in zijn nek. Hij bewoog zich zuinig. Alsof zijn lichaam altijd ontspannen was, om het even in wat voor situatie of houding hij zich bevond.
Ze schoof haar handen onder haar trui en maakte de knoopjes van haar jeans los. Eventjes maar. Alleen om haar buik te voelen. Haar huid was gespannen, maar niet koud. Haar vingers rustten daar om ontspanning te geven. Niets meer. Toch voelde ze het, een lichte tinteling. Geen verlangen, maar verwachting. Geen opwinding, maar iets dat daar naartoe gleed.
Ze trok haar handen terug. Ging rechtop zitten. Pakte haar boek. Een essay over taal en macht. Ze sloeg het open bij hoofdstuk drie.
“Iedere machtsstructuur die zich presenteert als neutraal is per definitie gewelddadig.”
Ze las de zin drie keer. Maar het hielp niet. Hij kwam gewoon niet binnen, ze kon zich er niets bij voorstellen.
Ze liet het boek zakken en legde het naast zich neer. Haar blik gleed door de kamer, bleef hangen op de smalle schemering onder de deur.
Ze voelde haar onderbuik zacht samentrekken, alsof er iets subtiel veranderd was. Geen pijn, geen honger. Niet veel, niet dramatisch. Maar genoeg om haar stil te krijgen.
Ze kende dat gevoel. Het was de voorbode van iets wat ze meestal te laat herkende, maar als het kwam, dan was er geen ontsnappen aan.
Haar hand lag opnieuw op haar buik. Ze bewoog niet.
“Dat is niet van mij,” dacht ze. “Dit is gewoon spanning, gewoon spanning.”
Maar het was er wel.
Maar haar hand bleef op haar onderbuik liggen terwijl ze met haar vingers de huid van haar venusheuvel zachtjes masseerde. En ze wist dat dat niet de waarheid was, want wat haar vingers daar deden, kon ze niet meer uitleggen als iets anders dan verlangen.
Tegen zessen klonk het geluid van bestek en glazen uit de eetruimte beneden. De stemmen echoden kort in de hal en verdwenen daarna weer. Hedy had zich omgekleed, haar haar losjes opgestoken. Geen make-up, zoals gewoonlijk. In de groep waarin ze meestal verkeerde werd make-up alleen maar gebruikt om een statement te maken en niet om te verleiden of aan te trekken. Alleen een beetje lippenbalsem dus. Dat was voldoende.
Ze had zichzelf aangekeken in de spiegel boven de wastafel, kort, zonder oordeel. Haar gezicht was strak van binnen, maar haar huid verried het niet.
Beneden zaten de anderen al aan tafel. En zo te zien was ze gelukkig niet de enige die zich had omgekleed en opgefrist.
De organisatie had soep voorzien, brood, wat salades en een fles wijn per twee personen. Hedy ging zitten op de eerste vrije stoel die ze zag. Jens zat schuin tegenover haar. Niet naast haar, gelukkig. Maar dichtbij genoeg.
Er werd nauwelijks gesproken. Iemand maakte een grap over de stilte, maar niemand reageerde echt. De dag had iets verbruikt. Iets wat nog niet was aangevuld of waarvan het verlies nog niet helemaal was verwerkt.
Jens reikte haar de wijn aan. Gewoon, alsof ze elkaar nog niet gesproken hadden en alsof het gebaar een soort van zoenoffer was. Althans zo kwam het bij haar binnen.
‘Rood of wit?’
‘Rood,’ zei ze.
Hij schonk in, precies tot halverwege. Niet gierig, niet royaal. Gewoon precies goed. Ze vond daar iets van. Ze wist niet wat.
‘Hoe vond je het vandaag?’ vroeg hij, zonder nadruk.
Ze nam een slok voordat ze antwoordde. ‘Informatief.’
Hij knikte. ‘En confronterend?’
‘Confronterend is alleen nuttig als het ergens toe leidt.’
‘Misschien leidt het alleen tot wat ongemak,’ zei hij. ‘Dat is ook al iets.’
Ze wilde iets terugzeggen, iets scherps, maar haar mond bleef gesloten. Ze wist waarom. Het was de toon waarop hij het zei. Hij lokte niks uit. Hij stelde alleen vast.
De soep was heet, een beetje zout. Ze voelde het in haar slokdarm. Haar keel was droog, ondanks de wijn. Jens had zijn mouwen opgestroopt. Zijn onderarmen waren gespierd, niet grof, maar gedefinieerd. Ze probeerde niet te kijken, maar merkte dat ze het al had gedaan.
Een van de andere deelnemers, een jonge vrouw met donkere krullen en een hees stemmetje, begon iets te vertellen over gender in de klassieken. Hedy hoorde de woorden, maar volgde ze niet. Ze voelde hoe haar aandacht steeds opnieuw verschoof, ongewenst, naar Jens. Naar hoe hij zijn lepel vasthield, hoe hij kauwde, hoe zijn hals bewoog bij het slikken. Ook nu ademden zijn bewegingen, hoe subtiel en terloops dan ook, superioriteit uit.
Ze nam een stuk brood, brak het in tweeën met een geïrriteerde beweging. Haar handen waren warm. Of de ruimte was warm. Of zij.
Ze keek op. Jens keek haar aan. Niet vragend, niet verkennend. Gewoon een blik. Rustig, open, zonder bedoeling, maar wel vragend.
Ze keek niet weg.
De schemering viel sneller dan verwacht. Het bos begon al te vervagen in grijstinten toen Hedy haar jas aantrok en de voordeur achter zich dichttrok. Ze had geen doel. Alleen de behoefte om uit de ruimte te zijn waar Jens had gezeten, en tegelijk: om die ruimte niet te hoeven missen. Het gevoel dat hij in haar opriep was er een waar ze al langer mee worstelde. Een tegenstrijdig gevoel, van aantrekking en van onderwerping. Tegelijkertijd veroorzaakte dat bij haar ook een gevoel van koppigheid, van niet willen toegeven, koste wat kost. Dat laatste was ze aan haar stand verplicht.
De paden achter het huis waren modderig maar begaanbaar. Dorre bladeren kraakten onder haar voeten. De lucht rook naar vocht en dennen. Haar adem was zichtbaar. Ze stak haar handen diep in haar zakken en liep een willekeurige kant op.
Het duurde even voordat ze doorhad dat er iemand achter haar liep. Geen geluid van haast, geen roep, alleen voetstappen in een ander ritme dan de hare. Ze draaide zich niet om. Het pad was breed genoeg voor twee. Na een bocht, onder een laaghangende tak, liep hij naast haar.
Jens.
Hij zei niets. Zij ook niet.
Ze liepen verder. Alleen het ruisen van de wind door de bomen vulde de ruimte tussen hen in. Geen beleefdheid, geen vragen. Hij liep met zijn handen op de rug, een fractie langzamer dan zij. Zij voelde zich op de een of andere manier geleid, ook al bepaalde zij de richting. Alsof hij een onzichtbare leiband had waarmee zij werd teruggehouden. Als een teefje, een loops teefje welteverstaan.
Na een paar minuten bleef ze stilstaan. Ze wees naar een omgevallen boom aan de rand van het pad. ‘Ik ga daar even zitten.’
Hij knikte. Geen bezwaar. Hij liep mee, ging niet pal naast haar zitten, maar een meter verderop, leunend tegen een boom.
Ze staarde voor zich uit. De stammen, de schaduwen, haar eigen adem. Toen draaide ze haar hoofd.
‘Ben jij altijd zo stil?’ vroeg ze.
‘Alleen als het niet nodig is om te spreken,’ zei hij.
Ze zweeg. Iets in haar ontspande, iets anders spande aan.
‘En wanneer is het wel nodig?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Als er iets wezenlijks te zeggen is. Of om te verhelderen. Of verbinden.’
‘En nu niet?’
‘Nu is er niets dat hoeft, tenzij jij behoefte hebt aan oppervlakkig geklets.’
Ze wilde iets zeggen over macht. Over ruimte innemen. Over het feit dat hij naast haar was komen lopen zonder iets te vragen. Maar het kwam niet. Ze voelde alleen de grond onder haar voeten, haar rug tegen het hout van de boom, de stilte tussen hen in die niet leeg was.
Zijn stem klonk weer. ‘Je bent alert. Maar daar is geen reden toe, je hoeft niet op te letten.’
Ze keek op. ‘Hoe bedoel je?’
‘Je lichaam staat aan, dat voel ik. Maar dat is niet nodig. Ik doe niets. Jij hoeft niets.’
Ze slikte. Haar handen lagen in haar schoot. Haar schouders waren gespannen, maar haar benen voelden zwaar. Ze merkte hoe haar ademhaling zich verdiepte, niet van angst, maar van iets anders. Van iets dat bijna op rust leek.
‘Jij denkt dat je alles weet en alles ziet, niet dan?’
‘Helemaal niet. Het is dat wat jij uitstraalt, gewoon niet genegeerd kan worden. Althans niet door mij.’
Ze keek hem alsof hij haar had betrapt maar zei niets. Ze voelde hoe haar dijen zich aanspanden, alsof haar lichaam iets wilde vasthouden wat haar hoofd nog niet toeliet.
Hij zei ook niets meer.
Toen ze opstond, volgde hij haar pas toen zij weer liep. Hij bleef iets achter haar. Geen haast, geen opdringerigheid. Alleen de wetenschap dat hij daar liep. Dat hij haar net niet inhaalde.
En iets in haar vond dat goed. Misschien zelfs prettig. Misschien zelfs… precies zoals het hoorde.
De gang was stil toen ze binnenkwamen. Iemand liep boven, het houten plafond kraakte zacht. In de keuken hoorden ze vage stemmen en het gerinkel van een theeglas. Zonder afscheid van hem te nemen liep ze de trap op naar boven, ging haar kamer binnen en liet haar jas op de stoel vallen. Het voelde wat broeierig in haar kamer, ze deed daarom het raam op een kier en ging op het bed zitten.
Ze had zich voorgenomen om nog wat te lezen, ter voorbereiding op het ochtendprogramma van morgen, maar haar hoofd voelde vol. Niet zwaar of onrustig. Gewoon vol, veel te vol.
Ze ging liggen. Haar schoenen nog aan. Staarde naar het plafond. De woorden die Jens had uitgesproken bleven hangen, in flarden:
“Jouw lichaam staat aan.” en “Het is dat wat jij uitstraalt gewoon niet genegeerd kan worden.”
Ze voelde zich gezien. En ze wist niet eens of ze dat wel wilde, maar ergens voelde ze zich daardoor wel gevleid en het riep iets dieps in haar op.
Haar benen lagen languit. Haar heupen leken zwaarder dan eerder die dag. Niet vermoeid, maar geladen. Alsof de wandeling iets had losgemaakt dat zich nu opnieuw verzamelde, lager en dieper. Niet omdat ze daaraan dacht. Maar omdat het daar was en omdat ze het niet meer kon negeren.
Ze duwde haar hand onder de band van haar broek. Alleen om zichzelf te voelen, te begrenzen, iets te dempen. Ze verwachtte niets, geen fantasie, geen verlangen. Alleen haar zachte huid.
Maar haar vingertoppen bleven liggen. Op haar onderbuik. Dan lager.
Ze draaide haar hoofd naar het raam. Het was donker geworden. Ze stond op, trok de gordijnen dicht. De kamer voelde warmer dan daarvoor. Of zij was warmer. Ze wist het verschil niet meer.
Ze ging opnieuw liggen, sloot haar ogen en probeerde zich Jens voor te stellen. Niet zijn gezicht of zijn handen. Alleen zijn stem. En zijn manier van blijven staan als zij al was gaan lopen.
Haar ademhaling veranderde van ritme. Dieper nu en ook langzamer.
Ze trok haar broek omlaag tot halverwege haar dijen en schoof haar slip mee. Geen haast. Geen plan. Alleen om te voelen wat er waar was.
Haar vingers vonden vocht temidden van haar krulhaar, sneller dan ze had verwacht. Ze streek langs haar schaamlippen, verkende de contouren van haar verlangen zonder doel. Zonder haast of techniek. Alleen de beweging, de warmte, de verstilling van het weten dat ze ook dáár was, niet alleen in haar hoofd, en dat het mocht, zonder restricties of vormvereisten.
Ze dacht opnieuw aan Jens. Een onverwacht gevoel van hunkering schoot toen door haar heen. Ze dacht niet aan zijn lijf of aan wat hij zou kunnen doen. Slechts aan dat hij niets deed en alleen aanwezig was. En blééf.
Haar adem stokte even toen haar vinger haar clitoris raakte. Niet hard of ritmisch. Alleen een stuwend, cirkelend aanraken. Haar heupen bewogen nauwelijks, maar haar benen trilden licht.
Ze hield haar ogen dicht. Haar mond gesloten. Alleen haar borstkas bewoog sneller. Toen, zonder waarschuwing, gleed het door haar heen, een golf, kort, intens en diep. Geen uitbarsting of kreun. Alleen een samentrekking van alles wat zich de hele dag had opgebouwd.
Ze lag stil. Haar hand nog tussen haar benen. Haar vinger navoelend, alsof ze wilde weten of het echt was gebeurd. De nasleep was warm en vochtig. Onder haar billen had zich een kleine vochtige plek gevormd. Haar ademhaling vertraagde. Haar hoofd was leeg. Of stiller dan voorheen.
Ze fluisterde iets wat ze zelf niet helemaal verstond. Iets tussen opluchting en ongeloof.
En toen, na enkele seconden glimlachte ze. Geen glimlach van overwinning of van ironie. Alleen een flauwe, verwonderde glimlach. Want ze wist: dit was capitulatie. Niet aan hem. Maar ook een kleine overwinning. Niet op hem. Maar aan en op zichzelf.
Ze dacht aan zijn blik. Aan hoe hij niets vroeg of nam, en toch aanwezig bleef ook al was hij niet bij haar.
Ze kreunde zachtjes en kneep haar lippen op elkaar. Haar lichaam hield zich stil, maar bewoog. Ze had eigenlijk niet willen klaarkomen. Ze wilde niets afmaken. Alleen voelen dat ze kón. Dat ze niet op slot zat.
Ze liet haar hand rusten tussen haar benen, de vingers nog vochtig. En pas toen fluisterde ze hardop: ‘Jij doet dit niet. Ik laat dit gebeuren.’
Ze schrok van haar eigen stem. Maar niet van de betekenis.
De stilte in haar kamer was, ondanks de afwezigheid van enig geluid, erg aanwezig alsof ze zich niet alleen uit haar kleding, maar ook uit haar gedachten had moeten wringen. Toen ze uit bed stapte, voelde ze de koelte op haar huid, het gewicht van haar benen en de tinteling in haar onderlichaam die nog niet helemaal was verdwenen.
Ze waste haar handen, trok haar trui weer aan, en gleed met haar vingers vluchtig door haar haar. Ze hoorde een geluid vanuit de keuken, een zacht neuriënde stem, het klikken van een lepel tegen een glas. Ze aarzelde even bij de kamerdeur. Het voelde kwetsbaar om zich nu te laten zien. Maar het voelde ook geforceerd om te blijven zitten alsof er niets was gebeurd. Maar ook nu geen make-up, zelfs geen lip-gloss, ze hoefde immers geen statement te maken. Verder geen schoenen, alleen sokken in haar pantoffels. Het was iets na halftien.
Beneden brandde nog licht in de keuken. De rest van het huis was stil. Ze hoorde geen stem meer, alleen het gesis van een waterkoker en het zachte tikken van een klok.
Toen ze de keuken binnenliep, zat Jens aan de tafel. Alleen, met een boek voor zich, open, maar hij las niet. Naast hem een mok. Thee, waarschijnlijk. Hij keek op toen ze binnenkwam, zonder verrassing, zonder nieuwsgierigheid, maar wel met iets van een glimlach op zijn gezicht.
‘Wil jij ook?’ vroeg hij, terwijl hij met zijn hoofd richting de theepot knikte.
Ze knikte terug. Hij stond op, pakte een mok uit het rek, schonk in en schoof die naar haar toe toen ze was gaan zitten. Niet naast hem, maar schuin tegenover.
‘Pepermunt,’ zei hij. ‘Er was niet veel meer.’
‘Prima.’
Ze blies in haar mok. Haar handen voelden warm tegen het aardewerk.
Hij sloeg zijn boek dicht. Niet met nadruk. Gewoon als gebaar dat hij het niet meer nodig had.
‘Moe?’ vroeg hij.
‘Niet echt. Jij?’
‘Ook niet echt, ik ben vooral relaxed.’
Ze zwegen even. Buiten viel een harde bui, de druppels kletterden op het dak. Iemand boven liep naar het toilet.
‘Je was nog gaan wandelen?’ vroeg ze.
‘Klein stukje. Je was me net voor.’
‘Ik had behoefte aan frisse lucht.’
‘Dat is meestal niet het hele verhaal.’
Ze keek op. Zijn stem was niet scherp, niet vragend. Gewoon zacht. Vaststellend.
Ze wilde iets zeggen, maar vond het niet. Haar blik gleed naar haar mok.
‘Het was goed, die wandeling,’ zei ze toen. ‘Ik had het even nodig.’
‘Je ogen zijn rustiger,’ zei hij.
Ze keek hem aan. Nu wel. Niet fel, maar lang.
‘Jij ziet veel teveel,’ zei ze toen, ‘teveel dan goed voor je is.’
Hij glimlachte. ‘Nee hoor. Alleen wat jij mij toestaat.’
Ze nam een slok thee. Hij ook. Er viel niets te zeggen. En toch hing er iets in de ruimte tussen hen beiden. Iets zachts, iets dat geen richting zocht, maar ook niet weg wilde.
‘Ik ga straks slapen,’ zei ze.
‘Natuurlijk, maar vind je het niet wat vroeg?’
Ze keek hem aan en vroeg: ‘Heb je dan iets in gedachten?’
‘Neen, niet in het bijzonder, maar ik vind jouw gezelschap bepaald niet onprettig!’
Verrast door zijn opmerking keek ze hem lang in de ogen aan en het leek dat ze niet in de gaten had dat ze naar hem staarde.
‘Je weet wat ze zeggen als je teveel staart, toch? Een dubbeltje voor je gedachten!’
Ze schrok op uit haar gedachten en stotterde: ‘Uhh, niks bijzonders, ik dacht aan niks bijzonders.’
‘Maak dat de kat maar wijs,’ zei hij plagend, ‘maar als je het me vandaag niet wil zeggen, dan misschien morgen!’
Ze stond op, pakte haar mok, zette die op het aanrecht.
‘Misschien en misschien ook niet. Welterusten dan.’
‘Welterusten, Hedy.’
Haar naam klonk gewoon. Maar bleef hangen.
Toen ze terug naar haar kamer liep, merkte ze hoe haar voeten steviger neerkwamen dan eerder op de avond. Alsof haar lichaam iets had begrepen wat haar hoofd nog moest inhalen.
Hedy had het raam opnieuw op een kier gezet voordat ze ging liggen. De kamer was warmer dan ze op voorhand had verwacht. Haar lichaam ook. Ze had zich langzaam uitgekleed, niet aarzelend, maar bedachtzaam. Een trui, een broek en haar slip. Alles met één beweging op de stoel gelegd. Geen ritueel of symboliek. Alleen behoefte aan rust.
Onder het dekbed lag ze op haar zij, haar knieën licht opgetrokken met daartussen een kussen, haar hand onder haar wang. Ze had de lichten gedoofd, maar de kamer was niet donker. Buiten scheen vaag het licht van de lantaarnpaal tussen de takken door. Het gaf alles een zachte glans.
Ze dacht niet meer aan haar climax van eerder. Niet rechtstreeks. Maar haar lichaam herinnerde het zich nog wel. De huid van haar dijen, het gewicht van haar bekken en de lichte warmte onder haar navel.
En dan die blik van Jens. Zijn stem bij het aanreiken van de thee. Zijn kalmte toen ze hem aankijkend had laten zwijgen. Zijn grijns, zonder triomf. Alles zat nog in haar. Niet als opwinding, maar als aanwezigheid. Iets aan hem had meer impact op haar dan zou moeten. Het stond diametraal tegenover haar overtuigingen. En toch….
Ze draaide zich op haar rug. Haar ademhaling was langzaam, maar niet diep. Alsof ze zich niet helemaal overgaf aan de slaap. Iets hield haar wakker. Geen gedachte, maar een weten. Dat hij haar gezien had. Niet bespiedend of veroordelend. Gewoon gezien, op een manier die ze niet gewend was en die iets in haar had losgemaakt. Dat hij iemand was waaraan je je zonder vrees kon overleveren.
Ze dommelde in, een half uur later. Maar haar slaap bleef licht. Ze droomde niet, of in ieder geval niet op een manier die ze zich zou herinneren. Wat bleef, was een lichamelijk bewustzijn. Een echo van de tinteling eerder op de avond. Een loomheid in haar onderbuik die zich niet liet benoemen.
Tegen vieren werd ze even wakker van het kraken van een vloer boven haar hoofd. Iemand naar de wc, waarschijnlijk. Ze bleef liggen met open ogen, keek naar het plafond, luisterde naar haar hartslag.
Ze merkte dat haar hand weer op haar buik lag. Niet tussen haar benen, niet met intentie. Alleen rustend daar, als iets dat op zijn plek was gevallen. Ze voelde geen spanning. Geen strijd. Alleen een vage gloed van iets dat in beweging was gezet.
Ze sliep weer in zonder het te merken.
En toen het eerste ochtendlicht langs het gordijn gleed, voelde haar lichaam lichter dan de avond ervoor. Alsof ze ergens in de nacht een laag had afgelegd, of toegelaten.
Ondanks dat ze minder goed had geslapen dan gewoonlijk, voelde ze zich toch verfrist en energiek. Na een korte douche en haar habituele lichamelijke verzorging, kleedde ze zich aan, een comfortabele bordeaux rode velours deux-piece, waarin haar vrouwelijke vormen goed tot uitdrukking werden gebracht. Met daaronder een paar witte sneakers.
De koffie was sterker dan de dag ervoor. En meer bitter ook. Of misschien was het haar stemming. Hedy had haar laptop opengeklapt in de gemeenschappelijke ruimte waar enkele anderen al verspreid zaten. Jens zat aan dezelfde tafel, maar aan het uiteinde. Niet naast haar, niet tegenover. Dichtbij genoeg om hem te horen ademen als ze haar ogen sloot.
Iris was erbij komen zitten. Een paar jaar jonger, fel en erg precies in haar formuleringen, alsof haar leven ervan afhing. Ze had een werkvoorstel meegebracht dat Hedy eerder had becommentarieerd: een essay over de vrouwelijke blik in de Griekse tragedie. Nu wilde ze sparren over structuur, positionering, toon. Hedy had ingestemd. Ze was daar ten slotte ook voor.
Jens had zich er vanzelf bij gevoegd. Niet uit bemoeizucht, eerder uit belangstelling. Hij had iets in zijn handen, een pen of een markeerstift, maar hij schreef niets.
‘Ik twijfel over het slothoofdstuk,’ zei Iris. ‘Of ik dat thematisch moet houden of persoonlijk mag maken.’
‘Wat bedoel je met persoonlijk?’ vroeg Hedy.
‘Mijn ervaring met hoe mijn lichaam wordt gelezen als ik spreek. In panels, op podia, maar ook op straat.’
Ze zweeg even. ‘Als ik een vraag stel, gaan mensen ervan uit dat ik iets niet weet. En niet dat ik iets bevraag. Als ik zwijg, denken ze dat ik onzeker ben. Of onderdanig. Terwijl ik alleen maar luister.’
Ze knikte. Jens bleef stil.
‘Dat lijkt me juist relevant,’ zei Hedy. ‘Zeker als je de klassieke teksten confronteert met de huidige tijd. Maak het niet subjectief, maar net wél lichamelijk. Laat zien hoe jouw lijf de tekst beleeft. Hoe het zich verzet tegen of toegeeft aan wat er in de teksten staat.’
Ze voelde Jens’ blik, nog voor ze hem had aangekeken. Ze draaide haar hoofd niet, maar haar nekspieren spanden zich licht aan.
‘Wat denk jij?’ vroeg Iris, haar gezicht naar Jens gewend.
Hij keek op, zijn stem kalm. ‘Het lichaam is nooit neutraal. En nooit toevallig. Als het zwijgt, zegt het ook iets.’
Iris knikte. Hedy zweeg. Zijn woorden galmden na in haar borstkas. Als het zwijgt, zegt het ook iets. Ze wist dat hij niet alleen over Iris sprak. Of over tekst. Hij keek haar niet aan. Dat hoefde ook niet.
Ze voelde hoe haar benen zich kruisten onder tafel. Haar onderrug licht aanspande. Niet van ongemak, maar van een bewustzijn dat zich niet meer liet wegduwen. Haar handen lagen rustig op het toetsenbord, haar gezicht strak, professioneel. Maar haar lichaam luisterde.
Jens schreef iets op een kladblok. Een paar woorden, daarna weer stilte.
Iris praatte verder. Hedy gaf advies. Haar stem klonk helder, vast en zakelijk. Maar alles in haar was bezig met het stilzwijgende gesprek dat zich voltrok naast haar. Geen blikwisseling, geen aanraking, maar een nabijheid die zich niet liet afbakenen.
Toen het gesprek ten einde kwam en Iris opstond om water te pakken, bleven zij en Jens achter aan tafel.
Zij staarde naar haar scherm. Hij zat stil, zijn handen gevouwen, zijn blik ergens in de verte.
‘Dat was een goed gesprek,’ zei hij.
Ze knikte, zonder op te kijken. Haar vingers op de toetsen. Haar dijen strak tegen elkaar.
‘Jij laat veel toe,’ zei hij zacht. ‘Zonder iets van jezelf te verliezen.’
Ze keek hem toen wél aan. Een seconde. Twee.
‘En jij neemt ruimte,’ zei ze, ‘zonder iets te eisen.’
Hij glimlachte. ‘Nog niet!’ En maakte verder geen beweging, hij was alleen nadrukkelijk aanwezig.
Toen stond ze op. Niet gehaast, niet elegant. Alleen omdat zitten niet meer ging.
‘Wat bedoel je precies?’
‘Nou, er valt pas iets te eisen als jij het toestaat!’
Met die laatste opmerking had hij haar op scherp gezet. Ze had haar laptop met een korte vinnige beweging dichtgeklapt, hem kort doordringend aangekeken en de kop thee meegenomen naar boven. De trap kraakte zacht onder haar voeten, alsof het huis zich bewust inhield. In haar kamer legde ze de mok op het bureau en draaide zich om, haar rug tegen de deur. Haar hart klopte niet snel, maar wel nadrukkelijk.
Ze voelde het al toen ze opstond — dat haar benen steviger aanvoelden dan anders, haar bekken zwaarder, als een lichaam dat zich ergens naartoe bewoog zonder dat zij had besloten waarheen.
Ze sloeg haar armen om zichzelf heen. Niet als bescherming, maar als gebaar van terughalen. Van bezit willen nemen van wat aan het wegschuiven was.
‘Ik ben geen object,’ dacht ze. ‘Ik ben geen projectie, geen figurant in zijn verlangen, maar het centrum ervan. Net zoals hij het mijne is’.
Ze liep naar het raam, trok het gordijn opzij en keek naar buiten. De lucht was grijs, het pad nat, het bos stil. De buitenwereld leek even ver weg als de argumenten die haar gewoonlijk op hun plek hielden.
Ze herinnerde zich de blik van Jens. Niet als een blik die haar vroeg, maar als een die haar aanwezig maakte. Ze voelde zich gezien — en juist dát was het gevaarlijkst. Niet om wat hij zag, maar omdat het klopte.
Ze ademde diep in, zette een stap naar achteren en liet het gordijn weer vallen.
‘Als hij me neemt,’ dacht ze, ‘is het omdat ik mij laat nemen.’
Geen toeval, maar totale overgave omdat ze dat zèlf wil. Een keuze die ze dan niet meer wilde tegenspreken.
Het was na elven toen ze, nadat ze zich weer herpakt had, naar beneden ging, zogenaamd om thee te pakken. In werkelijkheid omdat haar kamer te vol was geworden. Niet van spullen, maar van gedachten. Jens zat daar in zijn eentje. Niet lezend, niet werkend. Alleen aanwezig, met een rust die haar tegelijk irriteerde en aantrok. Ze ging zitten alsof het vanzelf sprak.
De gemeenschappelijke ruimte was leeg op hen na. Een paar stoelen, een schemerlamp in de hoek, de geur van thee die langzaam vervaagde. De anderen waren naar boven. De stilte was niet ongemakkelijk, maar ook niet vanzelfsprekend. Er hing iets tussen hen in wat geen naam had, maar ook niet genegeerd kon worden.
Jens zat schuin tegenover haar, zijn benen onder zich gevouwen, een boek op schoot dat hij al een kwartier niet had omgeslagen. Hedy hield haar kop met beide handen vast. De thee was lauw, haar vingers koud. Ze voelde hoe haar lichaam langzaam ontspande, maar haar hoofd nog vol was.
‘Weet je wat ik soms denk?’ zei ze, zonder hem aan te kijken. Haar stem klonk vlak. ‘Dat er in mij iets zit wat haaks staat op alles waar ik voor sta. En dat ik dat gevoel niet kan wegduwen, alleen tijdelijk parkeren. Tot het zich toch weer aandient.’
Hij bewoog niet, maar zijn aandacht richtte zich volledig op haar.
‘Ik heb mezelf scherp gemaakt,’ ging ze verder. ‘Om de duidelijkheid, dacht ik. Voor mijn onafhankelijkheid. Maar dat is niet wie ik altijd geweest ben. En het is ook niet wie ik altijd wil zijn.’
Ze keek hem even aan. ‘Soms fantaseer ik over niet hoeven kiezen. Over dat iemand gewoon zegt wat er gebeurt. Dat ik me daaraan kan overgeven zonder mezelf te verliezen.’
Hij legde het boek naast zich neer. Niet als antwoord. Alleen als beweging.
‘En daar schaam je je voor?’ vroeg hij rustig.
Ze knikte. ‘Omdat het voelt als verraad. Niet alleen aan mezelf, maar ook aan anderen, andere vrouwen. Aan wat ik verdedig en aan wat ik uitdraag.’
Hij boog iets naar voren. Niet nadrukkelijk, alleen zichtbaar.
‘Of misschien is het gewoon een andere waarheid. Geen mindere, geen betere. Alleen een die je nog niet aan het licht laat komen.’
Ze keek hem aan. Haar blik was scherp, maar niet vijandig. ‘Jij denkt zeker dat je die aankan, die waarheid.’
‘Alleen als jij ze mij aanreikt,’ zei hij. ‘Niet als ik haar moet nemen.’
Er viel een stilte. Geen leegte, maar een drempel. Eentje die genomen moest worden.
Toen stond hij op. Liep om de tafel heen. Bleef voor haar staan. Hij raakte haar niet aan. Alleen zijn aanwezigheid veranderde van vorm omdat hij in haar persoonlijke ruimte trad.
‘Als jij dat deel tijdelijk wilt loslaten,’ zei hij zacht, ‘dan kan ik het voor je vasthouden. Niet tegen je wil. Alleen zolang jij het toelaat en op jouw voorwaarden.’
Ze slikte. Haar handen lagen losjes in haar schoot. Ze voelde haar benen zwaar worden, haar borstkas strakker.
‘Zeg het maar,’ zei hij toen hij zijn hand opendeed.
Ze keek hem aan. Lang. Toen legde ze haar hand in de zijne en zei: ‘Dan moeten we dit nu maar in een meer private omgeving voortzetten.’
Toen ze opstond, leidde hij haar de trap op. Boven aangekomen vroeg hij: ‘Bij jou of bij mij?’
‘Bij mij,’ antwoordde ze.
Ze had de deur achter zich dichtgedaan en het slot omgedraaid. Niet om buiten te sluiten, maar om zichzelf binnen te houden. Jens stond in het midden van de kamer, keek rond alsof hij haar ruimte wilde begrijpen voordat hij die betrad. Ze wees naar het bed. Niet uitnodigend, niet dwingend. Gewoon een gebaar.
‘Ga zitten als je wil,’ zei ze.
Hij deed wat ze zei. Zij bleef staan. Haalde haar vest van haar schouders en legde het op de stoel bij het bureau. Haar vingers trilden niet, maar haar borst voelde strak. Ze voelde de spanning niet als angst. Eerder als anticipatie.
‘Kom eens hier bij me staan.’ zei hij op een rustige toon, niet dwingend, eerder uitnodigend.
Ze knikte en liep traag naar hem toe.
‘Vertel me wat je wil,’ zei hij terwijl hij haar hand zachtjes maar beslist vastpakte.
Ze keek hem een aantal tellen aan en nam zijn gezicht goed in zich op, zich realiserende dat dit de eerste keer was dat ze daar de tijd voor nam.
‘Ik wil dat jij me vertelt wat ik moet doen. Maar niets forceren. Ik wil weten dat ik kan stoppen.’
‘Altijd,’ zei hij.
Ze ging naast hem zitten. Zijn hand vond haar bovenbeen, niet hoog, niet bezitterig. Warm. Stil.
Ze ademde dieper. Haar hand legde zich op de zijne. Geen correctie, geen bevestiging. Alleen contact.
‘Ik ben nog aan het twijfelen,’ zei ze.
‘Dat mag.’
‘Niet over jou. Over mezelf.’
Hij zei niets. Zij ook niet. De stilte was geen pauze maar ruimte die ze nodig had om haar gedachten en gevoelens te ordenen.
Ze keek op, haar ogen donker en open. ‘Ik denk dat ik dit nodig heb. Maar niet omdat ik iets tekort kom. Omdat ik iets wil toelaten. Iets dat ik mezelf tot nu toe heb ontzegd vanwege mijn overtuigingen.’
‘Je hoeft niets uit te leggen, Hedy.’
‘Jawel. Aan mezelf wel. Ik heb namelijk altijd gedacht dat wat ik diep in me voel niet verenigbaar is met wat ik uitdraag. Maar nu, met jou, voel ik dat anders.’’
Ze boog zich naar hem toe. Haar lippen raakten de zijne voorzichtig, onderzoekend. Hij antwoordde niet met druk, maar met adem. Ze kusten als vreemden die elkaar al kenden. Geen gretigheid, geen schroom. Alleen het verkennen van grensvlakken.
Zijn hand lag nu op haar onderrug. Haar bovenlichaam trok iets naar hem toe. Haar benen bleven waar ze waren — gesloten, gespannen.
‘Wil je dit?’ vroeg hij.
Ze knikte. Kort, zonder aarzeling.
Ze ging achterover liggen, trok hem niet met zich mee. Maar hij volgde. Zijn lichaam boven het hare, niet zwaar, niet drukkend. Zijn handen vonden haar flanken. Haar trui schoof iets omhoog. Zijn lippen vonden haar hals.
‘Als je wilt dat ik stop—’
‘Ik weet het,’ onderbrak ze hem.
Ze voelde hoe haar lichaam begon te volgen. Niet onmiddellijk, maar in stappen. De gedachte dat ze dit mocht, dat zij dit regisseerde, dat ze kon kiezen wat ze toeliet, was tegelijk geruststellend en verwarrend.
Zijn hand gleed onder haar trui, niet naar haar borsten, maar naar haar buik. Daar bleef die liggen.
‘Is dit goed?’ vroeg hij.
‘Ja,’ zei ze, met iets wat op een fluistering leek.
Ze voelde haar bekken kantelen, een millimeter. Haar benen bleven gesloten, maar haar ademhaling werd dieper.
Hij kuste haar mond opnieuw. Langer. Steviger.
En toen kwam het — niet de overgave, niet het verlangen — maar de gedachte:
“Als ik dit toelaat, breek ik dan iets af of maak ik iets vrij?”
En omdat ze geen antwoord had, besloot ze te voelen in plaats van te weten en zich volledig over te geven.
Nadat ze hun kus hadden verbroken, keek ze hem ademloos aan en zei: ‘Ik wil me aan jou onderwerpen, en dat jij bepaalt wat er gebeurt. Dat jij neemt, en ik volg. Maar ik wil grenzen kunnen stellen. En dat jij die respecteert.’
Hij schoof haar trui tot boven haar borsten. De lucht voelde koud op haar huid. Zijn duimen vonden haar tepels, cirkelden langzaam, zonder haast. Ze voelde haar ademhaling ondieper worden, haar benen licht trillen.
‘Je wilt een stopwoord dan?’ vroeg Jens terwijl hij met zijn handen haar torso verkende.
‘Ja,’ zei ze, oppervlakkig hijgend omdat hij met zijn duimen haar tepels masseerde.
‘En wat vind je dan extreem?’ vroeg hij. ‘Is dit extreem?’ toen hij wat harder in haar tepels kneep.
‘Aah!’ riep ze uit, ‘neen, dit vind ik niet extreem. Wat ik wel uitsluit: dingen met bloed, of met lichaamsvloeistoffen en -materie die niets met lust te maken hebben. Pijn kan. Maar geen vernedering zonder betekenis. Het gaat mij niet om straf. Het gaat mij om macht. En om wat het met me doet als ik die weggeef, begrijp je?’
‘Ik begrijp het,’ antwoordde Jens, ‘maar ik wil wel dat je beseft dat dominantie voor mij geen noodzakelijk ding is en dat ik het alleen doe voor jou. Begrijp jij dat?’
Zijn vlakke hand raakte haar dij met een doffe klap. Ze schrok, maar niet van de pijn, maar eerder van het feit dat ze het toeliet. ‘Ik snap het,’ fluisterde ze. ‘Ik wil dit. Maar ik wil het wel voelen.’
Ze bleef liggen, zijn hand op haar huid, haar ademhaling nog steeds oppervlakkig. Toen keek ze hem aan.
‘Weet je wat het wrange is?’
‘Zeg het maar.’
‘Dat ik jarenlang in panelgesprekken heb gezeten om uit te leggen dat vrouwen geen speelbal mogen zijn van mannen. Dat macht zich altijd moet verantwoorden. En nu lig ik hier, met jou, en vraag ik je om de macht juist te nemen.’
Hij bleef stil. Niet afwerend. Alleen aanwezig.
‘Dat voelt als verraad,’ zei ze zacht. ‘Tegen alles wat ik uitdraag. Tegen andere vrouwen. Tegen mijn eigen hoofd.’
Hij knikte en kneep zijn ogen een beetje toe. ‘Misschien. Of misschien is het juist een vorm van eigenaarschap. Jij stelt voorwaarden. Jij kiest zelf wie je toegang geeft. Dat is geen overgave aan een man. Dat is overgave aan jezelf.’
Ze sloot haar ogen, kort. Haar hand gleed langs zijn arm, bleef rusten op zijn pols.
‘Ik weet het nog niet,’ fluisterde ze. ‘Of dit mijn zwakte is, of mijn vrijheid.’
‘Dan laat ik het jou zeggen wanneer ik mag beginnen,’ zei hij. ‘En tot die tijd blijf ik gewoon hier.’
Ze bleef liggen zoals ze lag. Haar benen gesloten, haar handen op haar buik, haar ademhaling langzaam herstellend. Maar in haar borst pulseerde iets. Niet angst. Geen twijfel meer. Eerder het besef dat ze iets van zichzelf ging blootleggen dat ze nog nooit aan iemand had laten zien — niet uit schaamte, maar omdat het nog geen naam had.
Jens boog zich voorover en kuste haar opnieuw. Zachter dan eerder. Geen verleiding. Geen spel. Gewoon lippen op lippen, als toestemming zonder woorden.
‘Sta op,’ zei hij toen. Zacht. Niet dwingend. Wel duidelijk.
Ze aarzelde geen seconde. Ze duwde zichzelf overeind en ging staan naast het bed, tegenover hem. Zijn blik was kalm, maar zijn lichaam had zich aangespannen. Hij kwam langzaam overeind.
‘Doe je trui uit.’
Ze deed het. Langzaam. Niet demonstratief, maar met aandacht. Haar borsten kwamen bloot in het zachte, schemerige licht. Haar tepels waren nog steeds opgezet. Hij bewoog niet, maar keek.
‘Je broek ook.’
Ze knoopte haar jeans los, schoof hem naar beneden. Haar slip volgde vanzelf. Niet uit automatisme, maar omdat het logisch voelde. Ze stond naakt voor hem. Haar handen hingen naast haar lichaam. Ze wachtte niet, ze ontving.
Hij liep een halve stap naar voren, legde zijn hand op haar schouder.
‘Draai je om.’
Ze draaide zich om. Haar rug naar hem toe. Haar hoofd iets gebogen. Niet onderdanig — maar toegelaten. Haar schouders waren ontspannen. Haar huid was gespannen van verwachting.
Hij gleed met zijn hand over haar ruggengraat naar beneden, tot aan haar billen. Zijn hand bleef daar liggen. Warm, stevig.
‘Hoe zou het voor je zijn als ik je daar nu sloeg?’
‘Ik verlang ernaar. Niet om gestraft te worden, maar om me te verliezen. Omdat pijn me dwingt om te voelen. Echt te voelen. En omdat ik een beetje pijn wel lekker vind.’
Zijn hand tilde zich iets op. Toen volgde een klap. Niet hard, niet zacht. Precies genoeg om haar adem te laten haperen. Ze liet hem toe. Ze voelde hoe haar benen zich aanspanden. Haar tepels tintelden. Haar kaken bleven op elkaar. Haar lichaam had gereageerd vóór haar hoofd. En dat voelde goed.
‘Ga op handen en knieën op het bed,’ zei hij.
Ze liep naar het bed, klom erop en plaatste haar handen voor zich, haar knieën uit elkaar. Haar haren vielen los over haar schouders. Ze voelde zich warm, niet bekeken. Alleen ontvangen in de ruimte die ze zelf had gecreëerd.
Hij bleef even achter haar staan. Zij kon hem niet zien. Maar ze voelde hoe zijn blik haar vond. En hoe haar lijf niet weigerde, niet verzette.
‘Weet je wat ik nu zie?’ zei hij, zijn stem laag.
‘Zeg het maar.’
‘Een vrouw die niet minder wordt door zich over te geven. Maar vollediger. Omdat ze niet langer alleen haar hoofd inzet om zichzelf te beschermen.’
Ze knikte, ook al kon hij het niet zien.
‘Mag ik je nemen zoals je daar nu ligt?’ vroeg hij.
Haar antwoord kwam zonder aarzeling. ‘Ja. Neem me. Maar voel me ook.’
‘Maar eerst moet je nog je stopwoord kiezen,’ zei Jens.
‘Grenspaal,’ zei Hedy die kennelijk haar keuze allang had gemaakt.
‘Okay, alleen na grenspaal stop ik.’
En toen bewoog hij. Geen haast, geen show. Alleen zijn lichaam dat het hare vond — niet om het te bezitten, maar om het aan te raken waar het zich had blootgegeven.
Ze voelde zijn blik op haar rug. Niet hongerig. Niet jagend. Maar geconcentreerd. Als iemand die wist wat hij in handen had en zich niet hoefde te haasten.
Zijn hand streek langs haar schouderbladen, gleed langzaam naar haar onderrug. Zijn vingertoppen tekenden cirkels boven haar bilspleet, nauwelijks voelbaar.
‘Goed zo,’ zei hij. ‘Blijf zo.’
Zijn stem was kalm. Het was geen bevel of vraag. Maar iets daartussenin. Hij stak zijn middelvinger in zijn mond om het vochtig te maken en streek er daarna mee over haar schaamlippen om vervolgens tot aan zijn tweede vingerkootje in haar kut te gaan en haar daar kort te masseren.
Ze hield haar hoofd laag en inhaleerde scherp toen hij haar daar met zijn vinger penetreerde. Haar knieën stonden iets uit elkaar, haar billen licht geheven. Ze voelde haar kut nat worden bij de gedachte dat hij haar zo gebruikte. Zó kende ze zichzelf niet.
Zijn vingers gleden vervolgens langs haar dijen, omlaag richting haar knieën en toen weer terug naar haar schaamlippen. Hij streek erlangs zonder te duwen, verzamelde wat vocht en bracht het langzaam omhoog, over haar clitoris. Eén keer. Toen niets.
Ze wilde bewegen, maar bleef onbeweeglijk in dezelfde houding op bed zitten terwijl er rillingen door haar lichaam liepen.
Wat doet hij met me… waarom wacht ik op toestemming?
Hij boog zich voorover, zijn adem tegen haar onderrug. Terwijl hij haar onderrug zachtjes kuste zei hij: ‘Je voelt warm aan. En open. Maar ik wil dat je het zegt.’
Ze aarzelde.
‘Zeg wat je wil,’ zei hij, ‘als je het wil.’
Haar stem trilde nauwelijks hoorbaar. ‘Ik wil dat je me neemt.’
‘Ik hèb je al genomen. Zeg het duidelijker.’
‘Ik wil dat je me neukt. Hard en zonder genade. Nu.’
Ze hoorde hoe hij zijn broek losmaakte. Geen haast. Geen spektakel. Alleen het ritme van iemand die deed wat nodig was.
Toen voelde ze hem tegen haar aan. Zijn eikel gleed langs haar opening, traag, nog niet naar binnen. Hij liet haar voelen waar hij was, maar wachtte.
‘Ben je er klaar voor?’
‘Ja,’ zei ze, ‘neuk me, alsjeblieft!’ Kort, bijna smekend.
Hij duwde langzaam in haar. Eén beweging, diep. Ze ademde scherp in, haar handen grepen de sprei onder haar. Niet van pijn. Maar van de omvang van wat zich voltrok, in haar lichaam, in haar hoofd.
Hij hield stil, diep in haar. Een seconde. Twee.
‘Goed zo,’ fluisterde hij. Zijn hand lag op haar rug. ‘Laat het maar gebeuren.’
Toen begon hij te bewegen. Traag en diep. Elke stoot aanvankelijk met beheersing. Ze voelde zich opgevuld. Niet alleen lichamelijk. Maar alsof iets in haar eindelijk op zijn plek werd geschoven.
‘Dit is geen toeval of spel. Dit is waar ik naar verlangde zonder het te weten.’
Zijn heupen klapten zacht tegen haar billen. Haar kut was nat, warm, gulzig. Ze duwde niet terug. Ze onderging. En daarin zat een vrijheid die haar tegelijk beangstigde en bevrijdde.
‘Je bent stil,’ zei hij. ‘Wat voel je?’
‘Alles. Alles tegelijk.’
Hij greep haar heupen steviger vast en versnelde zijn beweging. Niet wild. Niet bezeten. Maar met een kracht die haar diep raakte.
Ze kreunde nu. Geen woorden. Alleen klanken die ze niet herkende als de hare. Ze voelde innerlijk een wervelstorm aan verschillende dingen, sommige herkenbaar, sommige vreemd, maar allemaal overweldigend.
Zijn stem was laag. ‘Ik voel je lichaam. Hoe jij het geeft. Het is prachtig.’
Ze voelde haar wangen nat worden. Ze wist niet of het zweet was, of tranen van geluk.
En ze gaf zich over. ‘Oh, mijn god!’
Haar climax kwam, onverwachts en met een kracht die ze niet eerder had ervaren. Haar lichaam schokte en verkrampte. Haar ogen draaiden helemaal weg, haar mond half geopend, een spoor van speeksel op haar lippen. En daarna: totale verslapping en met laatste kreun viel ze voorover op bed, met zijn pik nog in haar. Helemaal van de wereld.
Pas toen ze na enkele minuten weer terugkwam op aarde, voelde ze zijn handen nog op haar heupen, terwijl haar voorhoofd rustte op het laken. Haar ademhaling kwam schokkerig, alsof haar lichaam zich nog aan het herinneren was wat er net was gebeurd. Hij bewoog niet. Zijn lichaam lag tegen het hare, zacht, warm en steunend.
Pas na een halve minuut trok hij zich voorzichtig terug. Niet abrupt, maar alsof hij haar niet wilde wekken uit een slaap. Ze voelde zich leeg en vol tegelijk.
Hij ging naast haar liggen, op zijn zij, één hand losjes op haar onderrug. Niet bezitterig, niet beschermend. Alleen daar. Zij bleef liggen zoals ze lag, haar hoofd iets gedraaid naar hem toe. De kamer was stil.
‘Ben je oké?’ vroeg hij zacht.
Ze knikte, traag. Haar stem kwam pas later. ‘Ja. Maar ik weet niet wat er met me gebeurde.’
‘Je gaf je over.’
Ze keek hem aan. Zijn gezicht was kalm, bijna onderzoekend. Geen trots. Geen bezorgdheid. Alleen aanwezig.
‘Het was alsof… ik eruit stapte. Uit mijn denken. Mijn lijf nam het over.’
Hij streelde haar onderrug. ‘Dat is geen verlies van controle. Dat is vertrouwen.’
Ze slikte. Niet emotioneel, maar bedachtzaam. Haar stem klonk hees. ‘Ik ben nooit zo ver gegaan.’
‘Ik wel,’ zei hij. ‘Maar nooit met iemand zoals jij.’
Ze keek op. Haar blik was scherp, al lag haar lichaam nog loom. ‘Iemand zoals ik? Hoe bedoel je dat?’
‘Bovengemiddeld intelligent. Zelfstandig. Ideologisch gevormd. En toch… bereid om je over te geven. Niet als overgave aan mij, maar aan iets in jezelf.’
Ze zweeg. Zijn woorden klonken niet neerbuigend. Maar ze raakten iets.
‘Dat is precies het probleem,’ zei ze. ‘Mijn hele denken is gebouwd op autonomie. Gelijkheid. Onafhankelijkheid. En dan… dit.’
‘Alsof het niet samen kan gaan?’
‘Het wringt. In mijn hoofd is het verraad. Maar in mijn lijf… was het thuiskomen.’
‘Misschien gaat de feministische beweging wel uit van de verkeerde premissen waardoor jij in een spagaat bent terechtgekomen.’
‘Hoe dat zo?’
‘Zoals ik de ontwikkeling van de leerstellingen van het feminisme door de eeuwen heen heb ervaren, èn zoals we vandaag tijdens onze groepsdiscussie eigenlijk ook hebben kunnen vaststellen, gaat het feminisme uit van een soort van samenzwering van alle mannen tegen de vrouwen in het algemeen, een samenzwering van het patriarchaat, wat dat laatste ook moge zijn.’
Hij streelde haar arm. ‘Maar misschien is er geen tegenstelling. Alleen een grens die te lang door zowel mannen als vrouwen als absoluut is gezien. En de man als groep bestaat helemaal niet, net zo min als de vrouw als groep. Toegegeven, er zijn machtige mannen maar die zijn getalsmatig veruit in de minderheid, èn dan heb je de rest van de mannen die zich in net zo’n onmachtige situatie bevinden als de meeste vrouwen.’
Ze trok de deken iets over haar borst, niet uit schaamte voor haar lijf, maar alsof ze even ruimte wilde maken voor zichzelf.
‘Het feminisme heeft zich afgezet tegen de man als sociale constructie. Daardoor zijn posities ontstaan die vrouwen, en zeker vrouwen zoals jij, met een geschiedenis in die beweging, gevangen houden tussen ideologie en het eigen gevoel. Het creëert een conflict dat er van oorsprong misschien niet eens was. Maar dat zich nu afspeelt in het publieke debat, aan de keukentafel, in de echtelijke sponde… of tijdens retraites zoals deze.’
Hedy keek hem aan met een frons op haar gezicht.
‘Ik heb altijd gedacht dat als je toegeeft, je terrein verliest en je stappen terugzet in plaats van vooruit. Maar jij hebt mijn ruimte niet ingenomen. Jij was er alleen.’
Ze voelde een lichte huivering langs haar ruggengraat, niet van kou, maar van herkenning. Zonder erbij na te denken legde ze haar hand op zijn borst, alsof ze iets wilde tegenhouden dat al lang gebeurd was.
‘En jij liet mij toe,’ zei hij. ‘Dat is niet onderwerping. Dat is richting geven en een bewuste keuze maken.’
Ze knikte langzaam. ‘Zou je dat ook gezegd hebben als ik niet was klaargekomen?’
Hij glimlachte. ‘Dan was het een andere avond geworden. Maar geen mindere. Want dan was jij nog steeds jij geweest.’
Ze draaide zich op haar rug en staarde naar het plafond. Haar stem was bijna een fluistering.
‘Misschien is vrijheid… kunnen kiezen aan wie je je overgeeft. En wanneer. En hoe lang. Of je nu een man bent of een vrouw. Maar dat jij altijd degene bent die je eigen spelregels bepaalt.’
‘Dat klinkt als de meest zuivere vorm van feminisme die ik ken,’ zei hij zacht.
Zij lachte toen. Echt. Geen ironie, geen defensie.
‘Misschien moeten we dat maar opschrijven,’ zei ze. ‘Voor Scriptum Est Silentium.’
De volgende ochtend begon Hedy de derde dag van de literaire retraite met een onverwachte helderheid. Alsof het weer had geweten dat er iets fundamenteels gewijzigd was. Hedy werd wakker vóór haar wekker, met een lichaam dat zich niet afgemat voelde, maar eerder doordrongen van energie. Alsof de nacht niet alleen rust had gebracht, maar veel meer had teruggegeven.
Ze bleef een tijdje liggen. Jens was al weg, discreet, zoals hij met haar naar haar kamer was gekomen. Geen briefje, geen spoor, behalve de afdruk van zijn hoofd op het kussen naast het hare. Dat was voldoende. Ze rekte zich uit, traag en zonder doel, en voelde hoe haar huid haar weer toebehoorde. Niet alsof iets van haar was afgenomen, maar alsof ze iets had toegestaan wat haar vollediger maakte.
Toen ze opstond, was het huis stil. Nog geen stemmen op de gang, geen voetstappen boven haar. Alleen het geluid van de verwarming die aansloeg. Ze waste zich, trok een trui aan die losjes om haar heen viel en keek in de spiegel zonder oordeel.
Er was een nieuwe dag. En ze wist: er zou worden geschreven, gepraat en gegeten. Maar tussen alles door zou er een andere stroom lopen. Tussen haar en Jens. Onuitgesproken, misschien. Maar onontkoombaar aanwezig. De derde dag verliep gestructureerd en doelgericht. De groep boekte vooruitgang: teksten kregen vorm, voorstellen werden aangescherpt en het wederzijds begrip groeide.
De avond en nacht brachten ze beiden weer samen door, maar toen op zijn kamer. Ze gingen wat verder in het spel, zij wilde de grenzen opzoeken van haar onderwerping en vroeg hem om haar verder te leiden, om haar te raken op de grens van wat ze kon dragen. Ze wilde weten hoever ze kon gaan in haar overgave, in het loslaten van controle.
En ze gingen, samen, tot aan de rand. Totdat ze bijna haar grenspaal had bereikt. Zij voelde zich daarna vrij, ontladen en kalm. Hij, op zijn beurt, vond langzaam vertrouwen in zijn rol als dominant.
Het ochtendlicht viel zacht op het houten bureau in haar kamer. Hedy zat al aangekleed op de rand van het bed, haar haren los, een kop koffie tussen haar handen. Ze had zich niet gehaast. Ze was stil uit zijn kamer vertrokken, een lichte kus op zijn wang achterlatend en de woorden: “Tot straks, beneden.” Geen belofte of verwachting. Alleen rust, want ze voelde zich vrij, ontdaan van twijfel. Niet als iemand die had gewonnen, maar als iemand die niet langer hoefde te vechten.
Ze was lang blijven zitten in die houding. Niet uit verwarring, maar om na te voelen. Haar lichaam voelde anders, niet moe of anderszins bezet. Maar open, alsof iets was verplaatst zonder dat het verdwenen was. Ze dacht aan haar moeder, aan de eerste keer dat ze tegen haar had gezegd dat ze zichzelf nooit aan een man zou geven. “Je bent een denker,” had haar moeder toen gezegd. “Maar vergeet niet dat je ook een lichaam hebt.” Ze had dat toen weggewuifd. Nu begreep ze wat er bedoeld werd.
Beneden zat Jens aan de lange leestafel met een opengeslagen boek voor zich. Zijn gezicht was ontspannen, alsof hij niets hoefde. Ze schonk zichzelf koffie in, groette een paar anderen die hun koffers al in de gang hadden gezet, en ging bij hem zitten.
Ze zeiden even niets. Hun benen raakten elkaar onder tafel. Niet opzettelijk, maar ook niet toevallig.
‘Hoe voel je je?’ vroeg hij, terwijl hij haar even aankeek.
‘Alsof ik een stuk teruggevonden heb dat ik kwijt was. Of waarvan ik dacht dat ik het moest verbergen.’
Hij knikte, alsof hij het antwoord al kende. ‘Dat stuk paste precies.’
Ze lachte zacht. Niet uit verlegenheid, maar uit mildheid voor zichzelf.
‘En jij?’ vroeg ze.
‘Ik voel me rustig. Alsof ik iets gedaan heb wat klopte. En dat komt niet vaak voor.’
Ze dronken hun koffie zwijgend verder. Geen gêne, geen herhaling. Alleen aanwezigheid.
Rond het middaguur liep het verblijf langzaam leeg. De eerste taxi arriveerde, koffers rolden over het grindpad. De deelnemers wisselden mailadressen uit, sommigen omhelsden elkaar, anderen knikten alleen. Hedy en Jens liepen samen naar buiten, elk met een kleine weekendtas in de hand. Geen van beiden had haast. Op het bospad richting de hoofdweg was het stiller dan de dagen ervoor.
‘Weet je al wat je gaat schrijven voor de stichting?’ vroeg Jens.
‘Ik dacht aan een essay over ambiguïteit. Over wat het betekent om vrouw te zijn en te verlangen naar iets dat niet in de leer past.’
‘Ik hoop dat je dat woord expres gebruikt.’
‘Natuurlijk. Je weet hoe ik denk over leerstellingen,’ zei ze met een kleine grijns.
Hij zweeg, maar zijn hand raakte de hare even. Geen voorstel, geen claim. Alleen een gebaar van herkenning.
Bij de bushalte stonden twee anderen al te wachten. De bus kwam over vijf minuten. Ze zouden daarna elk een andere trein nemen — zij naar Utrecht, hij richting Groningen.
‘Mag ik je bellen als ik daar behoefte aan heb?’ vroeg hij, zonder omhaal.
Ze knikte. ‘En ik jou?’
‘Altijd.’
Ze stond recht, haar jas al dichtgeknoopt. De lucht rook naar regen, maar er viel niets.
‘Je hebt iets opengebroken bij me,’ zei ze.
‘En jij hebt het toegelaten.’
Ze keken elkaar aan, langer dan een gewone blik toestaat op de laatste dag van een werkweek.
‘Geen beloftes,’ zei ze.
‘Geen druk,’ antwoordde hij.
Toen de bus de hoek om kwam, stapten ze in zonder nog iets te zeggen. Hij nam plaats voorin, zij achterin. Maar hun ogen zochten elkaar nog één keer door het gangpad heen.
Niet om afscheid te nemen. Maar om iets te markeren dat pas net begonnen was.
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10