Door: Jefferson
Datum: 13-10-2025 | Cijfer: 9.5 | Gelezen: 314
Lengte: Lang | Leestijd: 28 minuten | Lezers Online: 1
Lengte: Lang | Leestijd: 28 minuten | Lezers Online: 1
Het Ritueel
Jesper had moeten blijven. Ze had het hem gezegd, streng en helder, zonder ruimte voor discussie. En toch zat hij nu op zijn knieën, in het duister van een zijgang, zijn hand rustend op de koude muur terwijl hij zijn adem inhield. De deur was niet op slot geweest. Misschien was dat haar fout. Of haar test. Hoe dan ook—hij had hem opengeduwd, langzaam, met een soort schuldgevoel dat meteen verdrongen werd door een veel sterker gevoel: nieuwsgierigheid. Of misschien iets daaronder. Iets onverklaarbaars. Een drang, een lokroep bijna, die hem naar buiten trok. De nacht lag als een zilveren deken over het dorp, stil en onaards. Alles baadde in het maanlicht, dat zo fel was dat het leek alsof de zon net onder de horizon stond. De lucht tintelde. De kou kroop onder zijn trainingsbroek, maar hij voelde het nauwelijks. Er gebeurde iets.
Hij hield zich laag, haast kruipend langs de randen van het pad, totdat hij de tempel zag. Aan de rand van het dorp rees de enorme holle boom op als een donkere kathedraal, open aan de bovenkant, het bladervlak als een rand om een cirkelvormig hemels venster. Er liep een zacht paadje naartoe, nauwelijks zichtbaar, en Jesper volgde het tot aan de tempelmuur. Daar vond hij, verstopt achter een gordijn van klimop en bast, een smalle opening. En daarachter—stenen treden, opgaand in een spiraal. Een trap. Hij aarzelde geen moment.
Boven aangekomen, knielde hij neer bij een uitgehouwen vensteropening in de muur. De stenen waren ruw en vochtig. Maar toen hij naar beneden keek, vergat hij alles.
Onder hem stroomde de maanbron—een ondiepe, cirkelvormige vijver, ingebed in witte, gladde stenen. Het water gaf licht. Echt licht. Zachtblauw, alsof de maan zelf zich hier had opgelost in vloeibare vorm. Er dreef damp van af, een nevel die zich sierlijk vermengde met het maanlicht dat door het bladerloze dak scheen. Rondom de bron stonden ze: de vrouwen van Thalrassil’s Schaduw.
Jesper hield zijn adem in.
Ze stonden in een halve cirkel, zwijgend, hun hoofden gebogen. Elke vrouw droeg een gewaad dat tot aan haar enkels reikte, van zachte, golvende stof. Geen twee gewaden waren hetzelfde. Hij zag diepe blauwtinten, paars dat in zilver overging, mosgroen, maanwit—allemaal versierd met patronen, kralen, stiksels die iets persoonlijks uitstraalden. De sluiers over hun hoofden waren transparant, dun als spinrag, en bewogen als ze ademden. Het was niet somber. Eerder… verheven. Alsof hij naar een koor van engelen keek, elk geworteld in aarde en natuur, maar strevend naar iets hogers.
Ze bewogen nauwelijks. Alleen de ademhaling van hun borstkassen gaf leven aan het beeld. En hun handen—gevouwen voor hun lichamen, of rustend op de plooien van hun gewaden. Hun voeten waren naakt. Ze stonden op het koude steen alsof het niets was. Alsof het deel was van het ritueel. En misschien was dat ook zo.
Toen begonnen ze te neuriën. Geen melodie zoals Jesper die kende. Geen liedje. Het waren klanken. Hummend, gedragen, zacht. Het leek wel alsof de lucht meezong. De bomen. De bron zelf. Alles resoneerde. Jesper voelde het trillen in zijn borst. De haren op zijn armen kwamen overeind. Er was geen dans, geen grote beweging. Alleen deze geluiden. En de verwachting. Hij voelde het—deze vrouwen wachtten. Op iets. Iemand.
Zijn ogen gingen weer naar de bron. In het midden rustte een klein verhoogd platform, nog leeg. Er stond niets op, geen altaar, geen kaarsen, niets. En toch voelde het belangrijk. Een middelpunt. Een brandpunt. Of het einde van iets. Of het begin.
Hij kon zich niet bewegen. Alleen kijken.
Tot de mist zich in het duister achter de vrouwen begon te verschuiven.
De verstilde, ijle lucht in de tempel trilde ineens – niet hoorbaar, maar voelbaar, alsof alle moleculen tegelijk één stap achteruit deden. Jesper, half liggend op de ruwe richel van de tweede verdieping, voelde het diep in zijn borstkas: een druk, een aankondiging. En toen zag hij ze. Twaalf donkere gestaltes verschenen uit de corridor aan de noordzijde, waar het maanlicht niet reikte. Ze waren er al in het dorp, maar pas nu betraden ze de heilige ruimte, alsof ze precies op dit punt in de tijd mochten bestaan. Hun gewaden – zware, vloeiende lagen nachtblauw en dieppaars – glansden hier en daar, waar zilverdraad geometrische patronen tekende. Onder de capuchons staken lange, paarsgetinte elvenoren uit: onmiskenbaar mannelijk, groter, forser dan alles wat hij tot nu toe aan nachtelven had gezien. Ze liepen synchroon: twaalf voetstappen, twaalf hartslagen, één zwijgende orde.
Jesper kneep zijn vingers om de rand van het stenen venster. Hij was dichter naar voren geschoven dan hij van plan was, buik plat op de vloer, schouders gespannen. Een deel van hem wilde zich terugtrekken – dit voelde onmiskenbaar als iets verboden – maar iets groters trok hem vooruit. Nieuwsgierigheid, zeker. Maar ook een echo van het vreemde, zwoele magnetisme dat sinds zijn aankomst in de lucht hing. Hij merkte dat zijn adem kort en oppervlakkig ging; in zijn broek klopte een pijnlijke erectie die hij niet durfde te verleggen uit angst geluid te maken.
Beneden hielden de vrouwen het gehum in als iemand die plots beseft dat ze al te lang hardop heeft gebeden. Gewaden – elk uniek, rijk versierd met kralen, borduursel en kleine schelpen – ritselden als bladeren toen knieën de steen raakten. Een golf van devotie rolde door de kring: enkele vrouwen kromden hun ruggen in een soort buiging, anderen reikten met gespreide vingers naar het maanlicht, sommigen beefden zacht maar hoorbaar. Jesper zag twee, drie schouders schokken – tranen? Hij wist het niet. Hij wist alleen dat dit alles tegelijk extatisch en plechtig voelde, een mix die hemzelf verwarde: waarom voelde zijn lichaam deze geladen hitte terwijl zijn hoofd alleen vragen schreeuwde?
De mannen zetten hun laatste stappen en verdwenen achter de rij van twaalf standbeelden: imposante, perfect gebeeldhouwde mannelijke figuren, slechts iets groter dan zijzelf. Vanuit zijn hoogte zag hij pas duidelijk de constructie: aan de achterkant van elk beeld gaapte een verticale opening. Geen deuropening – eerder een koker, een holte op kruishoogte die naar binnen leidde. De plechtige nachtelven stapten erachter, alsof ze in de beelden absorbeerden. Jesper zag capuchons verdwijnen, gewaden die net nog licht hadden gevangen, plots opgeslokt door schaduw. Hij hoorde geen woorden, geen klik van deuren. Het was alsof de beelden hen verslonden.
Een rilling kroop over zijn ruggengraat. Zijn verstand wilde nog niet meewerken, maar zijn instinct fluisterde al wat hier miste aan het marmer: het kruis. Die openingen… Zijn mond werd droog. Hij dwong zichzelf te blijven kijken. Zijn erectie pulseerde, niet alleen van opgewondenheid; er zat ook angst in, iets dat leek te schreeuwen: je hoort dit niet te zien.
Beneden veranderde de opstelling nauwelijks – alleen de spanning verdichtte. De vrouwen wachtten nu elk voor hun beeld. Hun sluiers bewogen op hun ademhaling; onder de dunne stof zag hij af en toe een snelle keelzwelling, gespannen handen die in de plooien knepen. Het maanlicht legde een zilveren laag over hun verborgen gezichten. Hij zag dat Shandris niet bij hen stond: zij bevond zich in de zijkamer, haar silhouet half zichtbaar achter een gecoördineerde sluier van ranke pilaren. Ze keek toe. Haar rug recht, haar handen geklemd in de mouwen, maar haar schouders vertelden iets anders: een spanning die hij sinds die eerste nacht in haar niet had gezien.
Jesper slikte. Een zacht klotsen klonk beneden – de maanbron lichtte nu sterker op, alsof het water reageerde op het zwijgen. Het blauw in het water diepte uit tot bijna wit; damp kroop loodrecht omhoog en leek licht te verspreiden in de open tempelruimte. Het rook ineens naar vochtige steen en iets metaalachtigs, zoals nat brons. Hij ademde het in, proefde een zweem zout en iets zoets wat zijn tong prikkelde.
Waarom waren er twaalf mannen en meer vrouwen? Hoe werd de volgorde bepaald? Een plots beeld flitste door zijn hoofd – de mannen achter de beelden, hun lichamen half verstopt, een hongerige leegte in het marmer precies waar… Hij voelde een huivering langs zijn dijen. Ergens diep voelde hij zich verontreinigd door zijn eigen opwinding, maar het was onvermijdelijk. Deze plek, dit ritueel, leek gebouwd op het mengen van devotie en lust, alsof die twee nooit gescheiden hadden mogen worden.
Hij forceerde zichzelf om langzamer te ademen, bang ontdekt te worden door alleen al het hameren van zijn hart. Toch kroop hij nog dichter naar de richel, neus bijna boven de rand. Hij wist dat wat hierna kwam alles zou veranderen – voor hem, voor haar, voor dit dorp. Maar hij kon niet weg. Hij moest weten wat er ontbrak aan dit ritueel – en waarom de afwezigheid van één mannelijke buitenstaander er zo veel toe leek te doen.
Jesper slikte nogmaals, het geluid te luid in zijn eigen oren. Beneden grepen de vrouwen hun sluiers tussen duim en wijsvinger, alsof ze zich op hetzelfde moment bewust werden van hun adem. De stilte was zo vol dat ze haast voelbaar golfde tegen de binnenkant van zijn schedel. Hij zag hoe de eerste vrouw haar kin hief – nog geen centimeter, maar genoeg. In het maanlicht glansde de trilling op haar lip. En hij begreep dat het exacte moment, het moment dat dit hele mechanisme in werking zou zetten, nog maar een ademtocht van hem verwijderd was.
De stilte brak niet; ze werd zwaarder, dichter, tot iedere ademhaling klonk als een schending. Beneden verlieten de vrouwen hun cirkels. Niet in rij, niet op commando—elke nachtelvin koos simpelweg het dichtstbijzijnde beeld, als water dat vanzelf laagte zoekt. Gewaden streek langs enkels, kralen tikten zacht. Eén voor één knielden ze op de blanke steen, knieën precies op de maanbleke lijnen die om elk voetstuk waren geëtst. Handen gevouwen in de schoot, rug recht, gezicht schuin omhoog … wachtend.
Aan de achterzijde van ieder beeld werd de opening plots gevuld door vlees: een zwellende, paarstintige fallus drong naar voren, wortelbreed, eikel glanzend als gepolijst obsidiaan in het maanlicht. Jesper hapte naar lucht; hij voelde zijn stijve tegen de stof bonken, pijnlijk en vochtig. Meer zag hij niet van de mannen—het gebeeldhouwde lijf van marmer maskeerde alles behalve die ene, missende lichaamsdeel. Het paste huiveringwekkend precies, alsof steen en vlees ooit uit dezelfde mal waren gegoten.
Een eerste vrouw trilde zichtbaar; haar schouders schokten op het moment dat de eikel enkele centimeters boven haar lippen kwam. Ze bleef roerloos zitten, ademde scherp in en legde haar tong zonder aarzeling tegen het koele marmer onder de schacht. Een verstikte kreet – bijna een snik – ontsnapte haar toen het eerste straaltje melkachtig zaad op haar voorhoofd viel. Het licht van de bron ving de druppel, liet hem opglimmen als een parel. Het bleef liggen, traag uitvloeiend langs haar neusbrug, terwijl ze zacht hees inademde en haar ogen sloot.
Die ene uitstorting was het startsein. Elders spanden dijen, bogen hoofden. Twee vrouwen links kregen tegelijk de volle, zware straal over hun sluier; witte banen tekenden grillige patronen over blauw en violet textiel en dropten in dikke draden op de blote sleutelbeenderen eronder. Hun gewaden schokten op het ritme van hun adem: nauwelijks geluid—alleen korte, naar binnen geslikte kreten, alsof elk geluid hen strafbaar maakte. Jesper zag vingers die zich in de plooi van stof klemden, ruggen die hol trokken, dijen die onwillekeurig knikten. Het ritme was persoonlijk; niemand wachtte op de ander om te ontvlammen. Wie kwam, kwam. Wie nog wachtte, beefde in eigen tempo.
En steeds—zodra het marmer natglansde en de huid wit gespetterd was—kwam er een stille wisseling. Een vrouw schoof op handen en knieën achteruit, liet het zaad gewoon druipen op borst en buik; een volgende vulde haar plaats zonder oogcontact, zonder woorden. De mannen bewogen nergens zichtbaar mee: de fallus bleef uitsteken, soms pulserend, soms slap na de ontlading maar al snel weer zwellend, klaar voor de volgende vrouw. Wanneer het sperma opdroogde, kleurde het melkachtig mat. Het bleef zitten als een zegenmerk—tot het wassen, besefte Jesper, tot de bron hen reinigde.
Hij slikte. Zijn eigen adem was rauw; schaamte bestond niet meer, slechts een gloeiende honger die zijn onderbuik deed branden. Onder hem, één verdieping lager, stond Shandris half in het donker achter een ranke pilaar. Haar gewaad—dat zijden, bijna doorzichtige kleed—lichtte op alsof het water uit de bron in stof was veranderd. Ze woelde niet met haar handen, maar haar voeten verplaatsten zich onrustig, heen en weer. Jesper zag het trillen van haar ademhaling in de dunne stof over haar ribben. Elke eruptie beneden deed haar kin een fractie zakken, alsof zij de golf in haar eigen lijf voelde. Soms fluisterde ze—woorden die in het geruis van damp verloren gingen. Jesper ving slechts flarden: “te vroeg… zo sterk … ik moet …” Dan beet ze op haar lip en dwong zichzelf stil te staan.
Beneden tekende het ritueel zich verder in steeds wittere sluiers, steeds zwaardere adem. De bron gloeide feller; het licht likte aan marmer, aan huid, aan sperma, tot alles leek te ademen. Jesper voelde een druk achter zijn ogen, een bijna duizelende gewaarwording van machteloosheid én honger. Wat was de rol van Shandris? Waarom keek zij alleen maar toe, opgejaagd als een dier dat zijn eigen kooi voelt verschuiven?
Een laatste vrouw nam plaats voor het vijfde beeld; de straal die haar trof spatte in dikke druppels tegen haar wang, spetterde op haar hals en borsten. Ze huiverde heftig, zakte een ogenblik op haar hielen, ving zichzelf op, kroop achteruit. Overal lagen parelende spatten als dauw. Nu, pas nu, begon het gehum weer—maar gedempter, ruwer, als nablussen van hitte. Jesper ademde in sync mee, hart bonkend, vlees pijnlijk. Hij wist alleen: het was nog niet voorbij. Want beneden, achter de pilaar, zette Shandris een stap naar voren—haar ogen donker, lippen vochtig, adem gejaagd.
Zij was de laatste.
En hij, onzichtbaar boven haar, kon niets doen behalve kijken en branden van vragen die het marmer nooit voor hem zou beantwoorden.
De spanning in de tempel leek met één uitademing weg te zakken toen de laatste vrouw achteruitkroop, haar sluier doorweekt van het glinsterend witte vocht. In een stille stoet bewogen de ondergespoten vrouwen naar de maanbron, hun gewaden plakkend aan rug en dij. Daar, onder de koele, melkblauwe schittering, lieten ze zich op de knielbankjes zakken en schepten water over gezicht, hals en haar. De lichtgevende druppels zaad gleden uit hun sluierplooien, losten op in de bron en doofden hun zilver op het moment dat het met het heilige water vermengde. Terwijl ze wasten, fluisterden sommigen — geen woorden die Jesper kon verstaan, maar zachte, ingehouden klanken met de timbre van opluchting. Een korte giechel uit één keel werd meteen door een buurvrouw gesmoord met een hand op de arm; toch bleef er een fonkeling van ontspanning in hun ogen hangen, alsof een storm eindelijk geluwd was.
Het marmer voor de beelden was inmiddels bespat, maar de fallussen waren verdwenen; de openingen gaapten leeg en donker, alsof het vlees dat zojuist leven had uitgestort nooit had bestaan. Jesper, op de richel, veegde zweterig haar uit zijn ogen. Zijn erectie was nog altijd pijnlijk hard; het ritueel had hem verhit, verwart, uitgeput. Maar het was niet klaar, dat voelde hij aan de elektrische tinteling in de lucht — aan het factum dat Shandris nog niet had bewogen.
Een verborgen deur in de achterwand schoof met nauwelijks hoorbaar schuren open. Daaruit kwam een stoet van dezelfde gesluierde mannen tevoorschijn, één pas achter elkaar, als soldaten die hergroeperen. Ze waren nu niet meer verscholen achter marmer maar wandelden in het zwakke maanlicht van een smalle gang die parallel liep aan de tempelwand. Vanuit zijn hoogte zag Jesper hoe ze zich rond een klein platform vormden — een verheven nis, een niveau boven de bron maar onder de open hemel. Shandris stond daar al, haar ceremoniële jurk licht trillend om haar heupen, haar handen in elkaar gestrengeld voor de lage boog van haar middel. Twaalf mannen, cirkelvormig om één vrouw.
Hun gewaden golfden open toen ze stilhielden; Jesper voelde zijn keel schrapen bij het zien van diezelfde paarse, dikke penissen, nog druipend of glansnat alsof het vorige orgasme nooit had plaatsgevonden. Vergelijkbaar in omvang, maar elk subtiel anders van vorm — een ovale eikel hier, een dikkere ader daar. Het beeld was haast surreëel: twaalf staven vlees die als zwaarden op rij aan een ritueel deelnamen.
De hoogste van de mannen — hij droeg een miniem zilveren patroon op de zoom van zijn kap — trad half een stap naar voren. Zijn stem was laag; Jesper hoorde slechts flarden echo door de koepel: “Staat … dorp … magie … verstoord?” Shandris’ schouders verstijfden. Ze antwoordde, even zacht — Jesper kon het niet verstaan, maar haar toon was laag en bijna berustend. Een tweede vraag: “… mensen gezien …?” Ze aarzelde, net een fractie. Haar blik flitste onwillekeurig naar de duisternis, niet hoog genoeg om Jesper te verraden maar genoeg om bezorgdheid te tonen. “Nee,” klonk het daarna, iets krachtiger. De mannen bewogen niet; slechts hun zware adem klonk kort, gezamenlijk, alsof ze haar woorden wogen. Uiteindelijk knikte de voorste langzaam. Alsof een teer akkoord was uitgesproken.
Shandris liet haar handen los, boog haar hoofd en zakte door haar knieën. De zijden jurk waaierde open rond haar dijen, de splits toonden paarsblauwe huid tot ver boven haar heup. Haar mantel lag als een halo op de steen. Ze vouwde haar handen open op haar bovenbenen, schouders naar achter, kin omhoog — precies zoals de andere vrouwen hadden gezeten, maar haar houding was beheerster, plechtiger. Het bevel was niet uitgesproken; het ritueel kende geen woorden op dit punt. Toch stapte de kring van mannen tegelijk dichterbij, tot hun gewaden de plooien van haar jurk raakten.
Eén begon te pompen, kalm, voor haar gezicht — de eikel zwol en glom. Jesper, ademloos, voelde zijn stijve een schok geven; hij betrapte zijn hand op het willen verplaatsen van de pijnlijke spanning en dwong zich stil te blijven. Die eerste straal trof Shandris hoog op haar voorhoofd; zacht wit spatte uit tot aan haar slapen, gleed over haar neusbrug en drupte langs haar lippen. Haar borst rees zichtbaar. Een kort, scherp inademen, geen woord. Hijgend liet ze de warme vloeistof gewoon lopen, blikkend naar niets. Een tweede man trad naar voren, grote hand om zijn schacht, enkele snelle halen — hij kwam harder, witter, in lange strengen over haar rechterwang en sleutelbeen. Jesper zag de spieren langs haar hals trekken, haar dijen onwillekeurig aanspannen.
Zo ging het verder. Twaalf stoten extase, twaalf keer warm zaad. Sommige mannen streelden hun eikel vlak tegen haar lippen, lieten enkel druppels vallen, anderen spootten breed, gloeiend vloeibaar in haar haar, over de zilveren ketting die haar sleutelbeenderen sierde, tot aan de top van haar borsten waar stof zich donker kleurde. Bij elke climax klonk een hijgende zucht uit haar keel, steeds luider, tot het twaalfde orgasme haar hoofd achterover deed slaan en ze een lange, lage kreun niet meer in kon slikken. Haar jurk plakte als natte zijde aan ribben en buik, het witte vocht verzamelde zich in plassen in de plooi rond haar knieën.
Toen het stilviel — enkel zware adem, druipend zaad, maanlicht — bleef ze zitten. Jesper zag de trilling langs haar onderrug, een siddering die pas wegebde toen de mannen één voor één hun gewaad sloten en weer in stilte wegschuifelden naar de gang. Ze lieten haar achter op de koude steen, glanzend van melkachtig wit, hijgend als iemand die zelf twaalf orgasmes in haar buik voelde nabranden. Lange seconden droop er niets anders dan stilte en licht.
Pas toen de tempel zich helemaal leeg zong van voetstappen — de eerder gewassen vrouwen waren verdwenen naar hun huizen — duwde Shandris haar hand op het steen, krabbelde overeind. Ze liet haar jurk hangen, zelfs toen hij kletsnat op haar huid kleefde, en liep, wankel eerst maar snel herstellend, naar de maanbron. Jesper volgde elke beweging. Ze stapte in het water, knielde, schepte met beide handen het lichtgevende vocht over haar gezicht, haar borst, haar haar, terwijl slierten zaad als bleke slierten wegdreven in het blauwe licht en doofden. Haar adem kalmeerde. Haar rug kwam weer recht. Toen ze opstond, droop het heilige water in zilveren banen van haar huid — en er was geen spoor meer van wit, behalve in Jespers hoofd en in de pijnlijke puls in zijn eigen kruis.
De processie was voltooid. Maar voor Jesper voelde het alsof er iets veel groters net begonnen was.
De tempel liep leeg zoals een long die uitademt: één lange, geruisloze trek van zilverblauw licht, damp en echo’s van net verstorven stemmen. Alleen Jesper bleef nog, ineengedoken in de verharde schaduwen van het bovenvenster, zijn knokkels wit om de koude steen. Hij kon niet meteen weg; zijn benen weigerden mee te werken, zijn borst stond vol gestolde lucht. Onder hem gleed Shandris stil door het flauwe licht van de maanbron. Ze waste zich methodisch, elk gebaar beheerst, bijna streng voor zichzelf. Hij zag het water zacht van haar huid parelen, zag hoe het zwakke schijnsel rond haar borsten pulseerde wanneer ze ademhaalde. En hij wist: dit beeld zou nooit meer oplossen in de diepte van zijn geheugen. Het was te echt. Te ver voorbij alles wat hij thuis ooit op een scherm had aangeklikt.
Honderd vragen brandden in zijn schedel. Waar bén ik? Wat ís dit ritueel? Waarom mocht ik dat zien? Waarom voelt mijn lichaam alsof het in brand staat? Het vroor in zijn gedachtegangen, maar zijn onderbuik gloeide; zijn stijve puilde pijnlijk tegen de natte trainingsbroek, harder dan het ooit in zijn oude, veilige slaapkamer was geweest. Hij begreep nauwelijks de magie, de devotie, laat staan de regels hier — maar hij wist zeker dat een mens, een man, niet in deze tempel hoorde. Elke ademtocht waarmee hij bleef kijken, was een ademtocht richting gevaar.
Voorzichtig trok hij zich terug; de ruwe steen schuurde zijn borst, zijn elleboog schoot tegen een rand, maar hij hield elke kreet in. Hij volgde de spiraaltrap omlaag tot het gordijn van klimop, glipte eronderdoor en haastte zich gebukt tussen de grillige boomwortels. Hij voelde het maanlicht achter zich verdwijnen, voelde de coulisse van de nacht weer om zich sluiten. Pas in de smalle gang naast Shandris’ vertrek durfde hij te ademen, trillend tegen het hout, terwijl het laatste echo van stromend water hoog in de tempel nog nazinderde in zijn oren.
Binnen was het donker, stil. Hij liet de deur zacht in de sponning vallen, haastte zich naar het lage bedplatform en liet zich zonder nadenken op de ruwe deken vallen. Zijn hart bonkte nog. Zijn hand vond blindelings de pijnlijke bobbel, duwde het vochtige textiel omlaag, bevrijdde de kloppende warmte. Eén keer diep inademen — hij rook mos, hars, restjes citrus — en zijn vingers sloten zich om de staalharde schacht. Hij zou stil zijn. Niemand mocht iets horen. Hij dacht aan Shandris’ gezicht, glinsterend van zaad en maanwater, hoe haar borstkas had gejaagd, hoe haar jurk als natte zijde aan haar huid had geplakt. Het kostte hem drie, vier stroken; hij beet op zijn tong, sperma spoot heet in zijn hand. Hij begroef zijn gezicht in de deken om elke klank te smoren, bleef hijgend liggen, tranen prikten onverwacht achter zijn ogen. Maar zelfs nu, pas klaargekomen, voelde zijn lichaam geen rust. Een machtige na-gloed bleef in zijn onderbuik knetteren, klaar om elk moment weer op te laaien.
Shandris’ voetstappen in haar eigen onderkomen waren kort, snel. Ze rook nog steeds de reinigende mineralen van de bron op haar huid, maar er was iets anders mee teruggekeerd: hitte. Niet de kalme rust die normaal indaalde na het ritueel, maar een prikkelende restgloed die haar dijen en onderbuik deed tintelen. Het beeld van Jesper flitste op: hoe hij in het maanlicht had kunnen staan met die donkere, hongerige ogen. Had hij kunnen zien wat ze gedaan had? Wat ze had gevoeld? De gedachte brandde tegelijk als schaamte en zoete spanning. Ze legde haar jurk neer, gleed naakt in bed. Haar vingers vonden hun weg door het zachte spoor van haar eigen vocht, omhoog naar de gladde, nog steeds brandende plek tussen haar benen. Eén zachte aanraking was genoeg; haar rug boog, een fluisterende naam ontsnapte haar keel — niet uitgesproken, maar gedacht, gestolen in het donker.
Haar vingers cirkelden zacht, dan steviger. Ze ademde gejaagd, maar bleef stil. Bij elke puls dacht ze aan twaalf zware lichamen, aan witte warmte op haar huid, maar vooral aan één paar menselijke ogen ergens boven haar, ongeoorloofd getuige. Beelden puilden in haar hoofd uit, vloeiden langs haar ruggengraat. Toen kwam ze, zacht maar hevig, met een korte, schokkende beweging. Ze lag stil, hand nog rustend tussen vochtige dijen, adem langzaam verstillend. Nog steeds gloeide het onder haar huid. Het ritueel had haar niet geleegd. Het had haar gevuld. Met iets nieuws. Iets gevaarlijks.
Aan de overkant van dezelfde muur lag Jesper, ogen groot in het plafond, hand plakkerig warm op zijn buik. Ook hij voelde het nazinderen, als een roffelende hartenklop langs elke zenuw. Hij dacht aan Shandris, wist niet of ze sliep, wist niet of ze het wist … maar voelde dat er nu een kabel onzichtbaar tussen hen liep. Dik van heimelijke kennis, van gedeelde hitte.
Ze waren allebei stiller geworden, maar niets was opgelost. Er was iets geopend, niet gesloten. En hoewel beiden nu roerloos lagen, elk aan een kant van dezelfde nacht, voelde het in hun lijven alsof de processie pas net echt was begonnen.
-
Hij hield zich laag, haast kruipend langs de randen van het pad, totdat hij de tempel zag. Aan de rand van het dorp rees de enorme holle boom op als een donkere kathedraal, open aan de bovenkant, het bladervlak als een rand om een cirkelvormig hemels venster. Er liep een zacht paadje naartoe, nauwelijks zichtbaar, en Jesper volgde het tot aan de tempelmuur. Daar vond hij, verstopt achter een gordijn van klimop en bast, een smalle opening. En daarachter—stenen treden, opgaand in een spiraal. Een trap. Hij aarzelde geen moment.
Boven aangekomen, knielde hij neer bij een uitgehouwen vensteropening in de muur. De stenen waren ruw en vochtig. Maar toen hij naar beneden keek, vergat hij alles.
Onder hem stroomde de maanbron—een ondiepe, cirkelvormige vijver, ingebed in witte, gladde stenen. Het water gaf licht. Echt licht. Zachtblauw, alsof de maan zelf zich hier had opgelost in vloeibare vorm. Er dreef damp van af, een nevel die zich sierlijk vermengde met het maanlicht dat door het bladerloze dak scheen. Rondom de bron stonden ze: de vrouwen van Thalrassil’s Schaduw.
Jesper hield zijn adem in.
Ze stonden in een halve cirkel, zwijgend, hun hoofden gebogen. Elke vrouw droeg een gewaad dat tot aan haar enkels reikte, van zachte, golvende stof. Geen twee gewaden waren hetzelfde. Hij zag diepe blauwtinten, paars dat in zilver overging, mosgroen, maanwit—allemaal versierd met patronen, kralen, stiksels die iets persoonlijks uitstraalden. De sluiers over hun hoofden waren transparant, dun als spinrag, en bewogen als ze ademden. Het was niet somber. Eerder… verheven. Alsof hij naar een koor van engelen keek, elk geworteld in aarde en natuur, maar strevend naar iets hogers.
Ze bewogen nauwelijks. Alleen de ademhaling van hun borstkassen gaf leven aan het beeld. En hun handen—gevouwen voor hun lichamen, of rustend op de plooien van hun gewaden. Hun voeten waren naakt. Ze stonden op het koude steen alsof het niets was. Alsof het deel was van het ritueel. En misschien was dat ook zo.
Toen begonnen ze te neuriën. Geen melodie zoals Jesper die kende. Geen liedje. Het waren klanken. Hummend, gedragen, zacht. Het leek wel alsof de lucht meezong. De bomen. De bron zelf. Alles resoneerde. Jesper voelde het trillen in zijn borst. De haren op zijn armen kwamen overeind. Er was geen dans, geen grote beweging. Alleen deze geluiden. En de verwachting. Hij voelde het—deze vrouwen wachtten. Op iets. Iemand.
Zijn ogen gingen weer naar de bron. In het midden rustte een klein verhoogd platform, nog leeg. Er stond niets op, geen altaar, geen kaarsen, niets. En toch voelde het belangrijk. Een middelpunt. Een brandpunt. Of het einde van iets. Of het begin.
Hij kon zich niet bewegen. Alleen kijken.
Tot de mist zich in het duister achter de vrouwen begon te verschuiven.
De verstilde, ijle lucht in de tempel trilde ineens – niet hoorbaar, maar voelbaar, alsof alle moleculen tegelijk één stap achteruit deden. Jesper, half liggend op de ruwe richel van de tweede verdieping, voelde het diep in zijn borstkas: een druk, een aankondiging. En toen zag hij ze. Twaalf donkere gestaltes verschenen uit de corridor aan de noordzijde, waar het maanlicht niet reikte. Ze waren er al in het dorp, maar pas nu betraden ze de heilige ruimte, alsof ze precies op dit punt in de tijd mochten bestaan. Hun gewaden – zware, vloeiende lagen nachtblauw en dieppaars – glansden hier en daar, waar zilverdraad geometrische patronen tekende. Onder de capuchons staken lange, paarsgetinte elvenoren uit: onmiskenbaar mannelijk, groter, forser dan alles wat hij tot nu toe aan nachtelven had gezien. Ze liepen synchroon: twaalf voetstappen, twaalf hartslagen, één zwijgende orde.
Jesper kneep zijn vingers om de rand van het stenen venster. Hij was dichter naar voren geschoven dan hij van plan was, buik plat op de vloer, schouders gespannen. Een deel van hem wilde zich terugtrekken – dit voelde onmiskenbaar als iets verboden – maar iets groters trok hem vooruit. Nieuwsgierigheid, zeker. Maar ook een echo van het vreemde, zwoele magnetisme dat sinds zijn aankomst in de lucht hing. Hij merkte dat zijn adem kort en oppervlakkig ging; in zijn broek klopte een pijnlijke erectie die hij niet durfde te verleggen uit angst geluid te maken.
Beneden hielden de vrouwen het gehum in als iemand die plots beseft dat ze al te lang hardop heeft gebeden. Gewaden – elk uniek, rijk versierd met kralen, borduursel en kleine schelpen – ritselden als bladeren toen knieën de steen raakten. Een golf van devotie rolde door de kring: enkele vrouwen kromden hun ruggen in een soort buiging, anderen reikten met gespreide vingers naar het maanlicht, sommigen beefden zacht maar hoorbaar. Jesper zag twee, drie schouders schokken – tranen? Hij wist het niet. Hij wist alleen dat dit alles tegelijk extatisch en plechtig voelde, een mix die hemzelf verwarde: waarom voelde zijn lichaam deze geladen hitte terwijl zijn hoofd alleen vragen schreeuwde?
De mannen zetten hun laatste stappen en verdwenen achter de rij van twaalf standbeelden: imposante, perfect gebeeldhouwde mannelijke figuren, slechts iets groter dan zijzelf. Vanuit zijn hoogte zag hij pas duidelijk de constructie: aan de achterkant van elk beeld gaapte een verticale opening. Geen deuropening – eerder een koker, een holte op kruishoogte die naar binnen leidde. De plechtige nachtelven stapten erachter, alsof ze in de beelden absorbeerden. Jesper zag capuchons verdwijnen, gewaden die net nog licht hadden gevangen, plots opgeslokt door schaduw. Hij hoorde geen woorden, geen klik van deuren. Het was alsof de beelden hen verslonden.
Een rilling kroop over zijn ruggengraat. Zijn verstand wilde nog niet meewerken, maar zijn instinct fluisterde al wat hier miste aan het marmer: het kruis. Die openingen… Zijn mond werd droog. Hij dwong zichzelf te blijven kijken. Zijn erectie pulseerde, niet alleen van opgewondenheid; er zat ook angst in, iets dat leek te schreeuwen: je hoort dit niet te zien.
Beneden veranderde de opstelling nauwelijks – alleen de spanning verdichtte. De vrouwen wachtten nu elk voor hun beeld. Hun sluiers bewogen op hun ademhaling; onder de dunne stof zag hij af en toe een snelle keelzwelling, gespannen handen die in de plooien knepen. Het maanlicht legde een zilveren laag over hun verborgen gezichten. Hij zag dat Shandris niet bij hen stond: zij bevond zich in de zijkamer, haar silhouet half zichtbaar achter een gecoördineerde sluier van ranke pilaren. Ze keek toe. Haar rug recht, haar handen geklemd in de mouwen, maar haar schouders vertelden iets anders: een spanning die hij sinds die eerste nacht in haar niet had gezien.
Jesper slikte. Een zacht klotsen klonk beneden – de maanbron lichtte nu sterker op, alsof het water reageerde op het zwijgen. Het blauw in het water diepte uit tot bijna wit; damp kroop loodrecht omhoog en leek licht te verspreiden in de open tempelruimte. Het rook ineens naar vochtige steen en iets metaalachtigs, zoals nat brons. Hij ademde het in, proefde een zweem zout en iets zoets wat zijn tong prikkelde.
Waarom waren er twaalf mannen en meer vrouwen? Hoe werd de volgorde bepaald? Een plots beeld flitste door zijn hoofd – de mannen achter de beelden, hun lichamen half verstopt, een hongerige leegte in het marmer precies waar… Hij voelde een huivering langs zijn dijen. Ergens diep voelde hij zich verontreinigd door zijn eigen opwinding, maar het was onvermijdelijk. Deze plek, dit ritueel, leek gebouwd op het mengen van devotie en lust, alsof die twee nooit gescheiden hadden mogen worden.
Hij forceerde zichzelf om langzamer te ademen, bang ontdekt te worden door alleen al het hameren van zijn hart. Toch kroop hij nog dichter naar de richel, neus bijna boven de rand. Hij wist dat wat hierna kwam alles zou veranderen – voor hem, voor haar, voor dit dorp. Maar hij kon niet weg. Hij moest weten wat er ontbrak aan dit ritueel – en waarom de afwezigheid van één mannelijke buitenstaander er zo veel toe leek te doen.
Jesper slikte nogmaals, het geluid te luid in zijn eigen oren. Beneden grepen de vrouwen hun sluiers tussen duim en wijsvinger, alsof ze zich op hetzelfde moment bewust werden van hun adem. De stilte was zo vol dat ze haast voelbaar golfde tegen de binnenkant van zijn schedel. Hij zag hoe de eerste vrouw haar kin hief – nog geen centimeter, maar genoeg. In het maanlicht glansde de trilling op haar lip. En hij begreep dat het exacte moment, het moment dat dit hele mechanisme in werking zou zetten, nog maar een ademtocht van hem verwijderd was.
De stilte brak niet; ze werd zwaarder, dichter, tot iedere ademhaling klonk als een schending. Beneden verlieten de vrouwen hun cirkels. Niet in rij, niet op commando—elke nachtelvin koos simpelweg het dichtstbijzijnde beeld, als water dat vanzelf laagte zoekt. Gewaden streek langs enkels, kralen tikten zacht. Eén voor één knielden ze op de blanke steen, knieën precies op de maanbleke lijnen die om elk voetstuk waren geëtst. Handen gevouwen in de schoot, rug recht, gezicht schuin omhoog … wachtend.
Aan de achterzijde van ieder beeld werd de opening plots gevuld door vlees: een zwellende, paarstintige fallus drong naar voren, wortelbreed, eikel glanzend als gepolijst obsidiaan in het maanlicht. Jesper hapte naar lucht; hij voelde zijn stijve tegen de stof bonken, pijnlijk en vochtig. Meer zag hij niet van de mannen—het gebeeldhouwde lijf van marmer maskeerde alles behalve die ene, missende lichaamsdeel. Het paste huiveringwekkend precies, alsof steen en vlees ooit uit dezelfde mal waren gegoten.
Een eerste vrouw trilde zichtbaar; haar schouders schokten op het moment dat de eikel enkele centimeters boven haar lippen kwam. Ze bleef roerloos zitten, ademde scherp in en legde haar tong zonder aarzeling tegen het koele marmer onder de schacht. Een verstikte kreet – bijna een snik – ontsnapte haar toen het eerste straaltje melkachtig zaad op haar voorhoofd viel. Het licht van de bron ving de druppel, liet hem opglimmen als een parel. Het bleef liggen, traag uitvloeiend langs haar neusbrug, terwijl ze zacht hees inademde en haar ogen sloot.
Die ene uitstorting was het startsein. Elders spanden dijen, bogen hoofden. Twee vrouwen links kregen tegelijk de volle, zware straal over hun sluier; witte banen tekenden grillige patronen over blauw en violet textiel en dropten in dikke draden op de blote sleutelbeenderen eronder. Hun gewaden schokten op het ritme van hun adem: nauwelijks geluid—alleen korte, naar binnen geslikte kreten, alsof elk geluid hen strafbaar maakte. Jesper zag vingers die zich in de plooi van stof klemden, ruggen die hol trokken, dijen die onwillekeurig knikten. Het ritme was persoonlijk; niemand wachtte op de ander om te ontvlammen. Wie kwam, kwam. Wie nog wachtte, beefde in eigen tempo.
En steeds—zodra het marmer natglansde en de huid wit gespetterd was—kwam er een stille wisseling. Een vrouw schoof op handen en knieën achteruit, liet het zaad gewoon druipen op borst en buik; een volgende vulde haar plaats zonder oogcontact, zonder woorden. De mannen bewogen nergens zichtbaar mee: de fallus bleef uitsteken, soms pulserend, soms slap na de ontlading maar al snel weer zwellend, klaar voor de volgende vrouw. Wanneer het sperma opdroogde, kleurde het melkachtig mat. Het bleef zitten als een zegenmerk—tot het wassen, besefte Jesper, tot de bron hen reinigde.
Hij slikte. Zijn eigen adem was rauw; schaamte bestond niet meer, slechts een gloeiende honger die zijn onderbuik deed branden. Onder hem, één verdieping lager, stond Shandris half in het donker achter een ranke pilaar. Haar gewaad—dat zijden, bijna doorzichtige kleed—lichtte op alsof het water uit de bron in stof was veranderd. Ze woelde niet met haar handen, maar haar voeten verplaatsten zich onrustig, heen en weer. Jesper zag het trillen van haar ademhaling in de dunne stof over haar ribben. Elke eruptie beneden deed haar kin een fractie zakken, alsof zij de golf in haar eigen lijf voelde. Soms fluisterde ze—woorden die in het geruis van damp verloren gingen. Jesper ving slechts flarden: “te vroeg… zo sterk … ik moet …” Dan beet ze op haar lip en dwong zichzelf stil te staan.
Beneden tekende het ritueel zich verder in steeds wittere sluiers, steeds zwaardere adem. De bron gloeide feller; het licht likte aan marmer, aan huid, aan sperma, tot alles leek te ademen. Jesper voelde een druk achter zijn ogen, een bijna duizelende gewaarwording van machteloosheid én honger. Wat was de rol van Shandris? Waarom keek zij alleen maar toe, opgejaagd als een dier dat zijn eigen kooi voelt verschuiven?
Een laatste vrouw nam plaats voor het vijfde beeld; de straal die haar trof spatte in dikke druppels tegen haar wang, spetterde op haar hals en borsten. Ze huiverde heftig, zakte een ogenblik op haar hielen, ving zichzelf op, kroop achteruit. Overal lagen parelende spatten als dauw. Nu, pas nu, begon het gehum weer—maar gedempter, ruwer, als nablussen van hitte. Jesper ademde in sync mee, hart bonkend, vlees pijnlijk. Hij wist alleen: het was nog niet voorbij. Want beneden, achter de pilaar, zette Shandris een stap naar voren—haar ogen donker, lippen vochtig, adem gejaagd.
Zij was de laatste.
En hij, onzichtbaar boven haar, kon niets doen behalve kijken en branden van vragen die het marmer nooit voor hem zou beantwoorden.
De spanning in de tempel leek met één uitademing weg te zakken toen de laatste vrouw achteruitkroop, haar sluier doorweekt van het glinsterend witte vocht. In een stille stoet bewogen de ondergespoten vrouwen naar de maanbron, hun gewaden plakkend aan rug en dij. Daar, onder de koele, melkblauwe schittering, lieten ze zich op de knielbankjes zakken en schepten water over gezicht, hals en haar. De lichtgevende druppels zaad gleden uit hun sluierplooien, losten op in de bron en doofden hun zilver op het moment dat het met het heilige water vermengde. Terwijl ze wasten, fluisterden sommigen — geen woorden die Jesper kon verstaan, maar zachte, ingehouden klanken met de timbre van opluchting. Een korte giechel uit één keel werd meteen door een buurvrouw gesmoord met een hand op de arm; toch bleef er een fonkeling van ontspanning in hun ogen hangen, alsof een storm eindelijk geluwd was.
Het marmer voor de beelden was inmiddels bespat, maar de fallussen waren verdwenen; de openingen gaapten leeg en donker, alsof het vlees dat zojuist leven had uitgestort nooit had bestaan. Jesper, op de richel, veegde zweterig haar uit zijn ogen. Zijn erectie was nog altijd pijnlijk hard; het ritueel had hem verhit, verwart, uitgeput. Maar het was niet klaar, dat voelde hij aan de elektrische tinteling in de lucht — aan het factum dat Shandris nog niet had bewogen.
Een verborgen deur in de achterwand schoof met nauwelijks hoorbaar schuren open. Daaruit kwam een stoet van dezelfde gesluierde mannen tevoorschijn, één pas achter elkaar, als soldaten die hergroeperen. Ze waren nu niet meer verscholen achter marmer maar wandelden in het zwakke maanlicht van een smalle gang die parallel liep aan de tempelwand. Vanuit zijn hoogte zag Jesper hoe ze zich rond een klein platform vormden — een verheven nis, een niveau boven de bron maar onder de open hemel. Shandris stond daar al, haar ceremoniële jurk licht trillend om haar heupen, haar handen in elkaar gestrengeld voor de lage boog van haar middel. Twaalf mannen, cirkelvormig om één vrouw.
Hun gewaden golfden open toen ze stilhielden; Jesper voelde zijn keel schrapen bij het zien van diezelfde paarse, dikke penissen, nog druipend of glansnat alsof het vorige orgasme nooit had plaatsgevonden. Vergelijkbaar in omvang, maar elk subtiel anders van vorm — een ovale eikel hier, een dikkere ader daar. Het beeld was haast surreëel: twaalf staven vlees die als zwaarden op rij aan een ritueel deelnamen.
De hoogste van de mannen — hij droeg een miniem zilveren patroon op de zoom van zijn kap — trad half een stap naar voren. Zijn stem was laag; Jesper hoorde slechts flarden echo door de koepel: “Staat … dorp … magie … verstoord?” Shandris’ schouders verstijfden. Ze antwoordde, even zacht — Jesper kon het niet verstaan, maar haar toon was laag en bijna berustend. Een tweede vraag: “… mensen gezien …?” Ze aarzelde, net een fractie. Haar blik flitste onwillekeurig naar de duisternis, niet hoog genoeg om Jesper te verraden maar genoeg om bezorgdheid te tonen. “Nee,” klonk het daarna, iets krachtiger. De mannen bewogen niet; slechts hun zware adem klonk kort, gezamenlijk, alsof ze haar woorden wogen. Uiteindelijk knikte de voorste langzaam. Alsof een teer akkoord was uitgesproken.
Shandris liet haar handen los, boog haar hoofd en zakte door haar knieën. De zijden jurk waaierde open rond haar dijen, de splits toonden paarsblauwe huid tot ver boven haar heup. Haar mantel lag als een halo op de steen. Ze vouwde haar handen open op haar bovenbenen, schouders naar achter, kin omhoog — precies zoals de andere vrouwen hadden gezeten, maar haar houding was beheerster, plechtiger. Het bevel was niet uitgesproken; het ritueel kende geen woorden op dit punt. Toch stapte de kring van mannen tegelijk dichterbij, tot hun gewaden de plooien van haar jurk raakten.
Eén begon te pompen, kalm, voor haar gezicht — de eikel zwol en glom. Jesper, ademloos, voelde zijn stijve een schok geven; hij betrapte zijn hand op het willen verplaatsen van de pijnlijke spanning en dwong zich stil te blijven. Die eerste straal trof Shandris hoog op haar voorhoofd; zacht wit spatte uit tot aan haar slapen, gleed over haar neusbrug en drupte langs haar lippen. Haar borst rees zichtbaar. Een kort, scherp inademen, geen woord. Hijgend liet ze de warme vloeistof gewoon lopen, blikkend naar niets. Een tweede man trad naar voren, grote hand om zijn schacht, enkele snelle halen — hij kwam harder, witter, in lange strengen over haar rechterwang en sleutelbeen. Jesper zag de spieren langs haar hals trekken, haar dijen onwillekeurig aanspannen.
Zo ging het verder. Twaalf stoten extase, twaalf keer warm zaad. Sommige mannen streelden hun eikel vlak tegen haar lippen, lieten enkel druppels vallen, anderen spootten breed, gloeiend vloeibaar in haar haar, over de zilveren ketting die haar sleutelbeenderen sierde, tot aan de top van haar borsten waar stof zich donker kleurde. Bij elke climax klonk een hijgende zucht uit haar keel, steeds luider, tot het twaalfde orgasme haar hoofd achterover deed slaan en ze een lange, lage kreun niet meer in kon slikken. Haar jurk plakte als natte zijde aan ribben en buik, het witte vocht verzamelde zich in plassen in de plooi rond haar knieën.
Toen het stilviel — enkel zware adem, druipend zaad, maanlicht — bleef ze zitten. Jesper zag de trilling langs haar onderrug, een siddering die pas wegebde toen de mannen één voor één hun gewaad sloten en weer in stilte wegschuifelden naar de gang. Ze lieten haar achter op de koude steen, glanzend van melkachtig wit, hijgend als iemand die zelf twaalf orgasmes in haar buik voelde nabranden. Lange seconden droop er niets anders dan stilte en licht.
Pas toen de tempel zich helemaal leeg zong van voetstappen — de eerder gewassen vrouwen waren verdwenen naar hun huizen — duwde Shandris haar hand op het steen, krabbelde overeind. Ze liet haar jurk hangen, zelfs toen hij kletsnat op haar huid kleefde, en liep, wankel eerst maar snel herstellend, naar de maanbron. Jesper volgde elke beweging. Ze stapte in het water, knielde, schepte met beide handen het lichtgevende vocht over haar gezicht, haar borst, haar haar, terwijl slierten zaad als bleke slierten wegdreven in het blauwe licht en doofden. Haar adem kalmeerde. Haar rug kwam weer recht. Toen ze opstond, droop het heilige water in zilveren banen van haar huid — en er was geen spoor meer van wit, behalve in Jespers hoofd en in de pijnlijke puls in zijn eigen kruis.
De processie was voltooid. Maar voor Jesper voelde het alsof er iets veel groters net begonnen was.
De tempel liep leeg zoals een long die uitademt: één lange, geruisloze trek van zilverblauw licht, damp en echo’s van net verstorven stemmen. Alleen Jesper bleef nog, ineengedoken in de verharde schaduwen van het bovenvenster, zijn knokkels wit om de koude steen. Hij kon niet meteen weg; zijn benen weigerden mee te werken, zijn borst stond vol gestolde lucht. Onder hem gleed Shandris stil door het flauwe licht van de maanbron. Ze waste zich methodisch, elk gebaar beheerst, bijna streng voor zichzelf. Hij zag het water zacht van haar huid parelen, zag hoe het zwakke schijnsel rond haar borsten pulseerde wanneer ze ademhaalde. En hij wist: dit beeld zou nooit meer oplossen in de diepte van zijn geheugen. Het was te echt. Te ver voorbij alles wat hij thuis ooit op een scherm had aangeklikt.
Honderd vragen brandden in zijn schedel. Waar bén ik? Wat ís dit ritueel? Waarom mocht ik dat zien? Waarom voelt mijn lichaam alsof het in brand staat? Het vroor in zijn gedachtegangen, maar zijn onderbuik gloeide; zijn stijve puilde pijnlijk tegen de natte trainingsbroek, harder dan het ooit in zijn oude, veilige slaapkamer was geweest. Hij begreep nauwelijks de magie, de devotie, laat staan de regels hier — maar hij wist zeker dat een mens, een man, niet in deze tempel hoorde. Elke ademtocht waarmee hij bleef kijken, was een ademtocht richting gevaar.
Voorzichtig trok hij zich terug; de ruwe steen schuurde zijn borst, zijn elleboog schoot tegen een rand, maar hij hield elke kreet in. Hij volgde de spiraaltrap omlaag tot het gordijn van klimop, glipte eronderdoor en haastte zich gebukt tussen de grillige boomwortels. Hij voelde het maanlicht achter zich verdwijnen, voelde de coulisse van de nacht weer om zich sluiten. Pas in de smalle gang naast Shandris’ vertrek durfde hij te ademen, trillend tegen het hout, terwijl het laatste echo van stromend water hoog in de tempel nog nazinderde in zijn oren.
Binnen was het donker, stil. Hij liet de deur zacht in de sponning vallen, haastte zich naar het lage bedplatform en liet zich zonder nadenken op de ruwe deken vallen. Zijn hart bonkte nog. Zijn hand vond blindelings de pijnlijke bobbel, duwde het vochtige textiel omlaag, bevrijdde de kloppende warmte. Eén keer diep inademen — hij rook mos, hars, restjes citrus — en zijn vingers sloten zich om de staalharde schacht. Hij zou stil zijn. Niemand mocht iets horen. Hij dacht aan Shandris’ gezicht, glinsterend van zaad en maanwater, hoe haar borstkas had gejaagd, hoe haar jurk als natte zijde aan haar huid had geplakt. Het kostte hem drie, vier stroken; hij beet op zijn tong, sperma spoot heet in zijn hand. Hij begroef zijn gezicht in de deken om elke klank te smoren, bleef hijgend liggen, tranen prikten onverwacht achter zijn ogen. Maar zelfs nu, pas klaargekomen, voelde zijn lichaam geen rust. Een machtige na-gloed bleef in zijn onderbuik knetteren, klaar om elk moment weer op te laaien.
Shandris’ voetstappen in haar eigen onderkomen waren kort, snel. Ze rook nog steeds de reinigende mineralen van de bron op haar huid, maar er was iets anders mee teruggekeerd: hitte. Niet de kalme rust die normaal indaalde na het ritueel, maar een prikkelende restgloed die haar dijen en onderbuik deed tintelen. Het beeld van Jesper flitste op: hoe hij in het maanlicht had kunnen staan met die donkere, hongerige ogen. Had hij kunnen zien wat ze gedaan had? Wat ze had gevoeld? De gedachte brandde tegelijk als schaamte en zoete spanning. Ze legde haar jurk neer, gleed naakt in bed. Haar vingers vonden hun weg door het zachte spoor van haar eigen vocht, omhoog naar de gladde, nog steeds brandende plek tussen haar benen. Eén zachte aanraking was genoeg; haar rug boog, een fluisterende naam ontsnapte haar keel — niet uitgesproken, maar gedacht, gestolen in het donker.
Haar vingers cirkelden zacht, dan steviger. Ze ademde gejaagd, maar bleef stil. Bij elke puls dacht ze aan twaalf zware lichamen, aan witte warmte op haar huid, maar vooral aan één paar menselijke ogen ergens boven haar, ongeoorloofd getuige. Beelden puilden in haar hoofd uit, vloeiden langs haar ruggengraat. Toen kwam ze, zacht maar hevig, met een korte, schokkende beweging. Ze lag stil, hand nog rustend tussen vochtige dijen, adem langzaam verstillend. Nog steeds gloeide het onder haar huid. Het ritueel had haar niet geleegd. Het had haar gevuld. Met iets nieuws. Iets gevaarlijks.
Aan de overkant van dezelfde muur lag Jesper, ogen groot in het plafond, hand plakkerig warm op zijn buik. Ook hij voelde het nazinderen, als een roffelende hartenklop langs elke zenuw. Hij dacht aan Shandris, wist niet of ze sliep, wist niet of ze het wist … maar voelde dat er nu een kabel onzichtbaar tussen hen liep. Dik van heimelijke kennis, van gedeelde hitte.
Ze waren allebei stiller geworden, maar niets was opgelost. Er was iets geopend, niet gesloten. En hoewel beiden nu roerloos lagen, elk aan een kant van dezelfde nacht, voelde het in hun lijven alsof de processie pas net echt was begonnen.
-
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10