Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Door: Leen
Datum: 24-10-2025 | Cijfer: 9.6 | Gelezen: 507
Lengte: Lang | Leestijd: 29 minuten | Lezers Online: 2
Trefwoord(en): Verlangen,
De Twijfels
Nvdr: dit verhaal is een tienerverhaal over gevoelens en twijfels die eigen zijn aan tieners. Ben je op zoek naar een verhaal vol seks, dan kan je dit beter overslaan.

Mijn Walkman ligt stil naast me op het nachtkastje, de koptelefoon als een levenloos object op het kussen. Maar de muziek speelt door in mijn hoofd, een soundtrack van rauwe gitaren en donkere melodieën die zich vermengt met de beelden van de afgelopen dagen. De stilte van mijn kamer is een leugen; vanbinnen in mij woedt een storm. De hele nacht lig ik radeloos in bed. Slapen is onmogelijk. Mijn gedachten zijn een flipperkast, wild heen en weer kaatsend tussen Gert en Carl, Carl en Gert.

Ik zie Gert voor me. Zijn intense, stille blik die dwars door me heen leek te kijken. De mixtape, een rauwe, eerlijke, complexe puzzel van zijn ziel, zo anders dan alles wat ik ken. De droom – zijn uitgestoken hand in de chaos, de belofte van iets onbekends, opwindends, misschien gevaarlijks. Het spannende. Het voelt als een sprong in het diepe, een duik in een onbekende stroom die me meesleurt naar plekken waar ik nog nooit ben geweest. Is dit verliefdheid? Deze knagende, opwindende obsessie? De gedachte alleen al doet mijn hart sneller slaan, een mix van schuld en pure, onversneden lust.

Maar dan duikt Carl op. Zijn gekwetste ogen in de gang. Zijn armen om me heen na de ruzie, het gevoel van thuiskomen. De geheime, gestolen uren in mijn kamer, huid op huid, de kwetsbaarheid in zijn stem toen hij zei dat hij van mij hield, van alle versies van mij. Het vertrouwde. Hij is mijn anker, mijn veilige haven in een wereld die me constant probeert te verzwelgen. De gedachte aan zijn pijn, veroorzaakt door mij, is een fysieke steek in mijn hart. Ik heb hem een belofte gedaan, en het voelt als verraad om nu zelfs maar aan een ander te denken.

Ik huil. Stille, hete tranen die mijn klamme kussen doorweken. Tranen van verwarring. Tranen van schuld. Tranen van een onmogelijk verlangen naar twee totaal verschillende dingen tegelijkertijd. Ik draai me om op mijn andere zij, trek het dekbed tot over mijn oren. Maar de beelden volgen me. Gerts grijns. Carls smekende blik. De agressie van Metallica. De zoete pijn van Bon Jovi. Ik zucht, een diep, rillend geluid dat de stilte doorbreekt. Hoe kan ik kiezen? Hoe kan ik weten wat echt is? Het ene voelt als een avontuur, het andere als een thuis. Maar wat als het avontuur me vernietigt? En wat als thuis een kooi wordt?

Ik draai me weer om, woelend in de lakens die plotseling klam en verstikkend aanvoelen. Ik kijk naar de schaduwen die op mijn plafond dansen, vormen die veranderen in hun gezichten, in de woorden die ze zeiden, in de vragen die ze in mij hebben opgeworpen. Ik huil opnieuw, nu harder, gefrustreerder. Ik ben een wanhopig, zielig meisje dat haar eigen hart niet begrijpt. Ik wil ze allebei en tegelijkertijd geen van beiden. Ik wil vluchten, maar er is geen plek om naartoe te gaan. De uren kruipen voorbij in deze eindeloze, slapeloze marteling, een vicieuze cirkel van Gert naar Carl en weer terug naar Gert, tot de eerste bleke strepen van de ochtend door mijn gordijnen sijpelen en me uitgeput, verward en nog steeds even radeloos vinden.

Ik kruip uit bed en sleep mezelf naar beneden. Mijn lichaam voelt aan als lood, mijn ogen branden van het gebrek aan slaap en het vele huilen. Mijn moeder, die aan de keukentafel zit met haar gebruikelijke kop koffie en de ochtendkrant, kijkt op als ik binnenkom. Haar ochtendlijke glimlach bevriest halverwege. Ze legt de krant langzaam neer, haar blik glijdt van mijn verwarde haar naar mijn wallen. “Goedemorgen… Lieve hemel, Leen,” zegt ze, haar stem is een mengeling van verrassing en onmiddellijke bezorgdheid. “Wat is er met jou gebeurd? Je ziet eruit alsof je onder een tram hebt gelegen.”

Ik haal mijn schouders op en plof neer op de dichtstbijzijnde stoel. Ik staar naar het vertrouwde, geblokte patroon van het tafelkleed. De leegte van de nacht zit nog steeds in me, een holle, zeurende pijn. Ik voel ma haar bezorgde blik op me rusten, maar ik kan haar niet aankijken. Een bord met een simpele boterham met kaas wordt voor me neergeschoven. Het doet mijn maag lichtjes omdraaien. “Eet iets, meisje. Je ziet er echt niet uit.” Mijn keel trekt samen. Ik duw het bord zachtjes, bijna onmerkbaar, van me weg. “Geen honger.”

“Wat scheelt er, meisje?” vraagt ze nu direct, haar stem klinkt zacht maar doordringend.

“Niets,” mompel ik, een automatische, waardeloze leugen. Ik houd mijn blik strak op het tafelkleed gericht. De stilte die volgt is ongemakkelijk. Het enige geluid is het onverbiddelijke tikken van de keukenklok aan de muur. Ik weet dat ze me niet gelooft. Ik voel haar ogen op me, wachtend. Haar vraag – Wat scheelt er? – blijft rondspoken in mijn hoofd.

Een deel van mij wil het uitschreeuwen. Wil haar alles vertellen. Over Carl, de veilige haven die plotseling voelt als een kooi. Over Gert, de onverwachte storm die me zo aantrekt en doodsbang maakt. Over de verscheurdheid, de schuld, de slapeloze nacht vol tranen. Maar een ander deel houdt me tegen. Zou ze het begrijpen? Ik kijk even steels naar haar, naar haar vertrouwde gezicht, haar nette kleren, haar geordende leven. Haar liefde voor pa lijkt zo… vanzelfsprekend. Zo onwankelbaar. Heeft zij ooit dit soort chaos gevoeld? Deze wilde, tegenstrijdige verlangens? Of zou ze me veroordelen? Zou ze zeggen dat ik ondankbaar ben, dat ik dom ben, dat ik alles kapotmaak? De angst om onbegrepen te worden, om teleur te stellen, is een ijskoude hand om mijn hart. De vraag die in mijn keel brandt, zoekt een andere uitweg. Een veiligere vraag. Een vraag die niet direct over mij gaat, maar die misschien, heel misschien, een deurtje opent naar begrip.

Ik kijk haar eindelijk aan, mijn ogen smekend. Mijn stem is een onvaste fluistering. “Ma… heb jij ooit… ooit getwijfeld aan pa?” Ma haar ogen, die daarnet nog vol moederlijke zorg waren, worden groot van pure verbazing en een diepere ongerustheid. Haar wenkbrauwen trekken samen in een frons. “Getwijfeld?” Herhaalt ze zacht, alsof ze het woord niet helemaal kan plaatsen. “Hoe bedoel je dat, schat?” Haar hand, warm en vertrouwd, sluit zich om de mijne op tafel. “Wat scheelt er, meisje? Je bent helemaal overstuur.”

En dat is het. De dam breekt. Snikkend, struikelend over mijn woorden, vertel ik haar alles. Niet de details van de kus met Eva of de nacht met Carl, maar de essentie. Over Carl, de veilige, vertrouwde liefde die plotseling zo ingewikkeld voelt. Over Gert, de onverwachte, opwindende vonk, de muziek, de droom, het spannende onbekende dat me zo aantrekt en tegelijkertijd doodsbang maakt. Over de verscheurdheid, de schuld, de radeloosheid van de afgelopen nacht. Mijn moeder luistert geduldig, haar hand nog steeds warm op de mijne, en wacht tot de woordenstroom opdroogt en alleen het snikken overblijven. Ze reageert niet meteen. Ze kijkt me aan met een blik vol begrip. Dan verschijnt er een kleine, wijze glimlach om haar lippen. “Ach, meisje toch,” zegt ze zacht. “Dat is heel normaal op jouw leeftijd, die verwarring.” Ze knijpt even in mijn hand. “Iets nieuws, iets onbekends, dat heeft altijd een zekere aantrekkingskracht. Het is spannend, het is anders dan wat je kent. Dat trekt aan, zeker als je jong bent en de wereld nog aan het ontdekken bent.”

Ze pauzeert even, kiest haar woorden zorgvuldig. “Maar het onbekende is ook… onbekend. Je weet niet wat je krijgt. Soms is het gras aan de overkant helemaal niet groener dan je dacht. Soms valt die spanning wel tegen als je het eenmaal van dichtbij ziet.” Ze kijkt me peinzend aan. “En soms besef je pas hoeveel waarde het vertrouwde, het veilige heeft als je het dreigt te verliezen. Misschien verlang je dan juist weer terug naar… naar de rust en de zekerheid van je vertrouwde leventje?” Haar woorden zijn geen oordeel, geen advies om voor de een of de ander te kiezen. Het is een spiegel, een perspectief. Ze maakt mijn chaos niet kleiner, maar ze maakt het wel… normaal. Menselijk.

Ik kijk haar aan door mijn betraande ogen, en voor het eerst sinds uren voel ik een heel klein beetje rust. De verwarring is er nog, de keuze blijft onmogelijk, maar ik ben niet langer alleen in mijn strijd.

“Maar wat moet ik dan doen, mama?” snik ik, de vraag is een wanhopige kreet om een routekaart in een landschap dat ik niet herken. Mijn moeder zucht zachtjes. Ze laat mijn hand even los en staat op. Ze loopt om de keukentafel heen en komt op de stoel naast me zitten. Nu pas, nu ze dichtbij is, slaat ze een arm om mijn schouders en trekt me een beetje dichter tegen zich aan. Haar vertrouwde geur van koffie en een vaag bloemenparfum omhult me. Ze veegt met haar duim zachtjes een traan van mijn wang.

“Oh, kindje toch,” zegt ze teder. “Als ik daar maar een simpel antwoord op had.” Ze kijkt me aan, haar blik vol medeleven. “Er is niemand die jou kan vertellen wat je moet doen, Leen. Dat is nu net het lastige, en het mooie, van volwassen worden. Je moet je eigen weg vinden.” Ze pauzeert even, laat de woorden bezinken. “Misschien,” zegt ze dan voorzichtig, “moet je nu even helemaal niets doen in de zin van een definitieve keuze maken. Misschien moet je jezelf gewoon wat tijd geven. Tijd om te voelen wat je voelt, zonder jezelf meteen te veroordelen.” Ze strijkt door mijn haar. “Je bent jong, Leen. Dit is de tijd om te leven, om nieuwe dingen te ontdekken, om uit te zoeken wie je bent en wat je wilt. Maak plezier met je vrienden, ga uit, lach. En ja,” ze kijkt me peinzend aan, “als die Gert je zo intrigeert, leer hem dan kennen. Voorzichtig. Kijk wat er achter die muziek en die intense blik zit. Het is oké om nieuwsgierig te zijn.”

“Maar…” begin ik, denkend aan Carl. “Maar,” onderbreekt ze me zacht maar ferm, “dat betekent niet dat je Carl zomaar aan de kant moet schuiven. Je kunt niet van twee walletjes eten zonder iemand pijn te doen. Het allerbelangrijkste, Leen, is dat je eerlijk bent. Vooral tegenover Carl.” Ze pakt mijn beide handen vast. “Sluit hem niet buiten. Vertel hem wat er in je omgaat. Vertel hem over je twijfels, over je verlangen om te ontdekken, over je angst om hem pijn te doen. Echte liefde, Leen, kan dat soort eerlijkheid aan. En misschien… misschien kan je hem wel meetrekken op de weg die je wilt uitgaan. Laat hem mee die muziek ontdekken die je plots zo belangrijk vindt, neem hem mee naar plekken waar jij nieuwsgierig naar bent. Maak tijd voor hem vrij, laat hem zien dat hij nog steeds belangrijk voor je is. Maar zorg dat je geen geheimen hebt. Geheimen zijn gif voor elke relatie.”

Ze glimlacht, een kleine, geruststellende glimlach die de ernst in haar ogen niet helemaal kan verbergen. “Lieverd, er is geen kant-en-klaar antwoord. En ja,” ze zucht even, “het gaat waarschijnlijk ingewikkeld en misschien ook wel pijnlijk worden. Harten breken nu eenmaal soms, ook al willen we dat niet.” Ze kijkt me diep aan. “Maar de enige manier om hieruit te komen, is door er dwars doorheen te gaan. Door eerlijk te durven zijn. Eerlijk tegen Carl, over je twijfels, je nieuwsgierigheid naar iets anders, maar ook over de liefde die je nog steeds voor hem voelt. En nog belangrijker: eerlijk tegen jezelf. Wat voel je nu echt als je aan Gert denkt? Is het alleen de spanning van het nieuwe, of iets diepers? En wat voel je echt voor Carl, onder de verwarring en de ruzies?”

Ze pakt mijn hand weer vast. “Die eerlijkheid is geen toverstaf, Leen. Het lost niet alles ineens op. Maar het is wel een soort lampje in het donker. Het helpt je om te zien wat echt is en wat alleen maar spanning of angst. Het helpt je om te begrijpen wat die verschillende gevoelens betekenen voor jou.” Ze knijpt zachtjes in mijn hand. “En door dat te zien, door eerlijk te voelen wat elke mogelijke keuze met je doet – de opwinding, de pijn, de rust, de onrust – zul je uiteindelijk weten welke richting je op wilt. Niet omdat het 'vanzelf' komt als een soort magie, maar omdat je leert luisteren naar wat jouw hart én jouw hoofd je samen proberen te vertellen. Dan maak je een keuze die bij jou past, Leen. En dat is de enige 'juiste' keuze die er is.”

Ze duwt het bord weer naar me toe. “En eet nu alsjeblieft die boterham op. Met een leeg hoofd en een lege maag kun je al helemaal geen grote beslissingen nemen.”

Na het gesprek met mijn moeder voel ik me nog steeds als een schip zonder roer op een woeste zee, maar de dikke mist is een heel klein beetje opgetrokken. Er is geen land in zicht, geen duidelijke koers, maar haar woorden – Eerlijkheid. Ontdekken. Leven. Je eigen pad. – zijn als een klein, flakkerend lichtje aan de horizon. Ze lossen de chaos in mijn hoofd niet op, maar ze geven wel een richting aan, een mogelijkheid. Ik loop naar boven, de trap op naar mijn kamer, en haar advies blijft in mijn gedachten rondspoken. Geef jezelf tijd. Luister naar jezelf. Wees eerlijk. Het klinkt zo redelijk, zo volwassen. Maar een deel van mij voelt zich daar onrustig bij. Gewoon wachten? Gewoon voelen? Ik heb het gevoel dat ik al mijn hele leven wacht, dat ik altijd laat gebeuren wat er gebeurt, me laat meeslepen door de stroom. Misschien is het tijd om zelf eens een roeispaan vast te pakken, ook al weet ik niet precies welke kant ik op moet.

De gedachte aan ‘leven’, aan ‘ontdekken’, voelt tegelijkertijd doodsbang en onweerstaanbaar. De veilige weg, de vertrouwde weg, die ken ik. Die heeft me hier gebracht, naar deze pijnlijke, verwarrende plek. Misschien… misschien moet ik inderdaad iets anders proberen. Niet omdat ik plotseling alle antwoorden heb, maar juist omdat ik ze niet heb. Met een diepe, onzekere zucht blijf ik voor mijn kledingkast staan. Vandaag wil ik het anders proberen. Niet met grote gebaren of definitieve keuzes, maar met een kleine stap. Een stap die laat zien dat ik niet langer alleen maar wil afwachten. Ik wil de eerste stap zetten op het pad dat ik wil uitgaan, ook al weet ik niet wat het me zal brengen.

Ik open mijn kledingkast en staar naar de vertrouwde stapels kleren. Mijn gebruikelijke spijkerbroeken, de comfortabele, vormeloze truien in zachte kleuren. De veilige keuzes. Ik zie een lichtblauwe trui liggen, Carls favoriet. Even overweeg ik die aan te trekken, een stil vredesaanbod voor de picknick vanmiddag. Maar het voelt verkeerd. Vandaag voel ik me niet lichtblauw. Ik twijfel. Wat wil ik uitstralen? De verwarring van de nacht? De nieuwe, onzekere hoop na het gesprek met mama? Dan vallen mijn ogen op een zwarte trui, diep weggestopt onder een stapel. En mijn donkerste, bijna zwarte spijkerbroek. Donker. Dat is het. Dat past bij hoe ik me voel. Niet per se verdrietig, maar… intens. Verward, een beetje verloren in de schaduw van mijn eigen keuzes, maar ook met een nieuwe, onbestemde energie die borrelt onder de oppervlakte. Ja, donker. Ik trek de zwarte kleren aan. Ze voelen anders op mijn huid dan mijn gebruikelijke outfit. Strakker, serieuzer.

Dan ga ik naar de badkamer. Ik kijk naar mijn reflectie in de spiegel. De sporen van de slapeloze, betraande nacht zijn pijnlijk zichtbaar. Wallen onder mijn ogen, een bleke, vermoeide huid. De ‘oude’ Leen staart me aan, vol twijfel en angst. Maar vandaag niet. Ik open het make-up tasje dat ik zelden gebruik, het stof ligt er bijna op. Mijn hand pakt het zwarte kohlpotlood. Met een onvaste, maar vastberaden beweging trek ik een lijntje onder mijn ogen. Het is niet perfect. Het is een beetje bibberig, een beetje te dik misschien. Maar het is er. Het is een statement. Een subtiele daad van rebellie. Een lijntje dat zegt: ik ben hier, ik verstop me niet langer. Het is een klein beetje van de duisternis van Gerts muziek, een klein beetje van de kracht die ik in mezelf probeer te vinden. Het is een oorlogsstreep voor de dag die komen gaat.

Wanneer ik klaar ben, kijk ik opnieuw in de spiegel. Ik zet een stap achteruit en bekijk het geheel. De zwarte kleren staan in schril contrast met mijn bleke huid en blonde haar, dat ik vandaag bewust los laat hangen, een beetje warrig. De eyeliner maakt mijn ogen donkerder, intenser. Alsof ze meer gezien hebben. Ik zie er niet plotseling mooi of zelfverzekerd uit. Ik zie er… anders uit. Serieuzer. Misschien een beetje harder. Er zit een vreemde mengeling van kwetsbaarheid en uitdaging in mijn blik. Ik herken mezelf, maar tegelijkertijd ook niet. Dit is het. Dit ben ik vandaag. De eerste stap. En met een diepe, onzekere zucht draai ik me om en loop ik de badkamer uit, klaar om de wereld – en Carl – onder ogen te komen.

De schoolgangen voelen vandaag anders. Of misschien ben ik anders. De zwarte kleding voelt als een pantser, de zwarte eyeliner als een oorlogsstreep. Ik voel me een vreemde in mijn eigen huid, en tegelijkertijd meer mezelf dan ooit. Tussen de lessen door zie ik Carl staan bij zijn kluisje. Hij praat met een vriend, maar zijn ogen scannen de gang. Als hij me ziet, verschijnt er een voorzichtige, hoopvolle glimlach op zijn gezicht. Hij neemt afscheid en komt mijn kant opgelopen.

Ik blijf staan, mijn hart bonst een onregelmatig ritme. Hij stopt voor me, zijn glimlach wordt breder. "Hey," zegt hij zacht. "Hey," antwoord ik. Ik buig me naar voren en geef hem een kus op zijn mond. De beweging is bijna automatisch, een gewoonte. Zijn lippen zijn vertrouwd, maar de vonk, de urgentie van de vorige keer in de cinema, is er niet. Het voelt leeg, plichtmatig. Ik trek me snel terug. Hij kijkt me aan, de aanvankelijke warmte in zijn ogen verdwijnt als sneeuw voor de zon. Zijn glimlach bevriest, wordt een strakke lijn. Hij neemt me in me op, van mijn donkere kleren tot de zwarte lijntjes onder mijn ogen. Ik zie de verwarring op zijn gezicht, maar eronder voel ik iets anders borrelen. Iets wat lijkt op… teleurstelling? Afkeuring? Het voelt als een koude douche.

“Wow,” zegt hij, en het woord klinkt hol, ontdaan van elke warmte. “Je ziet er… anders uit.” De manier waarop hij het zegt, de aarzeling, de ondertoon – het voelt niet als een compliment. Het voelt als een oordeel. Een plotselinge, stekende pijn schiet door me heen, vermengd met een opkomende golf van defensieve woede. Ik had gehoopt… ik weet niet wat ik had gehoopt. Dat hij het stoer zou vinden? Dat hij mij mooi zou vinden? “Anders hoe?” vraag ik, en ik probeer de scherpte uit mijn stem te houden, maar het lukt nauwelijks. “Goed anders? Of… is er iets mis mee?” Hij wrijft ongemakkelijk door zijn haar, kijkt even weg naar de drukte in de gang. Hij zoekt duidelijk naar woorden. “Gewoon… anders. Donkerder, ja. Beetje… harder misschien?” Hij maakt een vaag gebaar naar mijn gezicht, alsof hij het lijntje onder mijn ogen niet durft aan te raken. “Het staat je… ik weet niet. Het is gewoon… niet echt jij, snap je? Niet de Leen die ik ken.”

Niet de Leen die ik ken. De woorden raken me dieper dan hij waarschijnlijk bedoelt. Alsof er maar één versie van mij is die hij accepteert. De oude, veilige, onzichtbare versie. “Nou, misschien is dit ook wel ‘ik’,” zeg ik, en het klinkt meer als een vraag dan als een verklaring. Ik voel me plotseling onzeker, bekeken. “Ik probeer gewoon… dingen uit. Dingen die ik nog nooit heb gedurfd.” Is dat de hele waarheid? denk ik bitter. Of probeer ik mezelf gewoon te overtuigen dat dit allemaal mijn eigen idee was? De twijfel knaagt. Zijn blik wordt nog harder, achterdochtiger. Hij zet een kleine stap dichterbij, zijn stem is nu laag, gespannen. “Maar komt dit wel echt van jou, Leen? Deze… verandering?” Hij kijkt me onderzoekend aan. “Je was gisteren zo… Ik weet niet. En nu dit.” Hij zucht, en dan komt de vraag die al die tijd onder de oppervlakte lag. “Heeft het… heeft het soms met hem te maken?”

Hij hoeft Gerts naam niet te noemen. De beschuldiging hangt zwaar en giftig tussen ons in, een directe, pijnlijke link leggend tussen mijn nieuwe uiterlijk en de jongen van het cassettebandje, de jongen van de droom. “Wat?!” De onrechtvaardigheid van zijn sprong naar die conclusie, het pure wantrouwen, komt hard aan. “Omdat ik verdorie een zwart lijntje onder mijn ogen trek en een keer geen pastelkleuren draag, denk je meteen dat het door hem komt? Geloof je echt dat ik geen eigen smaak heb? Dat ik zo beïnvloedbaar ben dat ik na één gesprek met iemand meteen mijn hele stijl omgooi?” Ironisch genoeg maakt de kern van waarheid in zijn angst – de droom, de gevoelens die de mixtape opwekte – me alleen maar kwader, defensiever. Ik wil schreeuwen dat het niet waar is, maar tegelijkertijd voelt het als een leugen.

“Nee, natuurlijk niet!” zegt hij snel, te snel. Hij zet een kleine stap achteruit, alsof de intensiteit van mijn reactie hem afschrikt. Zijn toon is gespannen, ongelovig. “Sorry, zo bedoelde ik het niet, maar… het is gewoon… wennen.” Hij kijkt me nog een laatste keer aan, zijn ogen een zee van onuitgesproken zorgen en een diepe, pijnlijke twijfel die de mijne perfect weerspiegelt. Hij kijkt me nog een laatste keer aan, een blik vol onuitgesproken zorgen en een diepe, pijnlijke twijfel die de mijne weerspiegelt. De afstand tussen ons voelt plotseling onoverbrugbaar. Ik wil iets zeggen, de stilte doorbreken, de barst lijmen, maar ik weet niet hoe.

Op dat moment klinkt er een stem vlakbij, helder en vol zelfvertrouwen. “Leen?” Ik schrik op en draai mijn hoofd. Eva staat een paar meter verderop, met een arm vol boeken. Ze heeft duidelijk onze gespannen interactie opgemerkt. Ze kijkt van Carl naar mij, een vragende frons op haar voorhoofd. Dan, als ze mijn gezicht goed ziet in het felle licht van de gang, verandert haar uitdrukking. Haar ogen worden iets groter en een brede, oprechte glimlach breekt door. “Wow!” zegt ze, en ze komt dichterbij, haar ogen scannen mijn gezicht met een soort professionele goedkeuring. “Die eyeliner staat je geweldig. Echt waar. Super stoer.” Ze negeert Carl volledig, alsof hij lucht is. Al haar aandacht is op mij gericht. “Echt, het haalt je ogen naar voren. Dit had je veel eerder moeten doen.” Ik ben even sprakeloos door het onverwachte, oprechte compliment. Na Carls aarzelende, bijna afkeurende reactie, voelt Eva’s enthousiasme als een warme gloed. Een kleine, verraste glimlach verschijnt onwillekeurig op mijn gezicht. “Dank je,” mompel ik, nog steeds een beetje overrompeld.

Eva stopt vlak voor me en kantelt haar hoofd, haar blik is nu kritischer, maar niet gemeen. “Heb je dat zelf gedaan?” “Ja,” zeg ik, een beetje defensief. “Niet slecht voor een eerste keer,” knikt ze. “Echt niet. Maar,” ze maakt een klein gebaar met haar vinger bij haar eigen oog, “als je het hier aan de buitenkant een héél klein beetje omhoog laat lopen, en misschien iets meer smudged… dan krijg je echt zo’n kattenoog-effect. Super sexy.” Ik staar haar aan, gefascineerd. “Ik heb thuis nog massa’s spullen liggen,” gaat ze verder, haar stem is nu een samenzweerderig gefluister. “Oogschaduw in alle kleuren, verschillende soorten mascara, foundation… We moeten echt eens een middagje experimenteren. Ik kan je wat trucjes leren. Dingen die ik van mijn moeder heb geleerd.” Ze knipoogt.

De uitnodiging is zo onverwacht, zo… normaal. Precies iets wat vriendinnen zouden doen. Een golf van onverwacht enthousiasme overspoelt me en ik wil onmiddellijk ‘ja’ zeggen, aangetrokken door de belofte van geheimen en transformatie, van een middagje pure, onvervalste meisjesdingen. Gek genoeg, de oude, vertrouwde alarmbellen die normaal gesproken oorverdovend zouden afgaan bij elk woord dat uit Eva's mond komt, blijven stil. Het voelt nog steeds een beetje onwerkelijk, deze nieuwe dynamiek tussen ons, deze versie van Eva die complimenten geeft en make-up tips deelt. Maar de uitnodiging zelf... die voelt verrassend welkom, als een onverwacht cadeautje.

Wanneer Eva eindelijk haar monoloog over make-up beëindigt en met een laatste, goedkeurende blik verder loopt (“Ik zie je later!”), draai ik me met een nerveus lachje om naar Carl, klaar om het ongemak weg te wuiven. Ik verwacht misschien een geërgerde zucht, of een sarcastische opmerking, maar ik ben niet voorbereid op de uitdrukking op zijn gezicht. Hij staat met zijn armen over elkaar geslagen en hij schudt langzaam zijn hoofd. Niet boos. Eerder… teleurgesteld. Verward.

“Wat?” vraag ik lachend in een poging om de spanning te breken, maar het geluid klinkt vals in mijn eigen oren. Hij kijkt me aan, en er zit geen humor in zijn blik. “Ik herinner me een gesprek,” zegt hij, zijn stem is rustig, maar snijdt dieper dan zijn geschreeuw van daarnet. “Een paar maanden terug nog maar. Hier, in deze zelfde gang. Waarin je zei dat je absoluut niets te maken wilde hebben met wat jij zelf ‘de Barbieclub’ noemde.” Ik verstijf. Ik weet precies welk gesprek hij bedoelt. “Meisjes zonder diepgang,” gaat hij onverbiddelijk verder, en hij citeert bijna letterlijk mijn eigen, vroegere woorden, “die alleen maar over make-up en kleren en stomme roddels praten. Meisjes zoals Eva.” Hij pauzeert even, laat de woorden hangen. “En nu… nu sta je hier net hetzelfde te doen. Met haar.” De woorden zijn geen aanval meer. Ze zijn een spiegel. En het beeld dat ik zie, vind ik niet mooi. De glimlach verdwijnt van mijn gezicht. Ik weet niet wat ik moet zeggen.

- - -

Wil je meer weten over de vrouw achter dit verhaal? Abonneer je dan op de nieuwsbrief door mij een mail te sturen. Mijn mailadres vind je op mijn profielpagina.
Trefwoord(en): Verlangen, Suggestie?
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...