Door: Leen
Datum: 17-10-2025 | Cijfer: 9.3 | Gelezen: 289
Lengte: Lang | Leestijd: 17 minuten | Lezers Online: 2
Trefwoord(en): Verlangen,
Lengte: Lang | Leestijd: 17 minuten | Lezers Online: 2
Trefwoord(en): Verlangen,
Vervolg op: Verlangen - 23: Seek And Destroy
De Mixtape
De rest van de dag op school voelt als een toneelstuk waarin ik mijn rol speel, maar mijn gedachten zijn constant ergens anders. Bij het cassettebandje dat als een brandmerk in mijn jaszak zit, en bij de jongen die het me gaf.
De spanning tussen mij en Carl is tastbaar. Tijdens de middagpauze, in de oorverdovende chaos van de eetzaal, bereikt het een hoogtepunt. We zitten tegenover elkaar, maar de afstand voelt als een kilometer. Carl duwt lusteloos een frietje door de mayonaise. Ik staar naar een punt net over zijn schouder, een kleine, geheime glimlach op mijn lippen. Ik denk niet alleen aan het bandje, maar aan de hele, bizarre, opwindende zaterdagmiddag. Het schreeuwen op de muziek van Metallica, het onverwachte gevoel van saamhorigheid, de intense blik van Gert…
“Heb je de test van wiskunde al terug?” probeert Carl. Zijn stem klinkt geforceerd normaal. Het duurt een paar tellen voor de vraag tot me doordringt. “Huh? Oh. Nee, nog niet.” Mijn antwoord is afwezig.
Hij zucht, een zacht, gefrustreerd geluid. “Waar zit je met je gedachten, Leen?”
“Nergens,” lieg ik. “Gewoon een beetje moe.” Hij stopt met eten en legt zijn vork neer. Zijn blik is pijnlijk en direct. “Het is door hem, hè?” zegt hij, en zijn stem is laag. “Door die jongen van vanochtend.”
Zijn directe aanval verrast me.
Even overweeg ik het. Ik overweeg hem alles te vertellen. Ik wil hem vertellen over het gesprek met Eva op de heuvel, over haar pijnlijke geheim. Over hoe we in haar kamer naar muziek luisterden die zo anders en echter voelde. Ik wil de hele, verwarrende, intense knoop van de voorbije zaterdag voor hem ontwarren, zodat hij het kan begrijpen. Maar zou hij het begrijpen? Ik kijk naar hem, naar zijn nette trui, zijn bezorgde, eerlijke gezicht dat zoekt naar simpele antwoorden. Ik denk aan zijn liefde voor voorspelbaarheid, aan zijn schok over mijn gedrag op het feest. Carl is nogal saai en klassiek. Hij leeft in een wereld van goed en fout, van romantiek en duidelijke regels. Hoe kan ik hem uitleggen over de grijze, chaotische zone waarin ik me met Eva en Gert bevond? Over de bevrijding door het schreeuwen op verboden muziek? Hij zou het niet snappen. Hij zou me veroordelen.
Dus kies ik de makkelijke, laffe uitweg.
“Doe niet zo onnozel,” zeg ik, en ik probeer lichtvoetig te klinken. “Hij gaf me gewoon een bandje met wat muziek. Meer niet.”
“Voor jou is het misschien ‘gewoon een bandje’,” zegt hij, zijn stem is nu een lage, gekwetste fluistering. “Maar ik zag hoe je naar hem keek vanochtend. Ik heb je in weken niet meer zo blij zien kijken, Leen.”
Zijn woorden zijn een stoot in mijn maag. Omdat hij gelijk heeft. En omdat de pijn in zijn stem echt is. Ik kan niets terugzeggen. Ik kan niet ontkennen dat de simpele, onverwachte connectie met een andere jongen me een vreugde gaf die ik de laatste, moeilijke tijd met Carl niet meer heb gevoeld. Een golf van schuldgevoel overspoelt me. Ik kijk naar mijn onaangeroerde bord, niet in staat om zijn gekwetste blik te beantwoorden. De stilte die volgt is ondraaglijk, zwaar van onuitgesproken verwijten en mijn eigen, laffe geheim. Ik moet iets doen, iets zeggen om deze neerwaartse spiraal te doorbreken, om te redden wat er te redden valt.
Ik schraap mijn keel, mijn stem is een onzekere fluistering. “Heb je… heb je woensdagnamiddag iets te doen?”
Hij kijkt op, verrast door de plotselinge verandering van onderwerp. “Wat?”
“We kunnen gaan picknicken,” zeg ik haastig, de woorden struikelen over elkaar. “In het park. Als je wilt. Het wordt mooi weer, zeggen ze.” Het is een onhandig, bijna wanhopig vredesaanbod. Hij bestudeert me, een lange, peinzende stilte. Ik zie de strijd in zijn ogen: de gekwetste trots vecht tegen het verlangen om het weer goed te maken. Net als ik denk dat hij nee gaat zeggen, zucht hij, een diepe, vermoeide zucht. “Oké,” zegt hij zacht. “Picknicken.”
Op dat moment gaat de schelle bel die het einde van de middagpauze aankondigt. Het voelt als een verlossing. We staan zwijgend op. De ruzie is niet uitgebarsten, de barst in onze relatie is er nog steeds, maar nu, heel misschien, hebben we een eerste, fragiele draadje lijm gevonden om hem te herstellen.
Die avond, in de veilige, stille cocon van mijn slaapkamer, haal ik het cassettebandje tevoorschijn. Het is een simpel, zwart TDK-bandje. Op het witte, met de hand geknipte etiket staat in een onhandig, jongensachtig handschrift met blauwe bic: ‘Voor Leen’. Meer niet. Ik pak mijn oude, gele Sony Walkman en laat het bandje er met een zachte klik inglijden. Ik zet mijn koptelefoon op en druk op de zware ‘play’-knop. De wereld verdwijnt. Geen ouders beneden, geen gedachten aan school, geen Carl, geen Eva. Alleen de zachte, afwachtende ruis van de tape.
Een gelaagde, onheilspellende gitaarintro bouwt langzaam op. Donker, melodieus, bijna episch. Mijn hart slaat op hol van pure anticipatie. En dan, als een muur die instort, barst het los. Een razendsnelle, strakke, meedogenloze gitaarriff en een drumpartij die klinkt als artillerievuur. Een mokerslag, overweldigend, een golf van pure, onversneden energie die me vastgrijpt en meesleurt. De stem van de zanger is een rauwe, boze snauw: “Master of puppets, I'm pulling your strings!”
Dit is niet zomaar lawaai. Dit is kracht. Ik zie Gert voor me, niet de verlegen jongen aan de schoolpoort, maar een andere versie. Ik zie hem in een donkere kamer, alleen, de muziek op tien, zijn hoofd headbangend op het ritme, een wilde, ongetemde energie die door hem heen raast. Dit is opwindend.
Het nummer eindigt, en dan, als een klap in je gezicht, wordt het afgesneden door een totaal ander geluid. Een simpele, bijna domme rock-riff en een schreeuwerige, nasale stem: “You gotta fight! For your right! To paaarty!” De Beastie Boys.
De adrenaline van Metallica maakt plaats voor een onbedwingbare glimlach die zich over mijn hele gezicht verspreidt. Dit is de Gert van het feestje. Ik zie hem voor me, met die plagende, uitdagende grijns in zijn ogen. Dit is geen diepe, donkere ziel; dit is een puberale oerkreet, een ode aan het pure, onnozele plezier van jong zijn. Dit is de jongen die me aankeek alsof ik de enige in de kamer was, te midden van de chaos. En de herinnering, vermengd met deze stomme, vrolijke muziek, voelt als een warme gloed.
Maar dan, na de laatste schreeuw om te mogen feesten, wordt het weer stil. En uit die stilte doemt een diepe, hypnotiserende baslijn op, donker en onheilspellend. Een ijle, galmende gitaar begint te jammeren. Het is The Cure. Dit is het geluid van alleen zijn in het donker, van verdwalen in een eindeloos bos van je eigen gedachten. Dit is het geluid van mijn eigen hart op de avonden dat ik me eenzaam voel. En dit… dit is de Gert van de stille, intense blik. De jongen die niet hoefde te praten om me het gevoel te geven dat hij me zag.
Ik sluit mijn ogen en laat de muziek me volledig overspoelen. De agressie, de humor, het verdriet. Ik zie de verschillende Gerts voor me, alsof ik door een fotoalbum van zijn ziel blader. De wilde, de speelse, de diepe. Dit is geen afspeellijst. Dit is een brief. Een uitnodiging. Een complexe, tegenstrijdige persoonlijkheid gevangen op een magnetische strip. Dit is hij, Gert, die zichzelf aan mij geeft.
En langzaam, zonder dat ik het doorheb, verdringt de muziek alle andere gedachten. De boosheid op Carl is niet langer een echo; het is een fluistering uit een ander leven. De verwarring over Eva lost op in de galmende gitaren. Er is alleen nog maar de muziek, een intieme, geheime conversatie tussen Gert en mij. De wereld buiten mijn koptelefoon bestaat niet meer. Er is alleen Gert. En ik ben, voor het eerst sinds een lange, lange tijd, hopeloos, roekeloos en onherroepelijk verliefd.
Ik moet in slaap gevallen zijn met de koptelefoon nog op, de laatste, dromerige tonen als een donker slaaplied.Die nacht, voor het eerst in maanden, droom ik niet over Carl. Er is geen prins op een wit paard. Er is geen veilige haven. In plaats daarvan droom ik over een donkere, overvolle zaal, over de geur van zweet en bier. De muziek is luid en overweldigend. Ik sta in de menigte, in het midden van de zaal, en dan, door een opening, zie ik hem. Gert. Hij staat aan de andere kant, en hij kijkt me aan met diezelfde intense, rustige blik als op het feest. Hij zegt niets. Hij steekt alleen maar zijn hand uit, een stille uitnodiging om met hem mee te gaan, dieper de chaos in.
Ik word wakker in het holst van de nacht, mijn hart bonst in mijn keel. De koptelefoon is van mijn hoofd gegleden, de stilte in mijn kamer is absoluut. Maar de droom, en het gevoel dat die achterliet - een mix van opwinding, angst en een diep, onweerstaanbaar verlangen - is nog springlevend. En met een schok die me tot op het bot verkoelt, dringt het besef tot me door. Ik heb voor het eerst over Gert gedroomd. En niet over Carl.
De droom klampt zich aan me vast als ik de volgende ochtend wakker word. De beelden – de donkere zaal, de overweldigende muziek, Gerts uitgestoken hand – zijn helderder en echter dan de vale realiteit van mijn slaapkamer. Ik voel me anders. De wereld voelt anders. En de gedachte aan school, de onvermijdelijke confrontatie met zowel Carl als Gert, vult me met een misselijkmakende mix van angst en opwinding.
Carl wacht me op bij de schoolpoort, zoals hij beloofd had. Hij glimlacht als hij me ziet, die vertrouwde, warme glimlach die me gisteren nog zo’n veilig gevoel gaf. Vandaag voelt het als een beschuldiging.
“Hey,” zegt hij, en hij buigt voorover om me te kussen. Ik kus hem terug, maar mijn lippen voelen stijf en onwennig. Ik ben me hyperbewust van elke beweging, van de geur van zijn jas, van het feit dat dit verkeerd voelt. De kus is een leugen. Ik trek me een fractie van een seconde te snel terug. Carl merkt het. Zijn glimlach wankelt. “Alles oké met je? Je bent zo stil.”
“Ja, ik ben nog niet wakker,” lieg ik, en de woorden smaken naar as in mijn mond. “Ik heb te lang in bed liggen lezen. Ik wou mijn boek uithebben.”
De rest van de ochtend is een marteling. Ik probeer de ‘goede vriendin’ te zijn, ik lach om Carl zijn grapjes, ik hou zijn hand vast in de gang. Maar het is een toneelstuk. Mijn gedachten zijn ergens anders. Ik scan de gangen, de speelplaats, op zoek naar een glimp van Gert. Ik voel me een verrader.
Tussen de lessen door, in de chaotische stroom van leerlingen, gebeurt het. Ik zie Gert, aan de andere kant van de gang. Hij praat met een vriend. Hij voelt mijn blik, of misschien zocht hij de mijne al. Onze ogen ontmoeten elkaar, dwars door de menigte heen. De wereld om me heen vervaagt. Hij stelt een stille vraag. Heb je geluisterd?
Ik geef een klein, bijna onzichtbaar knikje. Een voorzichtige, geheime glimlach flitst over mijn gezicht voordat ik het kan tegenhouden. Hij glimlacht terug, een brede, opgeluchte grijns. Dan wordt hij door een vriend weggeduwd en is het moment voorbij. Het heeft misschien drie seconden geduurd, maar die stille uitwisseling voelt intiemer en echter dan de kus die ik Carl vanochtend gaf.
Tijdens de middagpauze zit de spanning als een derde persoon bij ons aan tafel in de eetzaal. Carl probeert het. Hij praat over onze picknick voor morgen, over wat we zullen meenemen. Ik probeer mee te doen, maar mijn antwoorden zijn kort, afgeleid. Ik voel me gevangen. Dan, alsof de duivel ermee speelt, loopt Gert langs onze tafel, op weg naar buiten. Hij stopt niet, hij zegt niets, maar zijn ogen vinden de mijne. Hij geeft me diezelfde, kleine, wetende glimlach.
Ik zie hoe de blik van Carl mijn gezicht verlaat en Gert volgt tot hij de eetzaal uit is. Ik zie hoe de spieren in zijn kaak zich aanspannen. De hand die net nog op mijn knie rustte, trekt hij langzaam terug.
De rest van de lunch verloopt in een ijzige, pijnlijke stilte. De onuitgesproken vragen, de jaloezie en mijn eigen, verscheurde schuldgevoel hangen als een donkere wolk boven onze hoofden. De barst in onze relatie, die ik dacht gelijmd te hebben, is weer opengescheurd. En ik weet, met een misselijkmakende zekerheid, dat ik degene ben die het gebroken heeft.
Die avond is mijn slaapkamer geen veilige haven meer. Het is een rechtszaal, en ik ben zowel de beschuldigde, de aanklager als de rechter. De stilte is oorverdovend, gevuld met de echo’s van de ongemakkelijke gesprekken en de geheime, gestolen blikken van de dag.
Ik loop naar mijn bureau, naar de kleine stapel cassettebandjes. Mijn hand zweeft over het zwarte TDK-bandje van Gert, het symbool van een nieuwe, opwindende, maar verraderlijke wereld. Maar ik kan het niet. Vanavond niet. Vanavond heb ik geen behoefte aan een uitdaging. Ik heb troost nodig.
Mijn vingers vinden het krakende plastic van een ander doosje. Een officieel, gekocht bandje met een glimmende hoes. Bon Jovi. Mijn troost op moeilijke momenten. Mijn heimwee naar een tijd – gisteren nog maar – waarin alles simpeler leek. Ik leg het bandje in mijn Walkman en zet de koptelefoon op en sluit de wereld buiten. Ik ga op mijn bed liggen, mijn gezicht begraven in mijn kussen. Dan druk ik op ‘play’.
De vertrouwde, dramatische gitaarintro van Bed of Roses vult mijn oren. Geen agressieve riffs, geen boze, schreeuwende zanger. Alleen de bekende, bijna theatrale pijn van Jon Bon Jovi’s stem.
Sitting here wasted and wounded, at this old piano…
En de tranen beginnen te stromen. Stil en warm sijpelen ze in mijn kussensloop. Ik voel me precies zo. Verspild en gewond. Verspild door de leugens, gewond door mijn eigen, stomme, verwarde hart.
De muziek zwelt aan, en de tekst snijdt recht door mijn ziel.
I want to lay you down in a bed of roses, for tonight I’ll sleep on a bed of nails…
Een snik ontsnapt aan mijn lippen. Dat is het. Dat is precies hoe het voelt. Ik wil dat perfecte, romantische, bijna kinderlijke sprookje met Carl. Ik wil het bed van rozen. Maar ik heb voor mezelf een bed van spijkers gemaakt. Elke geheime glimlach naar Gert, elke keer dat ik de waarheid voor Carl verborg, elke leugen van weglating… het zijn de spijkers waarop ik nu lig te bloeden.
While my mistress she calls me, to stand in her spotlight again…
De mixtape van Gert. De donkere, opwindende muziek. De droom. Het is mijn geheim. Een nieuwe, gevaarlijke verleiding die me roept, die me in haar schijnwerpers wil trekken, weg van de veilige, vertrouwde liefde.
I’d rather be dead than cool…
De woorden zijn een dolk in mijn geweten. Ik wilde ‘cool’ zijn. Ik wilde veranderen. Ik wilde niet langer het bange, onzichtbare meisje zijn. Maar is dit het waard? Deze pijn? Deze eenzaamheid? Dit verraad? Ik zou liever duizend keer de oude, saaie, onzichtbare Leen zijn dan dit verscheurde, ellendige meisje.
De gitaarsolo jankt, een schreeuw van pure, onvervalste pijn. En ik huil mee. Ik huil om de eenvoud die ik kwijt ben. Ik huil om de jongen, wiens hart ik langzaam aan het breken ben. En ik huil om mezelf, omdat ik niet weet hoe ik dit moet stoppen.
Ik val huilend in slaap, de koptelefoon nog op, met de stem van Bon Jovi als de enige, treurige getuige van mijn gebroken hart.
- - - -
Benieuwd naar de mixtape van Gert? In mijn profiel vind je een Spotify playlist met de muziek van Gert. Enjoy!
De spanning tussen mij en Carl is tastbaar. Tijdens de middagpauze, in de oorverdovende chaos van de eetzaal, bereikt het een hoogtepunt. We zitten tegenover elkaar, maar de afstand voelt als een kilometer. Carl duwt lusteloos een frietje door de mayonaise. Ik staar naar een punt net over zijn schouder, een kleine, geheime glimlach op mijn lippen. Ik denk niet alleen aan het bandje, maar aan de hele, bizarre, opwindende zaterdagmiddag. Het schreeuwen op de muziek van Metallica, het onverwachte gevoel van saamhorigheid, de intense blik van Gert…
“Heb je de test van wiskunde al terug?” probeert Carl. Zijn stem klinkt geforceerd normaal. Het duurt een paar tellen voor de vraag tot me doordringt. “Huh? Oh. Nee, nog niet.” Mijn antwoord is afwezig.
Hij zucht, een zacht, gefrustreerd geluid. “Waar zit je met je gedachten, Leen?”
“Nergens,” lieg ik. “Gewoon een beetje moe.” Hij stopt met eten en legt zijn vork neer. Zijn blik is pijnlijk en direct. “Het is door hem, hè?” zegt hij, en zijn stem is laag. “Door die jongen van vanochtend.”
Zijn directe aanval verrast me.
Even overweeg ik het. Ik overweeg hem alles te vertellen. Ik wil hem vertellen over het gesprek met Eva op de heuvel, over haar pijnlijke geheim. Over hoe we in haar kamer naar muziek luisterden die zo anders en echter voelde. Ik wil de hele, verwarrende, intense knoop van de voorbije zaterdag voor hem ontwarren, zodat hij het kan begrijpen. Maar zou hij het begrijpen? Ik kijk naar hem, naar zijn nette trui, zijn bezorgde, eerlijke gezicht dat zoekt naar simpele antwoorden. Ik denk aan zijn liefde voor voorspelbaarheid, aan zijn schok over mijn gedrag op het feest. Carl is nogal saai en klassiek. Hij leeft in een wereld van goed en fout, van romantiek en duidelijke regels. Hoe kan ik hem uitleggen over de grijze, chaotische zone waarin ik me met Eva en Gert bevond? Over de bevrijding door het schreeuwen op verboden muziek? Hij zou het niet snappen. Hij zou me veroordelen.
Dus kies ik de makkelijke, laffe uitweg.
“Doe niet zo onnozel,” zeg ik, en ik probeer lichtvoetig te klinken. “Hij gaf me gewoon een bandje met wat muziek. Meer niet.”
“Voor jou is het misschien ‘gewoon een bandje’,” zegt hij, zijn stem is nu een lage, gekwetste fluistering. “Maar ik zag hoe je naar hem keek vanochtend. Ik heb je in weken niet meer zo blij zien kijken, Leen.”
Zijn woorden zijn een stoot in mijn maag. Omdat hij gelijk heeft. En omdat de pijn in zijn stem echt is. Ik kan niets terugzeggen. Ik kan niet ontkennen dat de simpele, onverwachte connectie met een andere jongen me een vreugde gaf die ik de laatste, moeilijke tijd met Carl niet meer heb gevoeld. Een golf van schuldgevoel overspoelt me. Ik kijk naar mijn onaangeroerde bord, niet in staat om zijn gekwetste blik te beantwoorden. De stilte die volgt is ondraaglijk, zwaar van onuitgesproken verwijten en mijn eigen, laffe geheim. Ik moet iets doen, iets zeggen om deze neerwaartse spiraal te doorbreken, om te redden wat er te redden valt.
Ik schraap mijn keel, mijn stem is een onzekere fluistering. “Heb je… heb je woensdagnamiddag iets te doen?”
Hij kijkt op, verrast door de plotselinge verandering van onderwerp. “Wat?”
“We kunnen gaan picknicken,” zeg ik haastig, de woorden struikelen over elkaar. “In het park. Als je wilt. Het wordt mooi weer, zeggen ze.” Het is een onhandig, bijna wanhopig vredesaanbod. Hij bestudeert me, een lange, peinzende stilte. Ik zie de strijd in zijn ogen: de gekwetste trots vecht tegen het verlangen om het weer goed te maken. Net als ik denk dat hij nee gaat zeggen, zucht hij, een diepe, vermoeide zucht. “Oké,” zegt hij zacht. “Picknicken.”
Op dat moment gaat de schelle bel die het einde van de middagpauze aankondigt. Het voelt als een verlossing. We staan zwijgend op. De ruzie is niet uitgebarsten, de barst in onze relatie is er nog steeds, maar nu, heel misschien, hebben we een eerste, fragiele draadje lijm gevonden om hem te herstellen.
Die avond, in de veilige, stille cocon van mijn slaapkamer, haal ik het cassettebandje tevoorschijn. Het is een simpel, zwart TDK-bandje. Op het witte, met de hand geknipte etiket staat in een onhandig, jongensachtig handschrift met blauwe bic: ‘Voor Leen’. Meer niet. Ik pak mijn oude, gele Sony Walkman en laat het bandje er met een zachte klik inglijden. Ik zet mijn koptelefoon op en druk op de zware ‘play’-knop. De wereld verdwijnt. Geen ouders beneden, geen gedachten aan school, geen Carl, geen Eva. Alleen de zachte, afwachtende ruis van de tape.
Een gelaagde, onheilspellende gitaarintro bouwt langzaam op. Donker, melodieus, bijna episch. Mijn hart slaat op hol van pure anticipatie. En dan, als een muur die instort, barst het los. Een razendsnelle, strakke, meedogenloze gitaarriff en een drumpartij die klinkt als artillerievuur. Een mokerslag, overweldigend, een golf van pure, onversneden energie die me vastgrijpt en meesleurt. De stem van de zanger is een rauwe, boze snauw: “Master of puppets, I'm pulling your strings!”
Dit is niet zomaar lawaai. Dit is kracht. Ik zie Gert voor me, niet de verlegen jongen aan de schoolpoort, maar een andere versie. Ik zie hem in een donkere kamer, alleen, de muziek op tien, zijn hoofd headbangend op het ritme, een wilde, ongetemde energie die door hem heen raast. Dit is opwindend.
Het nummer eindigt, en dan, als een klap in je gezicht, wordt het afgesneden door een totaal ander geluid. Een simpele, bijna domme rock-riff en een schreeuwerige, nasale stem: “You gotta fight! For your right! To paaarty!” De Beastie Boys.
De adrenaline van Metallica maakt plaats voor een onbedwingbare glimlach die zich over mijn hele gezicht verspreidt. Dit is de Gert van het feestje. Ik zie hem voor me, met die plagende, uitdagende grijns in zijn ogen. Dit is geen diepe, donkere ziel; dit is een puberale oerkreet, een ode aan het pure, onnozele plezier van jong zijn. Dit is de jongen die me aankeek alsof ik de enige in de kamer was, te midden van de chaos. En de herinnering, vermengd met deze stomme, vrolijke muziek, voelt als een warme gloed.
Maar dan, na de laatste schreeuw om te mogen feesten, wordt het weer stil. En uit die stilte doemt een diepe, hypnotiserende baslijn op, donker en onheilspellend. Een ijle, galmende gitaar begint te jammeren. Het is The Cure. Dit is het geluid van alleen zijn in het donker, van verdwalen in een eindeloos bos van je eigen gedachten. Dit is het geluid van mijn eigen hart op de avonden dat ik me eenzaam voel. En dit… dit is de Gert van de stille, intense blik. De jongen die niet hoefde te praten om me het gevoel te geven dat hij me zag.
Ik sluit mijn ogen en laat de muziek me volledig overspoelen. De agressie, de humor, het verdriet. Ik zie de verschillende Gerts voor me, alsof ik door een fotoalbum van zijn ziel blader. De wilde, de speelse, de diepe. Dit is geen afspeellijst. Dit is een brief. Een uitnodiging. Een complexe, tegenstrijdige persoonlijkheid gevangen op een magnetische strip. Dit is hij, Gert, die zichzelf aan mij geeft.
En langzaam, zonder dat ik het doorheb, verdringt de muziek alle andere gedachten. De boosheid op Carl is niet langer een echo; het is een fluistering uit een ander leven. De verwarring over Eva lost op in de galmende gitaren. Er is alleen nog maar de muziek, een intieme, geheime conversatie tussen Gert en mij. De wereld buiten mijn koptelefoon bestaat niet meer. Er is alleen Gert. En ik ben, voor het eerst sinds een lange, lange tijd, hopeloos, roekeloos en onherroepelijk verliefd.
Ik moet in slaap gevallen zijn met de koptelefoon nog op, de laatste, dromerige tonen als een donker slaaplied.Die nacht, voor het eerst in maanden, droom ik niet over Carl. Er is geen prins op een wit paard. Er is geen veilige haven. In plaats daarvan droom ik over een donkere, overvolle zaal, over de geur van zweet en bier. De muziek is luid en overweldigend. Ik sta in de menigte, in het midden van de zaal, en dan, door een opening, zie ik hem. Gert. Hij staat aan de andere kant, en hij kijkt me aan met diezelfde intense, rustige blik als op het feest. Hij zegt niets. Hij steekt alleen maar zijn hand uit, een stille uitnodiging om met hem mee te gaan, dieper de chaos in.
Ik word wakker in het holst van de nacht, mijn hart bonst in mijn keel. De koptelefoon is van mijn hoofd gegleden, de stilte in mijn kamer is absoluut. Maar de droom, en het gevoel dat die achterliet - een mix van opwinding, angst en een diep, onweerstaanbaar verlangen - is nog springlevend. En met een schok die me tot op het bot verkoelt, dringt het besef tot me door. Ik heb voor het eerst over Gert gedroomd. En niet over Carl.
De droom klampt zich aan me vast als ik de volgende ochtend wakker word. De beelden – de donkere zaal, de overweldigende muziek, Gerts uitgestoken hand – zijn helderder en echter dan de vale realiteit van mijn slaapkamer. Ik voel me anders. De wereld voelt anders. En de gedachte aan school, de onvermijdelijke confrontatie met zowel Carl als Gert, vult me met een misselijkmakende mix van angst en opwinding.
Carl wacht me op bij de schoolpoort, zoals hij beloofd had. Hij glimlacht als hij me ziet, die vertrouwde, warme glimlach die me gisteren nog zo’n veilig gevoel gaf. Vandaag voelt het als een beschuldiging.
“Hey,” zegt hij, en hij buigt voorover om me te kussen. Ik kus hem terug, maar mijn lippen voelen stijf en onwennig. Ik ben me hyperbewust van elke beweging, van de geur van zijn jas, van het feit dat dit verkeerd voelt. De kus is een leugen. Ik trek me een fractie van een seconde te snel terug. Carl merkt het. Zijn glimlach wankelt. “Alles oké met je? Je bent zo stil.”
“Ja, ik ben nog niet wakker,” lieg ik, en de woorden smaken naar as in mijn mond. “Ik heb te lang in bed liggen lezen. Ik wou mijn boek uithebben.”
De rest van de ochtend is een marteling. Ik probeer de ‘goede vriendin’ te zijn, ik lach om Carl zijn grapjes, ik hou zijn hand vast in de gang. Maar het is een toneelstuk. Mijn gedachten zijn ergens anders. Ik scan de gangen, de speelplaats, op zoek naar een glimp van Gert. Ik voel me een verrader.
Tussen de lessen door, in de chaotische stroom van leerlingen, gebeurt het. Ik zie Gert, aan de andere kant van de gang. Hij praat met een vriend. Hij voelt mijn blik, of misschien zocht hij de mijne al. Onze ogen ontmoeten elkaar, dwars door de menigte heen. De wereld om me heen vervaagt. Hij stelt een stille vraag. Heb je geluisterd?
Ik geef een klein, bijna onzichtbaar knikje. Een voorzichtige, geheime glimlach flitst over mijn gezicht voordat ik het kan tegenhouden. Hij glimlacht terug, een brede, opgeluchte grijns. Dan wordt hij door een vriend weggeduwd en is het moment voorbij. Het heeft misschien drie seconden geduurd, maar die stille uitwisseling voelt intiemer en echter dan de kus die ik Carl vanochtend gaf.
Tijdens de middagpauze zit de spanning als een derde persoon bij ons aan tafel in de eetzaal. Carl probeert het. Hij praat over onze picknick voor morgen, over wat we zullen meenemen. Ik probeer mee te doen, maar mijn antwoorden zijn kort, afgeleid. Ik voel me gevangen. Dan, alsof de duivel ermee speelt, loopt Gert langs onze tafel, op weg naar buiten. Hij stopt niet, hij zegt niets, maar zijn ogen vinden de mijne. Hij geeft me diezelfde, kleine, wetende glimlach.
Ik zie hoe de blik van Carl mijn gezicht verlaat en Gert volgt tot hij de eetzaal uit is. Ik zie hoe de spieren in zijn kaak zich aanspannen. De hand die net nog op mijn knie rustte, trekt hij langzaam terug.
De rest van de lunch verloopt in een ijzige, pijnlijke stilte. De onuitgesproken vragen, de jaloezie en mijn eigen, verscheurde schuldgevoel hangen als een donkere wolk boven onze hoofden. De barst in onze relatie, die ik dacht gelijmd te hebben, is weer opengescheurd. En ik weet, met een misselijkmakende zekerheid, dat ik degene ben die het gebroken heeft.
Die avond is mijn slaapkamer geen veilige haven meer. Het is een rechtszaal, en ik ben zowel de beschuldigde, de aanklager als de rechter. De stilte is oorverdovend, gevuld met de echo’s van de ongemakkelijke gesprekken en de geheime, gestolen blikken van de dag.
Ik loop naar mijn bureau, naar de kleine stapel cassettebandjes. Mijn hand zweeft over het zwarte TDK-bandje van Gert, het symbool van een nieuwe, opwindende, maar verraderlijke wereld. Maar ik kan het niet. Vanavond niet. Vanavond heb ik geen behoefte aan een uitdaging. Ik heb troost nodig.
Mijn vingers vinden het krakende plastic van een ander doosje. Een officieel, gekocht bandje met een glimmende hoes. Bon Jovi. Mijn troost op moeilijke momenten. Mijn heimwee naar een tijd – gisteren nog maar – waarin alles simpeler leek. Ik leg het bandje in mijn Walkman en zet de koptelefoon op en sluit de wereld buiten. Ik ga op mijn bed liggen, mijn gezicht begraven in mijn kussen. Dan druk ik op ‘play’.
De vertrouwde, dramatische gitaarintro van Bed of Roses vult mijn oren. Geen agressieve riffs, geen boze, schreeuwende zanger. Alleen de bekende, bijna theatrale pijn van Jon Bon Jovi’s stem.
Sitting here wasted and wounded, at this old piano…
En de tranen beginnen te stromen. Stil en warm sijpelen ze in mijn kussensloop. Ik voel me precies zo. Verspild en gewond. Verspild door de leugens, gewond door mijn eigen, stomme, verwarde hart.
De muziek zwelt aan, en de tekst snijdt recht door mijn ziel.
I want to lay you down in a bed of roses, for tonight I’ll sleep on a bed of nails…
Een snik ontsnapt aan mijn lippen. Dat is het. Dat is precies hoe het voelt. Ik wil dat perfecte, romantische, bijna kinderlijke sprookje met Carl. Ik wil het bed van rozen. Maar ik heb voor mezelf een bed van spijkers gemaakt. Elke geheime glimlach naar Gert, elke keer dat ik de waarheid voor Carl verborg, elke leugen van weglating… het zijn de spijkers waarop ik nu lig te bloeden.
While my mistress she calls me, to stand in her spotlight again…
De mixtape van Gert. De donkere, opwindende muziek. De droom. Het is mijn geheim. Een nieuwe, gevaarlijke verleiding die me roept, die me in haar schijnwerpers wil trekken, weg van de veilige, vertrouwde liefde.
I’d rather be dead than cool…
De woorden zijn een dolk in mijn geweten. Ik wilde ‘cool’ zijn. Ik wilde veranderen. Ik wilde niet langer het bange, onzichtbare meisje zijn. Maar is dit het waard? Deze pijn? Deze eenzaamheid? Dit verraad? Ik zou liever duizend keer de oude, saaie, onzichtbare Leen zijn dan dit verscheurde, ellendige meisje.
De gitaarsolo jankt, een schreeuw van pure, onvervalste pijn. En ik huil mee. Ik huil om de eenvoud die ik kwijt ben. Ik huil om de jongen, wiens hart ik langzaam aan het breken ben. En ik huil om mezelf, omdat ik niet weet hoe ik dit moet stoppen.
Ik val huilend in slaap, de koptelefoon nog op, met de stem van Bon Jovi als de enige, treurige getuige van mijn gebroken hart.
- - - -
Benieuwd naar de mixtape van Gert? In mijn profiel vind je een Spotify playlist met de muziek van Gert. Enjoy!
Trefwoord(en): Verlangen, Suggestie?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10