Door: Jefferson
Datum: 01-11-2025 | Cijfer: 9.1 | Gelezen: 984
Lengte: Lang | Leestijd: 29 minuten | Lezers Online: 1
Lengte: Lang | Leestijd: 29 minuten | Lezers Online: 1
Vervolg op: Op Reis - 2: De Kwaal?
De Remedie?
“Ik weet natuurlijk niet precies wat je doormaakt,” begint Karlijn, haar stem zacht, bijna aarzelend, alsof ze zichzelf moed moet inspreken. “Maar ik zou liegen als ik het niet herken. Soms wil je gewoon iets wat niet kan. Dat is ook niet erg. Maar laat het niet merken.” Ze spreekt openhartig, lief, met die lichte zenuwachtigheid die ik inmiddels van haar ken, en wanneer ik haar aankijk, wendt ze haar blik af, alleen om me direct daarna weer op te zoeken, alsof ze toch iets wil overbrengen wat tussen de regels door moet komen. Ze zegt veel, heel veel, maar tegelijk blijft het allemaal vaag, onuitgesproken.
“Wat bedoel je?” vraag ik dan maar, bijna opstandig, omdat ik behoefte heb aan iets concreets, iets waar ik mijn vingers op kan leggen, iets dat het onbestemde verdrijft. Ze lacht, een korte, lichte lach.
“Het is normaal, hoor. Als je zo oud bent als jij,” zegt ze luchtig, bijna alsof het vanzelfsprekend is, alsof ze mijn gevoelens gewoon naast zich neerlegt. “Iemand als Hanne… die loopt er ook niet per ongeluk zo bij.” En dan lacht ze opnieuw, nu bijna te nonchalant, alsof het allemaal logisch is, alsof het erbij hoort. “Maar je moet niet uren gaan staren naar haar…” voegt ze er plagend aan toe, en haar stem klinkt alsof ze het allemaal wel grappig vindt, alsof het slapstick is, iets onschuldigs.
Ik haal mijn schouders op, probeer te lachen, maar van binnen ben ik vooral bang dat ze me veroordeelt, dat ze nu echt denkt dat ik een creep ben. “Kon er niks aan doen,” zeg ik zacht, slik mijn schaamte zorgvuldig weg.
Karlijn kijkt me even serieus aan, haar blik iets zachter nu. “Ik ben misschien niet duidelijk geweest. Misschien wel te voorbarig,” begint ze dan. “Je bent wie je bent. En dat is goed. Echt.” Haar stem is vastberaden, geruststellend, alsof ik die woorden op dit moment meer nodig heb dan ik zelf wil toegeven.
Dan verandert haar toon weer, schiet ze in de rol van de pragmatische, oudere zus: “En misschien is het wel slim om je even af te zonderen. Dan kan je… jezelf… ehm, ontspannen, toch? Dat helpt, niet?” Ze probeert het luchtig te houden, maar de kleur stijgt naar haar wangen en haar ogen zoeken nerveus naar een uitweg, alsof ze spijt heeft dat ze deze weg inslaat. Ze blijft echter zitten, schuift niet weg, blijft me aankijken. Zegt ze nu echt dat ik me gewoon even moet aftrekken, nu ik hier de kans voor heb? Het idee is zo gênant en absurd dat ik bijna moet lachen.
Maar dan zegt ze, bijna achteloos, alsof het niets is: “Doe je thuis ook.” Ze laat de opmerking vallen met zo’n droogheid dat het even stilvalt tussen ons, en op hetzelfde moment schrikken we allebei van wat er gezegd is.
“Fuck…” ontsnapt het me, verslagen, de schaamte brandend op mijn wangen. “Weet je dat?” vraag ik, half fluisterend, niet zeker of ik het antwoord wel wil horen. Karlijn knikt, langzaam, alsof het de normaalste zaak van de wereld is. “Geeft toch niet,” zegt ze zacht, geruststellend, maar ik durf haar nauwelijks nog aan te kijken. Dit is zo gênant, zo allesomvattend pijnlijk — niet alleen dat ik het doe, maar dat zij het weet, dat zij het nu zo achteloos benoemt, zonder omwegen. Heeft ze het gezien? Of gehoord? Weet ze dat ik negen van de tien keer aan haar denk op die momenten? Het blijft allemaal onuitgesproken hangen tussen ons, als een wolk van schaamte en verlangen. Ik slik, voel het zwaar op mijn borst drukken.
“Als het helpt…” zegt ze dan, haar stem zacht, bijna verontschuldigend, alsof ze er toch nog iets goed mee wil maken, alsof haar openheid het allemaal rechtvaardigt. Nu kan ik mijn lach niet meer inhouden; ik grinnik zachtjes, schud mijn hoofd. “Hielp het maar,” zeg ik, schamper, eerlijk. “Ik had een kwaal. Ik was te geil, als dat kan.”
Niet altijd, niet overal, maar in deze omgeving, met deze meiden, met deze spanning, voel ik me gevangen in mijn eigen lichaam. Alleen tussen al die mooie vrouwen, in deze situatie, op deze reis — mijn verstand komt er gewoon niet meer bij. Vandaag alleen al heb ik meerdere keren een keiharde stijve gehad, en er is niets wat ik ermee kan doen. Misschien straks, als het donker is, kan ik mezelf even verlichten, maar ik weet nu al dat het niet zal helpen. Morgenochtend weer, dezelfde cyclus, hetzelfde onvermogen om het echt los te laten. Wat wél zou helpen? Terug naar huis gaan. Gewoon uit deze situatie stappen.
Ik kijk naar Karlijn. Zie haar ook worstelen, haar bril rechtzetten, haar lippen op elkaar drukken, nadenkend, bijna alsof ze zich opmaakt om afscheid te nemen of iets voor te stellen dat alles zal veranderen. Gaat ze nu zeggen dat ik alleen naar huis moet gaan? Is dit het moment waarop ze zich terugtrekt, waarop ze me hier achterlaat? Of is dit juist het moment waarop alles begint?
“Je moet je niet schamen,” zegt ze dan nog een keer, nu met een andere, steviger toon, alsof ze het in mij wil planten, die gedachte, alsof ze het kan laten groeien door het vaker te zeggen. “Ik vind het zielig voor je.” Het is goedbedoeld, dat hoor ik, haar stem is zacht en lief, maar juist daarom doet het pijn; omdat het oprecht klinkt, omdat het me raakt waar ik me het meest kwetsbaar voel. Ze ziet het. “Ik bedoel…” vervolgt ze, nu zachter, haast aarzelend, “ik denk er ook wel eens aan.” Haar ogen zoeken de mijne, haar mond op een kier, haar blik onvaste grond. Ik slik, en ik zie haar ook slikken — we spiegelen elkaars zenuwen, elkaars kwetsbaarheid, omdat ik me bloot geef en zij, tegen haar eigen aard in, besluit zich ook open te stellen. Heel even laat ik haar woorden binnenkomen, voel de echo ervan in mijn borst, het ongeloof, de hoop.
“Waaraan?” vraag ik haar, misschien te scherp, te direct, maar ik wil het weten, ik wil dat ze het zegt, hardop. Ze schrikt, trekt zich even terug in zichzelf, betrapt, alsof ik haar in een verboden kamer heb aangetroffen. “Nou… aan jou,” zegt ze dan, en het klinkt bijna alsof het de normaalste zaak van de wereld is, alsof dat de logische uitkomst is, alsof het niet anders kan. Dus dit is niet gek. Dit is niet alleen mijn geheim, het is ook van haar. “Als je… je weet wel… bezig bent,” voegt ze eraan toe, gewoon zoals het is, zonder omwegen, en meteen daarna zie ik spijt op haar gezicht, haar wangen kleuren licht, haar ogen zoeken opnieuw een plek om te schuilen. Maar ze blijft, beweegt niet weg. “Ik bedoel; ik zie je ook naar mij kijken. Soms. En dan… nou ja, wat denk je dan?” vraagt ze, maar het is geen echte vraag, meer een gedachte die ze hardop uitspreekt, een weg die ze zelf nog niet durft te verkennen. “En als je dan die avond erop…” Ze schetst het beeld helemaal, rondt de cirkel af, en ik wuif het snel weg, lach schamper, maar het is de waarheid: ja, dan trek ik me af met haar in gedachten. Dat vermoedt ze dus, en zonder dat ik het besef, bevestig ik het door mijn stilte, door mijn blik.
“Is dat het?” vraagt ze dan, haar stem voorzichtig, zoekend. “Zou dat wel helpen? Als ik… als iemand anders… het voor je doet?” Ze schuift steeds verder op, gaat verder dan ooit, maar nu zie ik geen spijt. Dit is waar ze aan denkt, waar ze misschien al langer aan denkt dan ze zelf toegeeft. Is dit waar ze voor gekomen is? Het voelt absurd, onwerkelijk, tegenstrijdig zelfs — maar misschien is het juist niet tegenstrijdig. Misschien is dit het enige logische vervolg. Nu onze ouders zo ver weg zijn.
“Of denk je dat het niet uitmaakt?” vraagt ze, kleiner nu, haar stem verlegen, bijna angstig. “Als jij het doet? Nu?” vraag ik, omdat ik het zeker wil weten, omdat het te groot is om onuitgesproken te laten. Ze knikt, langzaam, haast plechtig, en ik vergeet bijna adem te halen, de spanning maakt me licht in mijn hoofd. In mijn zwembroek — het kledingstuk dat ik daar draag, dun, te dun voor de situatie — voel ik de opwinding nu branden, onhoudbaar, allesomvattend. Het is al zo heet in het busje, maar mijn huid brandt erdoorheen, mijn hele lichaam staat strak van verlangen, van zenuwen, van het ondenkbare dat toch lijkt te gaan gebeuren.
En ik weet, ergens diep vanbinnen, dat het niet zal helpen. Ja, misschien voor even, op de korte termijn, voor deze nacht, voor dit moment. Maar de spanning tussen ons, de blik die we net gedeeld hebben, de bekentenissen, de opluchting, de opwinding — alles zal het alleen maar erger maken, intenser, onmogelijker. Straks, als ik haar weer zie, als ik haar ruik, als ik aan dit moment terugdenk, zal het verlangen alleen maar harder zijn, dieper, nijpender. Maar ik lieg. Ik bescherm haar, mezelf, het moment, en zeg: “Dat denk ik wel.” Voorzichtig, bijna fluisterend. Op de zeer korte termijn zal het zeker helpen, ja.
Dus zitten we hier nu, naast elkaar op de achterbank van het busje, het bloedhete busje langs een verlaten snelweg, terwijl buiten de zon allang verdwenen is en alleen het oranje schijnsel van de lantaarn door de ramen valt. Zij heeft nooit een vriendje gehad, weet waarschijnlijk net zo weinig als ik van wat er nu moet gebeuren. Ik ben ook nog nooit door iemand aangeraakt. Dit is het begin, of het einde, of iets ertussenin. In een absurd, verzengend heet busje in Duitsland, op een parkeerplaats die niemand kent, staat het op het punt te gebeuren. Het kan niet, het mag niet, er moet een addertje onder het gras zitten, iets wat het op het laatste moment zal breken. Tot dat moment, tot het misgaat of juist niet, besluit ik te zwijgen, me geen domme woorden te veroorloven, niets te doen wat het zou kunnen verpesten. Als het niet gebeurt, ligt het in elk geval niet aan mij.
“Ik heb dit nog nooit gedaan,” zegt ze plots, haar stem dun maar vast, terwijl ze me aankijkt, haar ogen even zoekend, dan afdwalend naar mijn schoot. Mijn knieën liggen nog steeds bijna tegen mijn borst gedrukt, alsof ik mezelf wil beschermen, maar ik voel dat dat nu zinloos is. Ze wil het echt, dat zie ik, dat voel ik in alles aan haar houding, de spanning in haar gezicht, het onhandige in haar gebaren. “Ik ben ook nog nooit…” voeg ik er fluisterend aan toe, laat haar weten dat ik net zo onervaren ben als zij, dat dit voor mij minstens zo onwerkelijk is. Ze lacht, zacht, lief, alsof kwetsbaarheid juist iets moois is, alsof dit ons dichter bij elkaar brengt in plaats van verder weg.
“Mag ik?” vraagt ze dan, en met die woorden voel ik hoe alles een drempel over gaat, hoe het punt van geen terugkeer bereikt wordt. Ik knik, stil, laat mijn voeten van de bank afglijden tot ze op de grond staan, mijn schoot vlakker, opener, een soort overgave. Tussen mijn benen spant de stof van mijn zwembroek zich strak, de eikel wijst omhoog, een scherpe kromming in mijn schacht, alles duidelijk zichtbaar door de dunne, loszittende olijfgroene stof. Zo zit ik daar, met mijn stijve in volle zicht, terwijl zij haar bril een stukje verder haar neus op duwt, iets dichterbij leunt en bijna zonder aarzeling haar hand op de bobbel legt, precies halverwege mijn schacht.
“O, Jezus…” ontsnapt het me, zacht kreunend, terwijl mijn pik zich automatisch nog wat meer aanspant onder haar aanraking. Ze lacht verrast, bijna verbaasd over het effect dat ze heeft, en ze drukt haar hand steviger op de bobbel, voelt het nu echt in haar palm. “Zo heet,” zegt ze verwonderd. “Ja…” pers ik er zacht uit, kijkend naar haar gezicht, naar haar ogen die vol fascinatie zijn, alsof ze zichzelf niet kan voorstellen wat er onder haar hand zou liggen. “Zo?” vraagt ze, haar hand wrijft langzaam over de stof, hele kleine stukjes, heel voorzichtig, alsof ze niet zeker weet hoe hard of zacht het moet. “Ja, zo…” hijg ik al, merk dat mijn ademhaling zwaar wordt, dat ik dicht tegen de rand aan zit, zoveel spanning heb ik opgebouwd vandaag, zoals Sofie eigenlijk al zei. Ik zeg verder niets. Ik blijf zitten, starend, voel hoe zij langzaam wordt meegesleept, zichzelf kwijtraakt in het moment, in wat wel en niet verstandig is, in alles wat verboden hoort te zijn maar nu gewoon gebeurt.
“Ik weet echt niet wat ik moet doen,” bekent ze dan, haar stem zacht, onzeker. En ik weet het ook niet. Ik durf haar geen instructies te geven. Dit is Karlijn, mijn stiefzus, dit gebeurt zomaar, zonder waarschuwing. “Doe maar wat goed voelt,” fluister ik, onder de indruk van haar nabijheid, haar moed, haar hand die steeds vrijer durft te bewegen. Ik voel me klein naast haar, wat belachelijk is, maar het is nu eenmaal zo. Ze knikt kort, lijkt opgelucht, en schuift haar vingers langzaam, aarzelend, onder de rand van mijn zwembroek. Ik kom iets omhoog, zodat ze het elastiek tot halverwege mijn dijen kan trekken. Nu is de grijze stof van mijn boxershorts zichtbaar, opgerekt over mijn erectie, met een donkere plek waar de eikel tegen het textiel drukt, het voorvocht dat de stof nat en donker maakt. “Voorvocht?” vraagt ze nieuwsgierig, bijna alsof ze er alleen over heeft gelezen tot nu toe. Ik knik, een beetje gegeneerd. “Dat had ik al snel,” geef ik toe.
Ze vindt het duidelijk interessant, haar hand glijdt opnieuw naar mijn schacht, nu met één laag stof minder ertussen, haar duim draait een klein cirkeltje over de natte top, het vocht blijft aan haar huid kleven. Ze pakt mijn stijve steviger vast, haar vingers sluiten zich eromheen, maken een langzame beweging omhoog en terug. Ik kreun weer, zacht, kijk haar vol ongeloof aan.
“Ik heb het je zien doen,” fluistert ze dan opeens. Dit keer schrik ik niet meer. Het maakt me alleen maar opgewondener, dat ze het heeft gezien, dat ze het weet. “Ik denk vaak…” Ze houdt even in, twijfelt, zoekt naar woorden. “Mag ik?” vraagt ze nog een keer, haar hand stevig om mijn nog verpakte schacht, alsof ze toestemming nodig heeft voor wat ze nu eigenlijk al aan het doen is. Ik knik snel, te gretig om nog te verbergen wat ik wil. Natuurlijk mag dat.
Maar dan, zonder waarschuwing, staat ze op en komt in één vloeiende beweging op mijn schoot zitten. Ik schrik, durf niks te zeggen, zie haar gespannen lachen en zoekend kijken, haar blik die vraagt om bevestiging. “Goed?” vraagt ze, haar stem trillend van spanning. Weer knik ik, kan niets anders. Ze plaatst haar hand opnieuw op mijn stijve, nu hoger, bij de eikel, maar laat hem onder de stof zitten. Haar truitje is wijd, haar shorts zijn kort, haar dijen glijden dichterbij, tot haar schaamstreek tegen de basis van mijn pik rust. We hijgen allebei, zacht, opgewonden, haar lippen samengeperst in uiterste concentratie.
“Ik weet dat dit niet mag. Maar in theorie raak ik je niet echt aan. We hebben geen seks, of zo,” zegt ze, alsof ze zichzelf overtuigen moet, alsof ze een grens bewaakt die niet te overschrijden is zolang ze het hardop benoemt. Ik hoef niet overtuigd te worden, dus zwijg. Ik knik. Dus stopt ze niet. De afstand tussen onze gezichten blijft; mijn handen liggen naast me, ik durf haar niet aan te raken, niet nu, niet als zij zo haar grens bewaakt. Maar zij raakt mij wel, haar hand om mijn eikel, haar bewegingen traag, ritmisch, terwijl ze zelf zacht wiegt op mijn schoot, haar heupen zoeken en tasten. Open mond, schor gehijg, hongerig verlangen. Ze wil dit. Ze wil voelen, ervaren, weten.
En dus gebeurt het, hier, nu, in het bloedhete busje op de parkeerplaats, met mijn eigen stiefzus, die de laatste tijd zo afstandelijk deed. Nu begrijp ik waarom.
Het is stil in het busje, maar tegelijk oorverdovend luid. Haar ademhaling vult de ruimte, warm en schor, elke hijg slaat direct tegen mijn gezicht, en het voelt alsof de hitte alleen maar toeneemt. Ik vind het hemels, zo dichtbij, zo ongefilterd, haar gezicht op luttele centimeters van het mijne, haar ogen gesloten, mond half open van concentratie en genot. Ze beweegt schokkerig vanuit haar heupen, duwt zichzelf beneden tegen me aan, precies tegen de basis van mijn schacht, alsof de dunne stof er niet meer toe doet, alsof er geen grens meer is tussen haar en mij. Ik voel haar genot — het spant zich om ons heen, vibreert tussen onze lichamen — en ik geniet zelf misschien nog wel meer.
Haar hand blijft langzaam, bijna teder wrijven over de eikel, die natte plek in de stof alleen maar groter wordend, donkerder, verzadigd van voorvocht. Het glijdt nu meer dan dat het schuurt, haar bewegingen worden vloeibaar, vanzelfsprekend, geleid door het ritme van haar verlangen. En ik weet zeker dat ik niet langer de enige ben met een vochtig broekje; haar schaamstreek, slechts gescheiden door een dunne laag stof, drukt nat en warm tegen mij aan, en ik ben er trots op, ergens diep vanbinnen, dat iemand als Karlijn — die altijd zo beheerst, zo terughoudend was, met haar bril en haar boeken — nu zo opgaat in mij, in dit moment, dat ze het niet alleen tolereert, maar er zelfs door wordt aangezet tot actie. Karlijn, mijn stiefzus, degene die altijd vanaf de zijlijn toekeek, die heeft blijkbaar besloten dat ze lang genoeg heeft gewacht.
En toch, ergens op de achtergrond, suddert de schaamte. Ik voel hem nog steeds, zelfs nu, juist nu: mijn erectie in haar bijzijn, openlijk, zonder terughoudendheid, terwijl zij weet dat ik me aftrek, weet dat ik aan haar denk. Dat gevoel, die ongemakkelijke schaamte, verdwijnt niet zomaar, hoe goed ze haar best ook doet om mij gerust te stellen, om het normaal te maken. Maar zijzelf lijkt zich nergens voor te schamen; haar kreunen worden zwoeler, dieper, ze drukt zich met een soort overgave tegen me aan, haar mond open, haar ogen dicht, de bril een beetje scheef gezakt op haar neus. Haar ene hand drukt stevig op mijn schouder, houdt me op mijn plek in de bank, terwijl haar andere hand mijn eikel vasthoudt, die in haar natte hand sopt en glijdt, en ik weet dat ik het zo niet lang meer ga volhouden.
En toch, pervers voelt het niet. Ondeugend, zeker, grenzeloos misschien, maar niet vuil of plat. Het heeft iets zorgzaams, iets van een dienst aan mij — een daad uit loyaliteit, alsof ze mij niet alleen troost, maar zichzelf ook de toestemming geeft om te voelen, om te ontdekken, om te delen. Er is geen oordeel van haar kant, geen afwijzing; ze lijkt juist geraakt door mijn situatie, ze heeft misschien wel medelijden, maar zonder me zielig te vinden, en dat is een zeldzaam soort geruststelling. Zo fijn, zoals ze dat nu laat merken, dat ik mezelf bijna kan vergeten in het genot.
Heel soms gluurt ze, met half geopende ogen, tussen haar wimpers door naar mij, en dan zie ik hoe ze probeert te peilen of het nog goed gaat, of dit mag, of ze te ver gaat — en elke keer als onze blikken kruisen, lacht ze, even schuin, even onzeker, en ik weet dat mijn eigen gezicht een en al ongeloof uitstraalt, een grenzeloos genieten. Dit is zo goed, te goed.
Ik zie haar lichaam bewegen, haar hele lijf in de greep van het ritme dat ze zelf niet meer volledig onder controle heeft. Ik zie haar niet helemaal, het blijft een suggestie — het wijde truitje trekt strak bij elke beweging, haar slanke heupen en volle borst vangen af en toe een lichtstraal van buiten, het wiegt, het schokt, het gaat op en neer, haar hals glanst van het zweet. Het wordt steeds warmer, maar ze trekt niets uit, blijft volledig gekleed behalve haar benen, die zijn bijna helemaal bloot, haar knieën aan weerszijden van me, haar voeten in sandaaltjes die boven de vloer zweven, steeds onrustiger, niet in staat stil te blijven. Haar schaamstreek schuurt, duwt, glijdt tegen mijn basis, alsof we seks hebben, al weet ik dat het strikt genomen niet zo is, dat er nog stof tussen zit, nog altijd een grens die niet helemaal wordt overschreden. Al vraag ik me eerlijk gezegd af wat het verschil nu nog precies is.
Het genot dat ik voel, is intens, allesoverheersend. Ze weet niet wat ze doet, maar alles wat ze doet, doet ze goed. De bewegingen vanuit haar heupen zorgen ervoor dat mijn eikel steeds dieper in haar hand drukt, haar vingers kneden, wrijven, haar duim draait kleine cirkeltjes en ze tilt steeds vaker haar bekken, een zachte piep ontsnapt haar lippen, en ik weet dat ik het niet lang meer volhoud. Of ze dat beseft? Ik denk het niet. Ik vond het al heel wat dat ik het zo lang uithield.
Haar ogen schieten wijd open net op het moment dat het door mijn hele lijf trekt — ik begin te schokken, spannen, in haar hand, en toch blijft ze bewegen, haar vingers stevig, haar pols ritmisch, alsof ze niet wil dat het stopt. En dan, terwijl ik voel dat het niet meer tegen te houden is, zie ik hoe er een dikke, witte straal door de stof van mijn boxershort perst, rechtstreeks in haar hand, warm en overvloedig. Ze neemt diep adem, een ademhaling die hoorbaar trilt, die haar hele lichaam doet beven, en terwijl haar borst opzwelt en haar schouders zich strekken, lijkt ze alles mee te voelen met mijn orgasme. Haar voorhoofd komt bijna tegen het dak van het busje, haar rug kromt zich in een boog, haar dijen spannen zich aan en voor die paar seconden, terwijl mijn eikel blijft spuiten, is alles vloeibaar, onhoudbaar, onbeschaamd. De tijd vertraagt — er lijkt geen einde aan te komen, aan dat onophoudelijke stoten, die warme nattigheid tussen haar hand en mijn buik.
Ze snuift nog een keer adem, hapt naar lucht. “Mijn god…” fluistert ze, bijna onhoorbaar, en ik kan niet anders dan me afvragen: is zij ook gekomen? Het lijkt erop, alles in haar houding, haar gezicht, haar ademhaling verraadt het. Maar ik durf het niet te vragen. Ik wil dit niet verpesten, niet nu, niet met een domme opmerking.
Dan zakt ze plotseling in. Haar hoofd buigt voorover, valt bijna tussen haar knieën, haar haren hangen als een gordijn naar beneden, en ik kan niet zien of haar ogen open of dicht zijn, of ze lacht of huilt, of ze denkt of niets voelt. Als ze haar hand weer beweegt, reageert mijn lijf direct, overgevoelig, sidderend, en dan komt ze weer rechtop, schuift langzaam naast me, laat haar hoofd vallen op mijn schouder. Ik hoor haar slikken, haar ademhaling gaat nog steeds snel, zoekend naar regelmaat. Ik hoor ook hoe ze zoekt naar woorden, misschien vindt ze ze wel, maar slikt ze toch weer in. Wat zou ik moeten zeggen? Wat zou zij kunnen zeggen?
“Dankje,” fluister ik uiteindelijk, te zacht, te simpel, het klinkt zo lullig en banaal dat ze er wel om moet lachen. “Jij bedankt,” zegt ze terug, haar stem nog een beetje hees, alsof ik haar een dienst heb bewezen in plaats van andersom. En misschien was dat precies wat het zo veelzeggend maakte.
We weten allebei dat we met wat hier is gebeurd een grens zijn overgestoken, en niet zomaar één. Maar het zit hem niet eens alleen in het fysieke, besef ik, nu het stof neerdaalt. Als dit al seks was, was het het meest kuise, brave seks die je je kan voorstellen — droogneuken, noemen ze het, al doet dat woord absoluut geen recht aan de intensiteit, de tederheid, de oprechtheid van wat zich hier heeft afgespeeld. Het was nat, aan beide kanten, maar wat het echt bijzonder maakte, was hoe snel het gebeurde, hoe rauw en onbesuisd en toch liefdevol het was. De schaamte is er nog, blijft als een laagje op mijn huid plakken, en ik zie in haar houding dat het voor haar niet anders is. Niet omdat we iets slechts hebben gedaan, niet omdat het verboden was — maar omdat dit mogelijk bleek, omdat we het wilden, allebei, misschien al veel langer dan we onszelf hadden durven toegeven. Daarvoor schaam ik me nog steeds. Maar niet voor haar. Niet voor dit.
“Dan ga ik weer,” zegt ze na een paar minuten waarin we niets zeggen, alleen maar naast elkaar zitten, elkaars ademhaling delen, nog half verloren in het moment. “Je kan hier toch niet slapen,” voegt ze eraan toe, een tedere sneer, en ze denkt misschien dat alles nu opgelost is, dat mijn spanning is verdwenen, maar ze vergist zich. Mijn zwembroek zit nog steeds halverwege mijn dijen, de stof van mijn boxershort opgerekt en nat, plakkerig van het zaad en alles wat er gebeurd is. Daaronder de duidelijke contouren van een lul die maar niet wil slinken, die nog steeds stijf is van het verlangen. Er is niets opgelost — maar dat hou ik nu maar even voor mezelf.
Ik trek langzaam mijn zwembroek op, pak de dekens en het kussen bij elkaar en volg haar naar het hotel, waar zij van binnenuit de achterdeur voor me openhoudt. In de gang leg ik mijn spullen neer bij de kamerdeur, voel het plakken van mijn onderbroek bij elke stap, en loop dan, met een onderbroek vol zaad, naar beneden om het pasje van de kamer op te halen. In de lobby zitten ze allemaal, verspreid, te drinken, niet eens met alcohol, een paar aan het poolen, anderen verdiept in zichzelf, met of zonder telefoon voor hun gezicht. Karlijn zit er ook, alsof er niets gebeurd is, alsof ze gewoon één van de anderen is. Maar als ik kom aanlopen, kijkt ze me aan, een korte blik, intens en veelzeggend, net lang genoeg voor de erkenning. Ja, het is echt gebeurd. En niemand die het ziet. Niemand die het weet. Behalve wij.
-
“Wat bedoel je?” vraag ik dan maar, bijna opstandig, omdat ik behoefte heb aan iets concreets, iets waar ik mijn vingers op kan leggen, iets dat het onbestemde verdrijft. Ze lacht, een korte, lichte lach.
“Het is normaal, hoor. Als je zo oud bent als jij,” zegt ze luchtig, bijna alsof het vanzelfsprekend is, alsof ze mijn gevoelens gewoon naast zich neerlegt. “Iemand als Hanne… die loopt er ook niet per ongeluk zo bij.” En dan lacht ze opnieuw, nu bijna te nonchalant, alsof het allemaal logisch is, alsof het erbij hoort. “Maar je moet niet uren gaan staren naar haar…” voegt ze er plagend aan toe, en haar stem klinkt alsof ze het allemaal wel grappig vindt, alsof het slapstick is, iets onschuldigs.
Ik haal mijn schouders op, probeer te lachen, maar van binnen ben ik vooral bang dat ze me veroordeelt, dat ze nu echt denkt dat ik een creep ben. “Kon er niks aan doen,” zeg ik zacht, slik mijn schaamte zorgvuldig weg.
Karlijn kijkt me even serieus aan, haar blik iets zachter nu. “Ik ben misschien niet duidelijk geweest. Misschien wel te voorbarig,” begint ze dan. “Je bent wie je bent. En dat is goed. Echt.” Haar stem is vastberaden, geruststellend, alsof ik die woorden op dit moment meer nodig heb dan ik zelf wil toegeven.
Dan verandert haar toon weer, schiet ze in de rol van de pragmatische, oudere zus: “En misschien is het wel slim om je even af te zonderen. Dan kan je… jezelf… ehm, ontspannen, toch? Dat helpt, niet?” Ze probeert het luchtig te houden, maar de kleur stijgt naar haar wangen en haar ogen zoeken nerveus naar een uitweg, alsof ze spijt heeft dat ze deze weg inslaat. Ze blijft echter zitten, schuift niet weg, blijft me aankijken. Zegt ze nu echt dat ik me gewoon even moet aftrekken, nu ik hier de kans voor heb? Het idee is zo gênant en absurd dat ik bijna moet lachen.
Maar dan zegt ze, bijna achteloos, alsof het niets is: “Doe je thuis ook.” Ze laat de opmerking vallen met zo’n droogheid dat het even stilvalt tussen ons, en op hetzelfde moment schrikken we allebei van wat er gezegd is.
“Fuck…” ontsnapt het me, verslagen, de schaamte brandend op mijn wangen. “Weet je dat?” vraag ik, half fluisterend, niet zeker of ik het antwoord wel wil horen. Karlijn knikt, langzaam, alsof het de normaalste zaak van de wereld is. “Geeft toch niet,” zegt ze zacht, geruststellend, maar ik durf haar nauwelijks nog aan te kijken. Dit is zo gênant, zo allesomvattend pijnlijk — niet alleen dat ik het doe, maar dat zij het weet, dat zij het nu zo achteloos benoemt, zonder omwegen. Heeft ze het gezien? Of gehoord? Weet ze dat ik negen van de tien keer aan haar denk op die momenten? Het blijft allemaal onuitgesproken hangen tussen ons, als een wolk van schaamte en verlangen. Ik slik, voel het zwaar op mijn borst drukken.
“Als het helpt…” zegt ze dan, haar stem zacht, bijna verontschuldigend, alsof ze er toch nog iets goed mee wil maken, alsof haar openheid het allemaal rechtvaardigt. Nu kan ik mijn lach niet meer inhouden; ik grinnik zachtjes, schud mijn hoofd. “Hielp het maar,” zeg ik, schamper, eerlijk. “Ik had een kwaal. Ik was te geil, als dat kan.”
Niet altijd, niet overal, maar in deze omgeving, met deze meiden, met deze spanning, voel ik me gevangen in mijn eigen lichaam. Alleen tussen al die mooie vrouwen, in deze situatie, op deze reis — mijn verstand komt er gewoon niet meer bij. Vandaag alleen al heb ik meerdere keren een keiharde stijve gehad, en er is niets wat ik ermee kan doen. Misschien straks, als het donker is, kan ik mezelf even verlichten, maar ik weet nu al dat het niet zal helpen. Morgenochtend weer, dezelfde cyclus, hetzelfde onvermogen om het echt los te laten. Wat wél zou helpen? Terug naar huis gaan. Gewoon uit deze situatie stappen.
Ik kijk naar Karlijn. Zie haar ook worstelen, haar bril rechtzetten, haar lippen op elkaar drukken, nadenkend, bijna alsof ze zich opmaakt om afscheid te nemen of iets voor te stellen dat alles zal veranderen. Gaat ze nu zeggen dat ik alleen naar huis moet gaan? Is dit het moment waarop ze zich terugtrekt, waarop ze me hier achterlaat? Of is dit juist het moment waarop alles begint?
“Je moet je niet schamen,” zegt ze dan nog een keer, nu met een andere, steviger toon, alsof ze het in mij wil planten, die gedachte, alsof ze het kan laten groeien door het vaker te zeggen. “Ik vind het zielig voor je.” Het is goedbedoeld, dat hoor ik, haar stem is zacht en lief, maar juist daarom doet het pijn; omdat het oprecht klinkt, omdat het me raakt waar ik me het meest kwetsbaar voel. Ze ziet het. “Ik bedoel…” vervolgt ze, nu zachter, haast aarzelend, “ik denk er ook wel eens aan.” Haar ogen zoeken de mijne, haar mond op een kier, haar blik onvaste grond. Ik slik, en ik zie haar ook slikken — we spiegelen elkaars zenuwen, elkaars kwetsbaarheid, omdat ik me bloot geef en zij, tegen haar eigen aard in, besluit zich ook open te stellen. Heel even laat ik haar woorden binnenkomen, voel de echo ervan in mijn borst, het ongeloof, de hoop.
“Waaraan?” vraag ik haar, misschien te scherp, te direct, maar ik wil het weten, ik wil dat ze het zegt, hardop. Ze schrikt, trekt zich even terug in zichzelf, betrapt, alsof ik haar in een verboden kamer heb aangetroffen. “Nou… aan jou,” zegt ze dan, en het klinkt bijna alsof het de normaalste zaak van de wereld is, alsof dat de logische uitkomst is, alsof het niet anders kan. Dus dit is niet gek. Dit is niet alleen mijn geheim, het is ook van haar. “Als je… je weet wel… bezig bent,” voegt ze eraan toe, gewoon zoals het is, zonder omwegen, en meteen daarna zie ik spijt op haar gezicht, haar wangen kleuren licht, haar ogen zoeken opnieuw een plek om te schuilen. Maar ze blijft, beweegt niet weg. “Ik bedoel; ik zie je ook naar mij kijken. Soms. En dan… nou ja, wat denk je dan?” vraagt ze, maar het is geen echte vraag, meer een gedachte die ze hardop uitspreekt, een weg die ze zelf nog niet durft te verkennen. “En als je dan die avond erop…” Ze schetst het beeld helemaal, rondt de cirkel af, en ik wuif het snel weg, lach schamper, maar het is de waarheid: ja, dan trek ik me af met haar in gedachten. Dat vermoedt ze dus, en zonder dat ik het besef, bevestig ik het door mijn stilte, door mijn blik.
“Is dat het?” vraagt ze dan, haar stem voorzichtig, zoekend. “Zou dat wel helpen? Als ik… als iemand anders… het voor je doet?” Ze schuift steeds verder op, gaat verder dan ooit, maar nu zie ik geen spijt. Dit is waar ze aan denkt, waar ze misschien al langer aan denkt dan ze zelf toegeeft. Is dit waar ze voor gekomen is? Het voelt absurd, onwerkelijk, tegenstrijdig zelfs — maar misschien is het juist niet tegenstrijdig. Misschien is dit het enige logische vervolg. Nu onze ouders zo ver weg zijn.
“Of denk je dat het niet uitmaakt?” vraagt ze, kleiner nu, haar stem verlegen, bijna angstig. “Als jij het doet? Nu?” vraag ik, omdat ik het zeker wil weten, omdat het te groot is om onuitgesproken te laten. Ze knikt, langzaam, haast plechtig, en ik vergeet bijna adem te halen, de spanning maakt me licht in mijn hoofd. In mijn zwembroek — het kledingstuk dat ik daar draag, dun, te dun voor de situatie — voel ik de opwinding nu branden, onhoudbaar, allesomvattend. Het is al zo heet in het busje, maar mijn huid brandt erdoorheen, mijn hele lichaam staat strak van verlangen, van zenuwen, van het ondenkbare dat toch lijkt te gaan gebeuren.
En ik weet, ergens diep vanbinnen, dat het niet zal helpen. Ja, misschien voor even, op de korte termijn, voor deze nacht, voor dit moment. Maar de spanning tussen ons, de blik die we net gedeeld hebben, de bekentenissen, de opluchting, de opwinding — alles zal het alleen maar erger maken, intenser, onmogelijker. Straks, als ik haar weer zie, als ik haar ruik, als ik aan dit moment terugdenk, zal het verlangen alleen maar harder zijn, dieper, nijpender. Maar ik lieg. Ik bescherm haar, mezelf, het moment, en zeg: “Dat denk ik wel.” Voorzichtig, bijna fluisterend. Op de zeer korte termijn zal het zeker helpen, ja.
Dus zitten we hier nu, naast elkaar op de achterbank van het busje, het bloedhete busje langs een verlaten snelweg, terwijl buiten de zon allang verdwenen is en alleen het oranje schijnsel van de lantaarn door de ramen valt. Zij heeft nooit een vriendje gehad, weet waarschijnlijk net zo weinig als ik van wat er nu moet gebeuren. Ik ben ook nog nooit door iemand aangeraakt. Dit is het begin, of het einde, of iets ertussenin. In een absurd, verzengend heet busje in Duitsland, op een parkeerplaats die niemand kent, staat het op het punt te gebeuren. Het kan niet, het mag niet, er moet een addertje onder het gras zitten, iets wat het op het laatste moment zal breken. Tot dat moment, tot het misgaat of juist niet, besluit ik te zwijgen, me geen domme woorden te veroorloven, niets te doen wat het zou kunnen verpesten. Als het niet gebeurt, ligt het in elk geval niet aan mij.
“Ik heb dit nog nooit gedaan,” zegt ze plots, haar stem dun maar vast, terwijl ze me aankijkt, haar ogen even zoekend, dan afdwalend naar mijn schoot. Mijn knieën liggen nog steeds bijna tegen mijn borst gedrukt, alsof ik mezelf wil beschermen, maar ik voel dat dat nu zinloos is. Ze wil het echt, dat zie ik, dat voel ik in alles aan haar houding, de spanning in haar gezicht, het onhandige in haar gebaren. “Ik ben ook nog nooit…” voeg ik er fluisterend aan toe, laat haar weten dat ik net zo onervaren ben als zij, dat dit voor mij minstens zo onwerkelijk is. Ze lacht, zacht, lief, alsof kwetsbaarheid juist iets moois is, alsof dit ons dichter bij elkaar brengt in plaats van verder weg.
“Mag ik?” vraagt ze dan, en met die woorden voel ik hoe alles een drempel over gaat, hoe het punt van geen terugkeer bereikt wordt. Ik knik, stil, laat mijn voeten van de bank afglijden tot ze op de grond staan, mijn schoot vlakker, opener, een soort overgave. Tussen mijn benen spant de stof van mijn zwembroek zich strak, de eikel wijst omhoog, een scherpe kromming in mijn schacht, alles duidelijk zichtbaar door de dunne, loszittende olijfgroene stof. Zo zit ik daar, met mijn stijve in volle zicht, terwijl zij haar bril een stukje verder haar neus op duwt, iets dichterbij leunt en bijna zonder aarzeling haar hand op de bobbel legt, precies halverwege mijn schacht.
“O, Jezus…” ontsnapt het me, zacht kreunend, terwijl mijn pik zich automatisch nog wat meer aanspant onder haar aanraking. Ze lacht verrast, bijna verbaasd over het effect dat ze heeft, en ze drukt haar hand steviger op de bobbel, voelt het nu echt in haar palm. “Zo heet,” zegt ze verwonderd. “Ja…” pers ik er zacht uit, kijkend naar haar gezicht, naar haar ogen die vol fascinatie zijn, alsof ze zichzelf niet kan voorstellen wat er onder haar hand zou liggen. “Zo?” vraagt ze, haar hand wrijft langzaam over de stof, hele kleine stukjes, heel voorzichtig, alsof ze niet zeker weet hoe hard of zacht het moet. “Ja, zo…” hijg ik al, merk dat mijn ademhaling zwaar wordt, dat ik dicht tegen de rand aan zit, zoveel spanning heb ik opgebouwd vandaag, zoals Sofie eigenlijk al zei. Ik zeg verder niets. Ik blijf zitten, starend, voel hoe zij langzaam wordt meegesleept, zichzelf kwijtraakt in het moment, in wat wel en niet verstandig is, in alles wat verboden hoort te zijn maar nu gewoon gebeurt.
“Ik weet echt niet wat ik moet doen,” bekent ze dan, haar stem zacht, onzeker. En ik weet het ook niet. Ik durf haar geen instructies te geven. Dit is Karlijn, mijn stiefzus, dit gebeurt zomaar, zonder waarschuwing. “Doe maar wat goed voelt,” fluister ik, onder de indruk van haar nabijheid, haar moed, haar hand die steeds vrijer durft te bewegen. Ik voel me klein naast haar, wat belachelijk is, maar het is nu eenmaal zo. Ze knikt kort, lijkt opgelucht, en schuift haar vingers langzaam, aarzelend, onder de rand van mijn zwembroek. Ik kom iets omhoog, zodat ze het elastiek tot halverwege mijn dijen kan trekken. Nu is de grijze stof van mijn boxershorts zichtbaar, opgerekt over mijn erectie, met een donkere plek waar de eikel tegen het textiel drukt, het voorvocht dat de stof nat en donker maakt. “Voorvocht?” vraagt ze nieuwsgierig, bijna alsof ze er alleen over heeft gelezen tot nu toe. Ik knik, een beetje gegeneerd. “Dat had ik al snel,” geef ik toe.
Ze vindt het duidelijk interessant, haar hand glijdt opnieuw naar mijn schacht, nu met één laag stof minder ertussen, haar duim draait een klein cirkeltje over de natte top, het vocht blijft aan haar huid kleven. Ze pakt mijn stijve steviger vast, haar vingers sluiten zich eromheen, maken een langzame beweging omhoog en terug. Ik kreun weer, zacht, kijk haar vol ongeloof aan.
“Ik heb het je zien doen,” fluistert ze dan opeens. Dit keer schrik ik niet meer. Het maakt me alleen maar opgewondener, dat ze het heeft gezien, dat ze het weet. “Ik denk vaak…” Ze houdt even in, twijfelt, zoekt naar woorden. “Mag ik?” vraagt ze nog een keer, haar hand stevig om mijn nog verpakte schacht, alsof ze toestemming nodig heeft voor wat ze nu eigenlijk al aan het doen is. Ik knik snel, te gretig om nog te verbergen wat ik wil. Natuurlijk mag dat.
Maar dan, zonder waarschuwing, staat ze op en komt in één vloeiende beweging op mijn schoot zitten. Ik schrik, durf niks te zeggen, zie haar gespannen lachen en zoekend kijken, haar blik die vraagt om bevestiging. “Goed?” vraagt ze, haar stem trillend van spanning. Weer knik ik, kan niets anders. Ze plaatst haar hand opnieuw op mijn stijve, nu hoger, bij de eikel, maar laat hem onder de stof zitten. Haar truitje is wijd, haar shorts zijn kort, haar dijen glijden dichterbij, tot haar schaamstreek tegen de basis van mijn pik rust. We hijgen allebei, zacht, opgewonden, haar lippen samengeperst in uiterste concentratie.
“Ik weet dat dit niet mag. Maar in theorie raak ik je niet echt aan. We hebben geen seks, of zo,” zegt ze, alsof ze zichzelf overtuigen moet, alsof ze een grens bewaakt die niet te overschrijden is zolang ze het hardop benoemt. Ik hoef niet overtuigd te worden, dus zwijg. Ik knik. Dus stopt ze niet. De afstand tussen onze gezichten blijft; mijn handen liggen naast me, ik durf haar niet aan te raken, niet nu, niet als zij zo haar grens bewaakt. Maar zij raakt mij wel, haar hand om mijn eikel, haar bewegingen traag, ritmisch, terwijl ze zelf zacht wiegt op mijn schoot, haar heupen zoeken en tasten. Open mond, schor gehijg, hongerig verlangen. Ze wil dit. Ze wil voelen, ervaren, weten.
En dus gebeurt het, hier, nu, in het bloedhete busje op de parkeerplaats, met mijn eigen stiefzus, die de laatste tijd zo afstandelijk deed. Nu begrijp ik waarom.
Het is stil in het busje, maar tegelijk oorverdovend luid. Haar ademhaling vult de ruimte, warm en schor, elke hijg slaat direct tegen mijn gezicht, en het voelt alsof de hitte alleen maar toeneemt. Ik vind het hemels, zo dichtbij, zo ongefilterd, haar gezicht op luttele centimeters van het mijne, haar ogen gesloten, mond half open van concentratie en genot. Ze beweegt schokkerig vanuit haar heupen, duwt zichzelf beneden tegen me aan, precies tegen de basis van mijn schacht, alsof de dunne stof er niet meer toe doet, alsof er geen grens meer is tussen haar en mij. Ik voel haar genot — het spant zich om ons heen, vibreert tussen onze lichamen — en ik geniet zelf misschien nog wel meer.
Haar hand blijft langzaam, bijna teder wrijven over de eikel, die natte plek in de stof alleen maar groter wordend, donkerder, verzadigd van voorvocht. Het glijdt nu meer dan dat het schuurt, haar bewegingen worden vloeibaar, vanzelfsprekend, geleid door het ritme van haar verlangen. En ik weet zeker dat ik niet langer de enige ben met een vochtig broekje; haar schaamstreek, slechts gescheiden door een dunne laag stof, drukt nat en warm tegen mij aan, en ik ben er trots op, ergens diep vanbinnen, dat iemand als Karlijn — die altijd zo beheerst, zo terughoudend was, met haar bril en haar boeken — nu zo opgaat in mij, in dit moment, dat ze het niet alleen tolereert, maar er zelfs door wordt aangezet tot actie. Karlijn, mijn stiefzus, degene die altijd vanaf de zijlijn toekeek, die heeft blijkbaar besloten dat ze lang genoeg heeft gewacht.
En toch, ergens op de achtergrond, suddert de schaamte. Ik voel hem nog steeds, zelfs nu, juist nu: mijn erectie in haar bijzijn, openlijk, zonder terughoudendheid, terwijl zij weet dat ik me aftrek, weet dat ik aan haar denk. Dat gevoel, die ongemakkelijke schaamte, verdwijnt niet zomaar, hoe goed ze haar best ook doet om mij gerust te stellen, om het normaal te maken. Maar zijzelf lijkt zich nergens voor te schamen; haar kreunen worden zwoeler, dieper, ze drukt zich met een soort overgave tegen me aan, haar mond open, haar ogen dicht, de bril een beetje scheef gezakt op haar neus. Haar ene hand drukt stevig op mijn schouder, houdt me op mijn plek in de bank, terwijl haar andere hand mijn eikel vasthoudt, die in haar natte hand sopt en glijdt, en ik weet dat ik het zo niet lang meer ga volhouden.
En toch, pervers voelt het niet. Ondeugend, zeker, grenzeloos misschien, maar niet vuil of plat. Het heeft iets zorgzaams, iets van een dienst aan mij — een daad uit loyaliteit, alsof ze mij niet alleen troost, maar zichzelf ook de toestemming geeft om te voelen, om te ontdekken, om te delen. Er is geen oordeel van haar kant, geen afwijzing; ze lijkt juist geraakt door mijn situatie, ze heeft misschien wel medelijden, maar zonder me zielig te vinden, en dat is een zeldzaam soort geruststelling. Zo fijn, zoals ze dat nu laat merken, dat ik mezelf bijna kan vergeten in het genot.
Heel soms gluurt ze, met half geopende ogen, tussen haar wimpers door naar mij, en dan zie ik hoe ze probeert te peilen of het nog goed gaat, of dit mag, of ze te ver gaat — en elke keer als onze blikken kruisen, lacht ze, even schuin, even onzeker, en ik weet dat mijn eigen gezicht een en al ongeloof uitstraalt, een grenzeloos genieten. Dit is zo goed, te goed.
Ik zie haar lichaam bewegen, haar hele lijf in de greep van het ritme dat ze zelf niet meer volledig onder controle heeft. Ik zie haar niet helemaal, het blijft een suggestie — het wijde truitje trekt strak bij elke beweging, haar slanke heupen en volle borst vangen af en toe een lichtstraal van buiten, het wiegt, het schokt, het gaat op en neer, haar hals glanst van het zweet. Het wordt steeds warmer, maar ze trekt niets uit, blijft volledig gekleed behalve haar benen, die zijn bijna helemaal bloot, haar knieën aan weerszijden van me, haar voeten in sandaaltjes die boven de vloer zweven, steeds onrustiger, niet in staat stil te blijven. Haar schaamstreek schuurt, duwt, glijdt tegen mijn basis, alsof we seks hebben, al weet ik dat het strikt genomen niet zo is, dat er nog stof tussen zit, nog altijd een grens die niet helemaal wordt overschreden. Al vraag ik me eerlijk gezegd af wat het verschil nu nog precies is.
Het genot dat ik voel, is intens, allesoverheersend. Ze weet niet wat ze doet, maar alles wat ze doet, doet ze goed. De bewegingen vanuit haar heupen zorgen ervoor dat mijn eikel steeds dieper in haar hand drukt, haar vingers kneden, wrijven, haar duim draait kleine cirkeltjes en ze tilt steeds vaker haar bekken, een zachte piep ontsnapt haar lippen, en ik weet dat ik het niet lang meer volhoud. Of ze dat beseft? Ik denk het niet. Ik vond het al heel wat dat ik het zo lang uithield.
Haar ogen schieten wijd open net op het moment dat het door mijn hele lijf trekt — ik begin te schokken, spannen, in haar hand, en toch blijft ze bewegen, haar vingers stevig, haar pols ritmisch, alsof ze niet wil dat het stopt. En dan, terwijl ik voel dat het niet meer tegen te houden is, zie ik hoe er een dikke, witte straal door de stof van mijn boxershort perst, rechtstreeks in haar hand, warm en overvloedig. Ze neemt diep adem, een ademhaling die hoorbaar trilt, die haar hele lichaam doet beven, en terwijl haar borst opzwelt en haar schouders zich strekken, lijkt ze alles mee te voelen met mijn orgasme. Haar voorhoofd komt bijna tegen het dak van het busje, haar rug kromt zich in een boog, haar dijen spannen zich aan en voor die paar seconden, terwijl mijn eikel blijft spuiten, is alles vloeibaar, onhoudbaar, onbeschaamd. De tijd vertraagt — er lijkt geen einde aan te komen, aan dat onophoudelijke stoten, die warme nattigheid tussen haar hand en mijn buik.
Ze snuift nog een keer adem, hapt naar lucht. “Mijn god…” fluistert ze, bijna onhoorbaar, en ik kan niet anders dan me afvragen: is zij ook gekomen? Het lijkt erop, alles in haar houding, haar gezicht, haar ademhaling verraadt het. Maar ik durf het niet te vragen. Ik wil dit niet verpesten, niet nu, niet met een domme opmerking.
Dan zakt ze plotseling in. Haar hoofd buigt voorover, valt bijna tussen haar knieën, haar haren hangen als een gordijn naar beneden, en ik kan niet zien of haar ogen open of dicht zijn, of ze lacht of huilt, of ze denkt of niets voelt. Als ze haar hand weer beweegt, reageert mijn lijf direct, overgevoelig, sidderend, en dan komt ze weer rechtop, schuift langzaam naast me, laat haar hoofd vallen op mijn schouder. Ik hoor haar slikken, haar ademhaling gaat nog steeds snel, zoekend naar regelmaat. Ik hoor ook hoe ze zoekt naar woorden, misschien vindt ze ze wel, maar slikt ze toch weer in. Wat zou ik moeten zeggen? Wat zou zij kunnen zeggen?
“Dankje,” fluister ik uiteindelijk, te zacht, te simpel, het klinkt zo lullig en banaal dat ze er wel om moet lachen. “Jij bedankt,” zegt ze terug, haar stem nog een beetje hees, alsof ik haar een dienst heb bewezen in plaats van andersom. En misschien was dat precies wat het zo veelzeggend maakte.
We weten allebei dat we met wat hier is gebeurd een grens zijn overgestoken, en niet zomaar één. Maar het zit hem niet eens alleen in het fysieke, besef ik, nu het stof neerdaalt. Als dit al seks was, was het het meest kuise, brave seks die je je kan voorstellen — droogneuken, noemen ze het, al doet dat woord absoluut geen recht aan de intensiteit, de tederheid, de oprechtheid van wat zich hier heeft afgespeeld. Het was nat, aan beide kanten, maar wat het echt bijzonder maakte, was hoe snel het gebeurde, hoe rauw en onbesuisd en toch liefdevol het was. De schaamte is er nog, blijft als een laagje op mijn huid plakken, en ik zie in haar houding dat het voor haar niet anders is. Niet omdat we iets slechts hebben gedaan, niet omdat het verboden was — maar omdat dit mogelijk bleek, omdat we het wilden, allebei, misschien al veel langer dan we onszelf hadden durven toegeven. Daarvoor schaam ik me nog steeds. Maar niet voor haar. Niet voor dit.
“Dan ga ik weer,” zegt ze na een paar minuten waarin we niets zeggen, alleen maar naast elkaar zitten, elkaars ademhaling delen, nog half verloren in het moment. “Je kan hier toch niet slapen,” voegt ze eraan toe, een tedere sneer, en ze denkt misschien dat alles nu opgelost is, dat mijn spanning is verdwenen, maar ze vergist zich. Mijn zwembroek zit nog steeds halverwege mijn dijen, de stof van mijn boxershort opgerekt en nat, plakkerig van het zaad en alles wat er gebeurd is. Daaronder de duidelijke contouren van een lul die maar niet wil slinken, die nog steeds stijf is van het verlangen. Er is niets opgelost — maar dat hou ik nu maar even voor mezelf.
Ik trek langzaam mijn zwembroek op, pak de dekens en het kussen bij elkaar en volg haar naar het hotel, waar zij van binnenuit de achterdeur voor me openhoudt. In de gang leg ik mijn spullen neer bij de kamerdeur, voel het plakken van mijn onderbroek bij elke stap, en loop dan, met een onderbroek vol zaad, naar beneden om het pasje van de kamer op te halen. In de lobby zitten ze allemaal, verspreid, te drinken, niet eens met alcohol, een paar aan het poolen, anderen verdiept in zichzelf, met of zonder telefoon voor hun gezicht. Karlijn zit er ook, alsof er niets gebeurd is, alsof ze gewoon één van de anderen is. Maar als ik kom aanlopen, kijkt ze me aan, een korte blik, intens en veelzeggend, net lang genoeg voor de erkenning. Ja, het is echt gebeurd. En niemand die het ziet. Niemand die het weet. Behalve wij.
-
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10


Bezoek ook eens mijn profiel pagina om meer over mij te weten te komen, een overzicht te zien van mijn verhalen of om een berichtje achter te laten! Ook kun je jezelf aanmelden om een mail te ontvangen als ik een nieuw verhaal heb geplaatst!
