Door: Jefferson
Datum: 09-11-2025 | Cijfer: 8.6 | Gelezen: 668
Lengte: Lang | Leestijd: 20 minuten | Lezers Online: 11
Lengte: Lang | Leestijd: 20 minuten | Lezers Online: 11
Vervolg op: Zo Stil Was Ze Niet - 5: De Stilte Brandt
De Eerste Zet
De volgende ochtend voelde vreemd aan, zwaar en onhandig, alsof de lucht zelf wist wat ik de avond ervoor had gedaan. Man, wat voelde ik me schuldig. Ik had mijn telefoon al meerdere keren in mijn hand gehad, duim boven het scherm, klaar om Eveline een bericht te sturen, maar elke keer haakte ik af. De woorden kwamen niet. Of beter: ze mochten niet. En toch bleef ik eraan denken. Ik had behoefte aan duiding, aan een stem die mij kon vertellen wat dit nu eigenlijk was geweest — en ik wist zeker dat alleen zij me die kon geven. Maar er was meer. Andere, schaamtevolle verlangens. Steeds opnieuw bleef mijn blik hangen op haar profielfoto; die glimlach, dat gezicht, de blik waarvan ik me inbeeldde dat die ooit op mij had gerust. Ze is zo knap. Te knap misschien. En nooit eerder had een Nederlands meisje ook maar echt naar me omgekeken. En toen ik eindelijk dacht iets van geluk te vinden in een Japanse, stond zij daar opeens — Eveline — iemand die me wél zag, of tenminste: dat dacht ik.
Na een douche, en een vorm van ontlading die ik liever niet benoem maar die ik deze keer nodig had om weer te kunnen ademen, zat ik aan het ontbijt met Natsuki. Stil, zoals altijd. Dezelfde handelingen, dezelfde volgorde, het ritueel dat ooit geruststellend was, voelde nu afstandelijk en stroef. Ik kreeg amper een hap door mijn keel. Zij zag het. Ze zei niets, maar ik wist dat ze het merkte. Haar ogen volgden me net iets te lang, alsof ze iets aan me wilde vragen maar het niet durfde. Ziet ze meer? vroeg ik me af. Ziet ze wat er echt speelt? Ik hoopte van niet. Dus deden we alsof alles gewoon was. Zij zette haar thee, ik mijn koffie. Zij spreidde haar mat uit voor yoga, en ik keek stiekem toe terwijl ik zogenaamd aan het werk was, gevangen tussen schuld en verlangen. Daarna vertrok ze naar school, routineus als altijd, haar tas over één schouder, haar pas ritmisch en licht. En ik bleef achter, omringd door stilte die te veel wist.
De uren daarna losten op in gedachtencirkels. Wat was dit nu eigenlijk met Eveline? Niks, misschien. Een vergissing. Een moment van zwakte. Maar als het niets was, waarom bleef haar geur dan zo in mijn hoofd hangen? En belangrijker nog: wat stelde dit met Natsuki dan voor? Was dat nog iets? Of had ik dat nu onbewust stukgemaakt? Ik wist het niet, en elke poging om het te begrijpen liep dood in dezelfde schuldige leegte.
Tegen de avond stond het eten klaar toen ze thuiskwam. Een klein gebaar, maar ik wilde iets goedmaken, al wist ik niet wat. Ze kwam binnen met een zachtere blik dan de afgelopen dagen, bijna vrolijk zelfs, alsof er iets van opluchting in haar zat. Ik kon mijn vinger er niet op leggen, maar het voelde goed. Ze was blij me te zien — oprecht blij — en dat alleen al was genoeg om de knoop in mijn maag even te laten lossen. Terwijl we aan tafel zaten en zij wat levendiger begon te vertellen over haar dag, over een college, een docent, iets met een studievriendin, voelde het plots weer vertrouwd. Er was contact, echt contact, al was het broos. En toch bleef er iets in mij waakzaam, schuw bijna. Want terwijl ik naar haar luisterde, met een glimlach die ik nauwelijks volhield, wist ik dat ze geen idee had. En dat, vroeg of laat, juist dat haar zou kwetsen.
Die avond sprak ze nog af met Eveline. Niet hier, gelukkig, maar juist daarom hield ik mijn hart vast. Zou ze het vertellen? Of juist verzwijgen? Beide mogelijkheden voelden als een steen op mijn borst, elk even dreigend, elk in staat iets in gang te zetten waar ik geen enkele controle meer over had. Ze gingen sporten, had ze gezegd. Squashen. Met een groepje meiden uit de stad. Misschien was dat mijn redding, dacht ik. Misschien bleef het gewoon bij een onschuldige avond waarin ik even niet hoefde te vrezen voor de waarheid.
Toen ze thuiskwam, hoorde ik het direct aan haar stem — ze had het leuk gehad. Dat zei ze ook, achteloos bijna, terwijl ze haar spullen neerzette en richting de badkamer liep. “Was gezellig,” klonk het nog door de gang, vlak voordat het water begon te lopen. Ik knikte, al zag ze dat niet meer. Fijn, dacht ik, dat ze het goed had. Echt waar. En toch bleef er iets wringen. Ik zat op de bank, laptop op schoot, zogenaamd verdiept in een spel, maar mijn aandacht bleef ergens anders. Ik probeerde niet te denken aan Eveline, niet aan wat ze misschien gezegd hadden, niet aan wat Natsuki wist of niet wist. Tot haar telefoon op tafel begon te trillen. Eén keer. Nog eens. En nog een keer. Fel en kort, alsof het mij persoonlijk probeerde te roepen.
Ik keek ernaar. De verleiding was belachelijk groot. Het kon iets onschuldigs zijn, een melding, een appje van een vriendin — of iets dat alles zou veranderen. Ik hield mezelf nog even in, maar toen het scherm opnieuw oplichtte, gaf ik toe. Ik wist immers haar code. Niet omdat ik die ooit had gevraagd, maar omdat ze hem gewoon eens gedeeld had, tussen een lijstje van praktische dingen: wachtwoorden, pincode, wat je moet doen als ze haar tas kwijtraakt. “In Japan is dat normaal,” had ze toen lachend gezegd. En ik had het bewonderd — dat vertrouwen. Dat ze geen enkel wantrouwen tegenover mij voelde. Dat ze me blijkbaar betrouwbaar vond. En nu stond ik op het punt dat vertrouwen te schenden.
Ik keek naar het scherm. De afzender was Eveline. Natuurlijk. Mijn vinger aarzelde, maar niet lang genoeg. In een reflex tikte ik de code in. De vijf cijfers gleden vanzelf onder mijn duim vandaan, alsof ik dit al vaker had gedaan. Het scherm ontgrendelde. En toen zag ik het: de reeks berichten. Het eerste wat ik las: “En? Was hij nog wakker?” Net binnengekomen. Mijn hart bonsde. Ze hadden het over mij.
Ik scrolde verder, haastig, met die bekende mengeling van nieuwsgierigheid en schaamte. Berichten van eerder die dag, gisteravond zelfs. Eveline schreef tegen Natsuki met dezelfde toon die ik van haar kende — scherp, aanmoedigend, vol warmte maar ook met een duwtje. Ze behandelde haar zoals ze mij had behandeld: ze zette haar aan tot iets, tot durf, tot actie. Niet één bericht, maar tientallen kleine aanmoedigingen, vol energie, vol impliciete beloftes. “Je moet het gewoon doen,” las ik. “Hij twijfelt, maar dat is precies waarom jij het moet zijn die de stap zet.” En even later: “Hij denkt te veel. Jij voelt beter. Vertrouw daarop.”
Ik voelde mijn keel droog worden terwijl ik verder las. Man, wat een berichten. De toon veranderde niet, maar de urgentie wel. Alsof Eveline vandaag iets besloten had, iets definitiefs. Ze wilde dat wij, Natsuki en ik, zouden slagen. Alsof ze zichzelf had weggecijferd om dit te laten werken. De woorden waren haast identiek aan die van gisteravond, toen ze nog tegenover mij had gezeten. Alleen nu sprak ze ze tegen haar. Dezelfde zinnen, dezelfde drang. En ik begreep plots hoe serieus ze het meende — dat ze dit echt wilde. Niet voor zichzelf, maar voor ons.
Ik bleef lezen, ondanks het schuldgevoel dat me langzaam beklemde. Mijn blik gleed over de woorden, sneller dan ik ze kon bevatten. En toch bleven ze hangen. Want wat ik las, was precies wat ik had willen lezen. Ik was nog steeds op de radar van Natsuki. Niet vergeten, niet afgeschreven. Er was nog iets, een kans, hoe klein en broos ook. En Eveline — die had het door, en duwde haar juist mijn kant op.
Dat luchtte op. Voor het eerst in dagen voelde ik iets van opluchting, een sprankje hoop. Alles was nog niet verloren. Misschien had ik het niet helemaal verprutst. Misschien kon dit nog goedkomen. Ik las verder, nog even, te lang. Tot ik bij een kort gesprek kwam, ergens die middag. Slechts een paar regels, maar ze bleven kleven: Natsuki schreef dat ze soms wilde dat het met mij zo makkelijk was als met Eveline. Dat ze vaak aan die kus terugdacht. En Eveline had alleen geantwoord: “Misschien hoeft het één het ander niet uit te sluiten.”
Mijn vingers verstijfden. Ik keek naar het scherm, naar dat ene bericht dat alles in een ander licht zette. Ik wist niet wat ik moest voelen — opluchting, jaloezie, nieuwsgierigheid, angst. Misschien alles tegelijk. Ik legde de telefoon langzaam terug op tafel, het scherm dof in het halfdonkere licht van de woonkamer. In mijn hoofd raasden gedachten. Wat bedoelde ze daarmee? Wat hadden ze besproken? Wat was er allemaal al gezegd — of misschien zelfs besloten — zonder dat ik het wist?
En dan komt ze uit de badkamer, het stoom dat haar volgt vervaagt langzaam in het licht van de avond. Ik heb nog een paar minuten gehad om mezelf tot rust te manen, om te beseffen wat ik zojuist gelezen had, om weer iets van controle te vinden over de chaos in mijn hoofd. Het lukt nauwelijks. Ik doe alsof ik normaal ben, zover ik dat kan: lig half onderuit op de bank, de televisie zachtjes aan, de balkondeur open. De lucht is nog warm, de dag sterft traag. Een perfecte zomeravond. En daar staat zij — in een zachte badjas die haar figuur niet verhult, maar juist benadrukt — misschien wel de perfecte vrouw. De potentie is er. En ik denk, wrang maar oprecht: kon ik maar de perfecte man zijn.
Ze kijkt me aan, kort maar intens, lacht zacht en vraagt of ik nog iets wil drinken. Ik schud van nee. Ze knikt, draait zich om en loopt naar de keuken. Alles in mij raast. Mijn gedachten, mijn hartslag, mijn adem. Ik moet iets doen. Iets om het te redden, iets om recht te doen aan wat er gebeurd is — aan Eveline, aan mezelf, aan alles wat nog niet verloren hoeft te zijn. We hadden haar niet voor niets om advies gevraagd, en we hadden allebei hetzelfde gehoord. De vraag is: wie handelt ernaar?
Natsuki lijkt opener vanavond. Anders. Er hangt iets in de lucht, iets dat zachtjes beweegt tussen hoop en verlangen. Misschien heeft dat met Eveline te maken. Misschien met mij. Maar de kans is hier, en ik voel dat ik hem niet weer mag laten verdwijnen.
Wat schuchter kom ik overeind, loop richting de keuken. Slechts een paar stappen, maar het voelt als een reis van kilometers. Ze draait zich om, haar haar nog nat, glanzend zwart, haar ogen helder en even verbaasd als blij dat ik ben opgestaan. Hoe kon het dat dit opeens weer zo aan de orde was, dat wij tweeën hier weer stonden alsof alles opnieuw mocht beginnen?
“Echt niets?” vraagt ze, terwijl ze geconcentreerd haar vaste mok inschenkt. Ik schud mijn hoofd, maar ze ziet het niet en kijkt vragend om. “Nee, wacht,” zeg ik snel, mijn stem bijna brekend, maar ik herpak me. “Ik wil wel iets.” Ik slik, zichtbaar, voel mijn keel trekken. Ze draait zich helemaal naar me toe, haar handen nu losjes achter haar rug, leunend tegen het aanrecht. “Ja?” zegt ze, zacht en verlegen, maar met die toon van verwachting die ik meteen herken. Ik voel het, hoor het, zie het. “Jou,” zeg ik, bijna fluisterend, net hoorbaar genoeg.
Ze gniffelt, haar ogen lichten op, haar lach wordt breder, warmer. Ze maakt een klein, speels hupje, nauwelijks een beweging maar vol betekenis. “Is dat goed? Langzaam, op onze manier?” vraag ik, misschien te voorzichtig. Ze knikt, snel, op die typische manier die alleen zij heeft — verlegen maar met enthousiasme dat uit haar hele houding spreekt. Ze straalt. Zonder make-up, puur, mooier dan ik haar ooit heb gezien.
Ik open mijn armen. Een uitnodiging. Alleen dat al is een moment op zich. Ze komt dichterbij, één stap, dan nog een. Haar lach blijft, haar blik verzacht. Dit is goed voor haar, voel ik. Dit is wat ze wil — voorzichtig, op haar tempo. En dan sluit ik haar in mijn armen. Stevig. Echt stevig. Haar warmte overspoelt me, vult me volledig. Ik sluit mijn ogen en adem haar in: de geur van bloemige shampoo, de zachte olie op haar huid — het bedwelmt me, trekt me dieper in dit moment.
Dan beweegt ze, duwt zich iets van me af, maar haar handen blijven op mijn borst rusten, haar vingers tasten, glijden, zoeken. Ze wil iets zeggen, ik zie het aan haar lippen, maar ze aarzelt. Haar handen niet. Die bewegen verder omhoog, langs mijn hals naar mijn nek, traag en vanzelfsprekend. Ik leg mijn handen op haar heupen, voel hoe de stof van haar badjas nauwelijks nog bestaat tussen ons in. Onze blikken raken elkaar en blijven hangen. Er is niets meer te zeggen.
En dan drukt ze haar lippen op de mijne. Eerst zacht, dan met groeiende zekerheid. Ik antwoord, instinctief. Zo staan we daar — op die perfecte zomeravond, in de kleine keuken die onze intimiteit nauwelijks waardig is — zoenend. Geen schuwe kus, geen aarzeling, maar een lange, diepe, noodzakelijke zoen die alles even doet oplossen. Alles wat er mis was, alles wat er onuitgesproken bleef. Ze blijft me kussen, met toenemende overgave, en even later voel ik haar tong zacht tegen de mijne. De wereld vervaagt. Er is alleen nog zij. En ik. En dit.
En het houdt niet op, het houdt werkelijk niet op, deze kus die alles van tijd en ruimte lijkt los te zingen, terwijl onze ademhaling versnelt tot hijgen, tot snuiven bijna, ik snuif alles van haar op, de geur van haar huid, haar haar, het vocht van haar adem, onze lichamen dicht bij elkaar midden in het smalle pad van de keuken, haar handen nog steeds op mijn borst, mijn handen stevig op haar heupen, af en toe houd ik haar strakker vast, alsof ik haar nooit meer wil loslaten, en onze tongen zijn eindelijk vrij, zoeken elkaar gulzig en hard en zacht tegelijk, geen houden meer aan, haar smaak is goddelijk, haar tong eerst zo zacht maar soms onverbiddelijk dwingend, ik hap gretig terug, geen woorden tussen ons, onze ogen gesloten, en we blijven elkaar tongen, blijven elkaar zoeken, alsof het de laatste dag op aarde is, alsof er niets anders bestaat dan dit: onze monden, onze adem, de warmte die aanzet tot alles wat ik ooit heb willen voelen.
Langzaam, bijna zonder dat ik het besef, beweegt zij naar achteren, ik duw haar niet, zij trekt me niet mee, het gebeurt gewoon, het is de logica van verlangen die ons stuurt, tot ze met een kleine stoot tegen het aanrecht belandt; een zacht geluidje van schrik ontsnapt haar lippen, en dan pas houden we op met zoenen. Ik lach, ik kan niet anders, maar de woorden blijven uit, en zij kijkt een beetje beschaamd omlaag, maar in haar ogen lees ik dat ze méér wil, dat het verlangen nog niet is verdwenen, en in een beweging die vanzelfsprekend voelt, bijna achteloos, wip ik haar op het aanrecht, precies zoals eerder met Eveline in mijn armen gewichtloos door een of andere kracht, en ze vindt het opwindend dat deze timide Karel wel die kracht bezit, dat zie ik aan haar ogen, voel ik in haar lijf, haar ademhaling sneller nu, haar handen om mijn schouders en naar mijn rug, door mijn haar, langs mijn gezicht, terwijl ik haar zoen, haar tong weer tegen de mijne, mijn handen op haar heupen, één langzaam naar haar onderrug, de ander verstrengeld in haar haar, alles in mij groeit naar dit moment, het besef dat het hier niet bij hoeft te blijven, dat het eindelijk verder mag, dat ik nu mag nemen wat ik al zo lang verlang.
Heel langzaam beweeg ik één hand naar haar buik, mijn kruis op haar hoogte, al raakt mijn stijve haar niet, maar haar lichaam reageert fel op mijn aanraking, ze houdt haar buik in, en ik twijfel, ik aarzel, weet niet of ik omhoog of omlaag moet met die hand, naar haar warmte daar beneden of naar haar volle borsten, verborgen onder die veel te dunne badjas, maar als ik dan besluit omhoog te gaan en heel even mijn hand op haar borst leg, blijkt dat de verkeerde keuze; het contact is zo kort dat het nauwelijks gebeurd lijkt, maar ze duwt me direct weg, haar gezicht gespannen, haar stem klein en breekbaar: “Nee,” zegt ze, en het is geen harde afwijzing maar een fluistering vol spijt, “dit voelt niet goed…” En voor ik iets kan zeggen, schuift ze langs me heen, de keuken uit, haar kamer in, deur dicht, en ik blijf daar achter, verdoofd van verlangen en pijn, mijn lichaam nog trillend, mijn stijve bonzend in mijn broek, bijna gelukt, bijna, met haar, met Natsuki, en toch voelde ze tot het laatste moment alsof ze dit nooit anders had gewild, en nu is ze weg, zomaar opeens.
Ik blijf staan, alleen in de keuken, de pijn verbijtend, durf haar niet te vragen wat er nou precies misging, te bang voor het antwoord, te bang om haar nog verder weg te duwen, en mijn gedachten schieten terug naar Eveline, naar hoe het ook daar eindigde, abrupt, vanwege Natsuki, maar ik weet zeker, zeker, dat als het andersom was geweest, als Eveline nu hier was geweest in deze keuken, zij wel verder had gewild, zij had niet gestopt, niet op dit moment, niet bij deze aanraking, en ik vraag me af, wordt de keuze dan voor mij gemaakt, moet ik Natsuki niet gewoon laten gaan, terug naar Japan, ieder zijn eigen weg, is Eveline niet de vrouw die ik eigenlijk nodig heb? Maar het klinkt te simpel, te grof, alsof ik het allemaal voor het zeggen heb, alsof mijn verlangen genoeg is, terwijl nu, op dit moment, mijn hart breekt, niet omdat Eveline er niet is, niet omdat ik haar niet kan krijgen, maar omdat Natsuki me nog steeds afwijst, omdat alles in mij haar wil, nog steeds, nog altijd, en dat doet pijn, meer dan ik had durven denken.
-
Na een douche, en een vorm van ontlading die ik liever niet benoem maar die ik deze keer nodig had om weer te kunnen ademen, zat ik aan het ontbijt met Natsuki. Stil, zoals altijd. Dezelfde handelingen, dezelfde volgorde, het ritueel dat ooit geruststellend was, voelde nu afstandelijk en stroef. Ik kreeg amper een hap door mijn keel. Zij zag het. Ze zei niets, maar ik wist dat ze het merkte. Haar ogen volgden me net iets te lang, alsof ze iets aan me wilde vragen maar het niet durfde. Ziet ze meer? vroeg ik me af. Ziet ze wat er echt speelt? Ik hoopte van niet. Dus deden we alsof alles gewoon was. Zij zette haar thee, ik mijn koffie. Zij spreidde haar mat uit voor yoga, en ik keek stiekem toe terwijl ik zogenaamd aan het werk was, gevangen tussen schuld en verlangen. Daarna vertrok ze naar school, routineus als altijd, haar tas over één schouder, haar pas ritmisch en licht. En ik bleef achter, omringd door stilte die te veel wist.
De uren daarna losten op in gedachtencirkels. Wat was dit nu eigenlijk met Eveline? Niks, misschien. Een vergissing. Een moment van zwakte. Maar als het niets was, waarom bleef haar geur dan zo in mijn hoofd hangen? En belangrijker nog: wat stelde dit met Natsuki dan voor? Was dat nog iets? Of had ik dat nu onbewust stukgemaakt? Ik wist het niet, en elke poging om het te begrijpen liep dood in dezelfde schuldige leegte.
Tegen de avond stond het eten klaar toen ze thuiskwam. Een klein gebaar, maar ik wilde iets goedmaken, al wist ik niet wat. Ze kwam binnen met een zachtere blik dan de afgelopen dagen, bijna vrolijk zelfs, alsof er iets van opluchting in haar zat. Ik kon mijn vinger er niet op leggen, maar het voelde goed. Ze was blij me te zien — oprecht blij — en dat alleen al was genoeg om de knoop in mijn maag even te laten lossen. Terwijl we aan tafel zaten en zij wat levendiger begon te vertellen over haar dag, over een college, een docent, iets met een studievriendin, voelde het plots weer vertrouwd. Er was contact, echt contact, al was het broos. En toch bleef er iets in mij waakzaam, schuw bijna. Want terwijl ik naar haar luisterde, met een glimlach die ik nauwelijks volhield, wist ik dat ze geen idee had. En dat, vroeg of laat, juist dat haar zou kwetsen.
Die avond sprak ze nog af met Eveline. Niet hier, gelukkig, maar juist daarom hield ik mijn hart vast. Zou ze het vertellen? Of juist verzwijgen? Beide mogelijkheden voelden als een steen op mijn borst, elk even dreigend, elk in staat iets in gang te zetten waar ik geen enkele controle meer over had. Ze gingen sporten, had ze gezegd. Squashen. Met een groepje meiden uit de stad. Misschien was dat mijn redding, dacht ik. Misschien bleef het gewoon bij een onschuldige avond waarin ik even niet hoefde te vrezen voor de waarheid.
Toen ze thuiskwam, hoorde ik het direct aan haar stem — ze had het leuk gehad. Dat zei ze ook, achteloos bijna, terwijl ze haar spullen neerzette en richting de badkamer liep. “Was gezellig,” klonk het nog door de gang, vlak voordat het water begon te lopen. Ik knikte, al zag ze dat niet meer. Fijn, dacht ik, dat ze het goed had. Echt waar. En toch bleef er iets wringen. Ik zat op de bank, laptop op schoot, zogenaamd verdiept in een spel, maar mijn aandacht bleef ergens anders. Ik probeerde niet te denken aan Eveline, niet aan wat ze misschien gezegd hadden, niet aan wat Natsuki wist of niet wist. Tot haar telefoon op tafel begon te trillen. Eén keer. Nog eens. En nog een keer. Fel en kort, alsof het mij persoonlijk probeerde te roepen.
Ik keek ernaar. De verleiding was belachelijk groot. Het kon iets onschuldigs zijn, een melding, een appje van een vriendin — of iets dat alles zou veranderen. Ik hield mezelf nog even in, maar toen het scherm opnieuw oplichtte, gaf ik toe. Ik wist immers haar code. Niet omdat ik die ooit had gevraagd, maar omdat ze hem gewoon eens gedeeld had, tussen een lijstje van praktische dingen: wachtwoorden, pincode, wat je moet doen als ze haar tas kwijtraakt. “In Japan is dat normaal,” had ze toen lachend gezegd. En ik had het bewonderd — dat vertrouwen. Dat ze geen enkel wantrouwen tegenover mij voelde. Dat ze me blijkbaar betrouwbaar vond. En nu stond ik op het punt dat vertrouwen te schenden.
Ik keek naar het scherm. De afzender was Eveline. Natuurlijk. Mijn vinger aarzelde, maar niet lang genoeg. In een reflex tikte ik de code in. De vijf cijfers gleden vanzelf onder mijn duim vandaan, alsof ik dit al vaker had gedaan. Het scherm ontgrendelde. En toen zag ik het: de reeks berichten. Het eerste wat ik las: “En? Was hij nog wakker?” Net binnengekomen. Mijn hart bonsde. Ze hadden het over mij.
Ik scrolde verder, haastig, met die bekende mengeling van nieuwsgierigheid en schaamte. Berichten van eerder die dag, gisteravond zelfs. Eveline schreef tegen Natsuki met dezelfde toon die ik van haar kende — scherp, aanmoedigend, vol warmte maar ook met een duwtje. Ze behandelde haar zoals ze mij had behandeld: ze zette haar aan tot iets, tot durf, tot actie. Niet één bericht, maar tientallen kleine aanmoedigingen, vol energie, vol impliciete beloftes. “Je moet het gewoon doen,” las ik. “Hij twijfelt, maar dat is precies waarom jij het moet zijn die de stap zet.” En even later: “Hij denkt te veel. Jij voelt beter. Vertrouw daarop.”
Ik voelde mijn keel droog worden terwijl ik verder las. Man, wat een berichten. De toon veranderde niet, maar de urgentie wel. Alsof Eveline vandaag iets besloten had, iets definitiefs. Ze wilde dat wij, Natsuki en ik, zouden slagen. Alsof ze zichzelf had weggecijferd om dit te laten werken. De woorden waren haast identiek aan die van gisteravond, toen ze nog tegenover mij had gezeten. Alleen nu sprak ze ze tegen haar. Dezelfde zinnen, dezelfde drang. En ik begreep plots hoe serieus ze het meende — dat ze dit echt wilde. Niet voor zichzelf, maar voor ons.
Ik bleef lezen, ondanks het schuldgevoel dat me langzaam beklemde. Mijn blik gleed over de woorden, sneller dan ik ze kon bevatten. En toch bleven ze hangen. Want wat ik las, was precies wat ik had willen lezen. Ik was nog steeds op de radar van Natsuki. Niet vergeten, niet afgeschreven. Er was nog iets, een kans, hoe klein en broos ook. En Eveline — die had het door, en duwde haar juist mijn kant op.
Dat luchtte op. Voor het eerst in dagen voelde ik iets van opluchting, een sprankje hoop. Alles was nog niet verloren. Misschien had ik het niet helemaal verprutst. Misschien kon dit nog goedkomen. Ik las verder, nog even, te lang. Tot ik bij een kort gesprek kwam, ergens die middag. Slechts een paar regels, maar ze bleven kleven: Natsuki schreef dat ze soms wilde dat het met mij zo makkelijk was als met Eveline. Dat ze vaak aan die kus terugdacht. En Eveline had alleen geantwoord: “Misschien hoeft het één het ander niet uit te sluiten.”
Mijn vingers verstijfden. Ik keek naar het scherm, naar dat ene bericht dat alles in een ander licht zette. Ik wist niet wat ik moest voelen — opluchting, jaloezie, nieuwsgierigheid, angst. Misschien alles tegelijk. Ik legde de telefoon langzaam terug op tafel, het scherm dof in het halfdonkere licht van de woonkamer. In mijn hoofd raasden gedachten. Wat bedoelde ze daarmee? Wat hadden ze besproken? Wat was er allemaal al gezegd — of misschien zelfs besloten — zonder dat ik het wist?
En dan komt ze uit de badkamer, het stoom dat haar volgt vervaagt langzaam in het licht van de avond. Ik heb nog een paar minuten gehad om mezelf tot rust te manen, om te beseffen wat ik zojuist gelezen had, om weer iets van controle te vinden over de chaos in mijn hoofd. Het lukt nauwelijks. Ik doe alsof ik normaal ben, zover ik dat kan: lig half onderuit op de bank, de televisie zachtjes aan, de balkondeur open. De lucht is nog warm, de dag sterft traag. Een perfecte zomeravond. En daar staat zij — in een zachte badjas die haar figuur niet verhult, maar juist benadrukt — misschien wel de perfecte vrouw. De potentie is er. En ik denk, wrang maar oprecht: kon ik maar de perfecte man zijn.
Ze kijkt me aan, kort maar intens, lacht zacht en vraagt of ik nog iets wil drinken. Ik schud van nee. Ze knikt, draait zich om en loopt naar de keuken. Alles in mij raast. Mijn gedachten, mijn hartslag, mijn adem. Ik moet iets doen. Iets om het te redden, iets om recht te doen aan wat er gebeurd is — aan Eveline, aan mezelf, aan alles wat nog niet verloren hoeft te zijn. We hadden haar niet voor niets om advies gevraagd, en we hadden allebei hetzelfde gehoord. De vraag is: wie handelt ernaar?
Natsuki lijkt opener vanavond. Anders. Er hangt iets in de lucht, iets dat zachtjes beweegt tussen hoop en verlangen. Misschien heeft dat met Eveline te maken. Misschien met mij. Maar de kans is hier, en ik voel dat ik hem niet weer mag laten verdwijnen.
Wat schuchter kom ik overeind, loop richting de keuken. Slechts een paar stappen, maar het voelt als een reis van kilometers. Ze draait zich om, haar haar nog nat, glanzend zwart, haar ogen helder en even verbaasd als blij dat ik ben opgestaan. Hoe kon het dat dit opeens weer zo aan de orde was, dat wij tweeën hier weer stonden alsof alles opnieuw mocht beginnen?
“Echt niets?” vraagt ze, terwijl ze geconcentreerd haar vaste mok inschenkt. Ik schud mijn hoofd, maar ze ziet het niet en kijkt vragend om. “Nee, wacht,” zeg ik snel, mijn stem bijna brekend, maar ik herpak me. “Ik wil wel iets.” Ik slik, zichtbaar, voel mijn keel trekken. Ze draait zich helemaal naar me toe, haar handen nu losjes achter haar rug, leunend tegen het aanrecht. “Ja?” zegt ze, zacht en verlegen, maar met die toon van verwachting die ik meteen herken. Ik voel het, hoor het, zie het. “Jou,” zeg ik, bijna fluisterend, net hoorbaar genoeg.
Ze gniffelt, haar ogen lichten op, haar lach wordt breder, warmer. Ze maakt een klein, speels hupje, nauwelijks een beweging maar vol betekenis. “Is dat goed? Langzaam, op onze manier?” vraag ik, misschien te voorzichtig. Ze knikt, snel, op die typische manier die alleen zij heeft — verlegen maar met enthousiasme dat uit haar hele houding spreekt. Ze straalt. Zonder make-up, puur, mooier dan ik haar ooit heb gezien.
Ik open mijn armen. Een uitnodiging. Alleen dat al is een moment op zich. Ze komt dichterbij, één stap, dan nog een. Haar lach blijft, haar blik verzacht. Dit is goed voor haar, voel ik. Dit is wat ze wil — voorzichtig, op haar tempo. En dan sluit ik haar in mijn armen. Stevig. Echt stevig. Haar warmte overspoelt me, vult me volledig. Ik sluit mijn ogen en adem haar in: de geur van bloemige shampoo, de zachte olie op haar huid — het bedwelmt me, trekt me dieper in dit moment.
Dan beweegt ze, duwt zich iets van me af, maar haar handen blijven op mijn borst rusten, haar vingers tasten, glijden, zoeken. Ze wil iets zeggen, ik zie het aan haar lippen, maar ze aarzelt. Haar handen niet. Die bewegen verder omhoog, langs mijn hals naar mijn nek, traag en vanzelfsprekend. Ik leg mijn handen op haar heupen, voel hoe de stof van haar badjas nauwelijks nog bestaat tussen ons in. Onze blikken raken elkaar en blijven hangen. Er is niets meer te zeggen.
En dan drukt ze haar lippen op de mijne. Eerst zacht, dan met groeiende zekerheid. Ik antwoord, instinctief. Zo staan we daar — op die perfecte zomeravond, in de kleine keuken die onze intimiteit nauwelijks waardig is — zoenend. Geen schuwe kus, geen aarzeling, maar een lange, diepe, noodzakelijke zoen die alles even doet oplossen. Alles wat er mis was, alles wat er onuitgesproken bleef. Ze blijft me kussen, met toenemende overgave, en even later voel ik haar tong zacht tegen de mijne. De wereld vervaagt. Er is alleen nog zij. En ik. En dit.
En het houdt niet op, het houdt werkelijk niet op, deze kus die alles van tijd en ruimte lijkt los te zingen, terwijl onze ademhaling versnelt tot hijgen, tot snuiven bijna, ik snuif alles van haar op, de geur van haar huid, haar haar, het vocht van haar adem, onze lichamen dicht bij elkaar midden in het smalle pad van de keuken, haar handen nog steeds op mijn borst, mijn handen stevig op haar heupen, af en toe houd ik haar strakker vast, alsof ik haar nooit meer wil loslaten, en onze tongen zijn eindelijk vrij, zoeken elkaar gulzig en hard en zacht tegelijk, geen houden meer aan, haar smaak is goddelijk, haar tong eerst zo zacht maar soms onverbiddelijk dwingend, ik hap gretig terug, geen woorden tussen ons, onze ogen gesloten, en we blijven elkaar tongen, blijven elkaar zoeken, alsof het de laatste dag op aarde is, alsof er niets anders bestaat dan dit: onze monden, onze adem, de warmte die aanzet tot alles wat ik ooit heb willen voelen.
Langzaam, bijna zonder dat ik het besef, beweegt zij naar achteren, ik duw haar niet, zij trekt me niet mee, het gebeurt gewoon, het is de logica van verlangen die ons stuurt, tot ze met een kleine stoot tegen het aanrecht belandt; een zacht geluidje van schrik ontsnapt haar lippen, en dan pas houden we op met zoenen. Ik lach, ik kan niet anders, maar de woorden blijven uit, en zij kijkt een beetje beschaamd omlaag, maar in haar ogen lees ik dat ze méér wil, dat het verlangen nog niet is verdwenen, en in een beweging die vanzelfsprekend voelt, bijna achteloos, wip ik haar op het aanrecht, precies zoals eerder met Eveline in mijn armen gewichtloos door een of andere kracht, en ze vindt het opwindend dat deze timide Karel wel die kracht bezit, dat zie ik aan haar ogen, voel ik in haar lijf, haar ademhaling sneller nu, haar handen om mijn schouders en naar mijn rug, door mijn haar, langs mijn gezicht, terwijl ik haar zoen, haar tong weer tegen de mijne, mijn handen op haar heupen, één langzaam naar haar onderrug, de ander verstrengeld in haar haar, alles in mij groeit naar dit moment, het besef dat het hier niet bij hoeft te blijven, dat het eindelijk verder mag, dat ik nu mag nemen wat ik al zo lang verlang.
Heel langzaam beweeg ik één hand naar haar buik, mijn kruis op haar hoogte, al raakt mijn stijve haar niet, maar haar lichaam reageert fel op mijn aanraking, ze houdt haar buik in, en ik twijfel, ik aarzel, weet niet of ik omhoog of omlaag moet met die hand, naar haar warmte daar beneden of naar haar volle borsten, verborgen onder die veel te dunne badjas, maar als ik dan besluit omhoog te gaan en heel even mijn hand op haar borst leg, blijkt dat de verkeerde keuze; het contact is zo kort dat het nauwelijks gebeurd lijkt, maar ze duwt me direct weg, haar gezicht gespannen, haar stem klein en breekbaar: “Nee,” zegt ze, en het is geen harde afwijzing maar een fluistering vol spijt, “dit voelt niet goed…” En voor ik iets kan zeggen, schuift ze langs me heen, de keuken uit, haar kamer in, deur dicht, en ik blijf daar achter, verdoofd van verlangen en pijn, mijn lichaam nog trillend, mijn stijve bonzend in mijn broek, bijna gelukt, bijna, met haar, met Natsuki, en toch voelde ze tot het laatste moment alsof ze dit nooit anders had gewild, en nu is ze weg, zomaar opeens.
Ik blijf staan, alleen in de keuken, de pijn verbijtend, durf haar niet te vragen wat er nou precies misging, te bang voor het antwoord, te bang om haar nog verder weg te duwen, en mijn gedachten schieten terug naar Eveline, naar hoe het ook daar eindigde, abrupt, vanwege Natsuki, maar ik weet zeker, zeker, dat als het andersom was geweest, als Eveline nu hier was geweest in deze keuken, zij wel verder had gewild, zij had niet gestopt, niet op dit moment, niet bij deze aanraking, en ik vraag me af, wordt de keuze dan voor mij gemaakt, moet ik Natsuki niet gewoon laten gaan, terug naar Japan, ieder zijn eigen weg, is Eveline niet de vrouw die ik eigenlijk nodig heb? Maar het klinkt te simpel, te grof, alsof ik het allemaal voor het zeggen heb, alsof mijn verlangen genoeg is, terwijl nu, op dit moment, mijn hart breekt, niet omdat Eveline er niet is, niet omdat ik haar niet kan krijgen, maar omdat Natsuki me nog steeds afwijst, omdat alles in mij haar wil, nog steeds, nog altijd, en dat doet pijn, meer dan ik had durven denken.
-
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10


Bezoek ook eens mijn profiel pagina om meer over mij te weten te komen, een overzicht te zien van mijn verhalen of om een berichtje achter te laten! Ook kun je jezelf aanmelden om een mail te ontvangen als ik een nieuw verhaal heb geplaatst!
