Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Door: Jefferson
Datum: 10-11-2025 | Cijfer: 9.2 | Gelezen: 323
Lengte: Lang | Leestijd: 20 minuten | Lezers Online: 3
De Oplossing
Die avond kwam ze toch al naar me toe. Ik zat nog op de bank, verward en verslagen, mijn gedachten nog steeds ronddolend in het pijnlijke niemandsland tussen hoop en verlies. Zij bleef eerst even voor de tv staan, haar handen voor haar lichaam gevouwen, in een veel minder verleidelijk pyjama dan eerder op de avond, maar juist dat maakte haar op een vreemde manier niet minder mooi of sexy; het liet iets puurs, iets echts zien, alsof kwetsbaarheid zelf haar omhulde. Ze stond daar, wendde haar blik heel even af en keek me daarna recht aan, haar gezicht half in de schaduw van het scherm dat langzaam doofde. “Sorry… voor net,” zei ze, haar stem ingetogen, oprecht, bijna fluisterend, alsof ze haar woorden tastend moest zoeken om niet te struikelen over de stilte die tussen ons was gevallen. Ik zette de tv uit, het blauwe licht trok zich langzaam terug uit de kamer en ik voelde de spanning in mijn schouders, de geladenheid die ergens ook iets vertrouwds had. Ze vroeg zacht, nauwelijks hoorbaar: “Wil je praten?” en op dat moment voelde ik alleen maar de behoefte om het uit te spreken, dus ik zei: “Dat wil ik.” Met een bijna onzekere beweging maakte ik een plek vrij op de bank, nodigde haar uit, en ze kwam naast me zitten — niet te dichtbij, niet te ver, precies op die plek waar het spannend en intiem werd zonder dat het dreigend aanvoelde. Ze lachte even, een klein, verlegen lachje dat iets zachts losmaakte in de kamer en de afstand tussen ons heel even leek te overbruggen. Ze keek naar haar handen, speelde met een los draadje aan haar broek, en zei met een licht haperend accent, haar Nederlands gebrekkiger omdat ze nerveus was: “Ik vond het wel… lekker. En fijn.” Ik knikte, mijn hoop voorzichtig groeiend, en zei dat ik dat ook vond, dat ik hoopte dat we nog verder konden gaan, dat dit misschien niet het einde hoefde te zijn. Maar zij schudde haar hoofd, langzaam, niet streng of fel, maar met een aarzeling die veel meer sprak van spijt dan van afwijzing. Haar ogen weken even uit naar de grond, haar stem heel klein toen ze zei: “Ik had… een goeie reden gehad me toch te stoppen…” Daarna liet ze de stilte vallen, een stilte die trilde van alles wat ongezegd bleef, en in dat zwijgen hing een belofte, een onuitgesproken verklaring, een cliffhanger die zich niet liet oplossen, terwijl ik naast haar bleef zitten en besefte dat alleen het wachten, het samen zwijgen, al genoeg was om deze avond te laten voortduren, hoopvol en pijnlijk tegelijk.

‘Ik weet het van Eveline. En jij,’ zegt ze dan, haar stem rustig, bijna berustend, niet op de toon van iemand die een bom laat vallen, maar juist als iemand die het allang wist en het nu eindelijk zegt. Toch schrik ik even, voel ik het ongemak in mijn lijf slaan, alsof ik alsnog betrapt ben. ‘O ja?’ vraag ik voorzichtig, mijn stem iets hoger dan normaal. Ze knikt, haar blik nog steeds zacht. ‘Ze had het meteen gezegd,’ vertelt ze, eenvoudig, zonder oordeel. Er trekt een nieuwe golf van schaamte door me heen, want ik was niet zo eerlijk geweest; ik had gezwegen, had het laten liggen. Dan legt ze snel een hand op de mijne, haar vingers licht en warm, een gebaar dat alles relativeert, alsof ze voelt wat er door me heen gaat. ‘Het geeft niet,’ zegt ze meteen, haast geruststellend, haar woorden vloeiend en oprecht. ‘Ik snap het. Echt,’ gaat ze verder, wat me verbaast, omdat het klinkt alsof het haar werkelijk niets kan schelen. ‘Want?’ vraag ik, mijn hoofd een beetje scheef, omdat ik het niet kan geloven, omdat ik wil weten waarom het haar niet raakt. ‘Ik zou hetzelfde doen,’ zegt ze zacht, haar lippen lichtjes gekruld in een glimlach. ‘Wat?’ vraag ik weer, omdat ik het niet begrijp, omdat ik niet wil aannemen dat ze werkelijk zo vergevingsgezind is. ‘Nou… haar kussen. En er dan niks over zeggen tegen jou,’ biecht ze op, bijna laconiek, alsof het de normaalste zaak van de wereld is, en ik weet dat het in zekere zin ook zo is—want het was al gebeurd, misschien zelfs vaker dan ik dacht. Ik slik, durf haar niet aan te kijken, voel de spanning tussen ons groeien en tegelijkertijd afnemen. ‘Ik ben zelfs blij,’ zegt ze dan ineens, haar stem helder en zacht. ‘Dat het gebeurd is. Maar het voelde niet goed zonder erover gepraat te hebben,’ voegt ze toe, alsof het juist dát was wat haar stoorde—niet het feit zelf, maar het verzwijgen ervan, het gevoel dat ze iets voor me had achtergehouden. Ik grinnik, kan het niet helpen; haar redenatie is zo typisch Natsuki: berekend, voorzichtig, altijd op zoek naar harmonie, niemand buitensluiten als het niet hoeft—en blijkbaar hoefde het niet.

‘En nu?’ vraag ik dan, zoekend naar houvast, benieuwd wat zij nu wil. Ze haalt eerst haar schouders op, kijkt me aan met een mengeling van ernst en lichtheid. ‘Praten?’ stelt ze voor, haar mondhoeken licht omhoog, alsof ze weet dat ik eigenlijk iets anders wil, maar toch begrip toon voor haar voorstel. Meer praten. Ik wilde meer actie, maar praten is ook fijn—het voelt vertrouwd, veilig. ‘Goed,’ zeg ik rustig, en ik pak haar hand vast, knijp er zachtjes in, laat haar hopelijk zo voelen dat ik nog altijd geïnteresseerd ben, dat ik niet wil dat het hier eindigt. ‘Praat maar,’ lach ik, en daag haar uit, probeer het moment luchtiger te maken. En inderdaad, de sfeer wordt met de seconde beter, lichter, alsof we samen iets moeilijks langzaam oplossen.

‘Ik voel heel veel voor je. Dat weet je, hoop ik,’ zegt ze dan, haar stem soms zoekend naar de juiste woorden, haar Nederlands aarzelend, maar juist daardoor komen haar zinnen oprechter binnen, raken ze me dieper, vullen ze mijn hart met een warmte die ik niet meteen kan plaatsen. ‘Ik ben ook gek op jou. Meer dan ik duidelijk kan maken,’ zeg ik snel, misschien te snel, alsof ik het kwijt moet voordat de twijfel toeslaat. Ze lacht, en valt daarna even stil—en ik vraag me af of ik te ver ben gegaan, of het teveel was, maar het is geen afwijzing.

‘Ik voel ook veel voor Eveline,’ zegt ze dan, en nu ben ik het die stilvalt. Ik had gehoopt van niet, had gedacht dat het misschien nieuwsgierigheid was, iets tijdelijks, iets dat komt en gaat op haar leeftijd, maar de manier waarop ze het zegt, zo oprecht, zo direct, laat zien dat het dieper zit. Ze spreekt het uit op dezelfde toon als waarmee ze zei dat ze veel voor mij voelt—gelijkwaardig, open. Maar ik knik, ik snap het. ‘Ik ook,’ zeg ik zacht, bijna fluisterend. ‘Meer dan ik zou moeten. Meer dan ik wil, zelfs,’ voeg ik eraan toe, eerlijk, want het zit me dwars. Zij knijpt in mijn hand, haar vingers stevig, geruststellend, alsof ze wil zeggen dat we er samen uitkomen. En dat gebaar, dat kleine, simpele gebaar, geeft me opnieuw hoop.

Het klinkt mooi, al die woorden, al dat samen, maar eigenlijk is dat het niet, niet echt. Al die jaren ben ik alleen geweest, en dat was prima; natuurlijk dacht ik soms aan hoe het zou zijn om samen met iemand te zijn, samen te leven, maar alleen was ook goed, veilig, overzichtelijk. En nu zijn er opeens twee, twee mensen die mij raken, en met elke ademhaling groeit het besef dat er iemand gekwetst zal worden, dat het nooit alleen maar vreugde kan zijn, nooit zuiver geluk. Normaal gesproken zou ik mijn verlies pakken, mezelf aan de zijlijn plaatsen, want ik kan niet op tegen Eveline, dat heb ik altijd gedacht — zij is beter voor Natsuki, zij is alles wat ik niet ben. En ook tegen Natsuki zelf kan ik zeker niet op, die twee samen lijken gemaakt voor elkaar, een vanzelfsprekendheid waar ik alleen maar tegen op kan kijken. Ik cijfer mezelf dan graag weg, altijd al gedaan, de gedachte aan die twee samen, in een relatie, misschien ook intiem, is op een vreemde manier al bevredigend genoeg; daar zou ik normaal gesproken genoegen mee nemen, zou ik mezelf tot toeschouwer verklaren en weer verdwijnen in het decor.

Maar er is iets anders deze keer. Ik ben al zover gekomen, verder dan ik ooit had durven hopen, en ik wil niet weer verliezen, niet zoals ik dat al honderd keer gedaan heb, voor mijn gevoel. Het is nog nooit zo dichtbij geweest, niet één, maar twee mensen die echt iets met mij willen, en als er dan iemand gekwetst moet worden, dan liever een van hen — niet weer ikzelf, niet weer degene die zichzelf uitvlakt tot hij niets meer voelt. Ik ben zevenentwintig; het moet er toch een keer van komen, ooit. En hoewel ik dit nu niet uitspreek, leest Natsuki het van mijn gezicht, ziet ze de zorgen die zich daar spiegelen, proeft ze de aarzeling in mijn stilte. Ze schudt aan mijn hand, knijpt erin, “Hey,” zegt ze zacht, kort, lief, alsof ze me bij de les wil houden, alsof ze ziet dat ik langzaam afdwaal naar oude, sombere patronen, en als ik haar aankijk lacht ze alleen, lief genoeg om mijn zorgen iets te laten wijken.

“Is toch juist fijn,” zegt ze, moeiteloos, zonder naar woorden te hoeven zoeken, alsof het vanzelfsprekend is, alsof ze hier al veel vaker over nagedacht heeft dan ik ooit voor mogelijk hield. “Ik trek te vaak aan het kortste eind. Dat wil ik niet meer,” probeer ik mezelf nog uit te leggen, de zorgen te benoemen die in mijn gezicht te lezen zijn. “Nee, daarom. Dan is het toch goed?” reageert zij juist enthousiaster, haar ogen helderder, haar stem overtuigender. “Ik wil. Maar ik durf het gewoon niet. Nog niet,” zegt ze dan, haar stem breekbaar maar vastbesloten. “Ik heb dit nog nooit gedaan. Überhaupt niet met iemand, meisje of jongen,” voegt ze eraan toe, haar blik even opzij, kwetsbaar en open. En nu heeft ze beide? Ik zou het doodeng vinden, besef ik, mijn hart bonst.

“Ze kan helpen. Ons,” slikt ze dan, bijna wanhopig, haar stem zacht maar vol verlangen. “Wat als ze dit met ons doet? Als we dit samen doen. Met z’n drieën,” klinkt ze ineens weer hoopvol, bijna stralend. Haar beide handen pakken nu de mijne, dwingen me haar aan te kijken, het is de eerste keer dat ze iets dwingend doet, en het komt wel binnen, haar ernst, haar vastbeslotenheid. Toch lach ik schamper, kan het niet helpen, alsof het een grapje moet zijn, alsof ik mezelf moet beschermen tegen de hoop die zich voorzichtig in mij roert. “Karel,” zegt ze dan, duidelijk, met een kracht in haar stem die ik zelden bij haar heb gehoord. “Zij wil dit ook,” nog duidelijker, geen ruimte meer voor twijfel. Ik val stil, hoor alleen mijn eigen hartslag, zie alleen haar ogen, groot en open. Ik weet niet precies wat dit gaat inhouden, maar ik weet dat ik dit niet zomaar naast me neer kan leggen. “We kunnen het toch proberen?” gaat ze door, haar stem nu zacht dwingend, smekend en hoopvol tegelijk. Zij wil dit echt, wil het proberen, met z’n drieën.

“Met z’n drieën? Een relatie?” vraag ik, geef het maar een naam, want alles wat vaag blijft, is ongrijpbaar. “Ja. Of we zien wel hoe ver het komt. Maar ik ga niet kiezen,” zegt ze resoluut, haar stem stevig en helder, een kracht die ik zelden bij haar heb gezien, maar die nu als vanzelfsprekend klinkt. Ze zegt dat Eveline dat ook is, dat Eveline hetzelfde wil, en hoewel ik dat nog moet geloven, voel ik dat de wens in haar al vaststaat. En ik? Het klinkt te mooi om waar te zijn, te vaag ook, maar wat voor een sukkel zou ik zijn als ik niet ten minste wil zien hoe ver het kan komen?

Ergens is het logisch dat zij dit wil; Natsuki is iemand die ervan overtuigd is dat intimiteit iets is wat je kunt leren, door een ander, misschien ligt dat verankerd in haar cultuur, misschien heeft het iets te maken met de manier waarop zij naar relaties kijkt — ik weet het niet, maar ik vind het moeilijk, ik vraag me af of dit wel mag, of het kan, of het niet te veel is, alles of niets, maar dit alles is nu wel ineens keer twee. Ze zegt dat ik erover na moet denken, en daarna gaat ze naar bed, laat mij achter met al dat alles, met die duizeling van mogelijkheden en onzekerheden. What the fuck… Ik sla mijn hoofd achterover, knijp mijn ogen dicht, probeer mezelf wakker te schudden, en als ik ze weer open, lig ik nog steeds op de bank, en weet ik dat dit geen droom is, dat ik alleen maar kan hopen dat het geen nachtmerrie wordt. Had ze dat nou echt gezegd? Ze wil het proberen, maar alleen met Eveline erbij — is dat het probleem geweest, al die tijd? En was het dus niet echt een probleem, maar een voorwaarde, een manier waarop het voor haar veilig werd? Want natuurlijk wil ik dat, man, wat een droom, het idee alleen al maakt me opgewonden; hoe kan het ook anders? Maar het voelt nog zo breekbaar, zo fragiel, zo onwerkelijk — wil Eveline dit echt, en als dat zo is, hoe lang wachten we dan nog? Het moment is nu, nu, nu, dringt het in mij.

De volgende dag ben ik de hele dag alleen thuis. Ik had Natsuki mijn gedachten gedeeld, zij had me een knuffel gegeven, mij nog steviger vastgehouden dan anders, en was naar school gegaan. Ik probeerde aan het werk te gaan, had beloofd mezelf bezig te houden, maar merkte dat mijn gedachten steeds afdwaalden, steeds terugkeerden naar gisteravond. Ze zou in de stad eten, omdat de studiegroep samenkwam. Ik at alleen. Het was een rare dag, absurd zelfs, de uren bewogen zich loom voort, elk geluid in huis leek dubbel zo hard, elke stilte dieper dan normaal.

En net na het eten gaat de bel. Ik loop naar de deur, adem diep in en uit, en laat haar binnen — Eveline is gekomen. Ze wilde iets eerder zijn, zei ze, om ook nog even met mij te praten. Want ik had gezegd dat ik het wilde, tegen Natsuki, deze ochtend, voor onze omhelzing; zij had me geknuffeld, gezegd dat ik Eveline voor vanavond moest vragen. Want het moment was nu, had ze gezegd. Eveline zou komen, al begreep ik dat er twijfel bij haar was, wat ik logisch vond, maar ze is toch gekomen, en dat betekent alles.

‘Is dit een goed idee?’ vraagt ze me vrijwel direct, haar blik peilend, zoekend naar bevestiging. Niks anders doet er meer toe. Ik lach, eerlijk en onzeker tegelijk. ‘Waarschijnlijk niet,’ geef ik toe, mijn stem iets te luchtig. ‘Maar ze wil het heel graag,’ slik ik, het voelt alsof we dit vooral voor Natsuki doen, maar ik durf nog niet helemaal eerlijk te zijn. ‘En jij wil dit eigenlijk niet?’ vraagt ze me, iets scherper nu. Weer lach ik, ontwijkend maar oprecht: ‘Natuurlijk wel. Maar… het is nogal wat,’ blijf ik eerlijk. Dat waardeert ze, ik zie het aan haar gezicht, hoe haar ogen zachter worden, de spanning in haar schouders zakt. ‘Ik wil dit ook heel graag,’ zegt ze dan, haar stem intiem, bijna een geheim dat alleen ik mag horen. Dat laat de spanning meteen stijgen, ik voel het in mijn lijf. ‘Ze is onderweg,’ zeg ik. ‘Maar ik wil je nu al zoenen…’ nog steeds eerlijk, nog steeds mezelf. Ze lacht, haar wangen kleuren, ze wordt alleen maar mooier van deze spanning. ‘Zo,’ zegt ze zacht.

En als even later Natsuki ons vergezelt, gelukkig maar een kwartier later, staan we daar met zijn drieën — vol hoop, vol verwachting, trillend van zenuwen en verlangen. Ik vind het doodeng, maar ben ook ongelofelijk opgewonden, het idee alleen al, en het feit dat het bijna gaat gebeuren. ‘Zullen we er nog over praten?’ stel ik voor, zoekend naar houvast in woorden. Natsuki schudt haar hoofd, beslist nu, haar blik helder, haar stem vast. ‘Ik wil niet meer praten.’ Ze stapt op me af, haar handen bij mijn kaak, en ze kust me, lang, zacht, zeker. ‘Er is genoeg gepraat,’ fluistert ze, eerst tegen mij, dan tegen Eveline. Ik kijk Eveline aan, die knikt en glundert, haar ogen warm en stralend. Ik sluit mijn ogen, zet de laatste twijfels van me af, en weet: dit is toch wat ik wil, en niets anders.

Als Eveline dan ook nog echt die rol van de leermeester op zich lijkt te nemen, gaat het snel — na al die maanden ineens snel, onverwacht snel, alsof we samen een grens overgaan die al veel te lang voor ons lag. Ze neemt ons mee naar de bank, zet mij in het midden, de dames naast me, rechts Natsuki, links Eveline, en om de beurt kussen ze me, hun handen op mijn borst, die van Eveline gretig, die van Natsuki terughoudend, maar we kussen, we zoenen, we tongen, en voor mijn neus doen die twee dat ook, hun hoofden naar elkaar toe, hun lippen zoekend, hun adem kort, en ik voel hoe Natsuki bijna ploft van de spanning en de onzekerheid, dat voel ik aan alles, maar Eveline trekt dat recht met elke aanraking die ze doet, met elk woord, elk gebaar. Zo zitten we daar op de bank, intiem te zoenen met elkaar, voorzichtig elkaar aftastend zonder handen, en in mijn hoofd tolt het nog, het lukt me amper om in het nu te leven, terwijl dit moment zo ongelooflijk is dat ik het niet mag missen, niet mag vergeten, niet mag laten verdampen in de roes van alles wat nog moet komen.

-
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...