Door: Leen
Datum: 08-12-2025 | Cijfer: 9.9 | Gelezen: 403
Lengte: Gemiddeld | Leestijd: 8 minuten | Lezers Online: 5
Trefwoord(en): Dagboek, Erotisch, Pijn,
Lengte: Gemiddeld | Leestijd: 8 minuten | Lezers Online: 5
Trefwoord(en): Dagboek, Erotisch, Pijn,

Maar ze begrijpen het niet.
Ik snijd mezelf niet omdat ik dood wil.
Ik snijd mezelf omdat ik moet voelen dat ik nog leef.
Het gebeurt meestal na de stilte.
Niet na de klappen – de klappen brengen hun eigen, ongewenste pijn – maar na de psychologische oorlogsvoering. Als Wouter urenlang tegen me heeft gepraat, me heeft verteld hoe waardeloos ik ben, hoe lelijk, hoe dom. Als hij me heeft gereduceerd tot een niets, een ademend vacuüm zonder wil en zonder ziel.
Op die momenten voel ik me verdoofd. Ik ben van glas, maar dan dof en koud. Ik zweef ergens buiten mijn lichaam, niet in staat om te voelen waar ik eindig en de lucht begint. De spanning in mijn borstkas bouwt zich op als stoom in een ketel zonder ventiel. Een gierend, fluitend geluid in mijn hoofd dat dreigt te exploderen.
Dan ga ik naar de badkamer. Mijn heiligdom. Mijn slachthuis.
Ik heb een plekje, verborgen achter de stapel handdoeken, waar ik het mesje bewaar. Een simpel scheermesje dat ik uit een houder heb gesloopt.
Het ritueel is altijd hetzelfde.
Ik doe de deur op slot, ook al weet ik dat het slot hem niet zal tegenhouden als hij echt binnen wil komen. Ik ga op de rand van het bad zitten. Ik stroop mijn mouw op. Of ik trek mijn broek naar beneden, naar mijn bovenbenen, de plek waar niemand het ziet tenzij ik het toelaat.
Het metaal voelt koud en zakelijk tegen mijn huid.
Ik kijk naar mijn arm. Onaangeraakt. Blank.
En dan zet ik aan.
De pijn is scherp, een plotselinge steek, maar het is mijn pijn.
Dat is het cruciale verschil.
Wouter doet mij pijn wanneer hij dat wil, hoe hij dat wil. Hij is de eigenaar van mijn lijden.
Maar dit... dit is van mij. Ik bepaal waar. Ik bepaal hoe diep. Ik bepaal wanneer het begint en wanneer het stopt. Het is de enige, pathetische vorm van controle die ik nog heb over mijn eigen lichaam.
En dan komt het bloed.
Een dunne, rode lijn die opwelt en langzaam naar beneden drupt.
En met het bloed komt de stilte.
De stoom ontsnapte uit de ketel. De chaos in mijn hoofd verstomt. De verdoving verdwijnt en maakt plaats voor een scherpe, heldere focus. Het is alsof ik door dat sneetje de zwarte inkt die hij in me heeft gegoten, naar buiten laat lopen.
Het is een fysieke ontlading van emotionele druk. Endorfine, waarschijnlijk. Maar nu voelt het als genade.
Voor heel even kan ik weer ademen. Voor heel even is de pijn op mijn arm groter dan de pijn in mijn ziel, en dat is een verademing, want fysieke pijn is eerlijk. Fysieke pijn is simpel. Fysieke pijn heelt.
Ik verzorg de wondjes met een tederheid die ik voor mezelf verder nooit voel. Ik dep ze droog, doe er ontsmettingsmiddel op, plak er een pleister over.
Het is mijn geheim. Mijn vieze, kleine geheim.
Maar daarna komt de schaamte.
Als de roes is uitgewerkt, kijk ik naar de ravage op mijn huid. De verse, rode strepen tussen de oudere, witte littekens. Een streepjescode van wanhoop.
Ik walg van mezelf. Zie je wel, denk ik, je bent echt gek. Hij heeft gelijk. Je bent kapot.
Ik word een meester in het verbergen.
Ik draag lange mouwen, zelfs in de zomer. Als mensen vragen of ik het niet warm heb, verzin ik een smoes over zonneallergie of dat ik het snel koud heb. Ik kleed me om in het donker. Ik ben doodsbang dat iemand het ziet.
Maar je kunt niet alles voor altijd verbergen. Zeker niet voor iemand die zo dichtbij komt als Kristof.
Het is een avond, maanden later. We zitten op de bank. Het is warm in huis. Zonder erbij na te denken stroop ik de mouwen van mijn trui op. Ik ben ontspannen, ik let even niet op.
Kristof kijkt naar me. Zijn blik glijdt naar mijn arm. En hij bevriest.
Ik zie het gebeuren. Ik zie hoe zijn ogen blijven haken aan de witte lijnen en de paar recentere, roze strepen.
Mijn hart stopt.
Paniek slaat toe als een vuistslag. Ik ruk mijn arm weg alsof ik me verbrand heb aan zijn blik. Wild trek ik mijn mouw naar beneden, mijn vingers trillen. Ik duw mezelf zo diep mogelijk in de hoek van de bank.
Ik kijk hem aan met ogen wijd open van pure doodsangst. De schrik staat in mijn pupillen gegrift. Ik wacht op de explosie. Ik wacht op de walging. Ik wacht op de bevestiging dat ik gestoord ben. Nu gaat hij weg. Nu is het klaar.
Maar het blijft stil.
Kristof kijkt me aan. Hij ziet mijn paniek, mijn trillende lippen, de angst die van me afspat.
Er is geen veroordeling in zijn ogen. Geen greintje. Er is geen boosheid, geen preek over dat ik normaal moet doen. Er is alleen een diepe, zachte droefheid.
Hij schuift dichterbij.
Hij pakt mijn arm. Heel voorzichtig, alsof ik van glas ben dat al gebarsten is.
Ik wil tegenstribbelen, ik wil me verstoppen, maar zijn aanraking is zo kalm dat mijn verzet smelt.
Hij stroopt mijn mouw weer op. Langzaam. Hij dwingt me niet, hij vraagt het zonder woorden.
Hij kijkt naar de littekens. Hij bestudeert de kaart van mijn pijn. Hij raakt ze niet aan met zijn vingers, maar met zijn blik. Hij ziet ze allemaal: de oude, de nieuwe, de diepe, de ondiepe.
Dan buigt hij zijn hoofd.
Hij brengt zijn gezicht naar mijn arm.
En hij drukt een kusje op de lelijkste plek.
Zijn lippen zijn warm en zacht op de beschadigde huid. Het is een kus van vergeving, van acceptatie. Een kus die zegt: ook dit hoort bij jou, en ook hier houd ik van.
Ik breek. De tranen stromen over mijn wangen, maar ik maak geen geluid.
Hij haalt zijn lippen van mijn arm en kijkt me aan. Dan slaat hij zijn armen om me heen. Hij trekt me stevig tegen zijn borstkas aan.
Hij wiegt me niet, hij sust me niet met woorden.
Hij houdt me gewoon vast.
We zwijgen.
En in die stilte, met mijn oor tegen zijn hartslag, voel ik voor het eerst dat de littekens me niet minder maken, maar dat ik veilig ben, precies zoals ik ben.
De Sabotage van het Licht.
[Allegro Maniaco]
Hiep hiep hoera, de wereld is ziek!
Snij in je velletje, dat is van plastiek!
Dans op het dakrandje, spring naar de maan,
Kijk eens hoe leuk we naar de verdommenis gaan!
Tingelingeling, de zon is zwart,
Prik met een vork in je kloppende hart!
Klap eens in je handjes, blij, blij, blij,
Er staat een man met een bijl in de rij!
Smeer de muren vol met jam en met bloed,
Alles wat kapot is, voelt ontzettend goed!
Iene miene mutte, mijn hersens zijn pap,
Ik roer met een lepel in de bloederige drap
Zing een liedje, tralala, de vogeltjes zijn dood,
Smeer lekker gif op je beschuitje en je brood!
Draai in het rond tot je ruggengraat knakt,
Alsof er een slager in je zenuwen hakt!
Hieperdepiep, de remmen zijn stuk,
We storten te pletter, oh wat een geluk!
[Largo Disconnecto]
Het licht.
Het brandt.
Het vreet dwars door mijn oogleden.
Wit.
Fel.
Bijtend wit
De vrolijkheid...
Het is een gas.
Roze zenuwgas.
Het kruipt in mijn neus.
Het vult mijn longen met watten.
Suikerspin.
Ik stik.
In de zoetheid.
De lach van de wereld.
Hoor je hem?
Hij zaagt.
Hij schuurt mijn huid eraf.
Weg met de schaduw.
Weg met mijn veilige, koude hol.
Ik lig open.
In de volle zon.
Als een worm op het asfalt.
Het geluk kleeft.
Als stroop.
Warme, zieke stroop.
Over mijn mond.
In mijn oren.
Ik kan niet meer gillen.
Ik ben vastgelijmd.
In een perfect plaatje.
Ze hebben me geverfd.
In kleuren die pijn doen.
Geel.
Oranje.
Rood.
Mijn zwart is weg.
Mijn as is weg.
Ik los op.
Ik verdamp.
Opgezogen door de harmonie.
Verteerd door de liefde
Ik ben een ballonnetje.
Dat knapt.
In de blauwe lucht.
Fssst.
Er is niks meer over.
Alleen confetti.
En een eeuwige, doodse glimlach.
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10

Bezoek ook eens mijn profiel pagina om meer over mij te weten te komen, een overzicht te zien van mijn verhalen of om een berichtje achter te laten! Ook kun je jezelf aanmelden om een mail te ontvangen als ik een nieuw verhaal heb geplaatst!
