Door: Mucike
Datum: 01-06-2025 | Cijfer: 9.7 | Gelezen: 3388
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 42 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Secretaresse, Vreemdgaan,
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 42 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Secretaresse, Vreemdgaan,


Raymond Salomon zat aan een te laag tafeltje in de ontbijtzaal van het hotel, zijn knieën ongemakkelijk tegen de rand gedrukt. Buiten lag een dunne laag sneeuw tegen de randen van de stoep, smeltend onder het verkeer. Hij dronk zijn koffie zwart, zoals altijd op reis. In Nederland voegde hij melk toe – een gewoonte uit zijn jeugd die hij aflegde zodra hij de grens overging. Zoals hij ook zijn accent afvlakte, zijn houding aanscherpte, zijn stem dempte tot internationale verstaanbaarheid.
Zijn pak zat als gegoten, donkerblauw op een maandag. De knoopjes van zijn overhemd glansden dof. Aan een tafel verderop zat een Tsjechische delegatie nerveus te lachen om hun eigen vertaling van het Engelse woord ‘liabilities’. Raymond luisterde half. Hij hoorde meer dan hij liet merken.
Hij was regionaal directeur Operations voor een Nederlandse multinational, verantwoordelijk voor vier dochterondernemingen verspreid over Centraal-Europa. Boedapest, Brno, Bratislava, Boekarest – de B-steden die zijn agenda bepaalden. In het weekend keerde hij terug naar zijn huis in Leusden, waar zijn vrouw hem begroette met gereserveerde vriendelijkheid en zijn kinderen alleen nog vroegen hoe laat hij weer vertrok.
Niemand wist precies wat zijn achtergrond was, en hij legde het ook zelden uit. Zijn achternaam – Salomon – riep af en toe een wenkbrauw op, maar nooit een vraag. Zijn uiterlijk was niet uitgesproken. Dun donker grijzend haar, getekende trekken, een licht getinte huid en een zekere rust in zijn bewegingen. Zijn vader was van gemengd protestants-joods Indische afkomst, zijn moeder een nakomeling van een Franstalig Belgische avonturier uit Namen die naar Nederlands Indië was afgereisd begin negentiende eeuw en daar kinderen had verwekt bij inlandse vrouwen.
Hij was een derhalve een mengeling in een wereld die graag in heldere categorieën dacht.
Soms dacht Raymond aan de keuken van zijn jeugd, in het rijtjeshuis in Benoordenhout. De geur van gestoomde melk, het ritmisch druppen van de kraan, het geritsel van La Libre Belgique die zijn moeder aan de keukentafel las. Dat was het enige dat haar nog deed denken aan haar afkomst. Zij spraken thuis goed accentloos Nederlands, veel beter dan de meeste Nederlanders.
Door hun oorlogservaringen in Indonesië hadden ze niet veel meer op met religie, waardoor hun geloof zacht was, ritueel. Op zondagavond stak zijn moeder een kaars aan voor de Maagd Maria en dronk daarna cognac met zijn vader, een man die zijn geloof verliet maar het joodse ritme van zijn opvoeding nooit echt losliet.
Zijn moeder noemde hem altijd Raymond, met een zachte ‘n’. Zijn vader gebruikte Ray, alleen als hij trots op hem was – wat zeldzaam was, maar des te duidelijker voelbaar.
Raymond had nooit precies geweten waar hij thuishoorde. Niet katholiek, niet joods, niet protestants. Niet Indisch of Indonesisch, niet Hollands. En toch alles tegelijk. Die dubbelheid had hem gevormd, getraind in observatie, in aanpassing. Hij voelde zich nergens thuis, maar overal tijdelijk veilig.
Soms, laat op de avond in een hotelkamer in Bratislava of Szeged, dacht hij aan die keuken. Aan de stilte van zijn ouders, de zorgvuldigheid van gebaren. Het waren de enige momenten waarop hij iets van zichzelf voelde zonder verplichting. Hij hoefde er niets van te vinden. De beelden kwamen, bleven even hangen, en verdwenen weer.
Hij was in Wenen voor een regionale conferentie van de COO’s (Chief Operations Officers) van de Centraal Europese business units, waarvoor hij, als regionaal directeur, gedurende drie dagen de dagvoorzitter was. Allerlei onderwerpen kwamen aan de orde zoals proces harmonisatie, kennisuitwisseling, job rotation en professionalisering van de functie van COO. Maar de conferentie had ook een meer sociale functie, het had tot doel de collegialiteit tussen de COO’s onderling te vergroten.
Na de conferentie vloog hij door naar Boedapest om met de lokale COO overleg te plegen over de ontwikkeling en implementatie van een nieuw administratief computersysteem. Het bezoek aan Boedapest zou drie dagen duren en zou traditioneel beginnen met een diner met de COO op de avond van de dag waarop hij in Boedapest zou aankomen.
Aankomst en verrassing
Raymond Salomon haalde diep adem toen hij het halletje van het vliegveld van Boedapest binnenstapte, dat toen nog Ferihegy 1 heette. Een vochtige winterlucht kleefde tegen zijn wangen, de geur van smeltende sneeuw en diesel verankerd in zijn herinnering aan deze stad. De taxi die hem naar het hotel bracht, gleed moeizaam door de avondspits; zijn chauffeur hield zijn mond, behalve om af en toe binnensmonds iets te mompelen dat klonk als vloeken.
In het hotel wachtte de gebruikelijke routine. Inchecken, glimlachend knikken naar de receptioniste, zijn kamer betreden en zijn tas met een moeiteloze beweging op het bed laten vallen. Hij ging rechtop voor het raam staan. Buiten strekten de lichten van Pest zich uit tot aan de horizon. Aan de overzijde van de Donau schemerde de Burcht van Boeda als een vage belofte.
Hij keek op zijn horloge. Zes uur. Nog een uur tot het diner. Normaal zou hij de lokale COO, Ákos Beregszászi, in het restaurant van het hotel treffen. De afspraak stond al weken vast. Maar juist toen hij zijn das uit het koffertje wilde halen, rinkelde zijn mobiele telefoon.
“Raymond, mijn excuses,” klonk het gejaagde stemgeluid van Ákos. “Mijn vrouw is plotseling opgenomen. Iets met haar hart, niets levensbedreigends, zeggen ze, maar ik kan onmogelijk weg. Ik… ik voel me vreselijk om dit op het laatste moment af te zeggen.”
Raymond knikte, hoewel hij wist dat de ander dat niet kon zien. “Natuurlijk, Ákos. Ga naar haar toe.”
“Ik heb… een alternatief geregeld. Mijn secretaresse, Anna, zal namens mij komen. Ze kent het dossier en spreekt uitstekend Engels. En, eerlijk gezegd, ik had het gevoel dat jullie het wel goed met elkaar zouden kunnen vinden.”
Een vrouwelijke secretaresse als vervanging. Dat was ongebruikelijk. Maar Raymond zei slechts: “Dat is prima. Tot later dan.”
Hij hing op, maakte zijn das alsnog los en besloot zich om te kleden. Geen jasje vanavond, maar een donkergrijze coltrui onder zijn blazer. In de spiegel bekeek hij zichzelf. Grijzend haar, scherp profiel, ogen die meer gezien hadden dan ze toonden. Hij was niet ontevreden over hoe hij eruit zag.
In het restaurant was het al halfvol. Zacht geroezemoes, glazen die tikten tegen elkaar, de geur van gebraden vlees en specerijen. Hij keek rond tot zijn blik bleef hangen op een vrouw die aan de bar stond te wachten. Lang, slank, donkerblond haar dat losjes over haar schouders viel. Ze droeg een eenvoudige maar stijlvolle rode jurk. Toen hun blikken elkaar ontmoetten, glimlachte ze.
“U bent meneer Salomon?” vroeg ze, haar stem laag en melodieus. “Ik ben Anna Gábor.”
“Hongaarser krijg je het niet,” zei hij glimlachend terwijl hij naar haar toe liep en een hand gaf. Haar huid voelde koel aan, maar haar blik was warm.
Ze was midden dertig, schatte hij, met een onopvallende maar geraffineerde schoonheid. Haar gezicht had zachte, regelmatige trekken, met hoge jukbeenderen en ogen in een grijsgroene tint die wisselde met het licht. Haar huid was bleek met een warme ondertoon, licht gespannen over haar wangen alsof ze vaak buitenkwam, en haar lippen vormden van nature een lichte glimlach.
Ze droeg haar donkerblonde haar losjes met een paar lokken die achteloos langs haar slapen vielen. Haar rode jurk had een diep decolleté waardoor de aanzet van haar borsten goed zichtbaar was, maar volgde verder haar lichaam op een manier die niets overdreven was, en toch niets aan de verbeelding overliet. Een klassieke schoonheid zonder overdreven grote borsten en wel met een pront kontje. Een vrouw waarnaar omgekeken wordt als zij over straat loopt.
Geen sieraden, behalve een klein gouden knopje in elk oor. Haar stem klonk laag en rustig, bijna bedwelmend, met een melodie die hem eraan herinnerde dat Hongaars een taal is die je eerst moet voelen voordat je haar begrijpt.
Ze namen plaats aan een hoektafel. Het gesprek begon zakelijk – het IT-systeem, deadlines, teamstructuur – maar al snel vloeiden de woorden soepeler. Ze lachte om zijn ironie, hij luisterde met oprechte aandacht naar haar inzichten. Haar Engels sprak ze met die typische Hongaarse tongval, een lichte melodie in haar intonatie die hij aangenaam vond.
Na het hoofdgerecht boog ze zich iets dichter naar hem toe. “Ákos zei dat u van goede wijn houdt. Mag ik iets aanbevelen?”
“Bij voorkeur Hongaars,” antwoordde hij.
Ze bestelde een fles Egri Bikavér, van het wijnhuis van Tibor Gál, een lekker stevige maar toch soepele wijn, en schonk hun glazen vol. De ontspanning daalde neer op de avond en ze praatten honderduit met elkaar. Ze hadden het over over reizen, over taal en het ongrijpbare karakter van Centraal-Europa. Ook verschillen tussen Centraal en Westeuropese mannen en vrouwen kwamen aan de orde. Gaandeweg ontwikkelden zij beiden een gevoel van familiariteit naar elkaar toe, alsof ze elkaar al vele jaren kenden.
Toen ze even zweeg, hield ze haar blik net iets te lang op hem gericht.
“Wat zeggen ze in het Westen ook alweer over Hongaarse vrouwen?” vroeg ze uiteindelijk, zacht.
Raymond grijnsde. “Dat ze temperamentvol zijn, geloof ik. En gemakkelijk in de omgang, zullen we maar zeggen.”
Ze hief haar glas. “Dan zult u nog moeten ontdekken of dat klopt.”
En daar, in die seconde, kantelde de avond. Er zat een spanning in de lucht, niet abrupt, maar als iets dat zich geleidelijk aan tussen hen ontwikkelde. Hij zag hoe haar hand langs het glas gleed, hoe haar ogen kort afdwaalden naar zijn mond. Ze maakte geen aanstalten om te vertrekken.
Toen het dessert werd geserveerd, stelde zij voor om de koffie op zijn kamer te drinken.
“Het is hier zo druk,” zei ze, zonder blikken of blozen.
Raymond aarzelde een moment. Maar niet lang.
De eerste nacht
De lift zoemde zacht terwijl hij hen naar de bovenste verdieping bracht. Anna stond schuin voor hem, haar rug recht, haar handen losjes gevouwen. Haar silhouet weerspiegelde in de glanzende wand van de cabine, een lijnenspel van elegantie en ingetogen kracht. Toen ze uitstapten, bleef hij een halve pas achter haar lopen, luisterend naar het ritme van haar hakken op het tapijt.
Zijn kamer was ruim en smaakvol ingericht, zoals het hoort in een hotel dat zijn klanten serieus neemt. De gordijnen waren half gesloten; de stad lag als een strooilicht onder hen, stil en onverschillig. Hij opende de minibar, haalde twee kleine flesjes cognac eruit en hield er een naar haar uit.
“Voor de sfeer,” zei hij.
Ze nam het aan, haar vingers raakten kort de zijne. Daarna ging ze op de rand van het bed zitten, één been over het andere geslagen, het glas tussen haar handen. Haar blik gleed langs zijn gezicht en bleef hangen bij zijn mond.
“U kijkt anders dan de meeste mannen,” zei ze. “Alsof u luistert zonder te oordelen.”
“Misschien doe ik dat ook.”
“Dat is zeldzaam.”
Hij ging tegenover haar zitten, op de leuning van de fauteuil. Het gesprek viel even stil, niet uit verlegenheid, maar omdat stilte soms op zichzelf iets zegt. Toen ze haar glas neerzette, boog ze licht voorover.
“Mag ik u iets vragen?”
“Altijd.”
“Waarom bent u nog niet naar me toe gekomen?”
Hij stond op. De afstand tussen hen was klein, maar voldoende om betekenisvol te zijn. Hij strekte zijn hand naar haar uit, streelde met de bovenkant van zijn vingers haar wang en kaaklijn. Ze draaide haar gezicht iets, zijn hand volgend als een kat die zich tegen een hand aandrukt. Met gesloten ogen liet ze een zachte kreun horen. Nog net niet het gespin van een kat.
Toen kuste hij haar.
Haar lippen waren zacht, open, verwelkomend. Geen aftasten, geen aarzelend begin – haar mond opende zich meteen, haar tong vond de zijne alsof ze elkaar al vaker hadden ontmoet. Ze trok hem naar zich toe, haar handen aan zijn heupen, haar dijen tegen zijn bovenbenen. Hij voelde haar lichaam onder de stof van haar jurk, warm en soepel, vrouwelijk tot in haar kleinste beweging.
Hij liet zijn handen langs haar hals glijden, over haar sleutelbeenderen, onder het fijne materiaal van haar jurk. Ze ademde scherp in toen zijn vingertoppen haar borsten vonden, stevig, natuurlijk, de tepels al stijf onder het kant. Ze trok zijn trui omhoog, haar handen gleden over zijn buik, vingers die zijn huid verkenden alsof ze wilde weten hoe zijn spieren liepen, waar hij gespannen was, waar ontspannen.
Hij had pakte haar hand en trok haar met zich mee in de richting van het bed. Ze draaide zich om, bood haar rug aan terwijl ze haar haar met één simpele beweging met een elastiekje, dat uit haar tasje te voorschijn kwam, in een paardenstaart omtoverde. Hij ritste de jurk open en liet die van haar schouders glijden. Ze droeg geen beha. Haar borsten kwamen bloot in het schemerlicht, met een vanzelfsprekende trots, de tepels lichtbruin en gespannen. Ze draaide zich weer naar hem toe, haar handen al bij de knoop van zijn broek.
Het ging snel. Ze kleedden elkaar uit, zonder haast maar met een gretigheid die niets te maken had met oppervlakkige lust. Het was alsof ze beiden voelden dat dit meer was dan alleen maar lichamelijk. Ze wilde hem – zijn geur, zijn huid, zijn adem op haar hals – en hij wilde haar met een intensiteit die hij lang niet gevoeld had.
Ze lag al op bed toen hij zich naar haar toe boog. Hij kuste haar hals, haar sleutelbeen, haar borsten. Zijn tong cirkelde traag rond haar tepel, terwijl zijn hand haar dij beroerde, zacht in het begin, daarna wat steviger. Ze spreidde haar benen zonder dat hij erom vroeg, haar schaamstreek vochtig, warm, geurend naar opwinding.
Hij gleed met zijn vingers tussen haar schaamlippen, vond haar clitoris, cirkelde eromheen terwijl zij haar hoofd achterover sloeg. Haar adem stokte, haar heupen bewogen tegen zijn hand. Hij bleef haar aankijken terwijl hij haar vingerde, zijn duim ritmisch op haar knopje, zijn mond nog steeds op haar borst.
“Annyira jó vagy…” fluisterde ze hees. Je bent zo lekker…
Hij bleef haar aankijken terwijl hij haar vingert, zijn duim ritmisch op haar knopje, zijn mond nog steeds op haar borst.
“Bassz meg, kérlek…” kwam er kreunend uit haar mond. Neuk me, alsjeblieft…
Ze trok hem naar zich toe, haar blik vol hunkering. Hij voelde de warmte van haar natte opening tegen zijn eikel. Ze bracht haar heupen omhoog, ving hem op in één gerichte beweging. Hij gleed diep in haar, langzaam, alsof hij haar van binnenuit wilde leren kennen. Ze was strak, heet, haar vagina trok zich ritmisch om hem samen.
Ze hield zijn gezicht vast terwijl hij bewoog, langzaam eerst, dan sneller. Ze paste zich aan hem aan, haar bekken kantelend, hem volgend, hem leidend. Haar benen om zijn heupen, haar nagels in zijn schouders. Hun lichamen raakten volledig op elkaar afgestemd, hun ritme één beweging van geven en nemen, van drang en overgave.
Haar kreunen werden luider, haar adem schokkeriger. Ze begon hem in haar moedertaal toe te fluisteren, woorden die hij niet begreep maar die klonken als een smeekbede, een lied van genot.
“Istenem… ez az… ez az!” Oh mijn God… dat ís het… dat ís het!
Hij voelde hoe zijn orgasme naderde, de spanning in zijn onderbuik, de tinteling langs zijn ruggengraat. Ze klemde zich om hem heen, kwam tegelijk met hem, trillend, kreunend, zichzelf vergetend. Zijn zaad spoot diep in haar, warm en gulzig.
Na de climax bleven ze liggen, hij half op haar, half naast haar. Ze streelde zijn rug, zijn zij, zijn nek. Hun ademhaling gleed langzaam terug naar rust.
“Dat had ik niet verwacht,” zei hij.
“Ik wel,” zei zij zacht. “Sinds het voorgerecht.”
De dagen daarna
De volgende ochtend werd Raymond wakker van het zachte geluid van stromend water. Door de kier van de badkamerdeur zag hij Anna’s silhouet in de stoom. Hij bleef liggen, een arm over zijn ogen, terwijl de beelden van de nacht zich in flarden opnieuw aan hem opdrongen: haar adem in zijn oor, de warme strakheid van haar lichaam, het Hongaars dat ze tegen hem fluisterde als een verboden taal die hij instinctief begon te begrijpen.
Even later kwam ze terug, gewikkeld in een handdoek, haar haren druipend in haar nek. Ze lachte toen ze hem zag.
“Goedemorgen,” zei ze. Haar stem klonk nog schor van de nacht.
“Goedemorgen,” antwoordde hij. “Heb je honger?”
“Altijd,” zei ze, terwijl ze de handdoek losliet en zich langzaam over hem heen boog.
**
Het werd een patroon. Overdag gingen ze ieder hun gang – hij overleggend met managers, inspecties doend op de afdeling boekhouding en projectbeoordelingen houdend met technische staf. Zij bleef op haar post als secretaresse, professioneel, kalm, niemand die iets vermoedde. Maar elke middag was er dat ene moment waarop hun blikken elkaar vonden, en waarin hij in haar ogen las wat hem te wachten stond zodra de dag zich sloot.
Die avond aten ze in een klein restaurant in een zijstraat van de Andrássy út, weg van de toeristen. Anna kende de eigenaar, een corpulente man met een snor als een gordijn. Ze dronk rode wijn, at langzaam, haar voet streelde de zijne onder de tafel. Tussen de gangen door raakte ze hem kort aan – zijn knie, zijn pols, zijn hals.
Na het diner namen ze een taxi. Op haar initiatief stapten ze niet uit bij het hotel, maar reden verder de stad in, tot bij haar flat.
“Ik wil dat je weet waar ik woon,” zei ze. “En hoe ik ben als ik niet voor iemand werk.”
Haar appartement was klein maar smaakvol ingericht, met boeken in drie talen en schilderijen van abstracte landschappen. Zodra de deur achter hen dichtviel, begon het uitkleden – niet haastig dit keer, maar met traag genot. Ze nam de leiding, duwde hem achteruit op haar bed, kroop over hem heen en keek hem aan terwijl ze zijn broek losmaakte.
Ze hield zijn stijve pik even vast, alsof ze hem woog, en boog zich toen naar voren om hem met haar tong te begroeten. Langzaam, nat, sensueel. Haar lippen gleden over zijn eikel, haar hand omvatte zijn schacht. Ze keek hem aan terwijl ze hem dieper in haar mond nam, haar hoofd ritmisch bewegend.
Raymond kreunde zacht. “Jezus, Anna…”
Ze liet hem los, haar tong glanzend. “Nem vagyok szent,” fluisterde ze. Ik ben geen heilige.
Toen ging ze bovenop hem zitten en leidde zijn penis met haar hand naar haar kutje, waarna hij opnieuw diep in haar gleed. Ze bewoog langzaam, haar handen op zijn borst, haar haren los over haar schouders. Ze nam haar tijd, bewoog met kleine cirkels van haar bekken, telkens net niet genoeg om hem los te laten komen.
“Annyira jó vagy,” fluisterde ze opnieuw. Je bent zo lekker.
Haar borsten wiegden zacht op de maat van haar beweging. Hij nam haar tepels in zijn mond, voelde hoe haar lichaam zich rond hem aanspande. Ze boog zich naar voren, fluisterde iets in zijn oor wat hij niet verstond, maar dat zijn adem deed haperen.
Hij draaide haar om, kwam bovenop, haar benen gespreid en hoog opgetrokken. Zijn stoten werden krachtiger, zijn adem dieper. Ze hield zich vast aan de spijlen van het hoofdeinde, haar hoofd achterover, haar mond open in een lange, woordeloze kreet.
“Istenem!… ez az… ez az!” Oh mijn God… dat ís het… dat ís het!
Ze kwam, spastisch, haar benen trilden, haar handen klemden zich in zijn rug. Hij volgde haar seconden later, diep in haar, haar naam mompelend tegen haar hals.
Daglicht en verlangen
De volgende ochtend zat Raymond aan de vergadertafel van het plaatselijke kantoor, keurig op tijd, met een map vol voorbereide notities. Buiten miezerde het. Achter het glas glansden de auto’s op de parkeerplaats als natte kevers. Ákos was afwezig, maar zijn vervanger voerde plichtsgetrouw het woord. Raymond luisterde, stelde vragen, maakte aantekeningen – zijn gezicht beheerst, zijn houding betrokken. Niemand zag aan hem dat hij diezelfde ochtend nog tussen de dijen van de secretaresse had gelegen van wie nu alleen haar tikken op een toetsenbord hoorbaar waren.
Af en toe keek hij naar haar. Anna hield zich onberispelijk. Ze droeg een crèmekleurige blouse en een rok die net boven haar knie viel. Haar haar was opgestoken, haar blik gericht op haar scherm. Toch was er iets in haar houding – een lichte vertraging wanneer ze opstond, een zweem van een glimlach toen ze koffie kwam brengen – waardoor hij wist dat ze zich alles herinnerde. Elk detail.
Die middag lunchten ze in de kantine. Ze namen elk een andere rij en gingen aan verschillende tafels zitten. Pas bij het afruimen kwam ze langs hem, haar hand vluchtig langs zijn schouder.
“Zeven uur,” fluisterde ze, zonder op te kijken.
Die avond dineerden ze in een eenvoudig restaurant aan de rand van het centrum. Geen dure wijn, geen wit linnen – maar een houten tafel, goulash en brood, en blikken die langer bleven hangen dan de ober kon verklaren. Ze praatten over muziek. Anna had als tiener cello gespeeld, vertelde ze. Haar vingers leken dat nog steeds te weten. Hij vertelde over zijn jaren in Benordenhout, over hoe hij zichzelf had leren herschrijven zodra hij de grens overging. Ze luisterde zonder hem te onderbreken.
“Je kijkt vaak alsof je controle houdt over wat je voelt,” zei ze.
“Dat is meestal ook zo.”
“Maar niet altijd.”
“Neen, niet altijd,” zei hij met een glimlach in zijn ogen.
Die nacht sliepen ze weer in haar flat. Ze vrijden kort, als een verzegeling, en vielen daarna in slaap met hun benen verstrengeld. In het donker hoorde hij haar ademhaling vertragen, maar zelf bleef hij nog lang wakker, starend naar het plafond. Iets in haar bracht een stilte in hem naar boven die hij niet gewend was.
Op dag drie reden ze samen naar een agentschap van het bedrijf, een uur buiten de stad. Ze namen haar auto. Tijdens de rit praatten ze over collega’s, over het systeem dat ze aan het invoeren waren. Maar in een bocht op de snelweg, met zijn hand op de versnellingspook, raakten hun vingers elkaar. Ze liet ze liggen.
“Wat als iemand ons ziet?” vroeg hij, niet echt bezorgd.
“Dan denken ze dat ik een hele loyale secretaresse ben,” zei ze droog.
’s Middags lunchten ze buiten onder een afdak van het gebouw waar het agentschap was gevestigd, kijkend naar de velden achter het gebouw. Ze dronken sterke koffie uit kartonnen bekers. Toen hij opstond om zijn jas te halen, volgde ze hem naar binnen. In de gang, bij de opslagkast, trok ze hem plots naar zich toe.
“Ik wil je nu,” fluisterde ze. “Maar ik wil niet dat je denkt dat ik alleen maar dát wil.”
Hij hield haar gezicht tussen zijn handen. “Ik denk dat jij weet wat je wil. En ik zou willen dat ik het je kon geven.”
Ze kuste hem kort. Haar lipstick liet een flauw spoor op zijn onderlip.
“Vanavond. Geen hotel, geen restaurant. Alleen jij en ik. Hier.”
Hij knikte. “Maar niet hier op kantoor.”
Ze lachte. “Nee. Maar het trappenhuis mag wel.”
Trappenhuis
Het gebouw waar Anna werkte had een oud trappenhuis, zelden gebruikt. Beton, ijzeren leuningen, doffe echo’s bij elke voetstap. Aan het einde van de werkdag, toen de meeste medewerkers al vertrokken waren, haalde ze hem op van zijn kantoor.
“Volg me maar,” had ze gezegd, haar stem zakelijk, maar haar ogen iets te helder.
Ze namen niet de lift. In plaats daarvan leidde ze hem door een zijdeur naar het trappenhuis. Hij volgde haar zwijgend, zijn hand langs het ruwe ijzer van de leuning. Op de derde verdieping stopte ze plots, draaide zich om en duwde hem tegen de muur.
De kus kwam zonder waarschuwing. Haar mond op de zijne, gretig, bijna ruw. Ze opende zijn overhemd terwijl ze hem bleef kussen, haar handen op zijn borst, haar lichaam tegen het zijne gedrukt. Hij voelde haar adem snel gaan, haar heupen die ongeduldig tegen hem bewogen. Zijn hand gleed onder haar rok, langs haar dij, naar het warme, vochtige midden tussen haar benen.
Ze droeg geen slipje.
“Ik wist dat dit ging gebeuren,” fluisterde ze, haar lippen tegen zijn oor. “Heel de dag al.”
Hij draaide haar om, haar handen tegen de muur. Ze zette haar voeten iets uit elkaar, haar rok opgetrokken, haar billen bloot. Hij liet zijn broek zakken, zijn pik al stijf, klaar, nat van verlangen. Eén hand op haar heup, de andere tussen haar benen. Ze was kletsnat.
Hij duwde zijn eikel tegen haar opening. Ze kreunde – laag, schor – en ving hem op. Hij gleed moeiteloos in haar, diep, in één beweging. Haar rug boog, haar nagels krasten langs het pleisterwerk van de muur.
“Bassz meg, kérlek, most!,” hijgde ze. Neuk me, alsjeblief! Nu!”
Hij pakte haar bij de heupen en begon te stoten, eerst traag, dan sneller. Zijn adem zwaar, zijn bewegingen gecontroleerd, maar geladen met opgekropte drift. Haar zachte kreunen werden feller, haar dijen trilden tegen de zijne. Ze duwde haar billen tegen hem aan, haar hoofd tegen de muur.
“Igen, igen, még mélyebb!” kreunde ze. Ja, ja, nog dieper!
Zijn hand gleed onder haar blouse, vond haar borst, haar tepel tussen duim en wijsvinger. Ze kronkelde, haar heupen tegen zijn ritme in. Hij voelde hoe haar lichaam hem omklemde, hoe haar spieren zich aanspanden, haar adem in stoten.
Ze draaide haar gezicht half naar hem, fluisterde hees: “Istenem! Oh mijn God.,!
Ze kwam, haar benen trilden, haar rug schokte tegen zijn borst. Hij hield haar stevig vast terwijl zijn eigen orgasme zich opbouwde. Hij stootte nog één keer diep in haar en kwam, zijn zaad warm, zijn adem bevend.
Ze bleven zo staan, hij tegen haar aan, zijn gezicht tegen haar nek. Buiten klonk het geratel van een schoonmaakkar op de vloer beneden.
“Dat was…,” begon hij.
“…onverantwoord,” zei zij. En glimlachte.
Hij trok zich langzaam terug. Ze trok haar rok recht, haar blouse glad. Hij knoopte zijn overhemd dicht. Ze keken elkaar aan, een blik die alles zei wat woorden niet hoefden te doen.
“Zelfde tijd, zelfde plek, morgen?” vroeg hij droog.
Ze schudde haar hoofd. “Nee. Morgenavond in jouw hotelkamer. Ik wil je in een bed. En onder de lakens. Als het mag.”
“Alles mag.”
“Niet alles,” zei ze. “Maar wel genoeg.”
Sauna
De volgende avond kwamen ze elkaar opnieuw tegen in het hotel, ogenschijnlijk toevallig, maar elk detail was afgesproken: de tijd, de plek, zelfs de woorden die ze wél en niet zouden zeggen bij de receptie. Raymond had die middag een vergadersessie afgerond met de lokale projectgroep. Ze had hem geen blik waardig gegund in het bijzijn van collega’s – en dat maakte de spanning alleen maar tastbaarder.
“Wellnessruimte, benedenverdieping,” had ze fluisterend gezegd toen ze even naast hem liep bij de koffiemachine.
Hij vond haar daar, in een witte badjas, zittend op een van de houten banken in de rustruimte. De tl-verlichting boven hun hoofden was uitgeschakeld; alleen wandlampen gloeiden zacht, warm geel tegen hout en steen.
“Ik dacht: we doen het een keer rustig,” zei ze, terwijl ze hem aankeek. “Gekleed in zweet in plaats van kleren.”
Hij ging naast haar zitten. Hun knieën raakten elkaar. Haar been was warm tegen het zijne.
Ze liepen samen naar de kleine Finse sauna aan het eind van de gang. Binnen hing een drooghitte die als een hand op zijn borst viel. Ze namen plaats op de bovenste plank, handdoeken onder zich. In het halfduister was alleen het tikken van het hout en hun ademhaling hoorbaar.
Na enkele minuten deed zij haar badjas open. Daaronder was niets.
Raymond keek. Haar huid was vochtig, de hitte had een glans op haar borsten gelegd, haar tepels stonden strak. Hij streelde haar dij, haar heup. Zij draaide zich naar hem toe en kuste hem, langzaam dit keer, haar tong traag, haar adem zacht tegen zijn wangen.
Ze kroop op zijn schoot, haar benen aan weerszijden van zijn heupen, haar borsten tegen zijn borst. Ze duwde de badjas van zijn schouders. Zijn erectie drukte tegen haar schaamstreek, warm, dof kloppend.
“Rustig,” zei ze, haar lippen tegen zijn hals.
Ze bracht hem met haar hand naar haar opening, gleed langzaam over hem heen. Ze zat hem diep in één lange beweging, zonder een geluid, zonder aarzeling. Alleen haar ogen die zich sloten. Ze begon hem langzaam te bewegen, haar bekken kleine cirkels makend, haar ademhaling opgaand in de stilte.
Raymond hield haar heupen vast, keek naar haar gezicht. Er was niets speels meer in haar blik. Alleen aandacht. Aanwezigheid.
“Te forró vagy,” fluisterde ze. Je bent heet.
Hij liet zijn handen glijden over haar rug, naar haar billen, trok haar dichter naar zich toe. De warmte van de sauna vermengde zich met de warmte tussen hen. De beweging werd intenser, maar niet sneller – een eindeloos voortrollen van lijf op lijf. Haar borsten wiegden mee, haar natte haren plakten in haar hals.
Toen hij voelde dat hij bijna kwam, beet hij zacht in haar schouder. Ze hield hem vast, haar lippen bij zijn oor.
“Maradj bennem…” Blijf in mij…
Hij explodeerde in haar, diep en lang. Ze bleef op hem zitten, haar gezicht tegen zijn hals, haar benen om hem heen. Even leken ze niets anders te zijn dan een samensmelting van zweet, zaad en huid.
Toen ze opstond, trok ze haar badjas weer dicht zonder iets te zeggen. Hij volgde haar beweging. Ze liepen zwijgend terug naar de rustruimte, dronken water. Alleen toen hij opstond om te gaan, raakte ze kort zijn hand aan.
“Ik wil dat je weet,” zei ze, “dat ik je niet gebruik. Al zou ik het, denk ik, wel kunnen.”
“Dat weet ik,” zei hij. “Maar misschien gebruik ik jou wel.”
Ze glimlachte. “Dan zijn we meer gelijk dan op het eerste gezicht lijkt.”
**
De dagen kregen een nieuw ritme. Overdag werkten ze. ’s Avonds ontdekten ze elkaars lichaam, steeds opnieuw, steeds anders. Op bed, tegen de muur, onder de douche, op haar keukentafel. Ze wilden elkaar zonder rem, zonder reserve. Maar tussendoor waren er ook de stiltes. Momenten waarop hij haar aankeek en zich afvroeg wat dit was. Meer dan seks. Meer dan gemak. Iets gevaarlijkers.
Op de derde avond, na een vrijpartij op het balkon, met de stad onder hen als decor, vroeg hij: “Wat wil je van mij, Anna?”
Ze keek hem lang aan. “Niets wat je niet zelf al voelt.”
Toen hij die nacht terugkeerde naar zijn hotel, bleef haar geur aan zijn huid kleven, als bewijs. En hij wist: dit ging hem bijblijven.
Ontbijt in stilte
Het was nog donker toen Raymond wakker werd. Naast hem voelde hij de regelmatige ademhaling van Anna, haar rug tegen zijn borst, haar hand losjes op zijn onderarm. Hij bewoog niet. De stilte van de hotelkamer was dik en geruststellend. Buiten begonnen de eerste auto’s te rijden – een zacht gebrom dat van ver leek te komen.
Zij draaide zich om zonder haar ogen te openen, nestelde haar gezicht in zijn hals.
“Hoe laat is het?” mompelde ze.
“Zes uur.”
Ze knikte traag, bleef tegen hem aanliggen. Na een tijdje keek ze op. “Zullen we gewoon eens niets doen?”
“Daar zijn hotelkamers voor.”
Ze bleven liggen tot het licht begon binnen te sijpelen tussen de gordijnen. Uiteindelijk stond hij op, trok de zware stof open. De stad lag nog in schemer, maar de lucht was helder. In zijn overhemd, open over zijn borst, liep hij naar het koffieapparaat. Anna zat inmiddels rechtop in bed, het laken tot onder haar oksels getrokken, haar haren verward.
“Zet je hem altijd zo sterk?” vroeg ze.
“Altijd.”
Hij gaf haar het kopje aan. Ze nam het aan met twee handen, blies op de rand en nam een slok.
“Zo drink je dus koffie in Nederland.”
“Zo drink ik koffie overal. Zwart. Stil. Vroeg.”
Ze lachte zacht. “Je bent op je mooist als je nog niets zegt.”
Ze aten samen croissants van het ontbijtbuffet op een bordje dat hij had meegebracht. Geen van beiden had trek, maar het ritueel was troostrijk. Na het eten lag haar hand op zijn dij, zijn hand op haar schouder. Er waren geen woorden nodig.
“Het is bijna voorbij, hè?” zei ze uiteindelijk.
Hij knikte.
“Ga je me missen?”
“Ik mis je al.”
Ze keek hem lang aan. “Weet je,” zei ze, “het mooiste aan dit alles is dat jij mij niet vroeg of ik gelukkig ben.”
“Ik dacht dat je dat liever zelf wilde beslissen.”
“Precies.”
Even later kleedde ze zich aan. Ze stak haar haar op, gebruikte zijn kam. In de spiegel ving ze zijn blik.
“Als iemand ons nu zou zien,” zei ze, “zouden ze denken dat we getrouwd zijn.”
“Zijn we ook. Voor een paar dagen. In deze kamer.”
Ze kuste hem op zijn slaap, pakte haar tas en ging zonder nog iets te zeggen.
Hij bleef achter in zijn overhemd, staand in de kamer waar de geur van haar nog in het laken hing.
De keuze
Het was op de laatste avond van zijn verblijf in Boedapest dat de vanzelfsprekendheid brak. Ze hadden elkaar opnieuw bemind in haar appartement, langzaam dit keer, alsof ze iets wilden vasthouden dat al aan het wegglippen was. Daarna lagen ze zwijgend naast elkaar. De ramen stonden open. De lucht rook naar steen, naar de stad, naar het onherroepelijke.
“Wanneer vlieg je terug?” vroeg ze zonder hem aan te kijken.
“Morgenochtend. Acht uur.”
Ze knikte. Haar vingers lagen stil op zijn borst.
“En dan? Waarheen?”
“Naar Leusden. Naar mijn vrouw, mijn kinderen. En dan maandag naar Boekarest.”
Ze trok haar hand terug. “Heb je het haar ooit verteld?”
“Over wat?”
“Over de andere vrouwen.”
Hij zweeg.
“Dat dacht ik al,” zei ze.
Hij ging rechtop zitten, het laken half over zijn schoot. “Dat is niet wat dit was.”
Ze keek hem aan, lang. “Nee,” zei ze. “Dat is het niet. Maar wat is het dan, Raymond?”
Hij had daar geen antwoord op. Alleen de herinnering aan haar kreten in het donker, de manier waarop haar lichaam zich om het zijne had gesloten alsof ze samen iets konden vergeten.
“Ik weet alleen dat ik me bij jou herinner wie ik was voordat alles moest kloppen.”
Ze glimlachte flauwtjes. “Dat is mooi. En verdrietig tegelijk.”
**
Die nacht sliepen ze nauwelijks. Ze hielden elkaar vast, praatten nauwelijks. Tegen de ochtend maakte ze koffie in een groot wit overhemd van hem. Hij keek naar haar vanop het bed – haar benen lang, haar bewegingen traag. Ze leek niet meer zijn minnares. Eerder een vrouw in haar eigen wereld, met wie hij kort een werkelijkheid had gedeeld.
Toen hij zijn koffer pakte, zweeg ze. Bij de deur keek hij haar aan. Ze hield zijn das vast in haar hand, rolde hem langzaam op.
“Ik wil niet dat je belooft dat je terugkomt,” zei ze zacht. “Ik wil dat je weet dat je hier een versie van jezelf hebt achtergelaten. En dat die veilig is.”
Hij knikte. Hij kuste haar. Kort. Zonder tong. Zonder talmende hand. Gewoon, zoals je iets heiligs aanraakt voordat je het verlaat.
In de taxi naar het vliegveld leek de stad kleurlozer dan voorheen. De Donau lag stil. Hij dacht aan haar stem, haar geur, aan het ‘Istenem‘ dat ze had uitgekreund toen haar lichaam zich om het zijne boog.
Hij glimlachte. Niet uit spijt, niet uit heimwee. Maar uit erkenning.
Nareis in gedachten
In het vliegtuig zat Raymond bij het raam. Naast hem bladerde een jonge vrouw gedachteloos door een modetijdschrift. Hij keek niet naar haar, niet echt. Zijn hoofd was gevuld met een andere vrouw – de lijn van haar rug in de ochtendschaduw, de geur van haar huid, de manier waarop ze zijn naam uitsprak alsof die haar toebehoorde.
Hij had niets tegen haar gezegd dat op een belofte leek. En toch voelde het alsof hij iets had achtergelaten wat hij niet terug zou vinden.
De wolken lagen als een glad laken onder het toestel. Hij staarde naar het niets. De sensatie van haar lichaam zat nog in zijn spieren – de spanning van hun laatste keer in het trappenhuis, haar zachte kreun toen ze hem liet binnengaan. Istenem… ez az… ez az… Het speelde zich af in hem als een film die zich niet laat stopzetten.
Op Schiphol nam hij de trein naar Amersfoort, daarna een taxi naar Leusden. De regen sloeg tegen de ramen. Thuis was de gang licht en leeg. Zijn vrouw riep vanuit de woonkamer: “Ben je het?” Geen kus, geen aanraking. Alleen de geur van linzensoep en geopende ramen.
“Ja,” zei hij. “Ik ben er.”
**
In de dagen daarna gleed hij moeiteloos terug in zijn rol: echtgenoot, vader, manager. Zijn kinderen vroegen naar zijn reis. Hij vertelde over presentaties, nieuwe software, kantoorlunches in Boedapest. Hij loog nergens over, maar verzweeg alles.
’s Avonds zat hij aan de keukentafel en dronk hij een glas wijn. Hij dacht aan Anna, hoe ze hem aankeek toen hij haar das teruggaf. Hoe haar lichaam zich had gevormd naar het zijne, alsof ze al langer bij hem hoorde. Hij miste haar niet op een manier die pijn deed – het was iets stillers. Een afwezigheid die hem nauwkeurig bleef volgen.
Hij zocht haar niet op. Geen e-mail, geen telefoonnummer. Alles wat ze gedeeld hadden, lag tussen hen in opgeslagen in het soort herinnering dat je met niemand kunt delen. Iets wat geen verleden was, maar ook geen toekomst kreeg.
Op een ochtend, twee weken later, vond hij een envelop op zijn bureau. Geen afzender, geen postmerk. Alleen zijn naam, handgeschreven, in een vloeiend, vrouwelijk schrift. Binnenin zat een korte brief.
Anna’s brief, vertaald
Raymond,
Ik weet niet waarom ik dit schrijf. Misschien omdat ik je niets wilde vragen toen je vertrok. Geen belofte, geen bericht, geen toekomst. Misschien omdat jij degene bent die me niet vroeg wat ik dacht — en juist daarom wilde ik het je vertellen.
Onze tijd samen was geen toeval. Niet voor mij. Jij kwam als iemand die niets van me nodig had, behalve dat ik er was. Je keek me aan alsof ik mezelf mocht zijn zonder dat het moest kloppen. Je vroeg me niet waarom ik alleen woon, waarom ik me niet hecht, waarom ik soms stilval als ik naast iemand lig. En toch voelde ik me gezien.
Ik zal je lichaam niet vergeten, je stem, je geur. Maar dat is niet wat het onvergetelijk maakt. Wat ik bij me houd, is hoe je luisterde. Hoe je op de rand van het bed zat en me vroeg wat ik wilde, niet wie ik was. Dat is zeldzaam.
Amit ott hagytál, még mindig bennem él. Wat je daar hebt achtergelaten, leeft nog steeds in mij.
Het is geen schuld. Het is geen last. Het is een herinnering met adem.
Leef verder zoals je dat doet. Reizend. Zwijgend. Kalm van buiten, storm van binnen. En weet dat ergens in Boedapest iemand jouw naam nog zacht uitspreekt als het donker wordt.
Anna
Één bladzijde, in het Hongaars. Hij kon het grotendeels niet meteen lezen. Maar die ene zin herkende hij wel, zelfs zonder woordenboek:
“Amit ott hagytál, még mindig bennem él.”. Wat je daar hebt achtergelaten, leeft nog steeds in mij.
Hij vouwde de brief dicht en legde hem weg in zijn binnenzak. Daarna stond hij op, deed zijn colbert aan en liep naar de vergaderzaal. Zijn assistente vroeg of hij nog iets nodig had.
“Alleen koffie,” zei hij. “Zwart graag.”
Zoals altijd op reis.
—Einde—
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10