Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Door: Mucike
Datum: 27-06-2025 | Cijfer: 9.8 | Gelezen: 2153
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 34 minuten | Lezers Online: 1
Verbondenheid Zonder Verstrengeling
Limerick, 11 maart 2025, Courtbrack Accommodation

Het was stil toen ze wakker werd. Geen verkeer, geen stemmen op de gang. Alleen het doffe gezoem van een apparaat ergens in de verte, en het langzame ritme van zijn ademhaling naast haar.

Siobhan opende haar ogen zonder zich te bewegen. Ze lag op haar zij, haar hoofd half op het kussen, één been over het zijne. Hun lichamen raakten elkaar nog op meerdere plekken, warm onder het laken. Darragh lag op zijn rug, zijn arm losjes over haar middel. Zijn gezicht was ontspannen, zijn mond iets open. De stoppelbaard van een daglengte tekende zijn kaaklijn scherper af dan de avond ervoor.

Ze bleef liggen, keek naar hem zonder haast. In haar buik zat een zachte druk, geen onrust, eerder iets onverwacht geruststellends. Dit had ze niet gepland. Niet op deze manier. Maar het voelde… goed, ó zo goed! Zijn lichaam tegen het hare, zijn geur die zich met die van haar had vermengd, de warmte van zijn huid onder haar hand. Alsof hij iets in haar had losgemaakt dat ze meestal zorgvuldig onder de oppervlakte hield.

Ze dacht aan de eerste blik die ze met hem had gewisseld, de manier waarop hij niet geaarzeld had om te stoppen. En aan hoe hij daarna op geen enkel moment had geprobeerd haar in een hoek te duwen, maar haar op haar gemak had gesteld — zonder omwegen, zonder maskers. En toch ook niet zonder vuur.

Zonder zich los te maken legde ze haar hand op zijn borst, haar duim bewoog zachtjes over zijn huid, cirkelend. Ze voelde zijn hartslag, traag, gelijkmatig. Zijn borstkas ging licht op en neer. Toen hij een fractie zuchtte, merkte ze dat hij wakker werd.

Zijn ogen openden zich traag. Even was er die vage desoriëntatie van het ontwaken, maar toen herkende hij haar gezicht, ontspande weer en glimlachte. Zijn hand gleed als vanzelf iets steviger over haar onderrug.

‘Goedemorgen,’ zei ze zacht.

‘Als dit normaal wakker worden is, wil ik nooit meer iets anders,’ antwoordde hij, zijn stem nog schor van slaap.

Ze glimlachte. ‘Je snurkt een beetje, wist je dat?’

‘Ik snurk academisch verantwoord.’

Ze grinnikte en legde haar hoofd weer op zijn schouder. Hij draaide zich een beetje op zijn zij, zodat ze dichter tegen elkaar lagen. Zijn hand streek traag langs haar arm, haar heup.

‘Weet je,’ zei ze na een paar tellen, ‘gisteren was de eerste keer in maanden dat ik niet alleen maar dacht aan waar ik vandaan kom of waar ik naartoe moet.’

‘En vandaag?’

Ze bleef even stil. Toen, zacht: ‘Vandaag wil ik weten wie jij bent. Ècht weten.’

Hij zuchtte eens diep, maar het was geen zucht van tegenzin, eerder van het schrapzetten om een inspanning te leveren. Eerder iets dat klonk als: goed dan, vooruit met de geit! Hij keek haar aan, zijn blik helder ondanks de vroege ochtend. Zijn hand rustte nu op haar dij.

‘Ik ben Darragh Oude Wesseling,’ begon hij. ‘Geboren in Nederland, met een moeder die half-Iers was maar daar zelden over sprak. Ze overleed jong. Mijn vader hield zich als academisch geschoold onderzoeker bij de feiten. Ik ben, denk ik daarom, historicus geworden, afgestudeerd in Leiden, gespecialiseerd in identiteitsvraagstukken. Zeker niet toevallig.’

Ze keek hem aan, zei niets, maar haar hand gleed nu traag over zijn zij, alsof ze hem wilde aanmoedigen verder te gaan.

‘Ik werk bij een instituut dat mensen helpt hun afkomst te achterhalen. Vooral gebroken familielijnen, verwaarloosde sporen. In mijn vrije tijd ben ik gaan graven in mijn eigen lijn. Dat bracht me naar Ierland, in Dingle.’

‘En? Wat vond je daar?’

Hij slikte even. ‘Een parochieregister uit 1810. Een kind, zonder vader. Moeder bekend. Maar in de kantlijn stond iets in het Frans geschreven. Militair jargon. En de naam van een regiment dat hier toen actief was. Franse dienst. Ik denk… dat één van hen mijn voorouder is.’

‘En het kind?’

‘Werd opgevoed in Nederland. Als vondeling misschien. Ik weet het niet precies. Maar er is een link. Het is dun, maar hij voelt echt.’

Ze legde haar hand op zijn borst. ‘Dus je bent op weg naar Dublin om te zoeken naar een naam.’

‘Of een spoor dat eindelijk iets verklaart. Niet alleen voor de stamboom. Vooral voor mezelf.’

Ze keken elkaar aan. Ze streelde zacht langs zijn kaak, zijn mondhoek.

‘Weet je wat opmerkelijk is?’ vroeg ze. ‘Jouw verhaal… dat resoneert ergens in mij. Mijn moeder heeft me alleen opgevoed, mijn vader verdween nog voor ik hem had leren kennen. Geen uitleg, geen contact. Ze sprak er zelden over — alleen dat hij “geen man voor verantwoordelijkheden” was. En dat ik dus ook niemand zoals hij nodig had.’

Ze liet haar hand over zijn borst glijden, langzaam, alsof haar vingers de woorden wilden vangen die ze zelf lang had verzwegen.

‘Ze was geen slechte moeder. Er was eten, structuur, ze stimuleerde me zelfs. Maar altijd dat ene onderliggende idee: laat je nooit van je stuk brengen. Geen zwakte, geen overgave. En zeker geen afhankelijkheid. Alles draaide om controle. Alsof je alleen maar veilig bent als je niemand vertrouwt.’

Ze keek hem aan, haar gezicht stil maar intens.

‘Ik ben daar goed in geworden. Te goed, denk ik. School ging me goed af. Ik ging studeren in Londen en haalde een master Gender Studies. Iedereen zag me als sterk, analytisch, uitgesproken. De vrouw die haar zaakjes op orde had. Maar niemand vroeg ooit of ik gelukkig was. Of ik wist waar ik thuishoorde.’

Haar stem werd zachter.

‘En dat wist ik niet. Ik reisde, deed onderzoek en hield me vooral bezig met wat anderen dreef. Vooral vrouwen in traditionele gemeenschappen, vrouwen die hun plek bevochten of juist verloren. Maar ik… ik was eigenlijk altijd op de vlucht. Niet voor iets, maar voor het besef dat ik zelf nergens écht was aangekomen.’

Ze keek weg, kort. Haar ogen bewogen alsof ze iets zocht in het duister buiten.

‘En het vreemde is,’ zei ze zacht, ‘dat ik, diep vanbinnen, altijd heb verlangd naar één ding: weten waar ik veilig was. Niet op een kaart, niet in een stad. Bij iemand. Of misschien zelfs in iemand.’

Hij zei niets. Alleen zijn hand verschoof een paar centimeter en rustte nu steviger op haar heup.

Ze legde haar voorhoofd tegen de zijne. ‘Misschien lig ik nu wel heel dichtbij.’

Een tijdje zeiden ze niets. Alleen hun ademhaling, hun lichamen tegen elkaar. Toen zei hij:

‘Laten we elkaar helpen. Jouw verhaal, het mijne. Samen uitzoeken.’

Ze keek hem aan, haar blik rustig. ‘En als er iets is zeg jij het dan?’

‘Altijd,’ zei hij. ‘Jij ook, toch?’

Ze knikte. ‘Afgesproken.’

Hij trok haar dichter tegen zich aan. Zij draaide zich naar hem toe, legde haar been losjes over het zijne en streek met haar hand langs zijn kaaklijn, traag en zonder woorden. Zijn lippen raakten haar slaap, toen haar schouder, haar hals. Zij zuchtte zacht, gleed met haar vingers over zijn borst, alsof ze zijn aanwezigheid opnieuw wilde bevestigen.

Ze lagen nog dicht tegen elkaar, in dat vage niemandsland tussen nacht en dag. Het licht was nog niet aangegaan. Alleen een smalle streep ochtendzon gleed langs het gordijn de kamer in en streelde de randen van hun lichamen. Buiten klonk een kraai, even later gevolgd door het zachte gebrom van een motorfiets in de verte.

Siobhan lag half op haar zij, haar hoofd tegen zijn borst. Haar hand rustte losjes op zijn buik, alsof ze hem vasthield zonder hem vast te willen houden. Zijn hand lag in haar haar, zijn vingers bewogen nauwelijks.

‘Hoe lang nog voordat we moeten opstaan?’ vroeg ze zacht.

‘Niet lang,’ mompelde hij, ‘maar dit telt ook als wakker zijn.’

Ze grinnikte, haar adem warm tegen zijn huid. ‘Dan stel ik voor dat we daar nog even mee doorgaan.’

Een paar minuten bleef het stil. Ze bewogen niet, maar hun lichamen bleven in contact — schouders, heupen, knieën. Er was niets dwingends, alleen een verbondenheid die bleef nazinderen.

‘Ik had niet gedacht dat ik me zo snel op mijn gemak zou voelen,’ zei ze. ‘Niet met iemand die ik gisteren pas heb leren kennen.’

‘Misschien ken je me al langer dan gisteren,’ antwoordde hij. ‘Soms herkent iets in jou iets in een ander.’

Ze trok zich iets terug en keek naar hem op. De eerste zon viel op haar gezicht, maakte haar sproeten lichter, haar ogen warmer.

‘Zeg dat nog eens.’

‘Wat?’

‘Dat van herkennen. Maar dan trager, met minder woorden. Alsof je het me toefluistert.’

Hij boog zich naar haar toe, zijn lippen net boven haar oor. ‘Jij herkende iets in mij,’ fluisterde hij. ‘En ik in jou.’

Ze sloot haar ogen, haar hand gleed over zijn zij, omhoog tot aan zijn hals. Toen ze haar ogen weer opende, was haar blik zacht.

‘Ik ga straks douchen. Je kunt met me mee als jij belooft dat je me daarna helpt m’n haar weer fatsoenlijk te krijgen.’

‘Dat hangt ervan af hoe erg het is geworden,’ zei hij, terwijl zijn vingers een losse krul uit haar nek streek.

Ze lachte, rolde zich half over hem heen, haar been over het zijne. ‘Dan moet je maar komen kijken.’

Zijn hand gleed naar haar onderrug, hield haar net iets steviger vast.

‘Ik kijk al sinds je bij me instapte,’ zei hij.

Ze boog zich naar hem toe, hun neuzen raakten elkaar. ‘Ik weet het,’ fluisterde ze. En kuste hem opnieuw — niet als een aanzet, niet als een vraag, maar als een bevestiging van wat er al tussen hen bestond.

Toen trok ze zich langzaam terug, gleed uit bed en liep op blote voeten naar de badkamer. Ze keek even om, haar haar in een rommelige knot, haar blik rustig, maar met een licht opgetogen twinkeling.

‘Als je me straks hoort douchen en zingen, mag je er best bij komen.’

Hij trok het laken iets omhoog, nog niet van plan om direct te bewegen, maar wel met de glimlach van iemand die wist: het begin was er — niet alleen van de dag.

Even later hoorde hij het water stromen. Hij sloot zijn ogen nog voor een tel en stond toen op, zijn voeten zacht op het tapijt. In de badkamer was het warm en beslagen. Haar silhouet achter het glas verwelkomde hem zonder woorden. Wat volgde was een korte, speelse hernieuwde toenadering, nat en warm, zonder de lading van de nacht, maar met het vertrouwen van een pact.

Toen ze beiden gedoucht en aangekleed waren, kwamen ze terug in de kamer. Darragh haalde een hand door zijn haar en keek in de spiegel die aan de wand hing.

‘Als we willen vertrekken voor de middag, moeten we nu zo’n beetje in beweging komen,’ zei Siobhan.

‘We zijn geen toeristen die een bus moeten halen.’

‘Maar wél twee mensen die zich voor het eerst samen aankleden,’ zei ze met een glimlach.

Ze bleef even in de kamer staan, het laken nu keurig gladgestreken, alsof ook dat een vorm van respect was. Hij lachte, liep naar haar toe en kuste haar kort. ‘Ontbijt?’

Ze knikte. ‘Zeker weten. Maar jij trakteert. Dat past beter bij het scenario.’

Hij liet haar los, liep naakt naar zijn rugzak en haalde een schoon T-shirt tevoorschijn. Zij bleef nog even op bed zitten en volgde hem met haar ogen, haar hoofd schuin, een lichte glimlach om haar lippen.

‘Wat?’ vroeg hij terwijl hij het shirt over zijn hoofd trok.

‘Je hebt een mooi lijf voor een historicus.’

‘Jij voor een antropoloog.’

‘Gender-wetenschapper,’ verbeterde ze hem met een opgetrokken wenkbrauw.

‘Ik leer snel,’ zei hij, terwijl hij zijn broek zocht. ‘Zeker met de juiste motivatie.’

Ze lachte zachtjes en liep naar haar stapeltje kleren dat ze de avond ervoor op een stoel had neergelegd. Haar silhouet ving even het tegenlicht bij het raam, slank en zelfverzekerd, alsof haar huid nog nagloeide van wat was geweest. Snel deed ze haar kleren weer aan.

‘Tevreden?’ vroeg ze toen ze klaar was.

Hij knikte, kwam naar haar toe en sloeg zijn armen om haar heen. ‘Buitengewoon,’ zei hij, en kuste haar slaap met gesloten ogen, alsof hij het moment wilde inprenten.

Ze wierp een snelle blik op het horloge naast het bed. ‘We hebben nog tijd voor ontbijt. En daarna moet ik echt mijn haar fatsoeneren.’

‘Als dat je grootste zorg is vandaag, komen we ver.’

Ze boog zich voorover en gaf hem een zachte kus. ‘We zijn al ver gekomen,’ zei ze. Haar stem klonk zonder twijfel, zonder haast.

Hij antwoordde niet met woorden, maar pakte haar hand en kneep er zachtjes in. Buiten streek het zonlicht onder het gordijn door — warm, uitnodigend. De dag was begonnen. Samen.

Zonder haast begonnen ze hun spullen te verzamelen, met de vanzelfsprekendheid van een vertrek dat door beiden werd gedragen. Ze verlieten de kamer na een korte inspectie of ze niets vergeten waren en liepen naar de ingang van het motel.

Darragh rekende af bij de receptie, de sleutel legde hij netjes terug op de balie. Buiten was het licht fris en helder. Er hing een geur van vochtige aarde en opgewarmd asfalt, vermengd met de zachte aroma’s van ochtendgebak uit een nabijgelegen koffieshop.

‘Daar?’ vroeg Siobhan, haar kin licht geheven in de richting waar de geur van gebak vandaan kwam, een knusse zaak op de hoek van de straat.

‘Perfect,’ zei Darragh.

Limerick, 11 maart 2025, The Old Barracks Coffee Roasters

Binnen vonden ze een tafeltje bij het raam. De zaak was klein, met houten stoelen en vergeelde foto’s van het oude Limerick aan de muur. Een serveerster met een paardenstaart en een vriendelijk accent bracht hen menu’s.

‘Ik neem koffie. Zwart. En iets met eieren,’ zei Siobhan terwijl ze haar vest over de stoel hing.

Darragh bestelde hetzelfde, met toast en sinaasappelsap erbij. Hun blikken ontmoetten elkaar boven de menukaart, dit keer zonder omwegen.

‘We hebben ongeveer drie uur tot Dublin,’ begon hij. ‘Als we geen gekke dingen doen, zijn we er vroeg in de middag.’

‘Goed moment om in te checken bij het hostel. Ik had nog niks geboekt, maar ik weet een plek. Redelijk centraal, veilig, en betaalbaar.’

‘Ik boek het wel,’ zei hij.

Ze schudde haar hoofd. ‘Ik regel mijn eigen plek. Maar,’ en haar hand gleed kort over zijn vingers, ‘dat betekent niet dat ik alleen wil blijven.’

Hij glimlachte kort, ‘Okay, maar dat ik wil boeken doet niets af aan je onafhankelijkheid, Siobhan. Onafhankelijkheid komt in vele vormen!’

‘Dat weet ik wel, maar toch,’ reageerde ze, ‘als je het niet erg vindt?’

Zijn hand kneep zachtjes in de hare als teken dat hij het begreep.

‘Weet je al hoe je je zoektocht wil aanpakken?’ vroeg Siobhan.

‘Mijn plan is om meteen door te gaan naar het militaire archief,’ zei Darragh. ‘Ik heb, zoals ik al zei, een naam die in verband lijkt te staan met een Franse eenheid die begin 19e eeuw actief was in de streek rond Dingle. Vrijwilligers, lokale jongens die via omwegen bij het leger terechtkwamen. In een parochieregister staat een kind vermeld zonder vader, met een Franse militaire notitie in de kantlijn. Ik wil nagaan of dat een spoor oplevert. Misschien was het een tijdelijke bezetting, misschien iets structurelers. Alles hangt af van wat ik daar vind.’

Siobhan knikte bedachtzaam. ‘Dat klinkt als een verhaal waar meerdere lagen onder zitten. Lokale geschiedenis, identiteit, misschien zelfs sociale uitsluiting.’

‘Precies. En als dat klopt, kan het verklaren waarom die lijn in onze familie zo vaag is gebleven. Geen erkende vader, geen huwelijk, alleen overlevering via de moederskant.’

Ze roerde in haar koffie. ‘Bij mij is het net zo fragmentarisch, maar dan op een andere manier. Mijn moeder kwam uit een klein gehucht in het westen, waar nauwelijks iets werd opgeschreven. Ze sprak zelden over haar jeugd, en toen ze stierf, liet ze amper iets achter — geen brieven, geen documenten. Alleen een paar foto’s met vrouwen die ik niet ken.’

‘En wat hoop je dan in Dublin te vinden?’

‘Informatie over migratiebewegingen binnen Ierland, vooral vanuit agrarische gemeenschappen naar de stad. Wat er met vrouwen gebeurde die loskwamen van hun familiebanden. Ik zoek geen namen, ik zoek patronen. Misschien kan ik uit de cultuur en context van die tijd afleiden waar ze zich van los probeerde te maken. En waar ze naar op zoek was.’

‘Een indirecte route naar je moeder.’

Ze knikte. ‘Ja. Maar ook een route naar mezelf.’

Hij liet dat even bezinken. Toen zei hij: ‘Dan zijn we dus allebei bezig met een zoektocht die iets zegt over wie we geworden zijn.’

‘En misschien ook over wie we kunnen zijn,’ zei ze zacht.

Hun ontbijt werd gebracht, de geur van gebakken eieren en koffie vulde de ruimte. Terwijl ze aten, spraken ze verder.

‘Dus we gaan ieder ons ding doen. Maar wel samen.’

Ze glimlachte. ‘Dat is precies hoe ik het graag zie. Verbonden zonder voor het ogenblik teveel met elkaar verstrengeld te zijn.’

Hij knikte langzaam, nam een slok koffie en zei toen: ‘Wil je straks bij mij in de buurt zijn? Ik bedoel… logeren?’

Ze keek naar buiten, naar het vroege licht dat door het raam viel. ‘Laten we eerst samen naar Dublin rijden. Daarna zien we wel. Maar voorlopig… ja.’

De rit verliep eerst in stilte. Niet ongemakkelijk, maar geladen met iets dat beide nog niet helemaal durfden uit te spreken. Siobhan zat met haar benen onder zich gevouwen, haar blik naar buiten gericht, langs het voorbijschietende Ierse landschap. Het groen was fris na de regen van de afgelopen nacht, en af en toe gleed een waterplas als een spiegel onder hen door.

In de verte doemde een ronde, grijze toren op boven de huizen van Nenagh.

‘Daar stond ik ooit bovenop,’ zei Darragh. ‘Je ziet kilometers ver. Alles lijkt kleiner, overzichtelijker.’

‘Dat klinkt als iets wat ik nodig heb,’ zei ze, haar ogen op de toren gericht.

‘Weet je wat ik daarboven dacht?’

Ze schudde haar hoofd.

‘Dat zelfs als je alles kunt overzien, je nog steeds moet kiezen waar je naartoe wilt.’

Ze glimlachte flauwtjes. ‘En jij koos… deze weg.’

‘Ja,’ zei hij met een knipoog, ‘en jij bent het bewijs dat het een goede keuze was.’

Darragh hield zijn handen losjes aan het stuur, af en toe glijdend naar de versnellingspook. Hij wierp haar af en toe een zijdelingse blik toe, maar drong zich niet op. De stilte mocht er zijn.

‘Je zei eerder iets over verbondenheid zonder verstrengeling,’ zei hij na een tijdje. ‘Ik vond dat een mooie formulering.’

Ze knikte langzaam, haar hoofd nog steeds naar het raam gekeerd. ‘Dat is het ook. Alleen… soms weet ik niet of ik dat werkelijk kan. Of ik mezelf niet gewoon iets wijsmaak.’

‘Omdat je bang bent je vrijheid te verliezen?’

Ze draaide zich naar hem toe. ‘Misschien. Of omdat ik vrijheid ben gaan verwarren met afstand. Zelfbescherming, weet je wel.’

Hij knikte, hield zijn blik op de weg. ‘Afstand kan veilig voelen. Maar ook leeg.’

Ze zweeg even. ‘Dat is het dus. Soms denk ik dat ik zo gewend ben geraakt aan leegte, dat ik niet meer weet wat ik ermee aan moet als iemand hem opvult.’

Hij glimlachte zachtjes. ‘Dan heb je geluk dat ik niet van plan ben om je ruimte zomaar in te nemen.’

Ze keek hem lang aan, haar ogen onderzoekend. ‘Maar je laat me ook niet alleen.’

‘Nee,’ zei hij. ‘Dat zou ik niet kunnen. Ik wil dichtbij zijn, maar niet dwingend. Jij moet die deur opendoen.’

Ze naderden Portlaoise toen rechts van hen op een heuveltop de verweerde contouren van een oude ruïne verschenen.

Darragh wees. ‘Dat is de Rock of Dunamase. Een 12e-eeuws fort, ooit strategisch belangrijk — nu een plek om stil te worden.’

Siobhan volgde zijn blik. De restanten van het kasteel staken scherp af tegen de hemel.

‘Het lijkt alsof het er al eeuwen op wacht dat iemand terugkomt,’ zei ze zacht.

‘Of dat iemand het achter zich laat,’ antwoordde hij.

Ze zwegen even. Het landschap strekte zich voor hen uit, als een tijdloos lint.

‘Soms denk ik,’ vervolgde ze, ‘dat alles wat we maken, alles wat we proberen vast te houden, op een dag alleen nog overblijft als steen en gras.’

Hij keek opzij. ‘Misschien. Maar wat we delen, blijft in mensen bestaan. Als het echt is.’

Ze haalde adem alsof ze iets wilde zeggen, maar zuchtte toen alleen. ‘Jij bent gevaarlijk, Darragh Oude Wesseling. Jij laat me nadenken.’

‘En jij laat me voelen,’ antwoordde hij zonder aarzeling.

Ze zweeg, legde haar hand even op zijn dij en kneep zachtjes. Buiten trokken de eerste buitenwijken van Dublin voorbij.

‘Ik wil bij je zijn,’ zei ze toen. ‘Niet omdat ik moet. Omdat ik wil.’

Hij keek haar kort aan en knikte. ‘Dat is fijn om te horen.’

Ze glimlachte, trok haar hand terug, maar niet zonder eerst haar vingertoppen tegen de zijne te laten rusten.

Het restant van de trip naar Dublin legden ze af in ruim een uur. Een uur waarin ze soms zwegen, soms kleine observaties deelden. Geen van beiden voelde de behoefte om het stilzwijgen te vullen met iets wat niet gezegd hoefde te worden.

Ze reden langs de Grand Canal en kwamen via Harold’s Cross de stad binnen. Het verkeer werd drukker, bussen en taxi’s vermengden zich met fietsers en voetgangers. Siobhan wees een smal straatje aan vlak bij de universiteit waar haar hostel zat.

‘Hier moet ik eruit,’ zei ze, terwijl ze haar tas van de achterbank pakte.

Hij stopte, zette de motor uit.

Ze draaide zich half naar hem toe. ‘Wil je vanavond wat eten? Er is een goed Indiaas restaurant bij St. Stephen’s Green.’

‘Ik ben erbij,’ zei hij.

Ze boog zich voorover, kuste hem licht op zijn mondhoek. ‘Tot straks dan.’

Hij keek haar na toen ze uitstapte, haar rug recht, haar pas vastberaden. Pas toen ze omkeek en naar hem zwaaide, startte hij de motor weer. Zijn hostel lag aan de andere kant van het centrum, in een rustige straat vol bakstenen gevels en klimop.

Onderweg voelde hij iets wat hij niet precies kon benoemen — geen onrust, geen verwachting, maar een stille vreugde om het feit dat hij haar straks weer zou zien. Dit was geen afscheid. Het was een onderbreking. Een belofte aan het vervolg.

De stad opende zich voor hen. Het begin van iets nieuws — niet als vlucht, maar als keuze.

Dublin 11 maart 2025, bij de rivier de Liffey

Ze hadden afgesproken rond zeven uur, bij de Liffey. De zon hing laag boven het water, en wierp een gouden glans over de rivier. Darragh was iets te vroeg. Hij leunde tegen het metalen hek en keek naar de overkant, naar de pub waar zachte livemuziek klonk. Hij hield zijn tas losjes in zijn hand, zijn jasje over zijn arm geslagen. In zijn hoofd maalden nog de notities van de middag en de gesprekken met de archivaris, maar hij dwong zichzelf die los te laten.

Toen hij haar zag naderen, wist hij meteen dat de dag nog niet voorbij was. Siobhan droeg zoals vanmorgen een smalle spijkerbroek, een lichtblauwe blouse en een dunne grijze jas. Haar haar zat los, iets voller nog dan vanochtend, en haar ogen glinsterden toen ze hem zag.

Hij realiseerde zich dat ze, als iemand die net als een backpacker reist, geen ruime keuze bij zich had qua bovenkleding. Hij onderdrukte de ogenblikkelijke aandrang om haar voor te stellen om op zijn kosten wat extra kleding voor haar aan te schaffen. Want dat zou tegen het zere been zijn. Ze was immers erg op haar onafhankelijkheid gesteld.

‘Heb je al lang gewacht?’ vroeg ze.

‘Lang genoeg om een Guinness te overwegen, maar te kort om hem te bestellen.’

Ze lachte, en hij merkte hoe moeiteloos die lach in hem bleef hangen.

Ze staken samen de brug over. Het restaurant lag in een zijstraat, verscholen tussen twee oudere gevels met verweerde baksteen. Binnen was het warm en uitnodigend. De vloer van donker hout, muren vol boekenplanken en zwart-witfoto’s van een ouder Dublin. Ze kozen een tafel bij het raam, enigszins weg van de drukte, waar alleen geroezemoes en het zachte gerinkel van bestek te horen was.

‘Dus,’ zei hij, nadat de serveerster hun bestelling had opgenomen, ‘wat heeft de bibliotheek je gebracht?’

Ze leunde naar voren. ‘Meer dan ik dacht. Een oude thesis uit de jaren zeventig over vrouwenmigratie uit het noordwesten van Ierland naar Engeland en de VS. Mijn moeders geboortedorp stond letterlijk genoemd in een voetnoot. En—’ ze pauzeerde, ‘—er was een vermelding van een lokale activisten groep, waarin iemand zat met dezelfde achternaam als mijn grootmoeder. Het is dun, maar misschien leidt het ergens toe.’

Darragh knikte aandachtig. ‘Het is precies dat soort sporen waar je op hoopt. Eén naam, één zinnetje… en je hebt weer een nieuwe ingang.’

‘Precies. En jij?’

‘Het archief was taai. Microfiches, vergeelde logboeken… Maar ik heb iets gevonden, ook omdat de archivaris uitermate behulpzaam was. Een eenheid Franse vrijwilligers, gelegerd rond 1810 bij Dinant, met een soldaat wiens naam lijkt op die in de kantlijn van mijn document. Zijn stamboek vermeldt een overplaatsing naar het zuiden. Dat past in het plaatje.’

Ze keek hem aan, haar blik serieus nu. ‘En wat doet dat met je? Als het klopt?’

‘Dan weet ik waar ik vandaan kom. Althans, een stukje ervan. En dat voelt… groter dan ik had gedacht, maar tegelijkertijd besef ik dat ik die informatie innerlijk nog verwerken voordat het echt een deel van mezelf uitmaakt.’

Ze zwegen even terwijl de borden gebracht werden. Gebakken vis, gestoomde groenten, aardappelpuree. Geen overdaad, maar troostrijk.

Hij hief zijn glas. ‘Op voetnoten. En vergeelde logboeken.’

Ze tikte haar glas tegen het zijne. ‘En op mensen die willen weten wie ze zijn.’

Het gesprek verschoof naar lichtere onderwerpen. Reizen. Studietijd. De gekste plekken waar ze hadden geslapen — voor haar een station in Wenen, voor hem een garagebox in Bretagne. Er werd gelachen, herinneringen uitgewisseld. Het eten verdween bijna ongemerkt.

Ze hadden hun borden al opzij geschoven, de glazen nog halfvol. Buiten werd de straat langzaam stiller. In het restaurant bleef het geroezemoes hangen, maar hun gesprek was tot rust gekomen. Het was geen stilte van leegte, maar van verzadiging en vertrouwdheid. Van weten dat er genoeg was gezegd, en dat woorden nu plaatsmaakten voor iets anders.

Hij liet zijn hand weer over de hare glijden, zonder haast. Zij draaide haar pols iets, zodat haar vingers de zijne omsloten. Haar blik was zacht, de glimlach nauwelijks zichtbaar, maar alleszeggend.

‘Zullen we teruggaan?’ vroeg ze.

‘Als jij er klaar voor bent.’

Ze knikte. ‘Al sinds Limerick.’

Toen de rekening was betaald en de straatlichten buiten al brandden, liepen ze zonder woorden richting het hotel. Niet hand in hand, maar met zijn arm om haar schouder heen. Hun passen pasten zich aan elkaar aan, de stilte tussen hen aangenaam.

De straatlantaarns wierpen gouden vlekken op het trottoir, het water onder hen glinsterde in zachte beweging. In de verte klonk nog een flard muziek uit een pub, maar de drukte lag achter hen.

Voor het hotel hield hij even stil om haar aan te kijken. Geen vraag, geen twijfel — alleen bevestiging. Ze beantwoordde zijn blik met een klein knikje en stapte als eerste naar binnen.

De kamer was klein, maar warm. Een raam op de binnenplaats, een zacht zoemend kacheltje in de hoek. Siobhan zette haar tas neer en draaide zich naar hem toe.

‘Ik heb je gemist vanmiddag,’ zei ze zacht.

‘Ik jou ook.’

Hij deed het gordijn half dicht, zodat het stadslicht als een zachte gloed over de vloer viel. Zij was inmiddels haar jas aan het uittrekken, haar bewegingen kalm, beheerst. Maar toen ze zich naar hem omdraaide, veranderde haar blik. Er lag iets in van verwachting, van overgave — en van initiatief.

‘Dit heeft nog steeds niets te maken met compenseren, dat weet je toch?’ vroeg ze, terwijl ze naar hem toe liep.

‘Zeker,’ antwoordde hij, ‘volgens mij zijn we het stadium, waarin we ons afvragen wat dit eigenlijk is, allang voorbij!’

Hij wachtte niet op een verdere reactie. Zijn handen vonden haar middel, trokken haar naar zich toe. Hun lippen ontmoetten elkaar zonder aarzeling. Niet als verkenning, maar als bevestiging van wat ze allebei al wisten.

Ze bedreven de liefde, traag en zonder haast.

Ze lag half op hem, haar been over zijn dij geslagen, haar hand laag op zijn buik. Ze gleed langzaam naar beneden, haar vingers omsloten hem, voelden hoe hij zich onder haar aanraking verharde. Ze bleef hem aankijken terwijl ze zijn voorhuid voorzichtig naar achteren trok, haar duim over het gevoeligste deel liet glijden, langzaam, speels, doelgericht.

‘Ik wil je voelen,’ zei ze hees. ‘Echt voelen.’

Hij knikte slechts. Geen woorden meer nodig. Zijn mond vond haar hals, haar sleutelbeen, het kuiltje bij haar schouder. Ze kreunde zacht, haar nagels in zijn rug. Alles ging vanzelf. Ze had haar armen om hem heen geslagen, trok hem dichterbij, zijn huid tegen de hare. Hij vond haar harde tepels, nam ze een voor een in zijn mond en zoog er zachtjes op. Ze kreunde zachtjes en zuchtte diep.

Ze kroop over hem heen, haar dijen spreidden zich boven zijn heupen. Ze sloot de ogen eventjes toen zij zich op zijn pik spietste. Met één hand leidde ze hem naar binnen, liet zich langzaam op hem zakken tot hij haar volledig vulde. Ze hield de beweging vast, diep in haar, haar ogen gesloten. Een trilling gleed over haar lippen toen ze begon te bewegen — langzaam eerst, verkennend, genietend van elke centimeter die hij haar gaf.

Hij voelde haar warme en vochtige liefdesgrot, de omhulling van haar spieren die zich bij elke beweging om hem sloten, rustig en beheerst. Van haast was geen sprake. Zijn handen lagen stevig op haar heupen, begeleidden haar ritme, zonder het te sturen. Ze reed hem als iemand die wist wat ze deed — haar bekken rolden in cirkels, haar bovenlichaam wiegde boven hem, haar borsten bewoog op het ritme van haar ademhaling.

‘God… ja,’ fluisterde ze. ‘Zo voel ik me levend.’

Ze boog voorover, haar handen naast zijn hoofd, haar lippen op zijn oor. ‘Kom dieper in me,’ fluisterde ze, terwijl ze haar bekken tegen de zijne duwde, schurend, malend. Hij bewoog zijn heupen opwaarts, nam haar mee in zijn stoten. Haar kreunen werden dieper, haar lichaam schokte bij elke aanraking van haar clitoris tegen zijn schaamstreek.

Ze kwam als eerste, diep en warm, haar nagels in zijn schouders, haar hele lijf gespannen, uitgeklapt in een fluisterend ‘fuck… ja… daar…’ Hij volgde haar kort daarna, zijn handen stevig op haar billen, zijn lichaam gespannen tot het brak en hij zich in haar leegde, met gesloten ogen en open mond.

Ze bleef op hem liggen, haar voorhoofd tegen het zijne. Hij voelde haar hartslag, snel nog, haar ademhaling vlak. Zijn handen streelden haar rug, traag, ritmisch. Buiten klonk vaag het geroezemoes van de stad. Maar hier, in deze kamer, bestond alleen zij. Alleen hij. En het zinderende nablijven van iets wat alleen maar waarheid kon zijn.

‘O mijn god,’ fluisterde ze na een paar minuten. ‘Dat was gewoon hemels.’

‘En ik heb nogmaals het bewijs gezien dat je rode haren natuurlijk zijn,’ zei hij plagend, zijn hand over haar billen glijdend.

Ze sloeg hem met een zwakke lach op zijn borst. ‘Typisch een man. Net klaar, en meteen weer bezig met bewijzen verzamelen.’

‘Voor mijn archief,’ zei hij.

Ze grinnikte en kroop tegen hem aan. ‘Je bent een idioot. Maar een zachte.’

‘Daar moet je voorzichtig mee zijn,’ mompelde hij. ‘Zulke idioten kunnen verslavend zijn.’

Ze trok het laken over hen heen, haar hoofd op zijn schouder, haar arm over zijn buik. Buiten was het geluid van een passerende taxi, even later een deur die dichtsloeg. Binnen viel alleen hun ademhaling nog op.

‘Dan is dit er een waar ik niet van af wil,’ zei ze zachtjes.

Darragh keek schuin naar haar gezicht, zijn hand op haar arm.

‘Wees maar niet bang, ik ben er om bij je te blijven.’

Hij voelde haar langzaam zwaarder worden, alsof ze in een lichte slaap viel. Hij liet zijn kin op haar kruin rusten en trok aan het koordje van de lichtknop.

Buiten trok de wind zachtjes langs het gebouw. Binnen werd het stil.
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...