Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Door: Mucike
Datum: 29-06-2025 | Cijfer: 9.8 | Gelezen: 1017
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 58 minuten | Lezers Online: 39
Onthullingen En Eeuwige Verbinding
Dublin 12 maart 2025, The Fleet Hotel Temple Bar

Darragh werd wakker van het gedempte geluid van verkeer in de verte. Zacht ochtendlicht viel door de gordijnen, en het duurde even voor hij besefte waar hij was. Een hotelkamer in Dublin. Een warme huid tegen de zijne. De geur van haar haar, fris, een tikje kruidig. Siobhan lag nog met haar rug naar hem toe, één arm onder het kussen, haar ademhaling diep en regelmatig.

Hij bewoog zich niet. Niet uit schroom, maar uit zorgvuldigheid. Er was iets broos aan dit moment. Er was niets tussen hen in blijven hangen. Geen onzekerheid, geen terughoudendheid. Alleen de vanzelfsprekendheid van twee mensen die elkaar hadden gevonden, zonder belofte, maar met iets wat verrassend dichtbij vertrouwen kwam.

Zijn hand gleed zacht over haar blote rug. Niet om haar wakker te maken, maar om zichzelf ervan te verzekeren dat ze er echt was. Gisteravond had hij haar nog horen lachen met haar glas wijn halfvol, haar ogen vurig en scherp. En daarna, de zachtheid, het geduld, haar manier van geven zonder zichzelf te verliezen. Alsof zij het tempo bepaalde, en hij alleen hoefde te volgen.

‘Je denkt weer te veel,’ klonk haar stem, schor van slaap maar helder.

Hij grijnsde, keek over haar heen en zag dat ze hem aankeek over haar schouder. Haar mond een beetje droog, haar haar in war, haar blik wakker.

‘Professionele afwijking,’ zei hij zacht.

‘Heb je iets gevonden in jezelf vannacht?’ vroeg ze, zonder ironie.

Hij zocht niet naar woorden. Boog zich naar haar toe, drukte een kus in haar nek, net onder het haar.

‘Ja,’ zei hij. ‘En ik wil niet dat het weer verdwijnt.’

Ze draaide zich om, keek hem aan. Even hielden ze elkaars blik vast.

‘Dat hoeft ook niet,’ zei ze. ‘Maar we moeten wel uit bed. Jij hebt archieven te plunderen. En ik… vrouwen te begrijpen.’

Hij lachte. ‘Als we dat laatste vandaag nog halen, mag jij vanavond kiezen wat we eten.’

‘Deal.’

Ze lagen nog even stil. Alleen ademhaling, de warmte van lakens, en het idee dat de dag hen iets nieuws kon brengen, samen of apart, maar altijd met elkaar in het vizier.

‘Laten we gaan douchen en daarna ontbijten,’ zei Siobhan, ‘ik heb wel trek en kan wel wat energie gebruiken voor wat me te wachten staat. En jij volgens mij ook wel!’

Darragh rekte zich eens uit en strekte daarna zijn arm uit om haar nog eens lekker te omhelzen en zei: ‘je hebt helemaal gelijk. Kom, de douche is groot genoeg voor twee!’

Hij gaf haar nog een zoen op haar slapen en stond toen op. Hij hielp haar uit bed en samen liepen ze naar de badkamer om een weldadige en verfrissende douche te nemen.

Het ontbijtbuffet was simpel, maar ze konden snel al hetgeen vinden dat ze nodig hadden. Omdat ze nog veel te doen hadden, besteedden ze niet veel tijd aan het ontbijt, waarna ze ieder voor zich erop uit gingen.

Darragh ging terug naar het Nationaal Militair Archief (Military Archives Ireland). Daar aangekomen had hij zich aangemeld bij de receptie van Cathal Brugha Barracks, met zijn tas onder zijn arm en zijn jas erover heen.

Een jonge archiefmedewerker gekleed in een colbert met daaronder een net overhemd, bladerde door een register.

‘Eamon O’Sullivan, zegt u?’ vroeg hij. ‘Aan het begin van de negentiende eeuw?’

‘Ja,’ knikte Darragh. ‘Waarschijnlijk verbonden aan een regiment in de provincie Leinster. Ik weet niet of het om dienstplicht of beroeps ging. Maar er staat iets over hem genoteerd in een kantlijn van een document dat ik kortgeleden onder ogen had. Net genoeg om te vermoeden dat er méér is.’

De medewerker schudde langzaam zijn hoofd en zuchtte zacht terwijl hij nog iets intikte op het toetsenbord van zijn terminal.

‘Door verscheidene branden zijn voor die periode de militaire dossiers grotendeels verdwenen of meegenomen naar het archief in Kew, bij Londen, nadat we de Engelsen het land uit hadden gejaagd. En zelfs daar… is het dun gezaaid. We hebben hier slechts de moderne archieven en een paar oudere reeksen.’

Darragh knikte want hij had het ergens wel verwacht. Maar toch, aan een lichte teleurstelling kon hij zich niet onttrekken.

‘Maar……,’ zei de medewerker, alsof hij zich iets herinnerde, ‘Trinity College heeft onlangs een samenwerkingsproject met de archieven in Kew en London opgestart. Ze digitaliseren onder meer familiearchieven van officieren die in Britse dienst waren. U zou daar eens kunnen kijken. Ik geloof dat ene Mary Flanagan dit werk coördineert. Zij zou toegang tot een bron kunnen hebben die iets bevat. Ik zou het daar eens proberen als ik u was.’

Darragh bedankte hem en verliet even later het terrein. Het had net wat geregend waardoor de stad rook naar asfalt dat net opdroogde van de ochtendregen. Hij besloot niet te lopen. Trinity College lag op iets meer dan een half uur wandelen en dat zou hem teveel tijd kosten. Gelukkig waren er genoeg taxi’s beschikbaar in de buurt van de barakken. De taxi rit hielp hem om zijn teleurstelling los te laten en zijn verwachtingen bij te stellen.

Dublin 12 maart 2025, Trinity College

De leeszaal van de bibliotheek van Trinity College ademde diezelfde sfeer uit als de meeste bibliotheken en archieven die hij tijdens zijn studie en onderzoekswerk had bezocht. Af en toe wordt een bladzijde omgeslagen, langzaam, met een schurend geritsel, alsof het papier zich losmaakt van het verleden zelf. Het is een gedempt geluid, haast een fluistering, dat zich vermengt met het zachte kraken van stoelen en het zachte krassen van potloden op kladpapier. Iemand onderdrukte een kuch.

Hij meldde zich aan bij de balie, toonde zijn identiteitsbewijs en vroeg naar Mary Flanagan.

‘Ze is even met iemand anders bezig,’ zei de baliemedewerker. ‘U kunt daar wachten. Ze zal zo bij u komen.’

Darragh nam plaats aan een houten tafel tegenover de balie . Zijn notitieboek hield hij vast alsof zijn hele leven erin stond, en deels was dat misschien ook wel zo. Zijn gedachten dwaalden af naar het militaire archief en de teleurstelling die hij had gevoeld over de beperkte mogelijkheden om daar historisch onderzoek te doen. Hij had daardoor een hiaat in zijn informatie, een gat in zijn gegevens dat waarschijnlijk in Ierland moeilijk te vullen zou zijn. Hij werd uit zijn gedachten gehaald toen hij een stem hoorde, die hem aansprak: ‘Mister Oude Wesseling?’

‘Ja, dat ben ik, zei hij terwijl hij opkeek in het gezicht van een dame dat bij een bibliothecaresse hoorde, bril en een strakke knot achter op het hoofd.

Hij legde kort zijn situatie uit en al snel nodigde zij hem uit haar te volgen naar een speciale ruimte waar computer terminals opgesteld stonden waarmee verbinding gelegd kon worden met de archieven in London.

Met de hulp van mevrouw Flanagan had Darragh snel toegang tot de archieven in London en Kew. Daar hij veel ervaring had met archiefwerk kon hij al snel zonder toezicht zijn opzoekwerk voortzetten.

Hij scant een lijst met zoekwoorden: ordonnantielijsten, militaire gezinsleden, geboorteakten, gepensioneerden. Vooral ordonnantielijsten zijn vaak een goede bron voor aanwijzingen, ze bevatten immers doorgaans gegevens over soldijbetalingen aan officieren of manschappen, vergoedingen voor uitrusting, uniformen, reis- of verhuisbewegingen en dat met namen, rangen en bedragen.

‘Als het goed is, zijn digitale scans van die migratiepapieren te vinden onder de sectie ‘Familial Transference – Women’s Roles in Colonial Transition’,’ hoort hij dan mevrouw Flanagan op luide toon zeggen, ‘Ik kan u laten zien hoe u het moet opzoeken. Het is allemaal vrij simpel, eigenlijk.’

‘Dat zou fantastisch zijn!’ hoorde hij een andere stem zeggen.

Zijn concentratie werd kort onderbroken toen hij die stem herkende. Langzaam keek hij op.

Mevrouw Flanagan staat bij de ingang van de computerruimte in gesprek met…..Siobhan, die daar staat met een map onder haar arm, haar notitieblok in haar hand en met haar haar in een losse staart.

Hij keek verbaasd glimlachend in haar richting. ‘Siobhan… wat doe jij hier?’

Siobhan draaide zich om en zag hem zitten: ‘Kijk nou eens wie daar zit. Wàs je me aan het volgen, Darragh Oude Wesseling?’

Darragh glimlachte een beetje besmuikt: 'Ik volg alleen interessante sporen en sòms hebben ze rood haar.'

Siobhan liep naar hem toe en gaf hem een lichte kus op zijn kruin: 'En soms lopen ze naar Trinity College om een ouder mysterie op te lossen?'


'Ik werd doorgestuurd. Militair archief bood niets. Jij?'

'Ik zoek een patroon. Mijn moeder komt uit een lijn die nooit iets opschreef, maar altijd doorgaf. Vrouwenwerk, fluisterend erfgoed. Ik kon er dus niet omheen,’ zei ze met een grijns. ‘Op basis van mijn aantekeningen leek me een bezoek aan de archieven een betere voorzetting van mijn zoektocht dan gesprekken in cafés. En hier zijn ze net met een onderzoek ernaar bezig.’ Ze grijnsde. ‘En jij?’

Hij hield zijn notitieboekje omhoog. ‘Op zoek naar een spoor van een militair die misschien iets meer achterliet dan een naam in de kantlijn.’

Mevrouw Flanagan stond geduldig te wachten totdat ze Siobhan verder kon helpen.

‘Ik ga nu even met mevrouw Flanagan mee om te zien of we via een internetverbinding toegang kunnen krijgen tot de Londonse archieven. Wellicht dat ik daar wat vind.’

Ze zwegen even. Alles aan hun ontmoeting was onverwacht en tegelijk logisch. Alsof de stad hen had teruggebracht tot hetzelfde kruispunt.

‘Zullen we straks even ergens gaan zitten?’ vroeg ze. ‘Je kijkt alsof je koffie nodig hebt.’

‘Meer dan je denkt,’ zei hij zacht, ‘over een uurtje, dan zien we elkaar bij de balie, okay?’.

Na deze afspraak gemaakt te hebben gingen ze beiden door met waarvoor ze überhaupt naar Trinity College gekomen waren, wetende dat ze elkaar weer snel zouden treffen, waardoor het voelde als een korte omleiding in een weg die hen straks weer bij elkaar zou brengen.

Zowel Siobhan als Darragh waren volkomen in beslag genomen door het opzoekwerk. Beiden hadden al wat kruimeltjes gevonden van het spoor naar hun uiteindelijke doel, toen ze koffie gingen drinken.

Ze zaten aan een tafeltje dat buiten bij de uitgang van de mensa opgesteld stond. Het weer was aardig opgeknapt en de zon scheen heerlijk waardoor het aangenaam was om buiten te vertoeven, zeker na een paar uur beeldschermwerk.

‘Zeg eens eerlijk,’ begon Siobhan, terwijl ze haar beker omhooghield alsof ze een toost wilde uitbrengen, ‘was je verbaasd me daarstraks tegen het lijf te lopen?’

Darragh grijnsde. ‘Verbaasd? Eerder gerustgesteld. Ik begon al te denken dat Trinity een labyrint zonder uitgang was. En toen stond jij daar. Net echt.’

Ze nam een slok en liet haar blik even over het plein dwalen. ‘Het is vreemd, hè. Hoe twee heel verschillende zoektochten ons naar precies dezelfde plek kunnen brengen.’

‘Of niet zo vreemd,’ zei hij zacht. ‘Misschien was het onvermijdelijk. Ik kan het niet zo goed duiden en het klinkt wellicht voorbarig, maar het lijkt alsof we voor elkaar bedoeld zijn.’

Ze keek op, haar ogen iets zachter. ‘Voor iemand die net soldijlijsten zat te doorzoeken, klink je erg sentimenteel.’

Darragh legde zijn hand op haar onderarm. ‘Ik denk dat jij dat in me oproept, lieverd,’ om aarzelend te vervolgen: ‘Ik weet niet of ik je zo al mag noemen, maar… ik zou je graag lieverd willen noemen. Jij roept iets in me op, iets warms, iets wat ik niet vaak laat zien!’

Ze glimlachte kort, een beetje schuin, alsof het woord haar overviel maar niet onaangenaam.

‘Dat is een gevaarlijk woord, Darragh Oude Wesseling,’ zei ze zacht. ‘Maar ik laat het toe,……voorlópig.’ Haar vingers sloten zich even om de zijne. ‘Zolang je het me niet afneemt als het ingewikkeld wordt.’

‘Maak je maar geen zorgen, aan mij zal het niet liggen!’

‘Kom, laten we weer aan het werk gaan. Des te eerder kunnen we weer van elkaars gezelschap genieten.

Ze wierpen de lege koffiebekers in de daartoe bestemde bakken en gingen terug naar de computerruimte.

***

Het was een onopvallend detail, bijna achteloos. Maar Darragh wist meteen dat het belangrijk was.

Hij had een oud register doorzocht van veteranen die na 1820 terugkeerden uit dienst in het buitenland. In de marge van een getypte lijst stond met pen toegevoegd: “O’Sullivan, E. (†1831), issue registered under ‘Donnelly’ – see parish records, Ballyvourney.”

Zijn hart sloeg kort over. Donnelly. Niet zomaar een naam, háár naam.

Hij fotografeerde het met zijn telefoon, bladerde verder, maar verder kon niets tippen aan dat ene moment. Hij staarde naar het scherm alsof hij niet zeker wist of hij dit wel wilde hebben gevonden.

Tegen vieren ontmoetten ze elkaar weer aan de balie, zoals afgesproken. Siobhan’s ogen lichtten kort op toen ze hem zag, maar er lag iets waakzaams onder. Alsof ze onbewust iets voelde.

‘Je ziet eruit alsof je iets gevonden hebt,’ zei ze toen ze naar buiten liepen.

‘Dat heb ik ook.’ Hij vertelde het pas toen ze in het kleine parkje zaten aan de overkant van het gebouw, tussen de ritselende bomen. Hij haalde zijn telefoon tevoorschijn en liet haar de foto zien.

‘Zie je het?’ vroeg hij zacht.

Haar ogen scanden de regel. Toen nog eens. En nog eens. Ze trok haar hand terug.

‘Donnelly.’

Ze zweeg, haar blik op de grond. Even leek het alsof de lucht tussen hen verkilde.

‘Het kan een toeval zijn,’ zei hij. ‘Maar de kans…’

‘Is klein,’ vulde ze aan. Haar stem was kalm, maar broos. ‘Mijn familie komt uit die streek.’

Ze stond op, liep een paar passen weg, haar armen over elkaar geslagen. ‘Waarom voelt dit ineens alsof het me overkomt? Alsof ik ergens in gezogen word zonder dat ik daar ooit ja op heb kunnen zeggen?’

‘Omdat het persoonlijk wordt,’ zei hij.

‘Te persoonlijk. Te snel.’

Ze draaide zich om, haar blik zoekend. ‘Ik vind jou leuk, Darragh. En dit is prachtig, indrukwekkend, alles wat ik ooit hoopte te vinden — maar ik wil niet een hoofdstuk worden in iemand anders’ verhaal.’

Hij knikte langzaam. Bleef zitten. ‘Dan doen we het anders.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Sowieso is het nu al niet alleen maar míj́n verhaal, dat zie je toch? Het is òns verhaal. Maar zolang jij er niet aan toe bent, hou ik dit voorlopig bij mij. Jij hoeft niets met die naam. En als je ooit wilt kijken, dan is dat aan jou.’

Ze keek hem lang aan. Toen kwam ze terug, aarzelend. Ging naast hem zitten. Dichtbij, maar nog net niet tegen hem aan.

‘Dat je dat zegt…’ Ze zuchtte. ‘Het maakt me niet minder bang. Maar wel minder alleen.’

Hij legde enkel zijn hand open op het bankje, vlak naast haar, en zei zachtjes maar wel gedecideerd: ‘Je hoeft vanaf nu niet meer alleen te zijn. Maar dat is een keuze die jij moet maken. Ik ben er voor je als jij die keuze maakt.’

Na een paar tellen legde zij de hare erin. Koud, eerst. Toen warmer.

‘Ik dacht dat onafhankelijkheid betekende dat je niemand toeliet,’ zei ze zacht. ‘Maar misschien betekent het: kiezen wie je wél toelaat.’

Hij boog zich naar haar toe, hun voorhoofden raakten elkaar.

‘Je mag altijd kiezen,’ zei hij. ‘Zoals ik eerder zei, ik zal er zijn, als jij dat wilt.’

Toen kuste ze hem, zacht en langzaam. Geen vuurwerk. Geen haast. Alleen een stil weten dat dit, wat het ook was, de moeite waard was om voor te blijven.

Nadat ze enigszins hun emoties weer in bedwang hadden, zei Siobhan: ‘Ik wil dit verder uitzoeken.’

Darragh knikte bedachtzaam: ‘Dan gaan we dat doen, samen, morgen. We gaan morgen terug naar Trinity College en we zoeken zoveel mogelijk aanknopingspunten om op door te gaan. En dan plannen we onze plan de campagne! Maar nu eerst, eten! Van al dat gezoek heb ik enorme trek gekregen.’

Na een simpele maar verzadigende maaltijd, keerden ze terug naar hun hotel.

Het was al donker toen ze de trap opliepen, moe maar voldaan, alsof de dag hen iets had gegeven dat ze nog niet helemaal konden bevatten.

Binnen hingen ze hun jassen aan de kapstok en wisselden nauwelijks woorden. Er hing iets tussen hen in, geen spanning, maar een gedeelde intensiteit die zich niet liet benoemen. Darragh pakte twee glazen, schonk wat wijn in en reikte haar er een aan.

‘Op morgen,’ zei hij.

‘En op vandaag,’ voegde ze eraan toe. Hun glazen tikten zacht tegen elkaar.

Ze ploften op het bed neer, Darragh schopte zijn schoenen uit en ging half achterover tegen het hoofdeinde liggen. Zij vleide zich tegen hem aan met haar benen onder zich gevouwen. Een moment zwegen ze, luisterend naar het gedempte stadsgeluid buiten, het zachte zoemen van de radiator.

‘Het voelt als de stilte na een storm,’ zei Siobhan. ‘Maar dan een goede storm. Eén die dingen losmaakt die vastzaten.’

‘Of blootlegt wat er al was, maar waarvan je het bestaan niet wist,’ zei hij.

Ze boog zich naar hem toe, haar hand op zijn dij, haar ogen ernstig maar zacht. ‘Ik wil niet dat dit een toevallige ontmoeting blijft, Darragh. Ik weet niet wat het precies is, maar ik wil dit niet laten vervliegen.’

Hij legde zijn glas weg, nam het hare over en zette het op het nachtkastje. ‘Lieverd, tenzij jij mij keihard de deur gaat wijzen, laat ik jou niet meer los. Wat ik voor jou ervaar, nu, voelt als een lotsbestemming. Ik ben niet zo religieus maar het lijkt erop dat onze Lieve Heer ons bij elkaar heeft gebracht en misschien wel met de bedoeling om het leed dat binnen jouw familie heeft bestaan en nu nog bestaat, te lenigen.’

Toen trok hij haar naar zich toe, traag, zonder woorden, alsof elke aanraking nu meer zei dan een hele zin.

Hun kleren verdwenen langzaam, als vanzelf. Geen haast, maar ook geen terughoudendheid meer. Hun handen vonden elkaar met een vanzelfsprekendheid die geen uitleg nodig had. Haar blouse gleed van haar schouders en zijn vingers streken over haar rug, zacht, onderzoekend, tot ze kippenvel voelde opkomen. Hij boog zich naar haar borst en kuste haar tepels met een traagheid die haar benen week maakte.

Ze duwde zijn shirt omhoog, haar lippen vonden zijn hals, zijn sleutelbeen. Haar adem versnelde toen hij haar slip langzaam omlaag trok, met de achterkant van zijn hand haar dijen beroerde en haar knieën zich als vanzelf openden.

Darragh ging boven haar hangen, keek haar een lange seconde aan, alsof hij zeker wilde weten dat dit was wat zij ook wilde. Ze antwoordde met een lichte heupbeweging, haar handen om zijn nek. Hij gleed in haar met een diepe zucht, langzaam, alsof hij haar van binnenuit wilde leren kennen. Ze omarmde hem met haar benen, trok hem dieper, haar nagels licht over zijn schouders.

Hun ritme was langzaam maar doordrenkt van verlangen, opgebouwd vanuit de stilte van de dag. Zijn hand vond haar gezicht, haar haar, haar borst. Haar ademhaling versnelde, haar bekken kantelde omhoog, hun bewegingen raakten op elkaar afgestemd, steeds krachtiger, tot niets anders meer telde.

Toen haar lichaam zich boog en spande onder hem, fluisterde ze zijn naam, kort, schor. Hij volgde haar, één hand in haar haren, de ander op haar heup, zijn adem hees en onregelmatig.

Later lagen ze zwijgend tegen elkaar aan, hun huid nog nagloeiend en hun handen verstrengeld. Onder het zachte laken voelde alles vanzelfsprekend, hun ademhaling vertraagd, hun lijven nog doordrenkt van wat ze zojuist hadden gedeeld.

Ze schoof iets dichter tegen hem aan, haar lippen bij zijn sleutelbeen. ‘Morgen wil ik weten waar dit vandaan komt. Niet alleen dat document, maar ook… dit tussen ons. Wat jij bij me losmaakt… dat had ik niet verwacht,’ fluisterde ze. ‘Maar ik wil dat het blijft.’

Hij streelde haar haren, traag, met een lichte druk van zijn vingers. ‘Dan blijft het,’ zei hij zacht. ‘Als wij dat samen willen.’

Ze knikte tegen zijn huid, zonder woorden. Alleen hun warmte sprak.

Buiten ruiste de wind tussen de gevels. Binnen was niets meer uit te leggen. Alleen te voelen.

Dublin 13 maart 2025, The Fleet Hotel Temple Bar

De volgende ochtend stonden ze op tijd op, verfrist en helder na een goede nachtrust. Buiten was er een blauwe lucht te zien waarin de zon zich aarzelend liet zien. In de kleine eetzaal van het hotel zaten ze aan een hoektafeltje bij het raam. Darragh had twee koffie gehaald, vers geperst sap en toast met boter. Siobhan zat tegenover hem, haar haar nog licht vochtig, haar gezicht ontspannen maar aandachtig.

‘Ik heb al een mail gekregen van mevrouw Flanagan,’ zei hij terwijl hij zijn telefoon aanzette. ‘Er is een oude doopinschrijving die ze gevonden denkt te hebben. Meer dan honderd jaar oud. Met de naam O’Sullivan, en een vrouw als getuige: Donnelly. Geen voornaam, maar het staat vast dat het in Ballyvourney was.’

Siobhan hield haar mok vast met beide handen. Ze zei niets, knikte alleen langzaam. Haar blik gleed naar buiten, waar de ochtend langzaam de straten vulde.

‘We hoeven ons niet te haasten,’ zei Darragh. ‘We kijken straks samen, en als jij aarzelt of een vraag hebt, dan houden we gewoon even pas op de plaats. We doen het in jouw tempo.’

Ze glimlachte kort, dankbaar. ‘Ik weet het. En ik wil het ook. Ik ben alleen bang dat ik iets tegenkom wat ik niet begrijp. Of dat ik iets voel wat ik niet kwijt wil, maar ook niet los durf te laten.’

‘Dat lijkt me redelijk,’ zei hij.

Even zaten ze stil, luisterend naar het zachte gerinkel van servies en de gedempte stemmen van andere gasten.

‘Zullen we gaan?’ vroeg ze. ‘Ik wil het daglicht in voordat ik weer de kelder in duik.’

Trinity College

Een klein uur later liepen ze de hal van Trinity College binnen. Het was drukker dan de dag ervoor, met studenten die zich haastten tussen bibliotheek en collegezaal. In de leeszaal waar de archieven lagen, hing echter dezelfde gewijde stilte.

Mevrouw Flanagan zat al klaar. Ze begroette hen met haar gebruikelijke opgewektheid en overhandigde een map met scans.

‘De vermelding is summier, maar het is er wel,’ zei ze. ‘Een jongen, E. O’Sullivan, erkend door een man in uniform. En onder getuigen: Donnelly. Niet veel, maar het is genoeg voor een vermoeden.’

Darragh nam de map aan. Zijn vingers rustten even op het papier alsof hij de tijd wilde vertragen.

‘Dank u,’ zei hij. ‘We gaan dit rustig bekijken.’

Ze vonden een plek aan een zijtafel. Siobhan legde haar notitieboekje naast zich neer, maar opende het niet. Ze staarde naar het document dat tussen hen lag.

Ze zaten nog even stil, met alleen hun vingers verstrengeld, toen Siobhan zich iets herinnerde uit haar zoektocht van eerder die dag.

‘Wacht even,’ zei ze, terwijl ze haar telefoon pakte en door haar notities scrolde. ‘Er was iets… iets wat ik niet belangrijk genoeg vond. Maar misschien…’ Ze stopte bij een scan van een pagina uit een kloosterarchief.

‘Hier: “Zuster Moira Donnelly – overleden 1893, Priorij van Ballyvourney, County Cork.”’

Darragh keek op. ‘Donnelly?’

Ze knikte. ‘Dezelfde streek als mijn moeder. Ik weet niet wie ze was, of ze familie was. Maar het viel me op, omdat de overlijdensvermelding zo summier was. Geen geboortedatum, geen details. Alsof ze gewoon… verdwenen was.’

Hij boog zich naar haar scherm, zijn wenkbrauwen gefronst. ‘Moira. Dat is een traditionele naam. Je moeder heeft daar nooit iets over gezegd?’

‘Helemaal niets. Maar ze had het zelden over haar jeugd. En zeker niet over haar moeder, laat staan haar grootmoeder.’

Ze liet haar arm zakken en zuchtte. ‘Het voelt alsof ik iets aantik wat me eigenlijk vreemd zou moeten zijn, maar het raakt me. Alsof iets diep in mij zich herinnert… zonder dat ik weet wat.’

Darragh zei niets. Zijn blik bleef op haar gericht, bezorgd, maar ook rustig. Niet drukkend.

‘Als dit klopt,’ vervolgde ze, ‘dan… dan is er iets van mij dat ik nooit heb gekend. En jij hebt me daar dichterbij gebracht dan wie dan ook.’

Ze stond op, liep even naar het raam en keerde toen langzaam terug. Ze hurkte naast hem, haar hand op zijn knie.

‘Ik wil even wandelen. Alleen. Niet om weg te gaan, maar om mezelf bij te benen. Is dat oké?’

‘Altijd,’ zei hij.

Ze raakte kort zijn wang aan. ‘Wacht op me?’

‘Ik ben en blijf hier, precies daar waar je mij achterlaat.’ zei hij zacht.

Ze glimlachte flauwtjes, draaide zich nog even om alsof ze iets wilde zeggen en verdween uit de leeszaal.

Darragh keek haar even met een zachte blik van begrip na en wendde zich toen weer naar het beeldscherm om zijn onderzoek verder af te ronden. Met de gevonden gegevens was hij in staat om de lijntjes tussen zijn generatie en die van de negentiende eeuw aardig in te kleuren. Hij was dan ook bijzonder in zijn nopjes met het bereikte resultaat.

Wel maakte hij zich zorgen over Siobhan. Het was nogal het een en ander dat ze over zich heen heeft gekregen en hij hoopte dat ze ermee overweg kon gaan. Hij was in die paar laatste dagen erg op haar gesteld geraakt en wist het inmiddels zeker: hij was tot over zijn oren verliefd op haar.

Na ruim een half uur kwam ze terug naar de leeszaal. Ze tikte op zijn schouder om zijn aandacht te krijgen want hij was helemaal opgegaan in de fascinerende wereld van documenten en onleesbare handschriften. Hij keek op en zag aan haar gezicht dat er iets veranderd was.

Hij nam allebei haar handen vast en vroeg: ‘Gaat het weer een beetje, lieverd?’

‘Ja, ik heb er mijn gedachten over laten gaan en ik moet dit gewoon helemaal uitgezocht hebben.

Ik blijf me afvragen waarom mijn moeder altijd zo gesloten was als ik naar het verleden vroeg. Misschien… misschien vind ik daar straks eindelijk een antwoord op en zal ik eindelijk rust kennen.’

‘Ik vind het erg moedig van je, Siobhan, het is niet niks om je hele wereld op zijn kop gezet te zien worden. Maar als het je wat troost biedt, wil ik graag samen met jou die reis te ondernemen totdat we maximale zekerheid hebben over het verleden van jouw familie en over hoe het lijntje tussen onze families precies loopt.’

‘Ik weet ook,’ vervolgde Siobhan, ‘dat ik dit niet in mijn eentje kan doen en vind het erg fijn dat je dat met me wil doen, Darragh. Maar niet alleen maar daarom, ik…... ik heb sterke gevoelens voor jou gekregen en ik..…. ik ben erg verliefd op je geworden.’

‘Je hebt geen idee hoe gelukkig je me maakt,’ fluisterde Darragh terwijl hij haar stevig omhelsde. ‘Zó ontzettend gelukkig.’

Ze verlieten nú samen de leeszaal om er even uit te zijn, niet hand in hand, maar wel in een tempo en ritme alsof ze al jaren bij elkaar waren. Buiten was de lucht grijs getint, het licht van een voorzichtige middagzon filterde tussen de gebouwen. Ze zeiden onder het wandelen niet veel tegen elkaar, maar wàt ze zeiden was des te betekenisvoller. Hun wederzijdse gevoelens waren diep, bijna verontrustend diep, zeker gezien de korte tijd dat ze elkaar kenden.

Ze liepen na een half uur zonder haast terug naar het archiefgebouw. Geen grootse woorden, maar de nabijheid voelde als een besluit dat stilzwijgend was genomen. Ze bleven bij elkaar, wat de uitkomst van het verdere onderzoek ook zou zijn.

Terug in de leeszaal namen ze ieder plaats aan hun eigen tafel, maar bleven binnen elkaars zichtlijn. Siobhan dook in een serie parochieregisters en lokale notities over opvang van vondelingen, terwijl Darragh zijn eerdere bronnen verder uitploos. Rond het middaguur kwam hij iets tegen in een lijst van geboorte aangiften uit 1831, ingescand vanuit Ballyvourney.

Hij stond op, met zijn laptop in de hand, en liep naar haar toe. Ze keek op toen zijn schaduw haar tafel bereikte.

‘Ik wil je even iets laten zien,’ vroeg hij zacht.

Ze knikte. Hij draaide het scherm naar haar toe en wees op een passage halverwege het document. “Baptism of unnamed female child. Mother: Donnelly, M. – Father not recorded. Child placed under care of Sisters of Mercy, Ballyvourney.”

‘Een vrouwelijke Donnelly,’ fluisterde ze. ‘M… dat zou voor Moira kunnen staan.’

‘En dat is niet alles,’ zei Darragh. ‘De datum — drie maanden na de dood van Eamon O’Sullivan. En de priorij van Ballyvourney had toen banden met het regiment waarin hij diende. Hij zou…’

‘… de vader kunnen zijn,’ maakte zij zijn zin af. Haar stem was vlak, alsof ze zichzelf nog moest overtuigen dat ze dit wilde horen.

Ze bladerde terug in haar eigen notities, pakte een ander register erbij, ditmaal handgeschreven, moeilijk leesbaar. Even later wees ze op een regel: “Apprenticeship arranged for girl: Ellen Donnelly, raised at convent, aged 14, 1845.”

Ze zwegen even, het document nog tussen hen in.

‘Als Moira Donnelly de moeder was, en Ellen haar dochter, en ik via mijn moederslijn van Ellen afstam…’ Ze wreef met haar vingers over haar voorhoofd.

‘Dan zijn wij mogelijk familie,’ zei Darragh zacht. ‘Zijdelings. Ver weg, maar toch.’

Siobhan keek op. Haar ogen stonden helder, maar ook geschrokken.

‘Dit verandert niets van wat ik voor je voel,’ zei hij. ‘Maar het maakt misschien duidelijk waarom het voelde alsof onze verhalen in elkaar grepen.’

Ze knikte, langzaam. ‘We moeten dit helemaal uitzoeken. Ik wil geen schaduw tussen ons door een onopgehelderd verleden.’

‘Dan doen we dat. Samen.’

Ze legde haar hand even op zijn onderarm. ‘Dank je, Darragh.’

‘Dat is niet nodig,’ zei hij.

Ze verlieten het gebouw toen de middagzon plaats begon te maken voor de koele schaduw van de avond. De stad klonk rustiger dan eerder, alsof ook zij even moest bijkomen van wat er was blootgelegd. Geen van beiden zei veel, maar het tempo waarin ze liepen was weer gelijk, niet gehaast, niet aarzelend. Ze liepen alsof ze iets met zich meedroegen dat te waardevol was om achteloos te behandelen.

Bij het hotel aangekomen wisselden ze slechts een korte blik met de receptionist, die hen herkende en knikte. Zonder woorden liepen ze door naar boven. In de kamer lieten ze hun spullen achter, fristen zich kort op, en trokken toen de deur weer achter zich dicht, op weg naar het restaurant dat ze eerder die week al in het oog hadden.

Restaurant The Winding Stair

Het was een klein, warm verlicht restaurant, net aan de overkant van de Liffey. Geen achtergrondmuziek, enkel het gerinkel van bestek, gedempt gelach, en het zachte schuiven van stoelen over de houten vloer. Ze kregen een tafeltje bij het raam, met uitzicht op het glinsterende water.

‘Het blijft bizar,’ zei Siobhan terwijl ze haar servet vouwde en hem aankeek. ‘Dat het spoor dat ik volg, ineens ook het jouwe werd.’

‘En vice versa,’ zei Darragh. ‘En dat ik jou dan ook nog eens oppik als liftster èn verliefd op je raak, maakt het totaal des te onwaarschijnlijker!’

Ze knikte. ‘Ik weet niet of het lot is, of gewoon toeval. Maar ik voel iets… om ons heen. Alsof dit groter is dan wij.’

Hij nam een slok wijn, zette het glas neer. ‘Ik wil dat je weet dat ik dit nooit van je zal claimen. Wat we gevonden hebben… is van jou, van jouw familie. Mijn betrokkenheid is toeval, of geluk.’

Ze keek hem lang aan. ‘Het voelt niet alsof je iets claimt. In tegendeel, je helpt me in praktische zin, ondersteunt me als ik mentaal moeilijk zit en wijst me de weg. Dat is bepaald geen claim gedrag, Darragh!’

Even zwegen ze, terwijl het voorgerecht werd geserveerd. Daarna bespraken ze stap voor stap wat ze nog moesten nagaan: de banden tussen het regiment en het klooster, de rol van de Sisters of Mercy, de mogelijkheden om doopregisters of brieven uit die periode in te zien.

‘En daarna… Ballyvourney?’ vroeg hij voorzichtig.

Ze knikte. ‘Ja. Als we daar iets vinden, dan kunnen we verder. En zo niet, dan hebben we in elk geval samen gezocht.’

Na het eten bleven ze nog even zitten. Ze hadden geen haast.

‘Je doet iets met me, Darragh,’ zei ze zacht. ‘Iets wat ik niet eerder heb meegemaakt, iets in de manier waarop je naar me kijkt, me aanraakt, mij mezelf laat zijn. Daardoor ging ik me openen.’

‘Het enige wat ik wil, is dat jij jezelf blijft. En dat we samen kunnen ontdekken wat dat betekent.’

Hij reikte naar haar hand over tafel. Ze legde de hare erin, zonder te aarzelen dit keer.

‘En als we straks naar boven gaan,’ zei ze met een bijna ondeugende glimlach, ‘dan wil ik niet dat je voorzichtig bent, Darragh Oude Wesseling.’

‘Dan hoop ik dat je niet bang bent voor wat ik dan voel,’ antwoordde hij, zonder te lachen.

Ze stond op, trok hem zachtjes mee aan zijn hand. ‘Kom. Tijd om verder te ontdekken wat ons nog meer verbindt.’

The Fleet Hotel Temple Bar

Op de kamer aangekomen viel de deur zacht in het slot. Het licht lieten ze uit zodat de kamer slechts verlicht werd door het straatlicht dat door de gordijnen sneed in smalle stroken. Siobhan draaide zich om, haar hand nog aan de klink. Haar blik vond de zijne, een mengeling van verwachting en rust. Er was geen haast, alleen dat stille besef dat het verlangen al vanaf het restaurant in hun lichamen was geslopen.

Hij deed een stap naar voren, langzaam, alsof elk moment zijn eigen plek moest krijgen. Zijn vingers raakten haar wang, gleden toen langs haar hals naar haar sleutelbeen. Hij legde daarna zijn handen op haar heupen, trok haar langzaam tegen zich aan. Hun lichamen raakten, borst tegen borst, buik tegen buik. Ze zoenden, langzaam eerst, dan dieper. Zijn tong vond de hare, zijn handen verkenden de ronding van haar rug, haar billen, haar dijen.

Haar ademhaling verschoof, werd dieper. Ze legde haar hand op zijn borst, voelde zijn hart kloppen. Er werd niet gesproken.

Ze begon aan zijn overhemd. Knoopje voor knoopje, traag, alsof ze zijn huid al kende nog voor ze hem raakte. Haar vingers gleden langs zijn borst en bleven even rusten boven zijn navel. Hij sloeg zijn armen om haar heen, tilde haar kin op en kuste haar diep, met zijn hand in haar haar, zijn mond zacht maar vastbesloten.

Ze kusten elkaar zonder haast. Geen storm, geen drang, maar een afstemming, lippen die verkenden, proefden en zich herinnerden. Ze openden elkaar alsof het voor de eerste keer was, met het respect van wie al iets weet, maar nog alles wil leren.

Siobhan bracht haar handen naar zijn rug, trok hem dichter tegen zich aan. Haar lichaam boog zich vanzelf in zijn richting, alsof het zijn vorm kende. Darragh liet zijn hand onder haar trui glijden, voelde de warmte van haar huid, de ronding van haar zij. Ze liet hem begaan, haar ogen gesloten, haar mond nu aan zijn hals. Hij trok haar trui over haar hoofd uit, ze droeg er niets onder. Haar borsten bewogen mee met haar ademhaling, haar tepels al gespannen.

Zonder woorden hielpen ze elkaar uit de kleren. Trui, hemd, knopen die losgemaakt werden met stille eerbied. Alles verdween traag, als lagen die niet alleen het lichaam maar ook de dag van zich afschudden. Ze gleed met haar lippen over zijn naakte borstkas. Ze liet haar vingers langs zijn rits glijden, opende die met één vloeiende beweging. Hij kreunde zacht toen ze zijn harde pik uit zijn boxer bevrijdde en haar hand zich om hem sloot, warm, stevig, pulserend.

‘Laat me zien hoe graag je me wilt,’ fluisterde ze.

Zijn erecte penis sprong vrij, vol en donkerrood aan de top. Ze knielde voor hem, keek op terwijl ze haar lippen over zijn eikel liet glijden, traag, speels, tong cirkelend, hand ritmisch bewegend over zijn schacht.

Hij vloekte zachtjes, zijn vingers verstrengeld in haar haar. ‘Siobhan…’

Hij hielp haar overeind te komen, boog zich voorover, nam haar tepel in zijn mond en stak zijn hand tussen haar benen. Ze was nat, al langer dan ze zou toegeven.

‘Wacht,’ fluisterde ze, en trok hem mee naar het bed en duwde hem achteruit tot hij op het bed zat, trok haar legging en slip tegelijk naar beneden en ging met gespreide benen voor hem staan.

‘Vooruit,’ zei ze, zacht maar resoluut, ‘raak me aan, lik me!’

Zijn vingers vonden haar clitoris, nat en gezwollen en masseerden haar met kleine cirkelende bewegingen. Ze leunde op zijn schouder, haar ademhaling versnellend, haar heupen wiegend tegen zijn hand. Zijn mond en tong vonden haar schaamlippen waartussen haar liefdessappen rijkelijk naar buiten vloeiden.

‘Is dit goed?’ vroeg hij zacht, terwijl hij naar haar op keek.

‘Dit is precies goed,’ fluisterde ze. ‘Ga niet sneller dan dit.’

Hij keek naar haar, met honger maar ook met verwondering. ‘Je bent prachtig en je smaakt des te lekkerder.’

‘Nu jij,’ fluisterde ze na verloop van enige minuten, terwijl ze hem op zijn rug op het bed dirigeerde, en op hem klom.

Ze liet zich langzaam op zijn pik zakken, haar ogen gesloten, haar mond half open, een zachte kreun ontsnappend bij elke centimeter. Hij was diep in haar voordat ze begon te bewegen, langzaam, heupwiegend, haar handen op zijn schouders, zijn handen op haar billen.

‘Jezus,’ fluisterde hij. ‘Je voelt… alsof je voor me gemaakt bent.’

Ze boog voorover, kuste hem lang en nat, haar borsten tegen zijn borst, haar ritme sneller, voller. Zijn bekken duwde omhoog, ving haar op, gleed dieper. Ze hield het niet meer, haar lichaam spande zich aan, haar hoofd in haar nek, schokkende kreten uit haar keel.

Hij trok haar naar zich toe, hield haar vast terwijl hij haar met zijn laatste stoten, diep en stevig, met zijn zaad in enkele golven vulde onder het slaken van oerkreten terwijl zijn climax door hun lichamen heen trilde.

Ze vielen neer op bed, hijgend en natrillend, hun lichamen verstrengeld in het zachte beddengoed. Hun handen bewogen traag over elkaars lichamen, terwijl hun tongen in een gepassioneerde dans verwikkeld waren. In elkaar, bij elkaar, zonder einde en zonder begin. En toen ze weer klaar kwamen, zacht, diep, bijna tegelijk, was er geen spanning, alleen overgave.

De stilte na hun samenzijn hing als een zachte sluier over de kamer. Alleen hun ademhaling die nog even de kamer vulde, was hoorbaar. Buiten klonk het geruis van laat verkeer, vermengd met het geritsel van bladeren in de wind. In het schemerlicht zag hij hoe Siobhan zich tegen hem aan nestelde, haar vingers rustend op zijn borst, haar ademhaling langzaam en diep.

Ze zeiden niets meer. Woorden waren niet nodig.

Hij streek een lok haar uit haar gezicht, voelde de warmte van haar huid onder zijn hand. Alles in hem was kalm. Er waren geen vragen of verwachtingen maar. Er was alleen elkaars nabijheid.

Even later viel ze in slaap, haar gezicht ontspannen, haar lichaam nog na-ademend van wat geweest was.

Hij bleef wakker, een tijdje. Keek naar het plafond, luisterde naar haar adem, naar zijn eigen hartslag. En terwijl de nacht voortgleed, groeide, nog vóór hij in slaap viel, het stille besef in hem dat dit nog maar het begin was.

14 maart 2025, The Fleet Hotel Temple Bar

Na een rustige nacht viel het eerste ochtendlicht in strepen over het bed, tekende vage patronen op hun lichamen. Siobhan lag met haar hoofd op zijn borst, haar ademhaling langzaam, haar benen verstrengeld met de zijne. Hij was al even wakker, maar had zich niet bewogen. Alleen zijn hand volgde af en toe een zachte lijn over haar rug, alsof hij het moment nog wat langer wilde vasthouden

‘Zo wil ik vaker wakker worden,’ zei ze zonder haar ogen te openen.

‘Ik ook,’ fluisterde hij. ‘Als het aan mij ligt, wordt dit het begin van veel ochtenden.’

Ze richtte zich half op, keek hem aan, haar haar wild en haar blik helder. ‘Vandaag rijden we naar Ballyvourney.’

Hij knikte. ‘Ben je er klaar voor?’

‘Nee. Maar ik wil het toch.’

Ze draaide zich op haar zij, sloeg het laken van zich af en stond op. Hij volgde haar beweging met zijn ogen, traag, bewonderend. Ze liep naar het raam, schoof het gordijn opzij, keek naar buiten.

‘We komen dichterbij,’ zei ze.

‘Ja,’ antwoordde hij, terwijl hij rechtop ging zitten. ‘Bij de waarheid. En bij elkaar.’

Ze glimlachte zonder om te kijken. ‘Douchen, aankleden, ontbijten en dan de weg op.’

Na het ontbijt, koffie, toast, wat fruit, pakten ze hun spullen in stilte. De atmosfeer tussen hen was rustig, gelaagd, met diepgang die niet meer hoefde te worden benoemd. Op de stoep voor het hotel, terwijl Darragh zijn jas dichtritste, keek ze hem aan.

‘Weet je zeker dat je dit wilt doen?’ vroeg ze. ‘Het is mijn familie, niet de jouwe.’

‘Maar het raakt ons allebei. En ik wil het samen met jou uitzoeken. Omdat ik het met jóu wil doen.’

Ze knikte, zichtbaar geraakt. ‘Dan gaan we.’

Hun Europcar huurauto

De auto gleed soepel de stad uit. Dublin verdween langzaam in de achteruitkijkspiegel. Voor hen ontvouwde zich het Ierse landschap — heuvels, slingerwegen, natte weiden en stenen muurtjes die generaties oud leken. Ze reden zonder radio, met slechts af en toe een blik, een halve glimlach, een gedeeld zwijgen.

Onderweg zou het nog stiller worden. Maar tussen hen in was het nooit meer leeg.

De weg slingerde zich omhoog langs de heuvelrug, terwijl de lucht langzaam opende in een mengeling van blauw en wolkflarden. In de verte lagen de bergen van Kerry als een vage belofte, maar dichterbij glansde het groen in ontelbare schakeringen. Darragh had het raam een stukje opengezet. De wind rook naar mos, natte steen en iets ondefinieerbaars dat hij enkel kende uit zijn kinderherinneringen — alsof het land zelf ademde.

Siobhan zat met opgetrokken knieën, haar voeten op de rand van de stoel, een wollen vest over haar schouders geslagen. Ze keek naar buiten, maar haar hand rustte losjes op zijn dij, een klein gebaar dat zei: ik ben hier, nog steeds.

‘Ik weet niet waarom, maar ik voel me hier… opgelucht,’ zei ze zacht. ‘Alsof er iets van me afvalt. Alsof ik hier niet alles hoef vast te houden.’

Darragh knikte. ‘Het land neemt dingen van je over, zonder dat je het doorhebt.’

Ze keek opzij. Haar blik was niet twijfelend, maar wel aftastend, alsof ze iets zocht in zijn gezicht. Misschien bevestiging. Misschien iets dat hij niet hardop zou zeggen.

‘Heb je dat ook, als je hier rijdt? Dat alles, je onderzoek, je afkomst, zelfs ik, even uit je hoofd verdwijnt?’

‘Nee,’ zei hij. En toen, na een stilte: ‘Alles wordt net helderder. Jij ook.’

Ze glimlachte, een kort, scheef glimlachje dat hij alleen van haar kende. Toen draaide ze zich weer naar buiten. De heuvels openden zich en in de verte lag Ballyvourney, verscholen tussen bomen en veldmuren, een kluitje wit en leisteen in een zee van groen.

‘Dat is het,’ zei hij, terwijl hij zijn voet van het gaspedaal haalde. ‘Daar beneden ligt het stuk land waar Eamon voor het laatst is gezien. In de buurt van het heiligdom.’

Siobhan draaide zich langzaam naar hem toe. ‘En dat is ook waar die link zit naar… mijn familie?’

Hij knikte. ‘Ja. Hier begint het samen te vallen, en zullen we nog meer bevestiging vinden.’

Ze zei niets. Alleen haar ademhaling veranderde, net hoorbaar.

‘We zien wel wat het doet,’ zei hij. ‘Of het klopt, en of het iets losmaakt.’

Ze knikte langzaam, haar hand nog steeds op zijn been.

‘Dit is de plek waar jouw en mijn geschiedenis bij elkaar komen,’ fluisterde ze. ‘En wie weet wat voor andere geheimen er misschien nog worden ontsloten.’

Hij keek haar aan. Haar ogen stonden open en kwetsbaar. Alles in hem wilde haar daar vasthouden, midden op de helling, tussen de stenen en het gras, ver weg van alles wat later zou komen. Maar hij zei alleen: ‘Laten we verder rijden.’

De auto gleed zacht naar beneden, de motor een fluistering. De vallei wachtte.

Ballyvourney, St. Gobnait’s Shrine

Ze parkeerden aan de rand van het dorp, bij een laag stenen muurtje waar het mos dik tussen de voegen groeide. De ochtend was koel. Een nevel hing nog laag over de velden, maar daarachter tekende zich al het silhouet van de grijze kerk af, eenvoudig van vorm, met het lage, ronde dak van het oude heiligdom iets verderop, half verscholen tussen de bomen.

Ze stapten uit zonder iets te zeggen. Darragh trok zijn jas wat dichter om zich heen, voelde het gravel onder zijn schoenen knarsen. Siobhan stond stil naast hem, haar blik gericht op het pad dat zich voor hen uitstrekte: vochtig gras, een rij paaltjes, een oude richtingwijzer met verweerde letters: St. Gobnait’s Shrine.

Hij wachtte tot ze bewoog. Pas toen haar hand de zijne vond, zette hij zich in beweging.

Het pad leidde hen tussen twee velden door, langs een paar kale struiken en een bron met een roestige ketting. Een paar munten lagen in het water. Iemand had iets gevraagd, of achtergelaten.

‘Heb jij ooit iets gehad met heilige plekken?’ vroeg ze zacht.

Hij schudde zijn hoofd. ‘Niet op deze manier. Maar dit voelt anders. Authentieker.’

Ze liepen verder. De serene stilte was niet leeg; vogels zongen in de verte, en ergens sloeg een hond aan. Bij het ronde gebouw bleef Siobhan staan. Haar hand gleed los uit de zijne. Ze liep naar voren, langs de oude muur, haar vingers langs het gesteente. Ze raakte het niet aan, ze volgde alleen de lijnen, alsof ze wilde voelen waar ze heen leidden.

‘Ik weet dat ik hier nooit ben geweest,’ zei ze plotseling. ‘Maar het voelt alsof ik het ken.’

Darragh stond even achter haar. Toen liep hij naar links, naar een lage nis in de muur. Iemand had er bloemen achtergelaten, half verdord. Naast de nis zat een plaquette die in de muur was ingemetseld, nauwelijks leesbaar. Hij bukte, streek met zijn duim over de letters.

‘Hier,’ zei hij. ‘Kijk naar die naam.’

Ze boog zich naast hem. Haar ogen scanden de tekst. Het duurde een paar tellen voor ze het zag.‘Moira Donnelly,’ fluisterde ze. ‘De achternaam van mijn moeder.’

Ze keek hem aan, haar stem nauwelijks hoorbaar. ‘Het meisje dat ze baarde… drie maanden na Eamon’s dood. Ellen. Zij staat ergens aan het begin van mijn moederslijn.’

Hij knikte langzaam. ‘En dat moeten we nog via archiefonderzoek hier bevestigd krijgen.’

Ze had die naam, Ellen, eerder gezien in archieven, en gehoord in summiere overleveringen. En in een van de documenten die ze de week ervoor hadden doorgenomen. Het kan gewoon niet anders zijn.

Ze zakte langzaam door haar knieën, bracht haar hand naar haar mond. Alles in haar gezicht stond stil, behalve haar ogen, die iets probeerden te bevatten dat groter was dan het moment.

Op de steen stond in vervaagd maar nog steeds leesbaar schrift:

Air falbh, ach gun dìochuimhne cha tèid i dìochuimhneachadh gu bràth.

Weggegaan, maar niet vergeten, nooit zal zij worden vergeten.


Hij legde een hand op haar schouder. Ze leunde niet naar hem toe, maar duwde hem ook niet weg.

‘Het is niet veel,’ zei ze uiteindelijk. ‘Maar het voelt… alsof het echt is. Geen constructie. Geen wensdenken.’

Hij knikte. ‘Soms is een naam genoeg. Omdat het raakt waar het moet raken.’

Ze bleef nog even zo zitten, haar vingers losjes rustend op de rand van de plaquette. Daarna stond ze op, draaide zich naar hem toe. Haar gezicht was kalm, maar niet gesloten.

‘Wat doen we nu?’ vroeg ze.

‘We nemen dit serieus,’ zei hij. ‘En dan kijken we wat het ons wil vertellen.’

Ze stonden daar samen, vlak bij de oude muur, terwijl de wind zacht langs hen streek. Geen van beiden sprak nog. En toen zij haar hoofd tegen zijn schouder legde, deed hij niets anders dan zijn arm om haar heen slaan — als vanzelf, als iets wat er altijd al geweest was.

Epiloog

De nevel trok langzaam op. Ballyvourney lag stil onder de ochtendzon.

Ze liepen een eindje terug, weg van de muur, hun passen traag, alsof ze iets achter zich lieten wat nog niet helemaal losliet. Halverwege bleef Siobhan staan. Ze draaide zich naar hem toe, haar hand licht op zijn borst.

‘Het voelt alsof er iets door me heen stroomt,’ zei ze. ‘Een oer-energie die niet als verdriet aanvoelt. En ook niet als opluchting. Het is iets waarvan mijn intuïtie aangeeft dat ik dat niet kwijt moet raken.’

Hij keek haar aan. Zijn hand rustte op haar heup, vanzelf.

‘Het zit in mijn huid, mijn haren, mijn geest,’ vervolgde ze. ‘alsof mijn mijn hele wezen het al wist, nog vóór mijn hoofd het begreep. Dat het van ver komt, maar door jou heen bij mij is aangekomen.’

Hij boog zich naar haar toe, zijn voorhoofd tegen het hare. ‘Wat zeg je hiermee, lieveling?’

‘Dat het al lang geleden besloten was,’ fluisterde ze. ‘dat wij hier de liefde met elkaar bedrijven. Om de cirkel weer rond te maken, hier, op deze plek, waar onze voorouders voor het eerst de verbinding hebben gemaakt. En wij moeten dat afmaken. Alleen dan zijn we vrij van de last van het verleden.’

Hij sloot zijn ogen, liet haar woorden op zich inwerken.

‘Ja,’ zei hij. ‘Dit klopt, dit voelt zoals het moet zijn.’

Ze liepen verder, stiller dan voorheen, tot ze bij een beschut stuk grond kwamen — half verborgen achter een lage haag, aan de rand van het heiligdom. Het gras was zacht, de aarde vochtig, de lucht stil. Er was geen haast. Alles in de omgeving leek hun beweging te volgen.

Hij legde zijn jas neer. Zij liet zich zakken op haar knieën, haar handen aan zijn riem. Ze keek hem aan terwijl ze zijn broek opende, langzaam, alsof ze hem van zijn laatste bescherming ontdeed. Zijn erectie bevrijdde zich uit het textiel, zwaar en levend in haar handen. Ze sloot haar vingers eromheen, traag, ritmisch, en likte zijn eikel als om zijn hele lichaam te herinneren aan wat ze hem zojuist had gezegd.

Hij ademde diep, zijn handen in haar haar, zijn heupen tegen haar hand. Maar ze hield het kort. Ze stond op, trok haar blouse uit, haar borsten vol in het koele licht. Ze ging liggen in het gras, haar rokje opgeschoven, haar slip omlaag en uitgetrokken. Toen opende ze haar benen voor hem.

Haar kutje was al nat, de huid donkerder van kleur, haar schaamhaar vochtig van opwinding. Hij boog zich over haar heen, kuste haar mond, haar tepels, haar onderbuik. Toen liet hij zijn tong tussen haar schaamlippen glijden — langzaam, zacht, cirkelend. Ze kreunde. Haar hand zocht zijn haar, trok hem dichter. Haar heupen bewogen mee met elke lik, elke zuiging. Haar clitoris zwol op tussen zijn lippen, en toen hij haar naam fluisterde tegen haar huid, schokte haar bekken in een golf van warmte.

‘Nu,’ zei ze rauw, hijgend. ‘Kom in me.’

Hij ging boven haar liggen. Zijn eikel gleed tegen haar opening aan, zo vochtig en open dat hij moeiteloos naar binnen schoof. Ze greep hem bij zijn heupen, trok hem diep in zich. Zijn penis vulde haar volledig, de wanden van haar vagina strak en levend rond hem.

Ze bewoog onder hem, eerst traag, dan onstuimiger. Zijn stoten werden dieper, zwaarder, haar kreten hechter, intenser. Hij duwde haar knieën verder uiteen, tot haar dijen wijd open lagen, haar schaamlippen gespreid. Ze liet het toe, opende zich volledig. Zijn pik gleed diep en zwaar in haar, telkens opnieuw, telkens een beetje verder.

Haar lichaam kwam in opstand van genot. Ze kronkelde onder hem, vocht niet tegen de kracht die door haar heen trok, maar gaf zich eraan over. Toen ze klaarkwam, voelde ze hoe haar spieren hem omvatten, hoe haar lichaam hem als het ware uitperste, golf na golf. Ze schreeuwde zijn naam zonder schaamte, haar nagels in zijn schouderbladen.

Hij hield het nog een paar stoten vol, toen vulde hij haar met een diepe, rauwe zucht. Zijn zaad kwam warm en zwaar in haar vrij, zijn hele lichaam trillend door de ontlading. En op dat moment scheen er een warme bundel zonneschijn op hen neer.

Daarna lagen ze stil. Er daalde een enorm gevoel van sereniteit om hen neer, immers er was een belofte ingelost. Een belofte gemaakt twee eeuwen geleden, dat beide lijnen weer samen gebracht zouden worden.

Zijn voorhoofd tegen het hare, zijn hand op haar borst, haar benen nog om hem heen geslagen. Geen van beiden sprak. De lucht om hen heen was veranderd, als na een storm. Alsof iets ouds eindelijk was doorbroken.

Toen ze weer bij zinnen waren gekomen, kleedden ze zich weer snel aan. Zijn jas zat onder de grassprietjes, haar haren in de war. Ze zeiden er niets over. Hand in hand liepen ze terug naar het pad.

Bij het muurtje waar ze eerder hadden stilgestaan, bleef Siobhan even staan. Ze keek niet om naar het heiligdom, maar naar hem.

‘Wat nu?’ vroeg ze.

Hij haalde diep adem, keek opzij.

‘We rijden terug,’ zei hij. ‘En dan kijken we hoe we dit samen vormgeven, hoe we samen door kunnen.’

Ze knikte. Even leek ze iets te willen zeggen, maar ze slikte het in.

‘Denk je dat we het kunnen uitleggen?’ vroeg ze uiteindelijk. ‘Aan mijn familie. Aan de jouwe.’

‘Nee,’ zei hij. ‘Maar dat hoeft ook niet meteen. Eerst wij. De rest komt later wel.’

Ze zweeg, maar haar hand bleef stevig in de zijne. Toen ze bij de auto kwamen, legde hij zijn hand op de deur, draaide zich naar haar toe.

‘Wil je bij me blijven?’ vroeg hij. ‘Totdat we oud zijn geworden?’

Ze antwoordde niet met woorden, maar met een traan die over haar wang naar beneden parelde en een glimlach van geluk. Eentje die hij zou onthouden.

Hij opende haar portier. Ze stapte in. Hij liep om, nam plaats achter het stuur.

Toen ze de weg weer opreden, lag Ballyvourney stil achter hen.

Voor hen: de wereld lag open, de belofte van trouw werd uitgesproken, en een jaar later werd hun zoon gedoopt in Ballyvourney. Zijn naam was Eamon.

-o-o-o-o-o-


Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...