Door: Mucike
Datum: 08-07-2025 | Cijfer: 9.7 | Gelezen: 1114
Lengte: Lang | Leestijd: 26 minuten | Lezers Online: 5
Lengte: Lang | Leestijd: 26 minuten | Lezers Online: 5
Vervolg op: Interne Zaken - 1: Onbekend Terrein
Zonder Context
De kamer was nog steeds stil. Het geluid van de airco was nauwelijks hoorbaar, de regen buiten ingetogener dan voorheen. Marck lag op zijn zij, zijn hoofd half op zijn hand gesteund, zijn andere arm losjes over haar middel. Sophie lag op haar rug, een arm boven haar hoofd, haar haar losgevallen over het kussen. Haar ogen waren gesloten, maar haar gezicht had niets van slaap. Haar lippen bewogen af en toe, alsof ze iets proefde of zich iets herinnerde.
Hij bewoog zich niet. Hij bekeek haar lichaam, nu in rust, zonder spanning, zonder aanspraak. Haar huid had een lichte glans, haar buik trok af en toe iets samen als haar ademhaling verschoof. Haar borsten bewogen mee, klein en stevig, met tepels die nog iets donkerder leken in het schemerlicht. De lijn van haar heup was scherp waar ze lag, haar dij iets opgetrokken. Zijn hand volgde haar silhouet tot net onder haar navel, maar bleef daar liggen.
Hij voelde geen onrust. Geen drang om iets te zeggen of te doen. Alleen de rust van haar nabijheid, alsof alles even mocht blijven zoals het was. Ze opende haar ogen en draaide haar hoofd iets naar hem toe.
‘Je kijkt alsof je iets probeert uit te vogelen ,’ zei ze.
Hij haalde licht zijn schouders op. ‘Misschien.’
‘En?’
‘Ik ben er nog niet uit.’
‘Dat klinkt als een zeldzaam soort eerlijkheid.’
Ze draaide zich langzaam op haar zij, naar hem toe. Haar arm gleed over zijn borst, haar hand rustte vlak boven zijn hart. Ze keek hem aan, van dichtbij. Niet scherp, niet onderzoekend. Alleen nabij.
‘Ben je vaak in Brussel?’ vroeg ze.
‘Een paar keer per jaar.’
‘Altijd in dit hotel?’
‘Bijna altijd.’
‘Alleen?’
‘Ja.’
Ze zei niets. Haar vingers gleden over zijn borst, traag, zonder patroon. Hij voelde haar huid tegen de zijne, haar dij tegen zijn bovenbeen, haar ademhaling gelijk met de zijne. Ze lagen zo een tijd, zonder beweging, zonder haast.
Toen bracht ze haar gezicht dichter bij het zijne en kuste hem. Haar lippen waren warm, haar adem zuiver. De kus was langzaam, aftastend, maar niet terughoudend. Haar tong zocht de zijne, zacht, met een ritme dat zich vanzelf opbouwde. Hij beantwoordde haar zonder aarzeling. Zijn hand gleed naar haar rug, trok haar dichter naar zich toe.
Ze legde haar been over zijn heup, haar bekken tegen zijn onderbuik. Haar huid was vochtig, warm. Hij voelde zijn erectie zich opnieuw opbouwen, zonder geweld, zonder forceren. Ze drukte zich tegen hem aan, haar hand nu op zijn achterhoofd, haar mond langs zijn kaaklijn, zijn hals, zijn sleutelbeen.
Toen liet ze zich op haar rug rollen en trok hem boven op zich. Haar benen spreidden zich, haar knieën omhoog. Hij gleed over haar heen, ondersteunde zichzelf op zijn onderarmen, keek haar aan. Ze had haar ogen open, haar mond licht geopend. Geen woorden.
Hij kuste haar opnieuw, zijn heupen tegen de hare, zijn erectie glijdend langs haar schaamlippen. Ze was nat. Haar lichaam reageerde direct. Ze tilde haar bekken iets op, kantelde, liet hem binnendringen. Geen schok, geen kreun. Alleen een langgerekte zucht en haar handen op zijn rug.
Ze lagen weer verbonden, huid tegen huid, hun ademhaling kalm en gelijkmatig. Hij bewoog zich langzaam in haar, zijn gezicht dicht bij het hare, zijn ogen op haar gericht.
Zij sloot haar ogen, liet haar mond los van de zijne en ademde diep uit. Haar lichaam volgde zijn ritme, haar heupen duwden hem tegemoet, haar benen spanden zich rond zijn middel.
Hij voelde hoe haar binnenste hem omklemde, niet krampachtig, maar ritmisch, als een echo van hun gedeelde beweging. Zijn mond vond haar hals opnieuw, haar oor, haar kaaklijn. Zij gleed met haar vingers langs zijn ruggengraat, trok hem dichter, drukte haar borst tegen zijn borst.
Toen hij zijn ritme versnelde, op haar ademhaling afgestemd, voelde hij haar bekken steviger bewegen, haar dijen zich sluiten om zijn lichaam. Ze ademde nu hoorbaar in zijn oor, korte stoten, zonder stem. Hij hield het tempo aan, traag maar diep, en voelde hoe haar climax zich aankondigde in de spanning van haar spieren, in het verkrampen van haar vingers, in de manier waarop ze haar hoofd naar achteren duwde.
Ze kwam met een siddering, haar lichaam strak gespannen, haar adem versnelde tot een reeks zachte kreunen. Haar vingers klemden zich om zijn armen. Hij volgde kort daarna, duwde zich diep in haar, zijn gezicht tegen haar hals, zijn handen onder haar schouderbladen. Hij ademde zwaar, kreunde schor toen hij kwam, en hield haar vast tot de spanning uit zijn lichaam wegebde.
Daarna lagen ze stil. Zijn hoofd op haar borst, haar hand op zijn rug. Haar ademhaling vertraagde weer, haar huid langzaam afkoelend. Buiten klonk nog steeds de regen, maar die leek ver weg.
Ze lagen een tijd zwijgend naast elkaar. De kamer was warm, maar het laken lag over hun onderlichamen, een vage grens tussen huid en omgeving. De tijd leek zich op te heffen; er klonk geen tikken, geen verkeer, geen stemgeluid van buiten. Alleen het zachte zoemen van de airco en het ritme van hun ademhaling.
Marck lag op zijn rug, een hand onder zijn hoofd, de andere losjes op zijn buik. Sophie lag op haar zij, haar hoofd op zijn schouder, haar haar los over zijn borst. Haar hand rustte op zijn buik, haar vingers licht gekruld, als in een onbewuste greep.
Hij had geen behoefte aan praten. Geen vragen, geen bevestigingen. Wat er tussen hen was gebeurd, stond voor zich. Er was geen haast, geen evaluatie, geen behoefte aan betekenis. Alleen de naloop van aanrakingen, van huid die nog steeds natrilde van gedeeld ritme.
Ze bewoog haar hand over zijn buik, cirkelde traag met haar duim over de rand van zijn ribbenkast. Haar benen lagen tegen de zijne. Ze lag stil, maar hij voelde dat ze niet sliep.
‘Je bent stil,’ fluisterde ze.
Hij gleed met zijn hand over haar rug en zei bijna fluisterend: ‘ik ben nog aan het nagenieten.’
Ze liet haar voorhoofd tegen zijn borst rusten en zei bevestigend: ‘Anders ik wel, dat was lang geleden.’
Hij glimlachte flauwtjes. Ze had gelijk. Het was ook voor hem lang geleden dat hij zo genoten had. Hij dacht aan haar huid, haar adem, hoe haar lichaam zijn bewegingen had gevolgd zonder te forceren, hoe haar ogen open waren gebleven tot het allerlaatst.
‘Ben je iemand die snel spijt krijgt?’ vroeg ze.
Hij keek naar het plafond. ‘Niet snel. Maar als ik het krijg, duurt het lang.’
‘Dat is herkenbaar.’
Ze legde haar hoofd anders, haar wang tegen zijn borst. ‘Ik krijg niet snel spijt van wat ik wil.’
Haar woorden klonken zonder nadruk, maar ze bleven hangen. Hij vroeg zich af of dit een poging was om iets duidelijk te maken, of juist om alles open te laten.
‘We weten niets van elkaar,’ zei hij.
‘Klopt.’
‘Vind je dat prettig?’
‘Niet per se. Maar het maakt veel mogelijk.’
Ze keken elkaar niet aan, maar hun stemmen bleven laag, gelijkmatig. Er zat geen ongemak in de toon, maar ook geen vrijblijvendheid.
‘En jij?’ vroeg ze na een korte stilte. ‘Zou je het anders willen?’
Hij aarzelde. ‘Dat hangt af van wat er gebeurt nadat jij straks naar je kamer gaat.’
‘Dat kan van alles zijn. Of niets.’
‘Precies.’
Ze zuchtte, niet diep, maar lang. Alsof ze haar adem door het hele lichaam liet gaan. Haar hand gleed naar zijn heup, trok het laken iets opzij, voelde zijn huid daaronder.
Hij voelde haar ademhaling langzaam terugkeren naar een kalm ritme. Haar huid was nog warm tegen de zijne, hun benen licht verstrengeld. Ze zei niets, en dat hoefde ook niet. Alles was even precies goed zoals het was.
Ze lagen weer stil. Buiten was het opgeklaard; de regen tikte niet langer tegen het raam, het verkeer buiten kwam langzaam op gang. Het ochtendlicht zou over een paar uur verschijnen, maar daarbinnen was alles nog in de nacht.
Toen draaide ze zich langzaam op haar rug. Hij voelde de beweging zonder haar aan te raken. Ze strekte haar benen, vouwde haar handen onder haar hoofd en staarde naar het plafond.
Ik ga zo terug naar mijn kamer,’ zei ze zacht.
Hij knikte. ‘Dat dacht ik al.’
‘Niet omdat ik weg wil.’
‘Ik weet het.’
Ze aarzelde even. ‘Maar het is goed zo, denk ik. Voor nu.’
‘Omdat het anders te dichtbij komt?’
Ze keek hem aan, een flauwe glimlach. ‘Misschien wel. Of juist omdat het dat al was.’
Hij begreep wat ze bedoelde. Te veel nabijheid, te snel, te ongecontroleerd. Geen context, geen kaders. Alleen instinct en aanraking, en dat kon gevaarlijk zijn. Niet per se omdat het fout was, maar omdat het zich niet meer liet terugdraaien.
Ze richtte zich op, trok het laken iets over haar borst en keek hem aan. Haar haar viel los over haar schouders, haar gezicht was nog ontspannen, maar haar ogen waren scherp. Niet koud. Niet streng. Alleen bewust.
‘Ik reken nergens op,’ zei ze terwijl ze hem zijdelings aankeek.
‘Dan kun je ook niet teleurgesteld worden, bedoel je.’
‘Of juist wel, als je toch iets voelt.’
Hij keek haar strak aan en zei: ‘maar dat is iets anders dan ergens op rekenen.’
Ze stond op, liep naar het voeteneinde en pakte haar slipje van de stoel. Haar bewegingen waren traag, precies. Ze draaide zich van hem af terwijl ze zich aankleedde, één voor één, geen overhaasting, geen vertoon. Hij bleef liggen, zijn ogen op haar rug, haar schouders, de lijn van haar nek.
Toen ze haar beha sloot en haar blouse aantrok, draaide ze zich om.
‘Ik ga mijn spullen pakken.’
‘Ik weet het.’
‘Niet omdat ik weg wil.’
‘Dat zei je al.’
Ze knikte. Kort. Zakelijk bijna. Toen liep ze naar de badkamer en sloot de deur zacht achter zich.
Hij hoorde het geruis van stromend water in de badkamer, het doffe klikken van de kraan, het geluid van een handdoek die werd opgevouwen. Geen gedrentel, geen getreuzel. Alles wat zij deed had ritme, doel. Hij keek naar het plafond, voelde de afdruk van haar lichaam nog in het matras naast hem, de geur van haar huid in het laken, het lichte gewicht van haar aanwezigheid in de kamer.
Hij stond op, liep naar het raam, tilde de gordijnen een stukje op en keek naar buiten. De regen was opgehouden. Het plein glom nog na in het straatlicht. Hier en daar reed een taxi voorbij, een fietser stak over in een lange regenjas. Hij voelde de kilte van het glas tegen zijn borst.
Toen hij zich omdraaide, stond ze daar weer. Haar haar opnieuw in een knot, haar blouse gesloten, haar rok gladgestreken. Ze was weer de vrouw die hij eerder die avond aan de bar had gezien. Alleen haar gezicht was iets zachter, haar blik iets trager.
Ze liep naar de stoel, pakte haar jasje en tas, controleerde achteloos of ze niets vergeten was. Haar hand gleed over het nachtkastje, haar blik langs het bureau. Marck leunde tegen de vensterbank, naakt, zijn armen losjes over elkaar. Hij zei niets.
‘Dank je,’ zei ze.
Hij knikte.
‘Voor je tijd. En je aandacht.’
‘Dat was wederzijds.’
Ze glimlachte, klein. Geen verleiding, geen sentiment. Alleen erkenning. Toen liep ze naar de deur, haar hakken zacht op het tapijt. Halverwege de kamer draaide ze zich om.
‘Dus,’ zei ze. ‘Jij denkt dat ik van de concurrent ben.’
Hij keek haar aan. Verbaasd, niet geschrokken.
‘Dat dacht ik, ja.’
‘Waarom?’
‘Het paste. Jouw stijl. Je taalgebruik. Je manier van kijken.’
‘En als ik dat nou expres heb gedaan?’
‘Dan was ik nog steeds meegegaan.’
Ze keek hem even zwijgend aan. Haar hand rustte op de deurklink. Toen liet ze die los, liep terug de kamer in, en boog zich naar de stoel. Uit de binnenzak van haar jasje viel iets, een badge in een kunststof hoesje.
Hij zag het vallen, hoorde het nauwelijks. Maar het beeld was duidelijk: het logo. Wit op blauw, onderaan het motto van het concern in drie talen. En daaronder haar naam: Sophie van Elst – HR Business Partner – Internal Talent Development.
Hij bleef staan, zijn armen nog steeds over elkaar, zijn lichaamsspanning veranderd. Ze bukte zich langzaam, pakte de badge op, keek er even naar alsof ze hem zelf opnieuw moest lezen, en hield hem toen omhoog.
‘Toch iets minder toevallig dan je dacht,’ zei ze.
Hij zei niets. Alles in zijn hoofd verschoof, herpositioneerde zich. Hij dacht aan wat hij had gezegd. Wat hij had verzwegen. Wat zij nu wist. Wat zij misschien al veel langer wist.
Ze liep terug naar de deur. Ze keek hem nog één keer aan. Niet koel, niet warm. Alleen met een zekere rust. ‘Nu weet ik genoeg,’ zei ze. En na een korte stilte: ‘Jij ook, denk ik.’
‘Tot ziens, Marck,’ zei ze.
Hij knikte langzaam.
‘Tot ziens.’
Toen de deur achter haar in het slot viel, bleef het stil. De klik had nauwelijks geluid gemaakt, maar Marck hoorde hem toch. Niet als een afsluiting, eerder als het moment waarop de stilte in de kamer veranderde van gedeeld naar leeg. Hij stond nog steeds bij het raam, zijn armen gekruist, zijn lichaam naakt. Het laken op het bed was verfrommeld, het dekbed lag half op de grond.
Hij draaide zich langzaam om, liep terug naar het bed en ging zitten. Zijn hand gleed over het laken, over de plek waar zij net nog had gelegen. Warmte was er niet meer, maar zijn huid herinnerde zich precies hoe ze daar had gelegen, haar rug licht gekromd, haar haren als een donkere waas over het kussen, haar knie half opgetrokken tegen zijn dij.
Hij sloot zijn ogen. Even maar. Zijn ademhaling was vlak, zijn hartslag traag. Maar in zijn hoofd begon iets te verschuiven. Geen paniek. Geen afschuw. Alleen het besef dat hij zich misschien had laten leiden, door het moment, door haar houding, door een aanname die nu ineens een verkeerde interpretatie bleek te zijn.
Hij ging liggen, op zijn rug, zijn armen naast zich. De kamer was warm, maar hij kreeg het koud. Zijn hoofd voelde zwaar, zijn spieren loom. Hij wilde niets denken. Alleen liggen, voelen, zijn.
Maar de zinnen kwamen vanzelf. Flarden van hun gesprek. Blikken. Lichamelijke details. De manier waarop zij haar glas had vastgehouden. De eerste zin die ze uitsprak. De manier waarop ze zich had voorgesteld, alleen met haar voornaam, geen badge, geen vraag terug.
Hij vroeg zich af: was zij toen al begonnen? Had ze iets van hem gewild dat hij niet had gezien? Of was hij zelf degene geweest die de draad oppikte, de leiding nam, het contact verdiepte zonder te begrijpen dat het misschien was uitgelokt?
Hij wist het niet. En dat was het ergste.
Hij stond op, trok zijn boxershort en overhemd aan, liep naar de badkamer. Zijn gezicht in de spiegel zag er niet anders uit dan een uur geleden. Alleen iets bleker. Iets onvaster. Hij boog zich voorover, liet koud water over zijn polsen stromen. Zijn huid rilde kort. Daarna droogde hij zich af en leunde met zijn handen op de wasbak.
Wat wist zij van hem? Had ze zijn naam al gekend? Had ze geweten wie hij was op het moment dat hij haar aansprak? Of pas later, in de lift, op de gang, in zijn kamer?
En wat betekende haar blik, toen ze zei: “Nu weet ik genoeg. Jij ook, denk ik.” Was het een constatering? Een waarschuwing? Een test?
Hij schudde zijn hoofd, liep terug naar het bed en ging op de rand zitten. Zijn telefoon lag op het nachtkastje. Hij pakte hem op, maar deed het scherm niet aan. Geen berichten, geen meldingen. Hij wilde niets zien. Alleen stilte. Alleen even terug.
Maar terug ging het niet.
Hij stond weer op, liep naar het bureau en pakte zijn colbert van de stoel. Hij haalde de keycard uit de binnenzak, controleerde of zijn badge er nog in zat. Alles lag op zijn plek. Zijn tas was nog dicht, zijn laptop nog ongeopend. Alles in deze kamer was tijdelijk, ontdaan van context, net als het contact van die avond. Of misschien had hij dat alleen gedàcht.
Hij ging weer zitten en sloot zijn ogen. Hij probeerde zich hun ontmoeting opnieuw na te spelen. Het begin. De ruimte. De geluiden. De geur van linnen, van wijn, van huid. De borrel had zich in de breedte uitgespreid, mensen in groepjes, tafels met amuses, obers die glazen wegbrachten. En zij. Sophie. Aan de rand van het beeld.
Hoe had ze daar gestaan? Alleen, rustig, met een glas in de hand. Geen badge zichtbaar. Geen telefoon. Haar houding had vertrouwen uitgestraald, maar ook neutraliteit.
Niets in haar gedrag had afstand gesuggereerd, maar ook niets was uitnodigend geweest. Ze was daar geweest alsof ze recht had op die plek. Geen gast, geen figurant. Alleen maar aanwezig.
Wat had hij precies gezegd? “Nederlands?”
En zij had geantwoord, laconiek, luchtig: “Ja. Maar ik praat ook Frans, als dat moet.”
Die zin kwam nu anders binnen. Als een test. Of als een manier om hem te laten kiezen. Was het toeval dat ze hem geen wedervraag had gesteld? Of had ze hem willen laten praten, om hem uit zijn tent te lokken?
Hij herinnerde zich haar blik toen hij over zijn functie sprak, niet nieuwsgierig, niet verrast. Alleen bevestigend. Ze had hem ruimte gegeven, en hij had die benut. Maar misschien had ze toen al geweten wie hij was. Misschien had ze gewacht op iets wat hij zou prijsgeven.
Zijn eigen woorden klonken nu te los, te soepel. “Een paar landen onder mijn hoede.” “Ik werk in dezelfde sector als jij.” Hij had gedacht dat hij daarmee afstand hield. Maar misschien had zij dat juist nodig gehad om hem te laten geloven dat hij de touwtjes in handen had.
Haar reacties waren kort geweest, to the point. Geen anekdotes, geen gedeelde biografie. Alleen kleine reflecties, geformuleerd met het soort kalmte dat je alleen bereikt als je weet wat je doet. Hij vroeg zich af of hij zelf ook zo had geklonken. Of hij alleen maar reageerde. Of eigenlijk net zo berekenend had gehandeld, zij het zonder plan.
En toen de zin. “Wil je mee naar boven?” Nee, het was subtieler geweest. “Heb je een kamer hier?” gevolgd door “Ik ook.” Geen uitnodiging, maar ook geen spel. Gewoon een voorstel in de vorm van een constatering. En hij had niets gevraagd. Niet waarom. Niet wie. Hij was gewoon meegegaan, omdat het voelde alsof het klopte. Alsof hun lijven dat al lang besloten hadden.
Nu begon hij zich af te vragen of het misschien precies zo bedoeld was. Door haar. Of door hen allebei, maar met verschillende informatie.
En dat zinnetje, bijna op het laatst. “Je dacht dat ik van de concurrent ben.”
Had ze hem dat gevraagd uit speelsheid? Of als controle? Was het een zet geweest die hem op afstand moest houden, of juist een check: of hij werkelijk niet doorhad wie zij was?
Hij wist het niet. Maar wat hij wel wist, was dat hij de hele avond had gedacht dat hij haar uit haar evenwicht bracht, met zijn onverwachte aanwezigheid, zijn houding, zijn woorden. Nu moest hij voor het eerst serieus overwegen of het niet precies andersom was geweest. Dat zíj degene was geweest die bij hém iets los had gemaakt wat hij niet had voorzien.
Het was nog vroeg toen hij wakker werd. De kamer was licht, maar niet fel; het ochtendzonlicht scheen gefilterd door de zware gordijnen. Er hing een stilte die geen rust bood, eerder een pauze in de beweging van de dag. Marck lag op zijn zij, zijn hoofd tegen het koele kussen, zijn lichaam warm onder het dekbed. Zijn huid voelde nog traag, zijn ademhaling diep. Maar zijn hoofd was helder.
Hij bleef nog een paar minuten liggen, staarde naar de rand van het plafond en probeerde zijn gedachten niet te benoemen. Dat lukte niet. De herinneringen kwamen terug, zonder stem, zonder volgorde: haar stem, haar blik, de aanrakingen, het bed, het badgehoesje. De manier waarop zij de kamer verliet, zonder haast, zonder belofte. Alleen die zin: “Nu weet ik genoeg. Jij ook, denk ik.”
Hij stond op, stapte onder de douche. Het water was heet, de straal hard. Hij liet het over zijn schouders en rug lopen, draaide zich traag rond. Er viel niets af te wassen, geen schuld, geen schaamte, geen spijt. Maar er was iets blijven hangen dat zich niet eenvoudig liet wegspoelen.
Terug in de kamer droogde hij zich af, trok schone kleren aan. Wit overhemd, donkergrijs colbert, zwarte broek. Zijn handelingen waren automatisch, maar niet gedachteloos. Zijn lichaam volgde zijn ritme, zijn hoofd bewoog in andere lijnen.
Zijn telefoon lag op het bureau. Geen gemiste oproepen. Twee nieuwe mails. Eén van de interne communicatiedienst over gewijzigde contactprotocollen. Eén van een collega in Wenen over een aankomende projectbespreking. Niets ongewoons. Geen bericht van haar.
Hij dacht er niet over na om haar te appen. Hij had geen nummer. Geen contactgegevens. Niets om op terug te grijpen behalve haar naam. En haar functie. En de wetenschap dat zij hem had gezien, had herkend, en had gewacht. Tot hij zichzelf had laten zien.
Hij pakte zijn tas in, controleerde zijn kamer. Niets vergeten. Hij keek nog één keer naar het bed, het laken dat weer glad was getrokken, het kussen dat geen afdruk meer droeg. Alles was terug in de oude vorm. Alleen hijzelf niet.
Toen hij naar de lift liep, keek hij nog één keer op de gang in de richting van kamer 428, haar kamer, waarschijnlijk. Maar er was niets dat hem daarheen trok. Geen geluid. Geen aanwijzing. Alleen het besef dat de nacht voorbij was, maar niet afgesloten.
In de lift stond hij alleen. Zijn tas in de hand, zijn rug recht, zijn gezicht gesloten. De spiegel aan de wand toonde een man die niets aan het toeval overliet, strak gekleed, verzorgd, beheerst. Maar in de reflectie zag hij ook iets anders. Iets waar hij geen woorden voor had. Misschien was het niets. Misschien was het iets dat pas later zou blijken.
De deuren gingen open op de begane grond. De lobby was vrijwel leeg, op een receptioniste na die iets noteerde in een groot boek. De geur van koffie en schoonmaakmiddel mengde zich met het geluid van een openklappende laptop. Marck liep langs de receptie, knikte kort naar het meisje dat niet opkeek, en draaide zich in de richting van de ontbijtzaal.
Hij aarzelde. Een seconde. Misschien minder. Maar hij merkte het. Een terugtrekking in zijn pas. Een lichte twijfel over wat hij daarbinnen zou aantreffen. Collega’s. Bekenden. Misschien haar. Misschien haar niet. Wat zou erger zijn?
Hij liep verder. Zijn stappen klonken gedempt op de marmeren vloer. Aan de ontbijttafels zaten verspreid mensen uit het seminar. Sommigen alleen, anderen in gesprek. Niemand keek op. Geen hoofd draaide zich zijn kant op. Maar hij voelde zich zichtbaar. Niet aangekeken, maar zichtbaar. Alsof iets aan hem te zien was wat hij zelf nog niet helemaal doorhad.
Hij ging aan een tafeltje bij het raam zitten, ver van de anderen. Hij bestelde koffie, nam een yoghurt en een sneetje brood. Zijn eetlust was vlak. Zijn smaak was dof. Hij at, maar proefde niet. Hij dronk, maar werd niet wakker.
In zijn hoofd ging hij opnieuw langs wat er gebeurd was. Niet in beelden. Niet in details. Alleen in gevolgen. Had hij grenzen overschreden? Had hij te weinig gevraagd? Had hij iets gedaan wat hem verweten kon worden? Of juist iets nagelaten?
Ze had niet geprotesteerd. Niet geaarzeld. Alles was wederzijds geweest. Maar nu, met haar badge en haar functie in gedachten, voelde het niet meer als gelijke grond. HR Business Partner. Internal Talent Development. Ze wist wie hij was. En hij wist nu dat zij het wist. En dat betekende dat hij geen controle had gehad, niet echt.
En dat bracht hem aan het twijfelen. Niet over haar intenties. Die kon hij niet kennen. Maar over de zijne. Was hij eerlijk geweest? Had hij gehandeld als gelijke? Of had hij zichzelf dat alleen wijsgemaakt?
Hij dronk zijn koffie op, keek even rond en stond toen op. Er was niets misgegaan. Er was niets fout. En toch voelde hij zich minder zeker dan de avond ervoor.
Hij bewoog zich niet. Hij bekeek haar lichaam, nu in rust, zonder spanning, zonder aanspraak. Haar huid had een lichte glans, haar buik trok af en toe iets samen als haar ademhaling verschoof. Haar borsten bewogen mee, klein en stevig, met tepels die nog iets donkerder leken in het schemerlicht. De lijn van haar heup was scherp waar ze lag, haar dij iets opgetrokken. Zijn hand volgde haar silhouet tot net onder haar navel, maar bleef daar liggen.
Hij voelde geen onrust. Geen drang om iets te zeggen of te doen. Alleen de rust van haar nabijheid, alsof alles even mocht blijven zoals het was. Ze opende haar ogen en draaide haar hoofd iets naar hem toe.
‘Je kijkt alsof je iets probeert uit te vogelen ,’ zei ze.
Hij haalde licht zijn schouders op. ‘Misschien.’
‘En?’
‘Ik ben er nog niet uit.’
‘Dat klinkt als een zeldzaam soort eerlijkheid.’
Ze draaide zich langzaam op haar zij, naar hem toe. Haar arm gleed over zijn borst, haar hand rustte vlak boven zijn hart. Ze keek hem aan, van dichtbij. Niet scherp, niet onderzoekend. Alleen nabij.
‘Ben je vaak in Brussel?’ vroeg ze.
‘Een paar keer per jaar.’
‘Altijd in dit hotel?’
‘Bijna altijd.’
‘Alleen?’
‘Ja.’
Ze zei niets. Haar vingers gleden over zijn borst, traag, zonder patroon. Hij voelde haar huid tegen de zijne, haar dij tegen zijn bovenbeen, haar ademhaling gelijk met de zijne. Ze lagen zo een tijd, zonder beweging, zonder haast.
Toen bracht ze haar gezicht dichter bij het zijne en kuste hem. Haar lippen waren warm, haar adem zuiver. De kus was langzaam, aftastend, maar niet terughoudend. Haar tong zocht de zijne, zacht, met een ritme dat zich vanzelf opbouwde. Hij beantwoordde haar zonder aarzeling. Zijn hand gleed naar haar rug, trok haar dichter naar zich toe.
Ze legde haar been over zijn heup, haar bekken tegen zijn onderbuik. Haar huid was vochtig, warm. Hij voelde zijn erectie zich opnieuw opbouwen, zonder geweld, zonder forceren. Ze drukte zich tegen hem aan, haar hand nu op zijn achterhoofd, haar mond langs zijn kaaklijn, zijn hals, zijn sleutelbeen.
Toen liet ze zich op haar rug rollen en trok hem boven op zich. Haar benen spreidden zich, haar knieën omhoog. Hij gleed over haar heen, ondersteunde zichzelf op zijn onderarmen, keek haar aan. Ze had haar ogen open, haar mond licht geopend. Geen woorden.
Hij kuste haar opnieuw, zijn heupen tegen de hare, zijn erectie glijdend langs haar schaamlippen. Ze was nat. Haar lichaam reageerde direct. Ze tilde haar bekken iets op, kantelde, liet hem binnendringen. Geen schok, geen kreun. Alleen een langgerekte zucht en haar handen op zijn rug.
Ze lagen weer verbonden, huid tegen huid, hun ademhaling kalm en gelijkmatig. Hij bewoog zich langzaam in haar, zijn gezicht dicht bij het hare, zijn ogen op haar gericht.
Zij sloot haar ogen, liet haar mond los van de zijne en ademde diep uit. Haar lichaam volgde zijn ritme, haar heupen duwden hem tegemoet, haar benen spanden zich rond zijn middel.
Hij voelde hoe haar binnenste hem omklemde, niet krampachtig, maar ritmisch, als een echo van hun gedeelde beweging. Zijn mond vond haar hals opnieuw, haar oor, haar kaaklijn. Zij gleed met haar vingers langs zijn ruggengraat, trok hem dichter, drukte haar borst tegen zijn borst.
Toen hij zijn ritme versnelde, op haar ademhaling afgestemd, voelde hij haar bekken steviger bewegen, haar dijen zich sluiten om zijn lichaam. Ze ademde nu hoorbaar in zijn oor, korte stoten, zonder stem. Hij hield het tempo aan, traag maar diep, en voelde hoe haar climax zich aankondigde in de spanning van haar spieren, in het verkrampen van haar vingers, in de manier waarop ze haar hoofd naar achteren duwde.
Ze kwam met een siddering, haar lichaam strak gespannen, haar adem versnelde tot een reeks zachte kreunen. Haar vingers klemden zich om zijn armen. Hij volgde kort daarna, duwde zich diep in haar, zijn gezicht tegen haar hals, zijn handen onder haar schouderbladen. Hij ademde zwaar, kreunde schor toen hij kwam, en hield haar vast tot de spanning uit zijn lichaam wegebde.
Daarna lagen ze stil. Zijn hoofd op haar borst, haar hand op zijn rug. Haar ademhaling vertraagde weer, haar huid langzaam afkoelend. Buiten klonk nog steeds de regen, maar die leek ver weg.
Ze lagen een tijd zwijgend naast elkaar. De kamer was warm, maar het laken lag over hun onderlichamen, een vage grens tussen huid en omgeving. De tijd leek zich op te heffen; er klonk geen tikken, geen verkeer, geen stemgeluid van buiten. Alleen het zachte zoemen van de airco en het ritme van hun ademhaling.
Marck lag op zijn rug, een hand onder zijn hoofd, de andere losjes op zijn buik. Sophie lag op haar zij, haar hoofd op zijn schouder, haar haar los over zijn borst. Haar hand rustte op zijn buik, haar vingers licht gekruld, als in een onbewuste greep.
Hij had geen behoefte aan praten. Geen vragen, geen bevestigingen. Wat er tussen hen was gebeurd, stond voor zich. Er was geen haast, geen evaluatie, geen behoefte aan betekenis. Alleen de naloop van aanrakingen, van huid die nog steeds natrilde van gedeeld ritme.
Ze bewoog haar hand over zijn buik, cirkelde traag met haar duim over de rand van zijn ribbenkast. Haar benen lagen tegen de zijne. Ze lag stil, maar hij voelde dat ze niet sliep.
‘Je bent stil,’ fluisterde ze.
Hij gleed met zijn hand over haar rug en zei bijna fluisterend: ‘ik ben nog aan het nagenieten.’
Ze liet haar voorhoofd tegen zijn borst rusten en zei bevestigend: ‘Anders ik wel, dat was lang geleden.’
Hij glimlachte flauwtjes. Ze had gelijk. Het was ook voor hem lang geleden dat hij zo genoten had. Hij dacht aan haar huid, haar adem, hoe haar lichaam zijn bewegingen had gevolgd zonder te forceren, hoe haar ogen open waren gebleven tot het allerlaatst.
‘Ben je iemand die snel spijt krijgt?’ vroeg ze.
Hij keek naar het plafond. ‘Niet snel. Maar als ik het krijg, duurt het lang.’
‘Dat is herkenbaar.’
Ze legde haar hoofd anders, haar wang tegen zijn borst. ‘Ik krijg niet snel spijt van wat ik wil.’
Haar woorden klonken zonder nadruk, maar ze bleven hangen. Hij vroeg zich af of dit een poging was om iets duidelijk te maken, of juist om alles open te laten.
‘We weten niets van elkaar,’ zei hij.
‘Klopt.’
‘Vind je dat prettig?’
‘Niet per se. Maar het maakt veel mogelijk.’
Ze keken elkaar niet aan, maar hun stemmen bleven laag, gelijkmatig. Er zat geen ongemak in de toon, maar ook geen vrijblijvendheid.
‘En jij?’ vroeg ze na een korte stilte. ‘Zou je het anders willen?’
Hij aarzelde. ‘Dat hangt af van wat er gebeurt nadat jij straks naar je kamer gaat.’
‘Dat kan van alles zijn. Of niets.’
‘Precies.’
Ze zuchtte, niet diep, maar lang. Alsof ze haar adem door het hele lichaam liet gaan. Haar hand gleed naar zijn heup, trok het laken iets opzij, voelde zijn huid daaronder.
Hij voelde haar ademhaling langzaam terugkeren naar een kalm ritme. Haar huid was nog warm tegen de zijne, hun benen licht verstrengeld. Ze zei niets, en dat hoefde ook niet. Alles was even precies goed zoals het was.
Ze lagen weer stil. Buiten was het opgeklaard; de regen tikte niet langer tegen het raam, het verkeer buiten kwam langzaam op gang. Het ochtendlicht zou over een paar uur verschijnen, maar daarbinnen was alles nog in de nacht.
Toen draaide ze zich langzaam op haar rug. Hij voelde de beweging zonder haar aan te raken. Ze strekte haar benen, vouwde haar handen onder haar hoofd en staarde naar het plafond.
Ik ga zo terug naar mijn kamer,’ zei ze zacht.
Hij knikte. ‘Dat dacht ik al.’
‘Niet omdat ik weg wil.’
‘Ik weet het.’
Ze aarzelde even. ‘Maar het is goed zo, denk ik. Voor nu.’
‘Omdat het anders te dichtbij komt?’
Ze keek hem aan, een flauwe glimlach. ‘Misschien wel. Of juist omdat het dat al was.’
Hij begreep wat ze bedoelde. Te veel nabijheid, te snel, te ongecontroleerd. Geen context, geen kaders. Alleen instinct en aanraking, en dat kon gevaarlijk zijn. Niet per se omdat het fout was, maar omdat het zich niet meer liet terugdraaien.
Ze richtte zich op, trok het laken iets over haar borst en keek hem aan. Haar haar viel los over haar schouders, haar gezicht was nog ontspannen, maar haar ogen waren scherp. Niet koud. Niet streng. Alleen bewust.
‘Ik reken nergens op,’ zei ze terwijl ze hem zijdelings aankeek.
‘Dan kun je ook niet teleurgesteld worden, bedoel je.’
‘Of juist wel, als je toch iets voelt.’
Hij keek haar strak aan en zei: ‘maar dat is iets anders dan ergens op rekenen.’
Ze stond op, liep naar het voeteneinde en pakte haar slipje van de stoel. Haar bewegingen waren traag, precies. Ze draaide zich van hem af terwijl ze zich aankleedde, één voor één, geen overhaasting, geen vertoon. Hij bleef liggen, zijn ogen op haar rug, haar schouders, de lijn van haar nek.
Toen ze haar beha sloot en haar blouse aantrok, draaide ze zich om.
‘Ik ga mijn spullen pakken.’
‘Ik weet het.’
‘Niet omdat ik weg wil.’
‘Dat zei je al.’
Ze knikte. Kort. Zakelijk bijna. Toen liep ze naar de badkamer en sloot de deur zacht achter zich.
Hij hoorde het geruis van stromend water in de badkamer, het doffe klikken van de kraan, het geluid van een handdoek die werd opgevouwen. Geen gedrentel, geen getreuzel. Alles wat zij deed had ritme, doel. Hij keek naar het plafond, voelde de afdruk van haar lichaam nog in het matras naast hem, de geur van haar huid in het laken, het lichte gewicht van haar aanwezigheid in de kamer.
Hij stond op, liep naar het raam, tilde de gordijnen een stukje op en keek naar buiten. De regen was opgehouden. Het plein glom nog na in het straatlicht. Hier en daar reed een taxi voorbij, een fietser stak over in een lange regenjas. Hij voelde de kilte van het glas tegen zijn borst.
Toen hij zich omdraaide, stond ze daar weer. Haar haar opnieuw in een knot, haar blouse gesloten, haar rok gladgestreken. Ze was weer de vrouw die hij eerder die avond aan de bar had gezien. Alleen haar gezicht was iets zachter, haar blik iets trager.
Ze liep naar de stoel, pakte haar jasje en tas, controleerde achteloos of ze niets vergeten was. Haar hand gleed over het nachtkastje, haar blik langs het bureau. Marck leunde tegen de vensterbank, naakt, zijn armen losjes over elkaar. Hij zei niets.
‘Dank je,’ zei ze.
Hij knikte.
‘Voor je tijd. En je aandacht.’
‘Dat was wederzijds.’
Ze glimlachte, klein. Geen verleiding, geen sentiment. Alleen erkenning. Toen liep ze naar de deur, haar hakken zacht op het tapijt. Halverwege de kamer draaide ze zich om.
‘Dus,’ zei ze. ‘Jij denkt dat ik van de concurrent ben.’
Hij keek haar aan. Verbaasd, niet geschrokken.
‘Dat dacht ik, ja.’
‘Waarom?’
‘Het paste. Jouw stijl. Je taalgebruik. Je manier van kijken.’
‘En als ik dat nou expres heb gedaan?’
‘Dan was ik nog steeds meegegaan.’
Ze keek hem even zwijgend aan. Haar hand rustte op de deurklink. Toen liet ze die los, liep terug de kamer in, en boog zich naar de stoel. Uit de binnenzak van haar jasje viel iets, een badge in een kunststof hoesje.
Hij zag het vallen, hoorde het nauwelijks. Maar het beeld was duidelijk: het logo. Wit op blauw, onderaan het motto van het concern in drie talen. En daaronder haar naam: Sophie van Elst – HR Business Partner – Internal Talent Development.
Hij bleef staan, zijn armen nog steeds over elkaar, zijn lichaamsspanning veranderd. Ze bukte zich langzaam, pakte de badge op, keek er even naar alsof ze hem zelf opnieuw moest lezen, en hield hem toen omhoog.
‘Toch iets minder toevallig dan je dacht,’ zei ze.
Hij zei niets. Alles in zijn hoofd verschoof, herpositioneerde zich. Hij dacht aan wat hij had gezegd. Wat hij had verzwegen. Wat zij nu wist. Wat zij misschien al veel langer wist.
Ze liep terug naar de deur. Ze keek hem nog één keer aan. Niet koel, niet warm. Alleen met een zekere rust. ‘Nu weet ik genoeg,’ zei ze. En na een korte stilte: ‘Jij ook, denk ik.’
‘Tot ziens, Marck,’ zei ze.
Hij knikte langzaam.
‘Tot ziens.’
Toen de deur achter haar in het slot viel, bleef het stil. De klik had nauwelijks geluid gemaakt, maar Marck hoorde hem toch. Niet als een afsluiting, eerder als het moment waarop de stilte in de kamer veranderde van gedeeld naar leeg. Hij stond nog steeds bij het raam, zijn armen gekruist, zijn lichaam naakt. Het laken op het bed was verfrommeld, het dekbed lag half op de grond.
Hij draaide zich langzaam om, liep terug naar het bed en ging zitten. Zijn hand gleed over het laken, over de plek waar zij net nog had gelegen. Warmte was er niet meer, maar zijn huid herinnerde zich precies hoe ze daar had gelegen, haar rug licht gekromd, haar haren als een donkere waas over het kussen, haar knie half opgetrokken tegen zijn dij.
Hij sloot zijn ogen. Even maar. Zijn ademhaling was vlak, zijn hartslag traag. Maar in zijn hoofd begon iets te verschuiven. Geen paniek. Geen afschuw. Alleen het besef dat hij zich misschien had laten leiden, door het moment, door haar houding, door een aanname die nu ineens een verkeerde interpretatie bleek te zijn.
Hij ging liggen, op zijn rug, zijn armen naast zich. De kamer was warm, maar hij kreeg het koud. Zijn hoofd voelde zwaar, zijn spieren loom. Hij wilde niets denken. Alleen liggen, voelen, zijn.
Maar de zinnen kwamen vanzelf. Flarden van hun gesprek. Blikken. Lichamelijke details. De manier waarop zij haar glas had vastgehouden. De eerste zin die ze uitsprak. De manier waarop ze zich had voorgesteld, alleen met haar voornaam, geen badge, geen vraag terug.
Hij vroeg zich af: was zij toen al begonnen? Had ze iets van hem gewild dat hij niet had gezien? Of was hij zelf degene geweest die de draad oppikte, de leiding nam, het contact verdiepte zonder te begrijpen dat het misschien was uitgelokt?
Hij wist het niet. En dat was het ergste.
Hij stond op, trok zijn boxershort en overhemd aan, liep naar de badkamer. Zijn gezicht in de spiegel zag er niet anders uit dan een uur geleden. Alleen iets bleker. Iets onvaster. Hij boog zich voorover, liet koud water over zijn polsen stromen. Zijn huid rilde kort. Daarna droogde hij zich af en leunde met zijn handen op de wasbak.
Wat wist zij van hem? Had ze zijn naam al gekend? Had ze geweten wie hij was op het moment dat hij haar aansprak? Of pas later, in de lift, op de gang, in zijn kamer?
En wat betekende haar blik, toen ze zei: “Nu weet ik genoeg. Jij ook, denk ik.” Was het een constatering? Een waarschuwing? Een test?
Hij schudde zijn hoofd, liep terug naar het bed en ging op de rand zitten. Zijn telefoon lag op het nachtkastje. Hij pakte hem op, maar deed het scherm niet aan. Geen berichten, geen meldingen. Hij wilde niets zien. Alleen stilte. Alleen even terug.
Maar terug ging het niet.
Hij stond weer op, liep naar het bureau en pakte zijn colbert van de stoel. Hij haalde de keycard uit de binnenzak, controleerde of zijn badge er nog in zat. Alles lag op zijn plek. Zijn tas was nog dicht, zijn laptop nog ongeopend. Alles in deze kamer was tijdelijk, ontdaan van context, net als het contact van die avond. Of misschien had hij dat alleen gedàcht.
Hij ging weer zitten en sloot zijn ogen. Hij probeerde zich hun ontmoeting opnieuw na te spelen. Het begin. De ruimte. De geluiden. De geur van linnen, van wijn, van huid. De borrel had zich in de breedte uitgespreid, mensen in groepjes, tafels met amuses, obers die glazen wegbrachten. En zij. Sophie. Aan de rand van het beeld.
Hoe had ze daar gestaan? Alleen, rustig, met een glas in de hand. Geen badge zichtbaar. Geen telefoon. Haar houding had vertrouwen uitgestraald, maar ook neutraliteit.
Niets in haar gedrag had afstand gesuggereerd, maar ook niets was uitnodigend geweest. Ze was daar geweest alsof ze recht had op die plek. Geen gast, geen figurant. Alleen maar aanwezig.
Wat had hij precies gezegd? “Nederlands?”
En zij had geantwoord, laconiek, luchtig: “Ja. Maar ik praat ook Frans, als dat moet.”
Die zin kwam nu anders binnen. Als een test. Of als een manier om hem te laten kiezen. Was het toeval dat ze hem geen wedervraag had gesteld? Of had ze hem willen laten praten, om hem uit zijn tent te lokken?
Hij herinnerde zich haar blik toen hij over zijn functie sprak, niet nieuwsgierig, niet verrast. Alleen bevestigend. Ze had hem ruimte gegeven, en hij had die benut. Maar misschien had ze toen al geweten wie hij was. Misschien had ze gewacht op iets wat hij zou prijsgeven.
Zijn eigen woorden klonken nu te los, te soepel. “Een paar landen onder mijn hoede.” “Ik werk in dezelfde sector als jij.” Hij had gedacht dat hij daarmee afstand hield. Maar misschien had zij dat juist nodig gehad om hem te laten geloven dat hij de touwtjes in handen had.
Haar reacties waren kort geweest, to the point. Geen anekdotes, geen gedeelde biografie. Alleen kleine reflecties, geformuleerd met het soort kalmte dat je alleen bereikt als je weet wat je doet. Hij vroeg zich af of hij zelf ook zo had geklonken. Of hij alleen maar reageerde. Of eigenlijk net zo berekenend had gehandeld, zij het zonder plan.
En toen de zin. “Wil je mee naar boven?” Nee, het was subtieler geweest. “Heb je een kamer hier?” gevolgd door “Ik ook.” Geen uitnodiging, maar ook geen spel. Gewoon een voorstel in de vorm van een constatering. En hij had niets gevraagd. Niet waarom. Niet wie. Hij was gewoon meegegaan, omdat het voelde alsof het klopte. Alsof hun lijven dat al lang besloten hadden.
Nu begon hij zich af te vragen of het misschien precies zo bedoeld was. Door haar. Of door hen allebei, maar met verschillende informatie.
En dat zinnetje, bijna op het laatst. “Je dacht dat ik van de concurrent ben.”
Had ze hem dat gevraagd uit speelsheid? Of als controle? Was het een zet geweest die hem op afstand moest houden, of juist een check: of hij werkelijk niet doorhad wie zij was?
Hij wist het niet. Maar wat hij wel wist, was dat hij de hele avond had gedacht dat hij haar uit haar evenwicht bracht, met zijn onverwachte aanwezigheid, zijn houding, zijn woorden. Nu moest hij voor het eerst serieus overwegen of het niet precies andersom was geweest. Dat zíj degene was geweest die bij hém iets los had gemaakt wat hij niet had voorzien.
Het was nog vroeg toen hij wakker werd. De kamer was licht, maar niet fel; het ochtendzonlicht scheen gefilterd door de zware gordijnen. Er hing een stilte die geen rust bood, eerder een pauze in de beweging van de dag. Marck lag op zijn zij, zijn hoofd tegen het koele kussen, zijn lichaam warm onder het dekbed. Zijn huid voelde nog traag, zijn ademhaling diep. Maar zijn hoofd was helder.
Hij bleef nog een paar minuten liggen, staarde naar de rand van het plafond en probeerde zijn gedachten niet te benoemen. Dat lukte niet. De herinneringen kwamen terug, zonder stem, zonder volgorde: haar stem, haar blik, de aanrakingen, het bed, het badgehoesje. De manier waarop zij de kamer verliet, zonder haast, zonder belofte. Alleen die zin: “Nu weet ik genoeg. Jij ook, denk ik.”
Hij stond op, stapte onder de douche. Het water was heet, de straal hard. Hij liet het over zijn schouders en rug lopen, draaide zich traag rond. Er viel niets af te wassen, geen schuld, geen schaamte, geen spijt. Maar er was iets blijven hangen dat zich niet eenvoudig liet wegspoelen.
Terug in de kamer droogde hij zich af, trok schone kleren aan. Wit overhemd, donkergrijs colbert, zwarte broek. Zijn handelingen waren automatisch, maar niet gedachteloos. Zijn lichaam volgde zijn ritme, zijn hoofd bewoog in andere lijnen.
Zijn telefoon lag op het bureau. Geen gemiste oproepen. Twee nieuwe mails. Eén van de interne communicatiedienst over gewijzigde contactprotocollen. Eén van een collega in Wenen over een aankomende projectbespreking. Niets ongewoons. Geen bericht van haar.
Hij dacht er niet over na om haar te appen. Hij had geen nummer. Geen contactgegevens. Niets om op terug te grijpen behalve haar naam. En haar functie. En de wetenschap dat zij hem had gezien, had herkend, en had gewacht. Tot hij zichzelf had laten zien.
Hij pakte zijn tas in, controleerde zijn kamer. Niets vergeten. Hij keek nog één keer naar het bed, het laken dat weer glad was getrokken, het kussen dat geen afdruk meer droeg. Alles was terug in de oude vorm. Alleen hijzelf niet.
Toen hij naar de lift liep, keek hij nog één keer op de gang in de richting van kamer 428, haar kamer, waarschijnlijk. Maar er was niets dat hem daarheen trok. Geen geluid. Geen aanwijzing. Alleen het besef dat de nacht voorbij was, maar niet afgesloten.
In de lift stond hij alleen. Zijn tas in de hand, zijn rug recht, zijn gezicht gesloten. De spiegel aan de wand toonde een man die niets aan het toeval overliet, strak gekleed, verzorgd, beheerst. Maar in de reflectie zag hij ook iets anders. Iets waar hij geen woorden voor had. Misschien was het niets. Misschien was het iets dat pas later zou blijken.
De deuren gingen open op de begane grond. De lobby was vrijwel leeg, op een receptioniste na die iets noteerde in een groot boek. De geur van koffie en schoonmaakmiddel mengde zich met het geluid van een openklappende laptop. Marck liep langs de receptie, knikte kort naar het meisje dat niet opkeek, en draaide zich in de richting van de ontbijtzaal.
Hij aarzelde. Een seconde. Misschien minder. Maar hij merkte het. Een terugtrekking in zijn pas. Een lichte twijfel over wat hij daarbinnen zou aantreffen. Collega’s. Bekenden. Misschien haar. Misschien haar niet. Wat zou erger zijn?
Hij liep verder. Zijn stappen klonken gedempt op de marmeren vloer. Aan de ontbijttafels zaten verspreid mensen uit het seminar. Sommigen alleen, anderen in gesprek. Niemand keek op. Geen hoofd draaide zich zijn kant op. Maar hij voelde zich zichtbaar. Niet aangekeken, maar zichtbaar. Alsof iets aan hem te zien was wat hij zelf nog niet helemaal doorhad.
Hij ging aan een tafeltje bij het raam zitten, ver van de anderen. Hij bestelde koffie, nam een yoghurt en een sneetje brood. Zijn eetlust was vlak. Zijn smaak was dof. Hij at, maar proefde niet. Hij dronk, maar werd niet wakker.
In zijn hoofd ging hij opnieuw langs wat er gebeurd was. Niet in beelden. Niet in details. Alleen in gevolgen. Had hij grenzen overschreden? Had hij te weinig gevraagd? Had hij iets gedaan wat hem verweten kon worden? Of juist iets nagelaten?
Ze had niet geprotesteerd. Niet geaarzeld. Alles was wederzijds geweest. Maar nu, met haar badge en haar functie in gedachten, voelde het niet meer als gelijke grond. HR Business Partner. Internal Talent Development. Ze wist wie hij was. En hij wist nu dat zij het wist. En dat betekende dat hij geen controle had gehad, niet echt.
En dat bracht hem aan het twijfelen. Niet over haar intenties. Die kon hij niet kennen. Maar over de zijne. Was hij eerlijk geweest? Had hij gehandeld als gelijke? Of had hij zichzelf dat alleen wijsgemaakt?
Hij dronk zijn koffie op, keek even rond en stond toen op. Er was niets misgegaan. Er was niets fout. En toch voelde hij zich minder zeker dan de avond ervoor.
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10