Door: Leen
Datum: 06-11-2025 | Cijfer: 9.7 | Gelezen: 88
Lengte: Lang | Leestijd: 31 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Erotisch, Middeleeuwen, Pater, Tijdreizen,
Lengte: Lang | Leestijd: 31 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Erotisch, Middeleeuwen, Pater, Tijdreizen,
Het Tapijt Van Bayeux (2)
12 januari 2015 - Bayeux, Normandië
WOLF, MARIE en MARIANNE
Even later lopen Marie, Marianne en ik door de schemerig verlichte hal van het museum in Bayeux. De overgang van het chaotische, overvolle kantoortje naar deze immense, open ruimte voelt abrupt aan. Hier heerst een bijna plechtige stilte, enkel verstoord door het gedempte geluid van onze eigen voetstappen op de houten vloer. De lucht is koel en licht muf, doordrenkt met de geur van eeuwenoude textiel en geconserveerde geschiedenis. Marianne, die nu in haar element is, leidt ons met een gejaagde, doelgerichte pas.
Voor ons, achter een lange glazen vitrine, strekt zich het beroemde Tapijt van Bayeux uit, een bijna zeventig meter lange strook linnen vol minutieus geborduurde taferelen die de verovering van Engeland door Willem de Veroveraar in 1066 uitbeelden.
Marie houdt haar pas iets in en blijft staan bij een scène waar ridders te paard de strijd aangaan. Haar ogen volgen de details—de verwrongen gezichten van de krijgers, de glinsterende wapens die zorgvuldig zijn gestikt met felgekleurde draden. “Het is ongelooflijk hoe levendig het allemaal is,” zegt ze zacht, bijna eerbiedig. “Je zou bijna vergeten dat dit meer dan negenhonderd jaar oud is.”
Ik sta naast haar. Marianne is al een paar stappen verder, ongeduldig, maar ik blijf even hangen. Terwijl Marie geboeid naar het tapijt kijkt, dwalen mijn ogen niet alleen over de eeuwenoude borduursels, maar ook over haar. Ik zie hoe haar donkere lokken zachtjes langs haar hals vallen. De gouden gloed van het gedimde spotlicht in de vitrine doet haar huid als fluweel lijken. Haar blik is geconcentreerd, haar lippen zijn lichtjes op elkaar gedrukt terwijl ze aandachtig elk detail van het tapijt in zich opneemt. Ik merk op hoe haar ogen soms even oplichten wanneer ze een nieuw, bizar detail ontdekt in de marge, hoe haar vingers zich onbewust even bewegen alsof ze het borduurwerk zelf wil aanraken.
Ik glimlach kort, nauwelijks merkbaar. Het gevoel dat me overspoelt, is veel dieper dan dat. Het begint met bewondering – een intense bewondering voor de vrouw naast me, die zich in elke absurde situatie van de afgelopen dagen heeft bewezen als slim, sterk en onverschrokken. Maar het gaat verder. Ik voel een intense warmte in mijn borst, een soort onwrikbare zekerheid die me bijna uit balans brengt. Wat ik voor haar voel, is veel meer dan bewondering of een plotselinge verliefdheid. Dit is niet alleen dat; het wortelt dieper. Het is alsof een deel van mij haar al eeuwenlang kent, alsof ze altijd al een plaats in mijn leven had moeten hebben.
En toch, mijn gevoelens gaan niet alleen gepaard met romantische dromen. Het is scherper, helderder, een bijna logische conclusie. Ik wil haar niet alleen in mijn leven. Ik wil haar in mijn toekomst. Marie moet en zal mijn vrouw worden. Mijn blik glijdt opnieuw naar haar gezicht. Ze is zo anders dan ik, en toch past ze perfect bij me. Haar lichtheid, haar nieuwsgierigheid, en zelfs haar scherpzinnige, soms irritante vragen houden mij in balans. Ze heeft een manier om me uit mijn eigen, donkere comfortzone te trekken, om me naar de wereld te laten kijken met een openheid die ik al jaren kwijt was.
Marie draait zich plotseling naar me toe, haar ogen helder en levendig, alsof ze een fascinerend detail wil delen over wat ze net heeft gezien. Ik schrik op uit mijn diepe dagdromen en houd even haar blik vast. Ze glimlacht, een klein, onbewust gebaar dat mijn hart sneller doet kloppen, en even vergeet ik het tapijt, het museum, en zelfs de gevaarlijke wereld die ons omringt. “Wat denk je?” vraagt ze zacht. Haar stem klinkt alsof ze me met een zijden touw voorzichtig terugtrekt naar het moment, naar haar. Mijn mondhoeken trekken licht omhoog in een kleine, zelfverzekerde glimlach. Ik kijk niet naar het tapijt, maar recht in haar ogen. “Ik denk,” zeg ik, mijn stem is laag en oprecht, “dat sommige dingen bedoeld zijn om in je leven te blijven.”
Marie fronst lichtjes. Een mengeling van nieuwsgierigheid en verrassing is in haar blik te lezen. Ik weet dat ze mijn woorden niet volledig begrijpt, dat ze denkt dat ik het misschien over de geschiedenis of het tapijt heb. Maar voordat ze kan antwoorden op mijn cryptische opmerking, roept Marianne ons. “"Hier," klinkt haar hese, opgewonden. Ze wenkt ons ongeduldig dichterbij, haar ogen glinsteren koortsachtig achter haar bril. Ze is gestopt bij een van de drukste, meest chaotische taferelen van de strijd.
Marie en ik wisselen een korte blik en lopen dan rustig naar haar toe. De houten vloer kraakt zachtjes onder onze voeten. We gaan naast haar staan en buigen ons allebei voorover om te kijken naar het specifieke paneel dat haar aandacht zo vasthoudt. Het is het hart van de Slag bij Hastings. Marie hapt naar adem, volledig in beslag genomen door het tafereel. "Het is ongelooflijk hoe levendig het allemaal is," zegt ze zacht. "De kleuren, de beweging..." Ik knik, maar mijn blik ziet iets anders. De opwinding van mijn recente inzicht over Marie vermengt zich met de harde, onverbloemde realiteit van wat we hier bekijken. "Levendig, ja," zeg ik. "Maar ook... donker. Kijk naar die gezichten, Marie. Dat zijn geen nobele helden. Dat zijn mannen die elkaar in blinde paniek en woede afslachten." Marie werpt me een schuine blik. Ik merk dat ze in de korte tijd die we elkaar kennen al gewend is geraakt aan mijn cynische kijk op de wereld. "Ik weet dat je niet van de glorificatie van oorlog houdt, Wolf," fluistert ze met een klein glimlachje, terwijl haar ogen het tafereel blijven afspeuren. "Maar dit is geschiedenis. Het is niet alleen bloed en geweld. Het is kunst. Een verhaal."
"Het is een verhaal, ja," grinnik ik zachtjes, "verteld door de overwinnaar." Mijn blik blijft ernstig. "Kijk. Voor Willem is dit een overwinning." Ik wijs naar een detail in dezelfde scène waar Normandische soldaten een houten fort bestormen, hun speren geheven, terwijl figuren in paniek vluchten. "Voor de mensen daarbinnen? Een tragedie."
"Precies!" Mariannes stem klinkt scherp, een sissende fluistering vol frustratie. "Maar jullie kijken verkeerd. Naar de grote lijnen. Naar de koningen en het geweld." Haar vinger tikt nu met een scherp, dwingend geluid op het glas, en wijst niet naar de krijgers in het centrum, maar naar een groep figuren aan de rand van de scène, half verborgen in de chaos. Het is een groepje paters, of monniken, hun witte gewaden zorgvuldig gestikt, een scherp contrast met de modder en het bloed van het slagveld. Hun gezichten zijn ernstig, haast dreigend, en ze lijken de strijd gade te slaan met een kille, berekenende blik.
Marie fronst haar wenkbrauwen en stapt dichterbij. Ik voel een onmiddellijke, ijskoude rilling over mijn ruggengraat lopen. Ik weet niet waarom, maar iets aan die paters, aan hun onnatuurlijke kalmte te midden van het geweld, lijkt... fout. Ze horen hier niet op deze manier thuis. "Wolf," begint Marie aarzelend, haar stem nog zachter. "Denk je dat dit een exacte weergave is van wat er echt is gebeurd? Of dat er... interpretatie in zit?" Ik glimlach, maar het is een kille glimlach. "Alles is interpretatie, Marie. Zelfs dit. Vooral dit." Ik buig me iets naar voren, mijn ogen gefixeerd op de centrale figuur in de groep monniken. Hij houdt geen kruis vast, maar iets anders, iets wat op een staf lijkt, en zijn blik is niet op God gericht, maar op de strijd. "Maar wat ik me afvraag..." fluister ik, meer tegen Marianne dan tegen Marie. "Waarom staat deze pater hier zo centraal? Waarom lijkt hij meer op een figuur van macht dan op een man van God?"
Marie staart naar de scène, haar adem vormt een klein wolkje op het koude glas van de vitrine. Nu ik het gezegd heb, valt het haar ook op. De pater heeft een strakke, intense blik en zijn houding straalt een onmiskenbare autoriteit uit, bijna alsof hij, en niet de hertog, de ware aanvoerder is van de hele onderneming. Het voelt verkeerd, onheilspellend, alsof er iets duisters verborgen zit in dit schijnbaar eenvoudige stuk textiel.
“Het doet me denken aan een verhaal dat mijn grootmoeder me ooit vertelde,” zegt ze, haar toon nu bijna fluisterend, haar blik gefixeerd op het geborduurde figuur. “Over een pater. Een witte pater. Een man die meer met macht en manipulatie te maken had dan met het woord van God.”
"Een witte pater?" Ik kijk haar strak aan. "Je bedoelt een legende? Een sprookje om kinderen bang te maken?" Voordat Marie kan antwoorden, hoor ik naast me een scherpe, sissende inademing. Marianne grijpt mijn arm vast, haar vingers zijn als kleine, ijzeren klauwen die pijnlijk in mijn spieren knijpen. "Wat zei je?" fluistert ze, haar stem is hees, alle academische opwinding is verdwenen en heeft plaatsgemaakt voor een plotselinge, rauwe angst. "Een witte pater? Heeft Simone je die naam genoemd?" Marie kijkt haar verbaasd aan, verrast door de heftigheid van haar reactie. "Ja," zegt ze aarzelend. "Gewoon, een oud verhaal over de streek..."
"Dat is geen verhaal, Marie," onderbreekt Marianne haar, haar stem is nu een dringende, waarschuwende fluistering. Ze kijkt nerveus om zich heen in de schemerige, lege hal, alsof ze bang is dat we worden afgeluisterd. "Het is geen legende. De Witte Paters... of de 'Orde van de Zuivere Rede', zoals ze zichzelf noemen... die bestaan echt." "Wat bedoel je?" vraagt Marie. "Ze zijn... de tegenpool," vervolgt Marianne, haar blik schiet van het tapijt naar mij en weer terug. "Ze jagen op het amulet, net als de Zwarte Weduwe. Maar waar de Weduwe het lijkt te willen gebruiken voor haar eigen chaotische spel, willen de Paters het... vernietigen. Of opsluiten. Ze geloven dat het een onnatuurlijke smet op de wereld is, een bron van alle kwaad. En ze geloven dat iedereen die het aanraakt, iedereen die het draagt..." Ze kijkt me vol betekenis aan. "...onmiddellijk corrupt is. Een heks. Een ketter."
Marie knikt langzaam, haar ogen nu strak gericht op de paters op het tapijt. "Weet je wat me echt verontrust?" fluistert ze. "Ik... Ik heb het gevoel dat dit iets met ons te maken heeft." Ik slik, mijn keel voelt droog en een vreemd, onbehaaglijk gevoel begint zich in mijn buik te roeren. Het is een mengeling van instinctieve angst en iets wat ik niet meteen kan plaatsen – een waarschuwing, misschien. Mijn ogen blijven gefixeerd op het tapijt voor me. De borduursels, met hun nauwgezette details, lijken ineens een sinistere, tweede dimensie te krijgen. Het voelt niet langer als een historisch document dat de verovering van Engeland vertelt, maar als iets meer. Iets dat verborgen ligt in de lijnen en steken, in de priemende, oordelende blikken van de geborduurde figuren. Het voelt als een getuigenis, en als een dreigement.
Ik werp een blik opzij naar Marie. Ze staat dichter bij het glas dan ik. Ze staat volkomen stil. Te stil. "Marie?" fluister ik. Ze reageert niet. Haar aandacht is volledig opgeslokt door de scène met de monniken. "Marie, wat is er?" Ik raak haar arm aan. Haar huid is ijskoud, en ze beeft lichtjes. Ze heft langzaam haar hand, alsof ze de stof door het glas heen wil aanraken. Haar vingers trillen. "Hoor je dat?" vraagt ze zacht. Haar stem klinkt vreemd, afgevlakt, alsof ze half in een droom zit.
Mijn maag krimpt samen. "Wat horen?" vraag ik, en mijn eigen stem klinkt plotseling veel te luid in de plechtige stilte van het museum. "Ik hoor niets." Marie draait zich niet om. Haar ademhaling versnelt, ze hijgt zachtjes, alsof ze aan het rennen is. "Het... het fluistert," fluistert ze, haar stem vol ongeloof. "De paters... op het doek... ze fluisteren."
"Wat zeggen ze?" Mijn stem is nu dwingend, de angst slaat me om het hart. Ze kijkt me eindelijk aan, haar ogen zijn wijd van een onwerkelijke fascinatie en pure terreur. "Ze zeggen: 'Breng me het amulet.' Steeds opnieuw." Ze klampt zich vast aan mijn arm. "Wolf... het is alsof... alsof het weet dat we hier zijn." Een ijskoude rilling trekt langs mijn ruggengraat. Ze hoort ze echt. Ik doe een stap dichterbij, mijn hand grijpt instinctief naar mijn borst, naar het amulet onder mijn hemd. Ik wil haar beschermen, haar wegtrekken van het glas.
"Marie, kom," zeg ik, mijn stem iets harder nu. Ik grijp haar arm steviger vast. "Dit is niet goed. We gaan hier weg. Nu." Ze kijkt me aan, haar blik wankelend. "Maar wat als... wat als we iets moeten begrijpen, Wolf? Wat als het ons iets wil vertellen?" "Of iets van ons wil nemen," zeg ik, mijn stem doordrongen van een plotselinge, heldere vastberadenheid. "Marie, dit is geen verhaal dat we moeten afmaken. Kom mee." Ik trek haar met een zachte, maar dwingende ruk achteruit, weg van de vitrine. Maar wanneer mijn vingers zich om haar arm sluiten, verandert de sfeer. Het is alsof ik een schakelaar omzet.
De vage, fluisterende echo's die zij hoorde, verdwijnen. De lucht in mijn hoofd lijkt te worden samengeperst. "Breng MIJ het amulet." Ik verstijf. De stem is niet langer een fluistering die Marie hoort. Het is een donderslag, een bevel, rechtstreeks uitgesproken in mijn eigen hoofd. Het ding in de vitrine... het weet nu wie de drager is. En het is gestopt met vragen. Het is begonnen met eisen. Ik voel het eerst als een lage trilling onder mijn voeten, alsof de stenen vloer van het museum plotseling zacht is geworden, alsof het begint te ademen. Het glas van de vitrine, het dikke, eeuwenoude glas dat het tapijt beschermt, begint zachtjes te zingen, een hoge, nerveuze toon die snel aanzwelt. Het geluid groeit. Een diepe, dreunende vibratie vult de ruimte, een gegrom dat uit de fundamenten van het gebouw zelf lijkt te komen, alsof de muren het elk moment kunnen begeven.
In paniek grijp ik Marie's arm steviger vast. "Marie, we moeten hier weg!" schreeuw ik, maar mijn woorden lijken te verdrinken in het dreunende gebulder dat de ruimte vult. De lucht wordt zwaar, voelbaar dik, en is doordrenkt met een statische elektriciteit die aanvoelt als de stilte vlak voor een verwoestende blikseminslag. Mijn haren komen overeind. En dan, alsof een onzichtbare kracht zich losmaakt, gebeurt het. De figuren op het tapijt beginnen te bewegen. Eerst is het heel subtiel, een optische illusie, alsof de draad van hun geborduurde lichamen zich ontrafelt en in de lucht trilt, om zich dan weer opnieuw te vormen. Een ridder te paard beweegt zijn lans, een fractie van een centimeter, en richt die met een haast kwade, bewuste intentie naar voren. Maar het is de Witte Pater die mijn aandacht volledig grijpt.
Met een onmogelijke, trage beweging draait hij zijn geborduurde hoofd naar ons. Zijn ogen—die een moment geleden nog levenloze steken waren—zijn nu helder en gevuld met een koud, oud leven. Ze lijken mij recht aan te staren. Ik kijk terug, ademloos. Het gezicht van de figuur verandert langzaam. De draden lijken zich samen te trekken, de trekken worden scherper, dreigender, en er ontstaat een duistere, olierijke glans in de ogen die niet thuishoort in iets wat ooit met draad en naald was gemaakt. “Ze... ze bewegen,” fluistert Marie, haar stem is een breekbaar geluid van puur ongeloof, doordrenkt met een kinderlijke angst. Haar ogen staan wijd open. Maar toch blijft ze naar het tapijt kijken. Haar blik wordt er automatisch naartoe gezogen, gehypnotiseerd, hoezeer ze ook probeert weg te kijken.
De grond onder ons begint nu harder te trillen. Een dunne scheur schiet met een krakend geluid door de stenen vloer tussen ons en de vitrine. De pater op het tapijt rijkt met zijn geborduurde hand naar voren, de draden strekken zich uit, alsof hij door het glas heen probeert te reiken om ons te grijpen. Zijn mond opent zich. Zijn woorden klinken niet langer als een fluistering, maar als een echo die door de ruimte rolt, versterkt door een onbekende kracht: "BRENG ME HET AMULET!" De woorden dreunen door onze lichamen, zwaar en onontkoombaar. Het voelt alsof ze bedoeld zijn voor ons en voor ons alleen. Ik voel hoe al de spieren in mijn lijf zich opspannen, mijn vuisten gebald, mijn tanden op elkaar geklemd. Het is een instinctieve, fysieke reactie. Mijn hele wezen verzet zich tegen de onheilige macht die in de lucht hangt en zijn bevel uitspreekt.
"Marie, nú weg!" roep ik. Ik grijp haar arm, maar het is alsof ik tegen een stenen beeld trek. Op een of andere manier blijven we als gefixeerd staan. Verstijfd. Het is niet dat we willen kijken; het is dat we niet kunnen wegkijken. Onze blik zit gevangen, vastgenageld aan het onmogelijke schouwspel voor ons.
De figuren die eerder in een bevroren, historische harmonie waren afgebeeld—ridders, boeren, paarden—bewegen nu in een afschuwelijke, chaotische wirwar. De dieren in de marges, de fabeldieren, lijken los te breken uit hun tweedimensionale kooien, hun klauwen scheuren aan de randen van het doek. De ridders heffen hun lansen en zwaarden, niet langer naar elkaar, maar naar ons. Alsof ze op het punt staan door het glas heen te breken en de museumbezoekers aan te vallen.
De Witte Pater, die eerst slechts een deel van de menigte was, is nu het duidelijke, onheilspellende centrum van de storm. Hij stapt uit het tapijt. Niet letterlijk, zijn voeten blijven van draad, maar zijn aanwezigheid is nu tastbaar in de ruimte. Het is alsof zijn ziel, zijn kwaadaardige essentie, zich losmaakt van het linnen en de lucht voor ons vult. Zijn ogen, die nu helder en levend lijken te gloeien, staren me recht aan. Een ijzige, onnatuurlijke kou, als de adem van een grafkelder, vult de zaal en doet ons klappertanden.
Marie hapt naar adem en zet eindelijk een struikelende stap achteruit, haar greep op mijn arm is pijnlijk. "Wat is dit, Wolf? Dit is... dit is onmogelijk!" Haar stem klinkt trillend, breekbaar. Ik kijk haar aan, zie de pure, onverdunde terreur in haar ogen. Mijn eigen angst wordt overschaduwd door de oeroude, brandende noodzaak om haar hier weg te krijgen. "Het maakt niet uit wat het is," zeg ik, mijn stem harder dan ik bedoel. "We moeten weg. Nu." Maar de grond lijkt nu bijna te golven onder onze voeten, het eeuwenoude steen komt tot leven en lijkt zich tegen onze vlucht te keren. Het tapijt, het stille, stoffige relikwie dat ooit zo machteloos leek, is een kolkende storm van leven geworden, gevuld met krachten die niemand kan begrijpen. Ik grijp Marie stevig bij haar middel en trek haar tegen me aan, weg van de vitrine.
Opnieuw klinkt de stem van de priester. Het is niet langer een fluistering in mijn hoofd. Het is een donderslag die door de hele hal rolt, luider en scherper deze keer: "BRENG ME HET AMULET, OF JULLIE ZULLEN STERVEN!" Ik negeer het, mijn enige focus is Marie. Ik heb haar arm stevig vast en sleep haar mee, achteruit. Aan mijn linkerhand zie ik Marianne. Ze staat als aan de grond genageld, haar gezicht lijkbleek en glimmend van het zweet. Haar hand is tegen haar mond geslagen, haar priemende, intelligente ogen zijn nu wijd van een absolute, kinderlijke terreur. Ze is verlamd.
Ik zie het gebeuren in een fractie van een seconde. Het voelt alsof de tijd vertraagt, de trillende lucht wordt dik en stroperig. Uit het tapijt, dwars door het dikke, eeuwenoude glas van de vitrine dat niet breekt maar rimpelt als water, steekt een hand. Het is geen borduursel meer. Het is een echte, bleke arm. De huid is grauw, perkamentachtig, strak gespannen over de botten. De vingers zijn lang en knokig, en strekken zich uit als klauwen. Voordat ik kan reageren, voordat ik Marie achter me kan trekken, heeft de hand haar pols vastgegrepen. Marie slaakt een scherpe, ijle kreet van pijn en verrassing. Haar ogen staan wijd van schrik terwijl de arm, met een onmenselijke kracht die niet bij zijn dunne, fragiele uiterlijk past, met een brutale ruk aan haar begint te trekken. Ze verliest haar evenwicht en valt hard op haar knieën op de stenen vloer.
"Wolf!" roept ze. De paniek en de pijn zijn duidelijk in haar stem te horen. Ik twijfel geen moment. Ik duik naar voren en grijp Marie met beide handen stevig vast bij haar taille. Met volle kracht probeer ik haar weg te trekken, weg uit de bovennatuurlijke greep van de arm van de Witte Pater. Maar het is alsof ik tegen een muur van onzichtbare kracht vecht. De arm trekt Marie steeds verder, centimeter voor centimeter, richting het tapijt. Het doek achter het glas lijkt nu te golven en te kronkelen, de draden bewegen als een levende, ademende, hongerige entiteit.
“Laat haar los!” brul ik, mijn stem schor van de adrenaline en de pure razernij. Ik zet me schrap op de trillende vloer en trek zo hard als ik kan, mijn spieren branden, maar het lijkt vergeefse moeite. Marie kijkt me over haar schouder aan, haar gezicht vertrokken in een mengeling van ondraaglijke angst en verbijsterd ongeloof. Haar lichaam wordt langzaam naar het tapijt gesleurd, alsof het haar wil opslokken, haar wil opnemen in het eeuwenoude linnen. De geborduurde figuren op het tapijt bewegen nu uitzinnig om haar heen, hun gezichten vervormd in kwaadaardige, triomfantelijke grijnzen. De Witte Pater lijkt nog te groeien in de vitrine. Zijn ogen gloeien met een koud, wit vuur, zijn mond open als in een stille, allesverslindende schreeuw.
Ik voel hoe ik grip verlies. Mijn laarzen glijden over de trillende stenen vloer. “Hou vol!” schreeuw ik wanhopig.“Wolf, ik... ik word meegetrokken!” Marie’s stem breekt terwijl haar schouder nu bijna het rimpelende glas raakt. De stof van het tapijt lijkt vloeibaar te worden, het linnen kronkelt en golft om haar heen alsof het haar volledig wil insluiten en verteren.
"Wolf! Met kracht win je het niet!" schreeuwt Marianne plotseling, haar stem is schril en hysterisch, haar verlamming is gebroken. "Het wil het amulet! Het gebruikt haar om jou te lokken!" Ik kijk haar met wilde ogen aan. "Wat moet ik dan doen?!" "De spreuk!" krijst ze, terwijl ze zelf een stap achteruit deinst. "De Sator-spreuk! Gebruik het! Nu!"
De spreuk. Natuurlijk. Mijn geest racet. Ik laat Marie's middel met één hand los en grijp instinctief naar mijn borst, mijn vingers klauwen om het koude, nu hevig pulserende metaal van het amulet onder mijn hemd. Ik richt mijn blik op de afschuwelijke, levende figuur in het tapijt en begin de woorden te schreeuwen, mijn stem een rauwe, paniekerige kreet in de oorverdovende chaos. "SATOR! AREPO! TENET... OPERA..." De trillingen in de vloer worden heviger, het gebulder zwelt aan. De Witte Pater in het glas gooit zijn hoofd achterover in een geluidloze, woedende brul. "ROTAS! SATOR... AREPO..." Ik struikel over de woorden, de volgorde is weg, mijn geest is een witte, kolkende mist van pure paniek. "Verdomme!"
De seconde dat de spreuk faalt, dat mijn stem hapert, verandert de sfeer. De dreiging wordt een directe, onontkoombare actie. Dan, te midden van de strijd, verandert de blik van de WITE PATER. Zijn gloeiende, witte ogen, die op de worstelende Marie waren gefixeerd, verleggen hun focus. Ze zien mij. Of specifieker: ze zien mijn hand die nog steeds het gloeiende amulet op mijn borst vastklemt. Hij heeft de echte prijs gezien.
Met een onverschillige, minachtende beweging laat de hand uit het tapijt Marie los. Ze stort met een kreet op de stenen vloer en krabbelt wanhopig achteruit, happend naar adem. Voordat ik kan ademen, voordat ik Marie kan helpen, schiet de arm opnieuw naar voren, maar dit keer naar mij. De knokige, grauwe hand grijpt niet naar mijn keel, maar rechtstreeks naar het amulet op mijn borst. De vingers sluiten zich om de ketting. Met een ziekmakende, harde knak rukt de hand het amulet en de ketting van mijn nek. Een golf van ijskoude, brandende pijn schiet door me heen. Ik brul het uit, meer van shock dan van pijn. De hand, nu met het gloeiende, blauwe licht erin geklemd, trekt zich met een triomfantelijke snelheid terug. Hij verdwijnt in het rimpelende, vloeibare oppervlak van het tapijt.
"NEE!" De kreet komt niet van mij. Hij komt van Marie. Ze ligt nog op de vloer waar de hand haar had losgelaten. Ze heeft alles gezien. Met een blik van pure, onverzettelijke waanzin in haar ogen, duikt ze naar voren. Ze springt de hand en het amulet achterna, recht op de vitrine af, een wanhopige poging om de sleutel terug te pakken.
"Marie, niet doen!" schreeuw ik, maar het is te laat. Ze duikt met haar uitgestrekte handen recht in het golvende, vloeibare glas, op de plek waar de hand zojuist is verdwenen. Haar vingers raken de stof... en ze verdwijnt. Haar lichaam wordt met een misselijkmakende, slurpende beweging het eeuwenoude linnen ingezogen.
Op hetzelfde, afschuwelijke moment dat ze verdwijnt, stopt alles. Het tapijt, dat net nog kronkelde en als een levend wezen bewoog, is nu stil. De kleuren, die eerst gloeiend en intens hadden geleken, zijn nu dof en onaangeroerd. Het lijkt alsof de chaos die zich net had afgespeeld nooit heeft plaatsgevonden. Alles in de ruimte lijkt weer normaal, maar ik weet dat het een leugen is. Ik staar naar het tapijt, mijn adem zwaar en hortend, terwijl ongeloof en angst zich in mijn hoofd opstapelen. En dan zie ik haar. Tussen de borduursels, daar waar eerder een scène van ridders en veldslagen was afgebeeld, staat nu Marie. Ze lijkt op een van de geborduurde figuren, haar contouren getekend in verfijnde steken van gekleurde draad. Haar gezicht is vastgelegd in een mengeling van angst en vastberadenheid. Haar ogen kijken recht naar me. Ze zijn levendig en vol emotie, ondanks haar onwerkelijke, tweedimensionale staat.
"Marie..." fluister ik, mijn stem gebroken. Ik kruip dichter naar het tapijt toe, mijn hand trilt terwijl ik de drang voel om het glas dat het tapijt beschermt kapot te kloppen. Maar nog voordat ik iets kan doen, zie ik haar bewegen. Het is subtiel, alsof de borduursels zich net genoeg aanpassen om haar hand te laten bewegen. Een glinstering vangt mijn aandacht. Ik zie dat ze iets in haar hand houdt. Het object in haar hand straalt een zacht, mysterieus licht uit dat niet past bij het verder matte, eeuwenoude tapijt. Voordat ik volledig kan begrijpen wat er gebeurt, werpt Marie het. Haar geborduurde arm lijkt met een krachtige beweging iets door de stof van het tapijt heen te slingeren.
Het object breekt met een heldere, kristallijne klank door het oppervlak van het tapijt, alsof het de werkelijkheid zelf doorboort. Ik deins instinctief achteruit terwijl het object met een zachte, bijna perfecte landing aan mijn voeten tot stilstand komt. Ik kijk omlaag, mijn ademhaling nog steeds zwaar en gejaagd. Daar, op de koude stenen vloer, ligt het amulet. Het straalt een intensiteit uit die bijna tastbaar is. De zilverkleurige rand is verfijnd, versierd met mysterieuze symbolen die lijken te bewegen. Het straalt een pulserend licht uit alsof het leeft. Ik staar ernaar, mijn geest in een wirwar van emoties.
Mijn blik glijdt terug naar het tapijt. Marie staat daar nog steeds, vastgezet in haar geborduurde gevangenis, haar blik op me gericht. Haar ogen spreken een taal die woorden niet kunnen uitdrukken—smeekbedes, hoop, en een waarschuwen die ik niet kan negeren. Ik reik met trillende handen naar het amulet. Zodra mijn vingers de koele, metalen rand raken, voel ik een golf van energie door mijn lichaam trekken, alsof het object op me reageert. Ik klem het stevig in mijn hand en kijk naar het tapijt, naar Marie. “Marie,” fluister ik, dit keer niet met wanhoop, maar met een vonk van vastberadenheid. “Ik krijg je terug. Wat het ook kost.”
- - -
Meer weten over dit verhaal of over de vrouw achter dit verhaal? abonneer je dan op de nieuwsbrief door mij een mail te sturen. Mijn emailadres vind je op mijn profielpagina.
WOLF, MARIE en MARIANNE
Even later lopen Marie, Marianne en ik door de schemerig verlichte hal van het museum in Bayeux. De overgang van het chaotische, overvolle kantoortje naar deze immense, open ruimte voelt abrupt aan. Hier heerst een bijna plechtige stilte, enkel verstoord door het gedempte geluid van onze eigen voetstappen op de houten vloer. De lucht is koel en licht muf, doordrenkt met de geur van eeuwenoude textiel en geconserveerde geschiedenis. Marianne, die nu in haar element is, leidt ons met een gejaagde, doelgerichte pas.
Voor ons, achter een lange glazen vitrine, strekt zich het beroemde Tapijt van Bayeux uit, een bijna zeventig meter lange strook linnen vol minutieus geborduurde taferelen die de verovering van Engeland door Willem de Veroveraar in 1066 uitbeelden.
Marie houdt haar pas iets in en blijft staan bij een scène waar ridders te paard de strijd aangaan. Haar ogen volgen de details—de verwrongen gezichten van de krijgers, de glinsterende wapens die zorgvuldig zijn gestikt met felgekleurde draden. “Het is ongelooflijk hoe levendig het allemaal is,” zegt ze zacht, bijna eerbiedig. “Je zou bijna vergeten dat dit meer dan negenhonderd jaar oud is.”
Ik sta naast haar. Marianne is al een paar stappen verder, ongeduldig, maar ik blijf even hangen. Terwijl Marie geboeid naar het tapijt kijkt, dwalen mijn ogen niet alleen over de eeuwenoude borduursels, maar ook over haar. Ik zie hoe haar donkere lokken zachtjes langs haar hals vallen. De gouden gloed van het gedimde spotlicht in de vitrine doet haar huid als fluweel lijken. Haar blik is geconcentreerd, haar lippen zijn lichtjes op elkaar gedrukt terwijl ze aandachtig elk detail van het tapijt in zich opneemt. Ik merk op hoe haar ogen soms even oplichten wanneer ze een nieuw, bizar detail ontdekt in de marge, hoe haar vingers zich onbewust even bewegen alsof ze het borduurwerk zelf wil aanraken.
Ik glimlach kort, nauwelijks merkbaar. Het gevoel dat me overspoelt, is veel dieper dan dat. Het begint met bewondering – een intense bewondering voor de vrouw naast me, die zich in elke absurde situatie van de afgelopen dagen heeft bewezen als slim, sterk en onverschrokken. Maar het gaat verder. Ik voel een intense warmte in mijn borst, een soort onwrikbare zekerheid die me bijna uit balans brengt. Wat ik voor haar voel, is veel meer dan bewondering of een plotselinge verliefdheid. Dit is niet alleen dat; het wortelt dieper. Het is alsof een deel van mij haar al eeuwenlang kent, alsof ze altijd al een plaats in mijn leven had moeten hebben.
En toch, mijn gevoelens gaan niet alleen gepaard met romantische dromen. Het is scherper, helderder, een bijna logische conclusie. Ik wil haar niet alleen in mijn leven. Ik wil haar in mijn toekomst. Marie moet en zal mijn vrouw worden. Mijn blik glijdt opnieuw naar haar gezicht. Ze is zo anders dan ik, en toch past ze perfect bij me. Haar lichtheid, haar nieuwsgierigheid, en zelfs haar scherpzinnige, soms irritante vragen houden mij in balans. Ze heeft een manier om me uit mijn eigen, donkere comfortzone te trekken, om me naar de wereld te laten kijken met een openheid die ik al jaren kwijt was.
Marie draait zich plotseling naar me toe, haar ogen helder en levendig, alsof ze een fascinerend detail wil delen over wat ze net heeft gezien. Ik schrik op uit mijn diepe dagdromen en houd even haar blik vast. Ze glimlacht, een klein, onbewust gebaar dat mijn hart sneller doet kloppen, en even vergeet ik het tapijt, het museum, en zelfs de gevaarlijke wereld die ons omringt. “Wat denk je?” vraagt ze zacht. Haar stem klinkt alsof ze me met een zijden touw voorzichtig terugtrekt naar het moment, naar haar. Mijn mondhoeken trekken licht omhoog in een kleine, zelfverzekerde glimlach. Ik kijk niet naar het tapijt, maar recht in haar ogen. “Ik denk,” zeg ik, mijn stem is laag en oprecht, “dat sommige dingen bedoeld zijn om in je leven te blijven.”
Marie fronst lichtjes. Een mengeling van nieuwsgierigheid en verrassing is in haar blik te lezen. Ik weet dat ze mijn woorden niet volledig begrijpt, dat ze denkt dat ik het misschien over de geschiedenis of het tapijt heb. Maar voordat ze kan antwoorden op mijn cryptische opmerking, roept Marianne ons. “"Hier," klinkt haar hese, opgewonden. Ze wenkt ons ongeduldig dichterbij, haar ogen glinsteren koortsachtig achter haar bril. Ze is gestopt bij een van de drukste, meest chaotische taferelen van de strijd.
Marie en ik wisselen een korte blik en lopen dan rustig naar haar toe. De houten vloer kraakt zachtjes onder onze voeten. We gaan naast haar staan en buigen ons allebei voorover om te kijken naar het specifieke paneel dat haar aandacht zo vasthoudt. Het is het hart van de Slag bij Hastings. Marie hapt naar adem, volledig in beslag genomen door het tafereel. "Het is ongelooflijk hoe levendig het allemaal is," zegt ze zacht. "De kleuren, de beweging..." Ik knik, maar mijn blik ziet iets anders. De opwinding van mijn recente inzicht over Marie vermengt zich met de harde, onverbloemde realiteit van wat we hier bekijken. "Levendig, ja," zeg ik. "Maar ook... donker. Kijk naar die gezichten, Marie. Dat zijn geen nobele helden. Dat zijn mannen die elkaar in blinde paniek en woede afslachten." Marie werpt me een schuine blik. Ik merk dat ze in de korte tijd die we elkaar kennen al gewend is geraakt aan mijn cynische kijk op de wereld. "Ik weet dat je niet van de glorificatie van oorlog houdt, Wolf," fluistert ze met een klein glimlachje, terwijl haar ogen het tafereel blijven afspeuren. "Maar dit is geschiedenis. Het is niet alleen bloed en geweld. Het is kunst. Een verhaal."
"Het is een verhaal, ja," grinnik ik zachtjes, "verteld door de overwinnaar." Mijn blik blijft ernstig. "Kijk. Voor Willem is dit een overwinning." Ik wijs naar een detail in dezelfde scène waar Normandische soldaten een houten fort bestormen, hun speren geheven, terwijl figuren in paniek vluchten. "Voor de mensen daarbinnen? Een tragedie."
"Precies!" Mariannes stem klinkt scherp, een sissende fluistering vol frustratie. "Maar jullie kijken verkeerd. Naar de grote lijnen. Naar de koningen en het geweld." Haar vinger tikt nu met een scherp, dwingend geluid op het glas, en wijst niet naar de krijgers in het centrum, maar naar een groep figuren aan de rand van de scène, half verborgen in de chaos. Het is een groepje paters, of monniken, hun witte gewaden zorgvuldig gestikt, een scherp contrast met de modder en het bloed van het slagveld. Hun gezichten zijn ernstig, haast dreigend, en ze lijken de strijd gade te slaan met een kille, berekenende blik.
Marie fronst haar wenkbrauwen en stapt dichterbij. Ik voel een onmiddellijke, ijskoude rilling over mijn ruggengraat lopen. Ik weet niet waarom, maar iets aan die paters, aan hun onnatuurlijke kalmte te midden van het geweld, lijkt... fout. Ze horen hier niet op deze manier thuis. "Wolf," begint Marie aarzelend, haar stem nog zachter. "Denk je dat dit een exacte weergave is van wat er echt is gebeurd? Of dat er... interpretatie in zit?" Ik glimlach, maar het is een kille glimlach. "Alles is interpretatie, Marie. Zelfs dit. Vooral dit." Ik buig me iets naar voren, mijn ogen gefixeerd op de centrale figuur in de groep monniken. Hij houdt geen kruis vast, maar iets anders, iets wat op een staf lijkt, en zijn blik is niet op God gericht, maar op de strijd. "Maar wat ik me afvraag..." fluister ik, meer tegen Marianne dan tegen Marie. "Waarom staat deze pater hier zo centraal? Waarom lijkt hij meer op een figuur van macht dan op een man van God?"
Marie staart naar de scène, haar adem vormt een klein wolkje op het koude glas van de vitrine. Nu ik het gezegd heb, valt het haar ook op. De pater heeft een strakke, intense blik en zijn houding straalt een onmiskenbare autoriteit uit, bijna alsof hij, en niet de hertog, de ware aanvoerder is van de hele onderneming. Het voelt verkeerd, onheilspellend, alsof er iets duisters verborgen zit in dit schijnbaar eenvoudige stuk textiel.
“Het doet me denken aan een verhaal dat mijn grootmoeder me ooit vertelde,” zegt ze, haar toon nu bijna fluisterend, haar blik gefixeerd op het geborduurde figuur. “Over een pater. Een witte pater. Een man die meer met macht en manipulatie te maken had dan met het woord van God.”
"Een witte pater?" Ik kijk haar strak aan. "Je bedoelt een legende? Een sprookje om kinderen bang te maken?" Voordat Marie kan antwoorden, hoor ik naast me een scherpe, sissende inademing. Marianne grijpt mijn arm vast, haar vingers zijn als kleine, ijzeren klauwen die pijnlijk in mijn spieren knijpen. "Wat zei je?" fluistert ze, haar stem is hees, alle academische opwinding is verdwenen en heeft plaatsgemaakt voor een plotselinge, rauwe angst. "Een witte pater? Heeft Simone je die naam genoemd?" Marie kijkt haar verbaasd aan, verrast door de heftigheid van haar reactie. "Ja," zegt ze aarzelend. "Gewoon, een oud verhaal over de streek..."
"Dat is geen verhaal, Marie," onderbreekt Marianne haar, haar stem is nu een dringende, waarschuwende fluistering. Ze kijkt nerveus om zich heen in de schemerige, lege hal, alsof ze bang is dat we worden afgeluisterd. "Het is geen legende. De Witte Paters... of de 'Orde van de Zuivere Rede', zoals ze zichzelf noemen... die bestaan echt." "Wat bedoel je?" vraagt Marie. "Ze zijn... de tegenpool," vervolgt Marianne, haar blik schiet van het tapijt naar mij en weer terug. "Ze jagen op het amulet, net als de Zwarte Weduwe. Maar waar de Weduwe het lijkt te willen gebruiken voor haar eigen chaotische spel, willen de Paters het... vernietigen. Of opsluiten. Ze geloven dat het een onnatuurlijke smet op de wereld is, een bron van alle kwaad. En ze geloven dat iedereen die het aanraakt, iedereen die het draagt..." Ze kijkt me vol betekenis aan. "...onmiddellijk corrupt is. Een heks. Een ketter."
Marie knikt langzaam, haar ogen nu strak gericht op de paters op het tapijt. "Weet je wat me echt verontrust?" fluistert ze. "Ik... Ik heb het gevoel dat dit iets met ons te maken heeft." Ik slik, mijn keel voelt droog en een vreemd, onbehaaglijk gevoel begint zich in mijn buik te roeren. Het is een mengeling van instinctieve angst en iets wat ik niet meteen kan plaatsen – een waarschuwing, misschien. Mijn ogen blijven gefixeerd op het tapijt voor me. De borduursels, met hun nauwgezette details, lijken ineens een sinistere, tweede dimensie te krijgen. Het voelt niet langer als een historisch document dat de verovering van Engeland vertelt, maar als iets meer. Iets dat verborgen ligt in de lijnen en steken, in de priemende, oordelende blikken van de geborduurde figuren. Het voelt als een getuigenis, en als een dreigement.
Ik werp een blik opzij naar Marie. Ze staat dichter bij het glas dan ik. Ze staat volkomen stil. Te stil. "Marie?" fluister ik. Ze reageert niet. Haar aandacht is volledig opgeslokt door de scène met de monniken. "Marie, wat is er?" Ik raak haar arm aan. Haar huid is ijskoud, en ze beeft lichtjes. Ze heft langzaam haar hand, alsof ze de stof door het glas heen wil aanraken. Haar vingers trillen. "Hoor je dat?" vraagt ze zacht. Haar stem klinkt vreemd, afgevlakt, alsof ze half in een droom zit.
Mijn maag krimpt samen. "Wat horen?" vraag ik, en mijn eigen stem klinkt plotseling veel te luid in de plechtige stilte van het museum. "Ik hoor niets." Marie draait zich niet om. Haar ademhaling versnelt, ze hijgt zachtjes, alsof ze aan het rennen is. "Het... het fluistert," fluistert ze, haar stem vol ongeloof. "De paters... op het doek... ze fluisteren."
"Wat zeggen ze?" Mijn stem is nu dwingend, de angst slaat me om het hart. Ze kijkt me eindelijk aan, haar ogen zijn wijd van een onwerkelijke fascinatie en pure terreur. "Ze zeggen: 'Breng me het amulet.' Steeds opnieuw." Ze klampt zich vast aan mijn arm. "Wolf... het is alsof... alsof het weet dat we hier zijn." Een ijskoude rilling trekt langs mijn ruggengraat. Ze hoort ze echt. Ik doe een stap dichterbij, mijn hand grijpt instinctief naar mijn borst, naar het amulet onder mijn hemd. Ik wil haar beschermen, haar wegtrekken van het glas.
"Marie, kom," zeg ik, mijn stem iets harder nu. Ik grijp haar arm steviger vast. "Dit is niet goed. We gaan hier weg. Nu." Ze kijkt me aan, haar blik wankelend. "Maar wat als... wat als we iets moeten begrijpen, Wolf? Wat als het ons iets wil vertellen?" "Of iets van ons wil nemen," zeg ik, mijn stem doordrongen van een plotselinge, heldere vastberadenheid. "Marie, dit is geen verhaal dat we moeten afmaken. Kom mee." Ik trek haar met een zachte, maar dwingende ruk achteruit, weg van de vitrine. Maar wanneer mijn vingers zich om haar arm sluiten, verandert de sfeer. Het is alsof ik een schakelaar omzet.
De vage, fluisterende echo's die zij hoorde, verdwijnen. De lucht in mijn hoofd lijkt te worden samengeperst. "Breng MIJ het amulet." Ik verstijf. De stem is niet langer een fluistering die Marie hoort. Het is een donderslag, een bevel, rechtstreeks uitgesproken in mijn eigen hoofd. Het ding in de vitrine... het weet nu wie de drager is. En het is gestopt met vragen. Het is begonnen met eisen. Ik voel het eerst als een lage trilling onder mijn voeten, alsof de stenen vloer van het museum plotseling zacht is geworden, alsof het begint te ademen. Het glas van de vitrine, het dikke, eeuwenoude glas dat het tapijt beschermt, begint zachtjes te zingen, een hoge, nerveuze toon die snel aanzwelt. Het geluid groeit. Een diepe, dreunende vibratie vult de ruimte, een gegrom dat uit de fundamenten van het gebouw zelf lijkt te komen, alsof de muren het elk moment kunnen begeven.
In paniek grijp ik Marie's arm steviger vast. "Marie, we moeten hier weg!" schreeuw ik, maar mijn woorden lijken te verdrinken in het dreunende gebulder dat de ruimte vult. De lucht wordt zwaar, voelbaar dik, en is doordrenkt met een statische elektriciteit die aanvoelt als de stilte vlak voor een verwoestende blikseminslag. Mijn haren komen overeind. En dan, alsof een onzichtbare kracht zich losmaakt, gebeurt het. De figuren op het tapijt beginnen te bewegen. Eerst is het heel subtiel, een optische illusie, alsof de draad van hun geborduurde lichamen zich ontrafelt en in de lucht trilt, om zich dan weer opnieuw te vormen. Een ridder te paard beweegt zijn lans, een fractie van een centimeter, en richt die met een haast kwade, bewuste intentie naar voren. Maar het is de Witte Pater die mijn aandacht volledig grijpt.
Met een onmogelijke, trage beweging draait hij zijn geborduurde hoofd naar ons. Zijn ogen—die een moment geleden nog levenloze steken waren—zijn nu helder en gevuld met een koud, oud leven. Ze lijken mij recht aan te staren. Ik kijk terug, ademloos. Het gezicht van de figuur verandert langzaam. De draden lijken zich samen te trekken, de trekken worden scherper, dreigender, en er ontstaat een duistere, olierijke glans in de ogen die niet thuishoort in iets wat ooit met draad en naald was gemaakt. “Ze... ze bewegen,” fluistert Marie, haar stem is een breekbaar geluid van puur ongeloof, doordrenkt met een kinderlijke angst. Haar ogen staan wijd open. Maar toch blijft ze naar het tapijt kijken. Haar blik wordt er automatisch naartoe gezogen, gehypnotiseerd, hoezeer ze ook probeert weg te kijken.
De grond onder ons begint nu harder te trillen. Een dunne scheur schiet met een krakend geluid door de stenen vloer tussen ons en de vitrine. De pater op het tapijt rijkt met zijn geborduurde hand naar voren, de draden strekken zich uit, alsof hij door het glas heen probeert te reiken om ons te grijpen. Zijn mond opent zich. Zijn woorden klinken niet langer als een fluistering, maar als een echo die door de ruimte rolt, versterkt door een onbekende kracht: "BRENG ME HET AMULET!" De woorden dreunen door onze lichamen, zwaar en onontkoombaar. Het voelt alsof ze bedoeld zijn voor ons en voor ons alleen. Ik voel hoe al de spieren in mijn lijf zich opspannen, mijn vuisten gebald, mijn tanden op elkaar geklemd. Het is een instinctieve, fysieke reactie. Mijn hele wezen verzet zich tegen de onheilige macht die in de lucht hangt en zijn bevel uitspreekt.
"Marie, nú weg!" roep ik. Ik grijp haar arm, maar het is alsof ik tegen een stenen beeld trek. Op een of andere manier blijven we als gefixeerd staan. Verstijfd. Het is niet dat we willen kijken; het is dat we niet kunnen wegkijken. Onze blik zit gevangen, vastgenageld aan het onmogelijke schouwspel voor ons.
De figuren die eerder in een bevroren, historische harmonie waren afgebeeld—ridders, boeren, paarden—bewegen nu in een afschuwelijke, chaotische wirwar. De dieren in de marges, de fabeldieren, lijken los te breken uit hun tweedimensionale kooien, hun klauwen scheuren aan de randen van het doek. De ridders heffen hun lansen en zwaarden, niet langer naar elkaar, maar naar ons. Alsof ze op het punt staan door het glas heen te breken en de museumbezoekers aan te vallen.
De Witte Pater, die eerst slechts een deel van de menigte was, is nu het duidelijke, onheilspellende centrum van de storm. Hij stapt uit het tapijt. Niet letterlijk, zijn voeten blijven van draad, maar zijn aanwezigheid is nu tastbaar in de ruimte. Het is alsof zijn ziel, zijn kwaadaardige essentie, zich losmaakt van het linnen en de lucht voor ons vult. Zijn ogen, die nu helder en levend lijken te gloeien, staren me recht aan. Een ijzige, onnatuurlijke kou, als de adem van een grafkelder, vult de zaal en doet ons klappertanden.
Marie hapt naar adem en zet eindelijk een struikelende stap achteruit, haar greep op mijn arm is pijnlijk. "Wat is dit, Wolf? Dit is... dit is onmogelijk!" Haar stem klinkt trillend, breekbaar. Ik kijk haar aan, zie de pure, onverdunde terreur in haar ogen. Mijn eigen angst wordt overschaduwd door de oeroude, brandende noodzaak om haar hier weg te krijgen. "Het maakt niet uit wat het is," zeg ik, mijn stem harder dan ik bedoel. "We moeten weg. Nu." Maar de grond lijkt nu bijna te golven onder onze voeten, het eeuwenoude steen komt tot leven en lijkt zich tegen onze vlucht te keren. Het tapijt, het stille, stoffige relikwie dat ooit zo machteloos leek, is een kolkende storm van leven geworden, gevuld met krachten die niemand kan begrijpen. Ik grijp Marie stevig bij haar middel en trek haar tegen me aan, weg van de vitrine.
Opnieuw klinkt de stem van de priester. Het is niet langer een fluistering in mijn hoofd. Het is een donderslag die door de hele hal rolt, luider en scherper deze keer: "BRENG ME HET AMULET, OF JULLIE ZULLEN STERVEN!" Ik negeer het, mijn enige focus is Marie. Ik heb haar arm stevig vast en sleep haar mee, achteruit. Aan mijn linkerhand zie ik Marianne. Ze staat als aan de grond genageld, haar gezicht lijkbleek en glimmend van het zweet. Haar hand is tegen haar mond geslagen, haar priemende, intelligente ogen zijn nu wijd van een absolute, kinderlijke terreur. Ze is verlamd.
Ik zie het gebeuren in een fractie van een seconde. Het voelt alsof de tijd vertraagt, de trillende lucht wordt dik en stroperig. Uit het tapijt, dwars door het dikke, eeuwenoude glas van de vitrine dat niet breekt maar rimpelt als water, steekt een hand. Het is geen borduursel meer. Het is een echte, bleke arm. De huid is grauw, perkamentachtig, strak gespannen over de botten. De vingers zijn lang en knokig, en strekken zich uit als klauwen. Voordat ik kan reageren, voordat ik Marie achter me kan trekken, heeft de hand haar pols vastgegrepen. Marie slaakt een scherpe, ijle kreet van pijn en verrassing. Haar ogen staan wijd van schrik terwijl de arm, met een onmenselijke kracht die niet bij zijn dunne, fragiele uiterlijk past, met een brutale ruk aan haar begint te trekken. Ze verliest haar evenwicht en valt hard op haar knieën op de stenen vloer.
"Wolf!" roept ze. De paniek en de pijn zijn duidelijk in haar stem te horen. Ik twijfel geen moment. Ik duik naar voren en grijp Marie met beide handen stevig vast bij haar taille. Met volle kracht probeer ik haar weg te trekken, weg uit de bovennatuurlijke greep van de arm van de Witte Pater. Maar het is alsof ik tegen een muur van onzichtbare kracht vecht. De arm trekt Marie steeds verder, centimeter voor centimeter, richting het tapijt. Het doek achter het glas lijkt nu te golven en te kronkelen, de draden bewegen als een levende, ademende, hongerige entiteit.
“Laat haar los!” brul ik, mijn stem schor van de adrenaline en de pure razernij. Ik zet me schrap op de trillende vloer en trek zo hard als ik kan, mijn spieren branden, maar het lijkt vergeefse moeite. Marie kijkt me over haar schouder aan, haar gezicht vertrokken in een mengeling van ondraaglijke angst en verbijsterd ongeloof. Haar lichaam wordt langzaam naar het tapijt gesleurd, alsof het haar wil opslokken, haar wil opnemen in het eeuwenoude linnen. De geborduurde figuren op het tapijt bewegen nu uitzinnig om haar heen, hun gezichten vervormd in kwaadaardige, triomfantelijke grijnzen. De Witte Pater lijkt nog te groeien in de vitrine. Zijn ogen gloeien met een koud, wit vuur, zijn mond open als in een stille, allesverslindende schreeuw.
Ik voel hoe ik grip verlies. Mijn laarzen glijden over de trillende stenen vloer. “Hou vol!” schreeuw ik wanhopig.“Wolf, ik... ik word meegetrokken!” Marie’s stem breekt terwijl haar schouder nu bijna het rimpelende glas raakt. De stof van het tapijt lijkt vloeibaar te worden, het linnen kronkelt en golft om haar heen alsof het haar volledig wil insluiten en verteren.
"Wolf! Met kracht win je het niet!" schreeuwt Marianne plotseling, haar stem is schril en hysterisch, haar verlamming is gebroken. "Het wil het amulet! Het gebruikt haar om jou te lokken!" Ik kijk haar met wilde ogen aan. "Wat moet ik dan doen?!" "De spreuk!" krijst ze, terwijl ze zelf een stap achteruit deinst. "De Sator-spreuk! Gebruik het! Nu!"
De spreuk. Natuurlijk. Mijn geest racet. Ik laat Marie's middel met één hand los en grijp instinctief naar mijn borst, mijn vingers klauwen om het koude, nu hevig pulserende metaal van het amulet onder mijn hemd. Ik richt mijn blik op de afschuwelijke, levende figuur in het tapijt en begin de woorden te schreeuwen, mijn stem een rauwe, paniekerige kreet in de oorverdovende chaos. "SATOR! AREPO! TENET... OPERA..." De trillingen in de vloer worden heviger, het gebulder zwelt aan. De Witte Pater in het glas gooit zijn hoofd achterover in een geluidloze, woedende brul. "ROTAS! SATOR... AREPO..." Ik struikel over de woorden, de volgorde is weg, mijn geest is een witte, kolkende mist van pure paniek. "Verdomme!"
De seconde dat de spreuk faalt, dat mijn stem hapert, verandert de sfeer. De dreiging wordt een directe, onontkoombare actie. Dan, te midden van de strijd, verandert de blik van de WITE PATER. Zijn gloeiende, witte ogen, die op de worstelende Marie waren gefixeerd, verleggen hun focus. Ze zien mij. Of specifieker: ze zien mijn hand die nog steeds het gloeiende amulet op mijn borst vastklemt. Hij heeft de echte prijs gezien.
Met een onverschillige, minachtende beweging laat de hand uit het tapijt Marie los. Ze stort met een kreet op de stenen vloer en krabbelt wanhopig achteruit, happend naar adem. Voordat ik kan ademen, voordat ik Marie kan helpen, schiet de arm opnieuw naar voren, maar dit keer naar mij. De knokige, grauwe hand grijpt niet naar mijn keel, maar rechtstreeks naar het amulet op mijn borst. De vingers sluiten zich om de ketting. Met een ziekmakende, harde knak rukt de hand het amulet en de ketting van mijn nek. Een golf van ijskoude, brandende pijn schiet door me heen. Ik brul het uit, meer van shock dan van pijn. De hand, nu met het gloeiende, blauwe licht erin geklemd, trekt zich met een triomfantelijke snelheid terug. Hij verdwijnt in het rimpelende, vloeibare oppervlak van het tapijt.
"NEE!" De kreet komt niet van mij. Hij komt van Marie. Ze ligt nog op de vloer waar de hand haar had losgelaten. Ze heeft alles gezien. Met een blik van pure, onverzettelijke waanzin in haar ogen, duikt ze naar voren. Ze springt de hand en het amulet achterna, recht op de vitrine af, een wanhopige poging om de sleutel terug te pakken.
"Marie, niet doen!" schreeuw ik, maar het is te laat. Ze duikt met haar uitgestrekte handen recht in het golvende, vloeibare glas, op de plek waar de hand zojuist is verdwenen. Haar vingers raken de stof... en ze verdwijnt. Haar lichaam wordt met een misselijkmakende, slurpende beweging het eeuwenoude linnen ingezogen.
Op hetzelfde, afschuwelijke moment dat ze verdwijnt, stopt alles. Het tapijt, dat net nog kronkelde en als een levend wezen bewoog, is nu stil. De kleuren, die eerst gloeiend en intens hadden geleken, zijn nu dof en onaangeroerd. Het lijkt alsof de chaos die zich net had afgespeeld nooit heeft plaatsgevonden. Alles in de ruimte lijkt weer normaal, maar ik weet dat het een leugen is. Ik staar naar het tapijt, mijn adem zwaar en hortend, terwijl ongeloof en angst zich in mijn hoofd opstapelen. En dan zie ik haar. Tussen de borduursels, daar waar eerder een scène van ridders en veldslagen was afgebeeld, staat nu Marie. Ze lijkt op een van de geborduurde figuren, haar contouren getekend in verfijnde steken van gekleurde draad. Haar gezicht is vastgelegd in een mengeling van angst en vastberadenheid. Haar ogen kijken recht naar me. Ze zijn levendig en vol emotie, ondanks haar onwerkelijke, tweedimensionale staat.
"Marie..." fluister ik, mijn stem gebroken. Ik kruip dichter naar het tapijt toe, mijn hand trilt terwijl ik de drang voel om het glas dat het tapijt beschermt kapot te kloppen. Maar nog voordat ik iets kan doen, zie ik haar bewegen. Het is subtiel, alsof de borduursels zich net genoeg aanpassen om haar hand te laten bewegen. Een glinstering vangt mijn aandacht. Ik zie dat ze iets in haar hand houdt. Het object in haar hand straalt een zacht, mysterieus licht uit dat niet past bij het verder matte, eeuwenoude tapijt. Voordat ik volledig kan begrijpen wat er gebeurt, werpt Marie het. Haar geborduurde arm lijkt met een krachtige beweging iets door de stof van het tapijt heen te slingeren.
Het object breekt met een heldere, kristallijne klank door het oppervlak van het tapijt, alsof het de werkelijkheid zelf doorboort. Ik deins instinctief achteruit terwijl het object met een zachte, bijna perfecte landing aan mijn voeten tot stilstand komt. Ik kijk omlaag, mijn ademhaling nog steeds zwaar en gejaagd. Daar, op de koude stenen vloer, ligt het amulet. Het straalt een intensiteit uit die bijna tastbaar is. De zilverkleurige rand is verfijnd, versierd met mysterieuze symbolen die lijken te bewegen. Het straalt een pulserend licht uit alsof het leeft. Ik staar ernaar, mijn geest in een wirwar van emoties.
Mijn blik glijdt terug naar het tapijt. Marie staat daar nog steeds, vastgezet in haar geborduurde gevangenis, haar blik op me gericht. Haar ogen spreken een taal die woorden niet kunnen uitdrukken—smeekbedes, hoop, en een waarschuwen die ik niet kan negeren. Ik reik met trillende handen naar het amulet. Zodra mijn vingers de koele, metalen rand raken, voel ik een golf van energie door mijn lichaam trekken, alsof het object op me reageert. Ik klem het stevig in mijn hand en kijk naar het tapijt, naar Marie. “Marie,” fluister ik, dit keer niet met wanhoop, maar met een vonk van vastberadenheid. “Ik krijg je terug. Wat het ook kost.”
- - -
Meer weten over dit verhaal of over de vrouw achter dit verhaal? abonneer je dan op de nieuwsbrief door mij een mail te sturen. Mijn emailadres vind je op mijn profielpagina.
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10


Bezoek ook eens mijn profiel pagina om meer over mij te weten te komen, een overzicht te zien van mijn verhalen of om een berichtje achter te laten! Ook kun je jezelf aanmelden om een mail te ontvangen als ik een nieuw verhaal heb geplaatst!
