Door: Leen
Datum: 03-12-2025 | Cijfer: 9.9 | Gelezen: 167
Lengte: Lang | Leestijd: 24 minuten | Lezers Online: 7
Trefwoord(en): Exhibitionisme, Naakt, Shoot, Verlangen,
Lengte: Lang | Leestijd: 24 minuten | Lezers Online: 7
Trefwoord(en): Exhibitionisme, Naakt, Shoot, Verlangen,
Vervolg op: Dare De Fotoshoot - 1: Intro
De Twijfels
De dag is aangebroken. Het abstracte idee is werkelijkheid geworden, en de werkelijkheid is koud. We staan in een vervallen loods aan de rafelrand van de stad, een plek waar de beschaving lijkt te zijn gestopt en de wildernis van beton het heeft overgenomen. De loods is een enorm, hol karkas. De lucht is hier niet alleen koud; hij is kil en vochtig, en ruikt naar een penetrante, ongemakkelijke mengeling van optrekkend vocht, oude, chemische verf en iets wat ik niet direct kan thuisbrengen – de muffe, zware geur van stilstaand water en vergetelheid.
Onder mijn schoenen knarst het. De vloer is bezaaid met puin: scherven van groen en bruin glas die als diamanten schitteren in het spaarzame licht, verroeste moeren, en vergane blikjes die hier jaren geleden zijn achtergelaten. Het is een triest landschap van afval en verval.
Maar het zijn de muren die de aandacht opeisen. Overal waar ik kijk, exploderen ze in een kakofonie van graffiti. Het is geen kunst; het is een schreeuw. Agressieve, hoekige letters in gifgroen en bloedrood vechten om voorrang met bizarre, vervormde gezichten die me met lege ogen aanstaren. Lagen verf over lagen verf, als littekens op de betonnen huid van het gebouw. Het voelt anarchistisch, ruw en totaal onherbergzaam. "Het contrast, schat," had de fotograaf ons gemaild, vol artistiek enthousiasme. "Jouw zachte, vrouwelijke schoonheid tegen deze rauwe, stedelijke achtergrond. Huid tegen beton. Kant tegen roest. Het wordt magisch."
Dat is de bedoeling, ten minste. Maar terwijl ik hier sta, mijn handen diep in mijn jaszakken begraven, rillend van een kou die dieper gaat dan mijn botten, voel ik me allesbehalve magisch. Ik voel me klein. Mijn maag is een strakke, misselijkmakende knoop. De sfeer hier is vijandig. Het idee dat ik hier, te midden van dit vuil en deze agressieve kleuren, mijn kleren moet uittrekken en mijn zachtste, meest kwetsbare zelf moet laten zien, voelt plotseling krankzinnig. Het voelt verkeerd. Het voelt te bloot, nog vóór ik ook maar één knoopje heb losgemaakt. Ik ben er echt, maar dan ook echt, niet gerust in.
Kristof beschikt over een feilloze radar voor mijn emoties. Hij voelt de trilling die door mijn lichaam jaagt nog voordat ik het zelf doorheb. Zonder een woord te zeggen, slaat hij zijn arm om me heen. Hij trekt me ruw maar liefdevol tegen zijn zij aan, totdat er geen millimeter lucht meer tussen onze jassen zit. Zijn lichaam is een kachel, een stevige, levende muur van warmte tegen mijn rillende flank. Ik begraaf mijn neus even in de kraag van zijn jas. Zijn geur – die bedwelmende mix van zijn huid, wasmiddel en die typische, mannelijke musk – spoelt over me heen. Het is het enige vertrouwde anker in deze vreemde, vervallen zee van beton en chaos.
Hij buigt zijn hoofd omlaag, zijn mond zo dicht bij mijn oor dat ik de warmte van zijn lippen voel stralen. "In het slechtste geval," sust hij zachtjes, zijn stem een lage, kalmerende vibratie die door mijn schouder resoneert, "doen we rustig aan. Laten we gewoon een aantal foto's nemen met je mooie lingerie aan. Maar... braaf. Een paar mooie, gewone portretten." Hij drukt een kusje op mijn koude slaap. "Niemand dwingt je tot iets, schat. Jij hebt de regie."
Ik draai mijn hoofd scherp naar hem toe. Zijn geruststelling is lief bedoeld, dat weet ik, maar het werkt als een rode lap op een stier. Het voelt als een klap op mijn zenuwen. Gewone foto's? Alsof we wekenlang hebben gefantaseerd, fluisterend in het donker, elkaar opfokkende met beelden van verboden lust... voor een paar brave portretjes? De teleurstelling mengt zich met de adrenaline in mijn bloed. De verlammende angst maakt plotseling plaats voor iets anders. Een vlaag van speelse balorigheid. Een vonk van verzet. Ik wil niet braaf zijn. Ik wil... Ik kijk hem recht in de ogen. Mijn kin gaat omhoog, mijn blik wordt donker en uitdagend. "In het slechtste geval," kaats ik terug, en mijn stem is scherper, heser dan ik bedoelde, "laat ík naaktfoto's van jou nemen."
Ik zie de verrassing in zijn ogen. Een fractie van een seconde staat hij met zijn mond vol tanden. Dan breekt die bekende, alwetende glimlach door. De mondhoeken krullen omhoog, en zijn ogen worden spleetjes van puur, geamuseerd genot. Hij vindt mijn brutaliteit geweldig. Hij leunt nog iets dichterbij, de seksuele spanning knettert plotseling tussen ons in de koude lucht. "Misschien," mompelt hij, zijn stem zwaar van de belofte, "is dat niet eens zo'n slecht idee."
Maar de bubbel barst. Het geluid van voetstappen. Hier is hij dan. De fotograaf. Hij stapt op ons af, zijn zware koffer vol apparatuur achteloos in één hand zwaaiend. Hij is niet de afstandelijke kunstenaar waar ik bang voor was. Hij oogt gemoedelijk, met een dikke sjaal en een vriendelijke, open blik. Maar die vriendelijkheid stelt me niet gerust; het maakt mijn verraad aan mezelf alleen maar groter. Hij is een vreemde. Een man van vlees en bloed die hier is met maar één doel: kijken.
Het moment dat zijn blik de mijne kruist – een beleefde groet, een professionele knik – slaat de val dicht. Ik klap dicht. Volledig. Het is alsof iemand de zuurstofkraan van de loods dichtdraait. De koude, muffe lucht verandert in beton in mijn longen. Paniek is geen golf; het is een ijskoude klauw die mijn keel dichtknijpt. Mijn voeten, die net nog een stap wilden zetten, verankeren zich in de vuile vloer. Mijn lichaam schreeuwt maar één ding: Vluchten. Nu. Terug naar de veilige, warme auto. Maar ik blijf staan, bevroren, terwijl Kristof en de fotograaf elkaar de hand schudden. Ze beginnen meteen te praten. Ze zijn enthousiast. Ze zien mogelijkheden. "Kijk eens naar die lichtinval daar, bij die gebroken ramen," zegt de fotograaf, en hij wijst met een weids gebaar naar een hoek waar het stof in een baan van bleek licht danst. "Dat licht is fenomenaal. Het gaat de rondingen van haar lichaam prachtig accentueren, echt diepte creëren." Kristof knikt instemmend, zijn ogen glimmen. "Ja, prachtig. En die muur daarachter? Met die afgebladderde groene verf en die roestplekken? Dat geeft een geweldig contrast met haar huid."
Ik volg hun blikken, maar ik zie geen diepte. Ik zie geen contrast. Ik zie een tochtgat waar de ijskoude wind doorheen giert. Ik zie stof dat in mijn longen gaat zitten. Ik zie die 'prachtige' lichtstraal als een meedogenloze spotlight die elke imperfectie, elke rilling van mijn bange huid genadeloos zal uitlichten.
"En die steunpilaar daar," gaat de fotograaf verder, hij loopt er al half naartoe, zijn laarzen knarsend op het puin. "Als ze daar tegenaan leunt... het beton is ruw, industrieel. Dat haalt de zachtheid in haar naar boven." Kristof loopt met hem mee, helemaal in zijn element. "Precies. En misschien kunnen we die oude machine daar gebruiken als achtergrond? Voor een silhouet?"
Ik hoor ze praten over compositie en textuur, maar in mijn hoofd schreeuwt een heel andere stem. Die steunpilaar is ijskoud en vies, denkt die stem paniekerig. Als ik daar tegenaan leun, schuurt het mijn rug open. Die vloer ligt vol glasscherven en roestige spijkers; als ik mijn schoenen uitdoe, haal ik mijn voeten open. Het is hier smerig. Het is hier vijandig. Ik ga hier doodvriezen in mijn lingerie.
Ze bouwen een kunstwerk in hun hoofd, een fantasie van esthetiek en erotiek. Ik zie alleen maar een nachtmerrie van fysiek ongemak en totale blootstelling. Ik sta erbij als een standbeeld, een vage, bevroren glimlach op mijn gezicht geplakt die voelt als een masker van gips dat op barsten staat. Ik knik mechanisch als Kristof even naar me omkijkt voor bevestiging, maar vanbinnen heb ik me teruggetrokken achter een dikke, onzichtbare muur. Ik zit veilig in mijn eigen wereld, ver weg van hun enthousiaste plannen, biddend dat de vloer onder mijn voeten openbreekt en me opslokt voordat ik die jas moet uittrekken.
Terwijl ik daar sta, verankerd in het puin, gaat de wereld om me heen gewoon door. De fotograaf is inmiddels gestopt met praten en overgegaan tot actie. Met een efficiëntie die me misselijk maakt, begint hij zijn territorium af te bakenen. Ik hoor het metalen klik-klak van statieven die worden uitgeklapt en op de betonnen vloer worden gezet. Het ritselen van een reflectiescherm dat wordt uitgevouwen als een zilveren vleugel. Hij schroeft een lens op zijn camera, een groot, donker oog dat straks genadeloos op mij gericht zal zijn. Hij neuriet zachtjes, volledig in zijn element, bezig met het bouwen van het podium waarop ik mijn kunstje moet vertonen. Kristof staat erbij en kijkt ernaar, nog steeds met die glans van opwinding in zijn ogen. Hij wijst nog iets aan, knikt goedkeurend. Pas als de fotograaf zich omdraait om iets uit zijn tas te pakken, zoekt Kristof mijn blik weer. Hij draait zich naar me toe met een brede glimlach, waarschijnlijk om te zeggen hoe geweldig het wordt.
Maar de glimlach sterft onmiddellijk op zijn lippen. Hij ziet het nu pas. Echt. Hij ziet niet de sensuele vrouw die hij in zijn fantasie had. Hij ziet zijn vrouw, bleek en klein in haar dikke jas, met ogen die groot zijn van pure angst en lippen die wit weggetrokken zijn van de spanning. Hij ziet de trilling die door mijn hele lichaam jaagt, niet van kou, maar van pure doodsangst.
In twee grote stappen is hij bij me. Zijn hand landt op mijn schouder. Zwaar. Warm. Maar zelfs zijn aanraking, die me normaal gesproken onmiddellijk kalmeert, dringt nauwelijks door de lagen van mijn paniek heen. Hij knijpt zachtjes, probeert contact te maken. "Schat?" Zijn stem is zacht, de opwinding is vervangen door directe, gefronste bezorgdheid. Hij buigt zijn hoofd om mijn gezicht te kunnen zien, dat ik instinctief probeer weg te draaien. "Gaat het?" De vraag is zo simpel, zo liefdevol, dat mijn keel dichtknijpt. De tranen prikken heet achter mijn oogleden. Ik wil dapper zijn. Ik wil de vrouw zijn die hij wil. Maar de muur is te hoog. Ik kan niet liegen. Niet nu hij me zo aankijkt. Ik schud mijn hoofd. Een kleine, schokkerige beweging. Nee. Ik slik de brok in mijn keel weg en dwing de woorden over mijn lippen, zo zacht dat ze bijna verdrinken in het ruisen van de wind buiten. "Ik durf niet," fluister ik. Mijn stem breekt op de laatste lettergreep. Het is een bekentenis van falen, een smeekbede. "Kristof, ik durf het echt niet." Hij opent zijn mond om iets te zeggen, om me te troosten, om misschien...
"Zo! Helemaal klaar!" De stem van de fotograaf snijdt dwars door onze intieme bubbel heen. Het klinkt vrolijk, luid en volkomen onwetend van het drama dat zich op twee meter afstand afspeelt. We schrikken allebei op. De fotograaf komt met grote, energieke passen op ons af, zijn camera nu om zijn nek en een lichtmeter in zijn hand. Hij wrijft in zijn handen, klaar voor de start. "Het licht is nu op zijn best," roept hij enthousiast terwijl hij dichterbij komt. "Zullen we beginnen?"
De vrolijke uitroep van de fotograaf sterft weg zodra hij dichterbij komt. Hij stopt abrupt. De energieke, zakelijke houding valt van hem af als een jas die plotseling te zwaar is geworden. Hij kijkt naar mij. Hij ziet het. Hij ziet hoe ik half achter Kristof probeer weg te kruipen, mijn knokkels wit van het knijpen in zijn mouw. Hij ziet de paniek die mijn adem afsnijdt. Hij is een professional; hij heeft dit ongetwijfeld eerder gezien. De onzekerheid, de angst die toeslaat op het moment suprême. Hij laat zijn camera langzaam zakken, totdat die op zijn buik rust, vastgehouden door de riem. Hij zet een stapje terug, geeft ons ruimte, en zijn hele houding verandert. Hij wordt zachter, rustiger. Minder een technicus, meer een mens.
"Hé," zegt hij. Zijn stem is niet meer luid en galmend. Hij is zacht, bijna vertrouwelijk, en hij kijkt me recht aan – niet met een oordelende blik, maar met pure empathie. "Adem even uit." Hij maakt een kalmerend gebaar met zijn handen. "Vergeet even waarom we hier zijn," zegt hij rustig. "Vergeet de mailtjes, vergeet de verwachtingen. Bekijk het als een gewone shoot. Alsof we portretten maken voor in de woonkamer." Ik knipper met mijn ogen, verrast door zijn begrip. Ik voel Kristofs hand bemoedigend in mijn schouder knijpen. "We doen dit stap voor stap," vervolgt de fotograaf. Hij wijst naar de betonnen pilaar, maar zonder enige druk. "We rennen niet. We kruipen als het moet. En luister goed..."
Hij leunt iets naar voren, zijn blik indringend maar vriendelijk. "Jij bepaalt de grenzen. Niemand anders. Niet ik, en zelfs hij niet." Hij knikt kort naar Kristof. "Jij hebt de controle. Als je je ook maar één seconde ongemakkelijk voelt, of als je denkt 'dit wil ik niet', dan zeg je gewoon 'stop'. En dan stoppen we. Onmiddellijk. Geen vragen, geen discussie." Zijn woorden halen de scherpe randjes van mijn paniek af. De gevangenis die ik in mijn hoofd had gebouwd, krijgt een deur die open kan. Ik kan stoppen.
"En wat betreft die lens..." Hij tikt even op het glas van zijn camera. "Vergeet dat ding. Kijk niet naar mij." Hij wijst naar Kristof, die naast me staat als een warme, solide rots. "Kijk naar je man," zegt de fotograaf zacht. "Kijk naar hem, praat met hem, lach met hem. Verlies jezelf in hem. Ik ben er niet. Ik ben gewoon decor, een vlieg op de muur die toevallig op het knopje drukt. Jullie wereld draait om jullie tweeën. Ik besta niet." De woorden van de fotograaf hangen in de koude lucht als een zachte, uitnodigende deken, maar ik durf ze nog niet helemaal om me heen te slaan om me eraan te warmen. Mijn verstand hoort wat hij zegt – ik ben er niet, jij bepaalt de grenzen – maar mijn lijf staat nog steeds strak van de adrenaline.
Langzaam, met een nek die stijf voelt van de spanning, draai ik mijn hoofd weg van de camera, weg van de man die zichzelf zojuist onzichtbaar heeft verklaard. Ik kijk naar Kristof. Mijn blik is onzeker, zoekend. Ik voel me klein in mijn grote jas, mijn handen diep weggestopt in mijn mouwen. Ik zoek zijn ogen, doodsbang dat ik daar een spoor van teleurstelling zal vinden. Bang dat hij denkt dat ik een spelbreker ben, een bange, preutse vrouw die zijn fantasie om zeep helpt.
Maar dat is niet wat ik zie. Hij kijkt terug, en zijn gezicht is een open boek van liefde. Geen ongeduld. Geen irritatie. Geen dwingende geilheid. Alleen pure, onversneden adoratie. Hij kijkt naar me alsof ik het enige ben dat kleur geeft in deze grijze, troosteloze betonnen bak. Hij knikt, een bijna onzichtbaar, geruststellend gebaar. "Hoor je dat, liefje?" fluistert hij, en hij negeert de fotograaf nu ook volkomen. Hij sluit ons op in onze eigen kleine cocon. "Gewoon wij. Alsof we thuis in de keuken staan. Niemand kijkt mee. Alleen ik." Hij steekt zijn hand uit, palm omhoog, wachtend. Een uitnodiging, geen bevel.
"Vertrouw je me?" De vraag is simpel, maar de lading is enorm. Mijn hart bonkt nog steeds in mijn keel, maar in zijn ogen vind ik de rust die ik zocht. Ik bijt op mijn lip, en heel langzaam, met trillende vingers, haal ik mijn hand uit mijn zak en leg hem in de zijne. Zijn vingers sluiten zich er onmiddellijk omheen, warm en stevig. "Ja," fluister ik zacht. Het woord is nauwelijks uitgesproken of hij trekt me naar zich toe. Niet ruw, maar met een zachte, onweerstaanbare kracht. Zijn andere hand glijdt naar mijn nek, onder mijn haar, zijn warme handpalm tegen mijn koude huid.
Hij kust me. Het is geen hongerige, eisende kus zoals in de tuin. Dit is anders. Zijn lippen zijn warm en stevig op de mijne, en ze smaken naar troost. Naar veiligheid. Het is een kus die de wereld buitensluit, die de koude wind en de muren met graffiti en de man met de camera doet verdwijnen. Voor een moment bestaat er alleen de druk van zijn mond en de geur van zijn jas. Als hij me loslaat, houdt hij me nog steeds vast met zijn ogen.
"Kom," fluistert hij tegen mijn lippen. Hij neemt me bij de hand, alsof ik een kind ben dat de weg kwijt is, en leidt me die paar meter naar de betonnen pilaar waar de fotograaf het over had. Het beton is ruw en ijskoud tegen mijn schouderblad als ik er tegenaan leun, maar ik voel het nauwelijks door de dikke laag van mijn winterjas. Ik begin aan de rits te frummelen, een automatisme, maar Kristofs hand stopt me onmiddellijk. Hij legt zijn hand over de mijne.
"Nee," zegt hij zacht. Hij schudt zijn hoofd, een kleine glimlach speelt om zijn mond. "Hou aan. Lekker warm. We hebben geen haast." Hij komt vlak voor me staan. Hij dringt mijn persoonlijke ruimte binnen, precies zoals de fotograaf had gezegd: hij blokkeert het zicht, hij vult mijn wereld. Hij leunt met één hand boven mijn hoofd tegen de pilaar, waardoor hij een cocon creëert met zijn lichaam. "Kijk naar mij," mompelt hij. "Alleen naar mij." Ik kijk omhoog. Ik zie de kleine lachrimpeltjes rond zijn ogen. Ik zie de stoppels op zijn kaak. Ik zie de liefde die daar brandt, speciaal voor mij. Ik haal diep adem, en voor het eerst sinds we hier aankwamen, vult mijn borstkas zich met lucht in plaats van angst. Ik voel me... oké. Ik sta hier, in een vieze loods, dik ingepakt, neus aan neus met mijn man.
Ergens in de achtergrond, zacht en onopvallend als het tikken van een klok, klinkt een geluid. Klik. Ik schrik niet. Ik verstijf niet. Ik blijf gewoon in Kristofs ogen kijken, gevangen in zijn warmte. "Zie je wel?" fluistert hij, en zijn duim strijkt over mijn wang. "Dat was de eerste. En je leeft nog."
"Zal ik je jas aannemen?" De vraag van Kristof is zacht, maar in de doodse stilte van de loods klinkt het als een startschot. Hij staat vlak voor me, zo dichtbij dat ik zijn ademhaling kan horen. Zijn handen rusten zwaar en warm op mijn schouders, een laatste barrière tussen mij en de wereld. Ik slik. Mijn hart bonkt tegen mijn ribben, een ritmische herinnering aan mijn eerdere paniek. Ik kijk hem aan, zoekend naar die onwrikbare steun in zijn ogen. Hij knikt, een miniem gebaar. Het is oké. Ik ben hier.
"Ja," fluister ik. Langzaam, bijna plechtig, laat hij zijn handen langs mijn armen naar beneden glijden. Hij pelt de dikke laag wol van me af. Het moment dat de jas van mijn schouders glijdt, is een fysieke schok. De ijskoude, vochtige lucht van de loods slaat onmiddellijk toe. Het bijt door de dunne, witte stof van mijn blouse heen, laat mijn huid samentrekken en mijn tepels onmiddellijk verharden. Ik voel me in één klap naakt, hoewel ik volledig gekleed ben. Zonder die jas ben ik geen toeschouwer meer; ik ben het onderwerp. De prooi.
Kristof doet een stap achteruit met mijn jas in zijn handen, en ik hoor zijn adem stokken. "Verdomme," mompelt hij zacht. Zijn blik glijdt over me heen, traag en bijna tastbaar. Hij scant de diepe V-hals van mijn witte blouse, waar mijn huid bleek en zacht afsteekt tegen de stof. Zijn ogen dalen af naar mijn taille, ingesnoerd in de strakke, zwarte kokerrok, en verder naar mijn benen, gehuld in transparante zwarte nylons die eindigen in mijn pumps. Ik zie zijn pupillen verwijden. De bezorgdheid in zijn ogen maakt plaats voor die andere, donkere gloed. Honger. Trots. En precies die blik, die rauwe begeerte van mijn eigen man, geeft me net genoeg moed om niet in elkaar te krimpen.
"Prachtig," zegt de fotograaf. Zijn stem is rustig, ergens in de achtergrond. "Dit is perfect." De paal tegen mijn rug is ijskoud en ruw. Het dwingt me om mijn rug te rechten. Ik duw mijn borst vooruit, een instinctieve reactie om mezelf groter te maken, trotser. Ik breng mijn handen naar achteren, strengel mijn vingers in elkaar op mijn onderrug. De stof van mijn blouse spant zich strak over mijn borsten. Ik voel me ongemakkelijk, maar op een vreemde, zinderende manier.
"Trek één been op." Ik gehoorzaam. Ik buig mijn rechterknie en zet de zool van mijn pump plat tegen de paal achter me. Door de beweging kruipt mijn strakke rok een stukje omhoog, waardoor mijn dij en de glans van de nylon nog meer zichtbaar worden. Ik voel de tocht langs mijn benen strijken. Het is een kwetsbare pose. Open. Ik durf nog steeds niet in die grote, donkere lens te kijken. Die voelt als een wapen.
"Kijk niet naar mij," stuurt de fotograaf me zachtjes, alsof hij mijn gedachten leest. "Kijk naar buiten. Naar het licht." Ik draai mijn hoofd opzij, richting de grote open poort waar het daglicht verblindend wit naar binnen stroomt. Een briesje speelt met mijn losse haren. Op dat moment vang ik vanuit mijn ooghoek Kristofs blik weer. Hij staat daar, met mijn jas nog steeds in zijn handen geklemd alsof hij die nooit meer loslaat. Hij kijkt naar me zoals hij in de tuin keek. Alsof ik het enige levende, ademende ding in het universum ben. Hij glimlacht, een trotse, geruststellende glimlach die zegt: Zie je wel? Je bent een godin.
Een warme gloed, sterker dan de kou van de loods, verspreidt zich vanuit mijn buik. Ik ben hier. Ik doe dit. En hij kijkt. Een kleine, bijna verlegen glimlach speelt om mijn lippen terwijl ik naar het licht staar. Klik. Het geluid van de sluiter is hard in de stilte. Maar deze keer schrik ik niet. Deze keer voel ik niet de drang om weg te rennen.
- - -
Benieuwd naar de vrouw achter dit verhaal? Abonneer je dan op de nieuwsbrief door mij een email te sturen. Mijn emailadres vind je in mijn profiel.
Onder mijn schoenen knarst het. De vloer is bezaaid met puin: scherven van groen en bruin glas die als diamanten schitteren in het spaarzame licht, verroeste moeren, en vergane blikjes die hier jaren geleden zijn achtergelaten. Het is een triest landschap van afval en verval.
Maar het zijn de muren die de aandacht opeisen. Overal waar ik kijk, exploderen ze in een kakofonie van graffiti. Het is geen kunst; het is een schreeuw. Agressieve, hoekige letters in gifgroen en bloedrood vechten om voorrang met bizarre, vervormde gezichten die me met lege ogen aanstaren. Lagen verf over lagen verf, als littekens op de betonnen huid van het gebouw. Het voelt anarchistisch, ruw en totaal onherbergzaam. "Het contrast, schat," had de fotograaf ons gemaild, vol artistiek enthousiasme. "Jouw zachte, vrouwelijke schoonheid tegen deze rauwe, stedelijke achtergrond. Huid tegen beton. Kant tegen roest. Het wordt magisch."
Dat is de bedoeling, ten minste. Maar terwijl ik hier sta, mijn handen diep in mijn jaszakken begraven, rillend van een kou die dieper gaat dan mijn botten, voel ik me allesbehalve magisch. Ik voel me klein. Mijn maag is een strakke, misselijkmakende knoop. De sfeer hier is vijandig. Het idee dat ik hier, te midden van dit vuil en deze agressieve kleuren, mijn kleren moet uittrekken en mijn zachtste, meest kwetsbare zelf moet laten zien, voelt plotseling krankzinnig. Het voelt verkeerd. Het voelt te bloot, nog vóór ik ook maar één knoopje heb losgemaakt. Ik ben er echt, maar dan ook echt, niet gerust in.
Kristof beschikt over een feilloze radar voor mijn emoties. Hij voelt de trilling die door mijn lichaam jaagt nog voordat ik het zelf doorheb. Zonder een woord te zeggen, slaat hij zijn arm om me heen. Hij trekt me ruw maar liefdevol tegen zijn zij aan, totdat er geen millimeter lucht meer tussen onze jassen zit. Zijn lichaam is een kachel, een stevige, levende muur van warmte tegen mijn rillende flank. Ik begraaf mijn neus even in de kraag van zijn jas. Zijn geur – die bedwelmende mix van zijn huid, wasmiddel en die typische, mannelijke musk – spoelt over me heen. Het is het enige vertrouwde anker in deze vreemde, vervallen zee van beton en chaos.
Hij buigt zijn hoofd omlaag, zijn mond zo dicht bij mijn oor dat ik de warmte van zijn lippen voel stralen. "In het slechtste geval," sust hij zachtjes, zijn stem een lage, kalmerende vibratie die door mijn schouder resoneert, "doen we rustig aan. Laten we gewoon een aantal foto's nemen met je mooie lingerie aan. Maar... braaf. Een paar mooie, gewone portretten." Hij drukt een kusje op mijn koude slaap. "Niemand dwingt je tot iets, schat. Jij hebt de regie."
Ik draai mijn hoofd scherp naar hem toe. Zijn geruststelling is lief bedoeld, dat weet ik, maar het werkt als een rode lap op een stier. Het voelt als een klap op mijn zenuwen. Gewone foto's? Alsof we wekenlang hebben gefantaseerd, fluisterend in het donker, elkaar opfokkende met beelden van verboden lust... voor een paar brave portretjes? De teleurstelling mengt zich met de adrenaline in mijn bloed. De verlammende angst maakt plotseling plaats voor iets anders. Een vlaag van speelse balorigheid. Een vonk van verzet. Ik wil niet braaf zijn. Ik wil... Ik kijk hem recht in de ogen. Mijn kin gaat omhoog, mijn blik wordt donker en uitdagend. "In het slechtste geval," kaats ik terug, en mijn stem is scherper, heser dan ik bedoelde, "laat ík naaktfoto's van jou nemen."
Ik zie de verrassing in zijn ogen. Een fractie van een seconde staat hij met zijn mond vol tanden. Dan breekt die bekende, alwetende glimlach door. De mondhoeken krullen omhoog, en zijn ogen worden spleetjes van puur, geamuseerd genot. Hij vindt mijn brutaliteit geweldig. Hij leunt nog iets dichterbij, de seksuele spanning knettert plotseling tussen ons in de koude lucht. "Misschien," mompelt hij, zijn stem zwaar van de belofte, "is dat niet eens zo'n slecht idee."
Maar de bubbel barst. Het geluid van voetstappen. Hier is hij dan. De fotograaf. Hij stapt op ons af, zijn zware koffer vol apparatuur achteloos in één hand zwaaiend. Hij is niet de afstandelijke kunstenaar waar ik bang voor was. Hij oogt gemoedelijk, met een dikke sjaal en een vriendelijke, open blik. Maar die vriendelijkheid stelt me niet gerust; het maakt mijn verraad aan mezelf alleen maar groter. Hij is een vreemde. Een man van vlees en bloed die hier is met maar één doel: kijken.
Het moment dat zijn blik de mijne kruist – een beleefde groet, een professionele knik – slaat de val dicht. Ik klap dicht. Volledig. Het is alsof iemand de zuurstofkraan van de loods dichtdraait. De koude, muffe lucht verandert in beton in mijn longen. Paniek is geen golf; het is een ijskoude klauw die mijn keel dichtknijpt. Mijn voeten, die net nog een stap wilden zetten, verankeren zich in de vuile vloer. Mijn lichaam schreeuwt maar één ding: Vluchten. Nu. Terug naar de veilige, warme auto. Maar ik blijf staan, bevroren, terwijl Kristof en de fotograaf elkaar de hand schudden. Ze beginnen meteen te praten. Ze zijn enthousiast. Ze zien mogelijkheden. "Kijk eens naar die lichtinval daar, bij die gebroken ramen," zegt de fotograaf, en hij wijst met een weids gebaar naar een hoek waar het stof in een baan van bleek licht danst. "Dat licht is fenomenaal. Het gaat de rondingen van haar lichaam prachtig accentueren, echt diepte creëren." Kristof knikt instemmend, zijn ogen glimmen. "Ja, prachtig. En die muur daarachter? Met die afgebladderde groene verf en die roestplekken? Dat geeft een geweldig contrast met haar huid."
Ik volg hun blikken, maar ik zie geen diepte. Ik zie geen contrast. Ik zie een tochtgat waar de ijskoude wind doorheen giert. Ik zie stof dat in mijn longen gaat zitten. Ik zie die 'prachtige' lichtstraal als een meedogenloze spotlight die elke imperfectie, elke rilling van mijn bange huid genadeloos zal uitlichten.
"En die steunpilaar daar," gaat de fotograaf verder, hij loopt er al half naartoe, zijn laarzen knarsend op het puin. "Als ze daar tegenaan leunt... het beton is ruw, industrieel. Dat haalt de zachtheid in haar naar boven." Kristof loopt met hem mee, helemaal in zijn element. "Precies. En misschien kunnen we die oude machine daar gebruiken als achtergrond? Voor een silhouet?"
Ik hoor ze praten over compositie en textuur, maar in mijn hoofd schreeuwt een heel andere stem. Die steunpilaar is ijskoud en vies, denkt die stem paniekerig. Als ik daar tegenaan leun, schuurt het mijn rug open. Die vloer ligt vol glasscherven en roestige spijkers; als ik mijn schoenen uitdoe, haal ik mijn voeten open. Het is hier smerig. Het is hier vijandig. Ik ga hier doodvriezen in mijn lingerie.
Ze bouwen een kunstwerk in hun hoofd, een fantasie van esthetiek en erotiek. Ik zie alleen maar een nachtmerrie van fysiek ongemak en totale blootstelling. Ik sta erbij als een standbeeld, een vage, bevroren glimlach op mijn gezicht geplakt die voelt als een masker van gips dat op barsten staat. Ik knik mechanisch als Kristof even naar me omkijkt voor bevestiging, maar vanbinnen heb ik me teruggetrokken achter een dikke, onzichtbare muur. Ik zit veilig in mijn eigen wereld, ver weg van hun enthousiaste plannen, biddend dat de vloer onder mijn voeten openbreekt en me opslokt voordat ik die jas moet uittrekken.
Terwijl ik daar sta, verankerd in het puin, gaat de wereld om me heen gewoon door. De fotograaf is inmiddels gestopt met praten en overgegaan tot actie. Met een efficiëntie die me misselijk maakt, begint hij zijn territorium af te bakenen. Ik hoor het metalen klik-klak van statieven die worden uitgeklapt en op de betonnen vloer worden gezet. Het ritselen van een reflectiescherm dat wordt uitgevouwen als een zilveren vleugel. Hij schroeft een lens op zijn camera, een groot, donker oog dat straks genadeloos op mij gericht zal zijn. Hij neuriet zachtjes, volledig in zijn element, bezig met het bouwen van het podium waarop ik mijn kunstje moet vertonen. Kristof staat erbij en kijkt ernaar, nog steeds met die glans van opwinding in zijn ogen. Hij wijst nog iets aan, knikt goedkeurend. Pas als de fotograaf zich omdraait om iets uit zijn tas te pakken, zoekt Kristof mijn blik weer. Hij draait zich naar me toe met een brede glimlach, waarschijnlijk om te zeggen hoe geweldig het wordt.
Maar de glimlach sterft onmiddellijk op zijn lippen. Hij ziet het nu pas. Echt. Hij ziet niet de sensuele vrouw die hij in zijn fantasie had. Hij ziet zijn vrouw, bleek en klein in haar dikke jas, met ogen die groot zijn van pure angst en lippen die wit weggetrokken zijn van de spanning. Hij ziet de trilling die door mijn hele lichaam jaagt, niet van kou, maar van pure doodsangst.
In twee grote stappen is hij bij me. Zijn hand landt op mijn schouder. Zwaar. Warm. Maar zelfs zijn aanraking, die me normaal gesproken onmiddellijk kalmeert, dringt nauwelijks door de lagen van mijn paniek heen. Hij knijpt zachtjes, probeert contact te maken. "Schat?" Zijn stem is zacht, de opwinding is vervangen door directe, gefronste bezorgdheid. Hij buigt zijn hoofd om mijn gezicht te kunnen zien, dat ik instinctief probeer weg te draaien. "Gaat het?" De vraag is zo simpel, zo liefdevol, dat mijn keel dichtknijpt. De tranen prikken heet achter mijn oogleden. Ik wil dapper zijn. Ik wil de vrouw zijn die hij wil. Maar de muur is te hoog. Ik kan niet liegen. Niet nu hij me zo aankijkt. Ik schud mijn hoofd. Een kleine, schokkerige beweging. Nee. Ik slik de brok in mijn keel weg en dwing de woorden over mijn lippen, zo zacht dat ze bijna verdrinken in het ruisen van de wind buiten. "Ik durf niet," fluister ik. Mijn stem breekt op de laatste lettergreep. Het is een bekentenis van falen, een smeekbede. "Kristof, ik durf het echt niet." Hij opent zijn mond om iets te zeggen, om me te troosten, om misschien...
"Zo! Helemaal klaar!" De stem van de fotograaf snijdt dwars door onze intieme bubbel heen. Het klinkt vrolijk, luid en volkomen onwetend van het drama dat zich op twee meter afstand afspeelt. We schrikken allebei op. De fotograaf komt met grote, energieke passen op ons af, zijn camera nu om zijn nek en een lichtmeter in zijn hand. Hij wrijft in zijn handen, klaar voor de start. "Het licht is nu op zijn best," roept hij enthousiast terwijl hij dichterbij komt. "Zullen we beginnen?"
De vrolijke uitroep van de fotograaf sterft weg zodra hij dichterbij komt. Hij stopt abrupt. De energieke, zakelijke houding valt van hem af als een jas die plotseling te zwaar is geworden. Hij kijkt naar mij. Hij ziet het. Hij ziet hoe ik half achter Kristof probeer weg te kruipen, mijn knokkels wit van het knijpen in zijn mouw. Hij ziet de paniek die mijn adem afsnijdt. Hij is een professional; hij heeft dit ongetwijfeld eerder gezien. De onzekerheid, de angst die toeslaat op het moment suprême. Hij laat zijn camera langzaam zakken, totdat die op zijn buik rust, vastgehouden door de riem. Hij zet een stapje terug, geeft ons ruimte, en zijn hele houding verandert. Hij wordt zachter, rustiger. Minder een technicus, meer een mens.
"Hé," zegt hij. Zijn stem is niet meer luid en galmend. Hij is zacht, bijna vertrouwelijk, en hij kijkt me recht aan – niet met een oordelende blik, maar met pure empathie. "Adem even uit." Hij maakt een kalmerend gebaar met zijn handen. "Vergeet even waarom we hier zijn," zegt hij rustig. "Vergeet de mailtjes, vergeet de verwachtingen. Bekijk het als een gewone shoot. Alsof we portretten maken voor in de woonkamer." Ik knipper met mijn ogen, verrast door zijn begrip. Ik voel Kristofs hand bemoedigend in mijn schouder knijpen. "We doen dit stap voor stap," vervolgt de fotograaf. Hij wijst naar de betonnen pilaar, maar zonder enige druk. "We rennen niet. We kruipen als het moet. En luister goed..."
Hij leunt iets naar voren, zijn blik indringend maar vriendelijk. "Jij bepaalt de grenzen. Niemand anders. Niet ik, en zelfs hij niet." Hij knikt kort naar Kristof. "Jij hebt de controle. Als je je ook maar één seconde ongemakkelijk voelt, of als je denkt 'dit wil ik niet', dan zeg je gewoon 'stop'. En dan stoppen we. Onmiddellijk. Geen vragen, geen discussie." Zijn woorden halen de scherpe randjes van mijn paniek af. De gevangenis die ik in mijn hoofd had gebouwd, krijgt een deur die open kan. Ik kan stoppen.
"En wat betreft die lens..." Hij tikt even op het glas van zijn camera. "Vergeet dat ding. Kijk niet naar mij." Hij wijst naar Kristof, die naast me staat als een warme, solide rots. "Kijk naar je man," zegt de fotograaf zacht. "Kijk naar hem, praat met hem, lach met hem. Verlies jezelf in hem. Ik ben er niet. Ik ben gewoon decor, een vlieg op de muur die toevallig op het knopje drukt. Jullie wereld draait om jullie tweeën. Ik besta niet." De woorden van de fotograaf hangen in de koude lucht als een zachte, uitnodigende deken, maar ik durf ze nog niet helemaal om me heen te slaan om me eraan te warmen. Mijn verstand hoort wat hij zegt – ik ben er niet, jij bepaalt de grenzen – maar mijn lijf staat nog steeds strak van de adrenaline.
Langzaam, met een nek die stijf voelt van de spanning, draai ik mijn hoofd weg van de camera, weg van de man die zichzelf zojuist onzichtbaar heeft verklaard. Ik kijk naar Kristof. Mijn blik is onzeker, zoekend. Ik voel me klein in mijn grote jas, mijn handen diep weggestopt in mijn mouwen. Ik zoek zijn ogen, doodsbang dat ik daar een spoor van teleurstelling zal vinden. Bang dat hij denkt dat ik een spelbreker ben, een bange, preutse vrouw die zijn fantasie om zeep helpt.
Maar dat is niet wat ik zie. Hij kijkt terug, en zijn gezicht is een open boek van liefde. Geen ongeduld. Geen irritatie. Geen dwingende geilheid. Alleen pure, onversneden adoratie. Hij kijkt naar me alsof ik het enige ben dat kleur geeft in deze grijze, troosteloze betonnen bak. Hij knikt, een bijna onzichtbaar, geruststellend gebaar. "Hoor je dat, liefje?" fluistert hij, en hij negeert de fotograaf nu ook volkomen. Hij sluit ons op in onze eigen kleine cocon. "Gewoon wij. Alsof we thuis in de keuken staan. Niemand kijkt mee. Alleen ik." Hij steekt zijn hand uit, palm omhoog, wachtend. Een uitnodiging, geen bevel.
"Vertrouw je me?" De vraag is simpel, maar de lading is enorm. Mijn hart bonkt nog steeds in mijn keel, maar in zijn ogen vind ik de rust die ik zocht. Ik bijt op mijn lip, en heel langzaam, met trillende vingers, haal ik mijn hand uit mijn zak en leg hem in de zijne. Zijn vingers sluiten zich er onmiddellijk omheen, warm en stevig. "Ja," fluister ik zacht. Het woord is nauwelijks uitgesproken of hij trekt me naar zich toe. Niet ruw, maar met een zachte, onweerstaanbare kracht. Zijn andere hand glijdt naar mijn nek, onder mijn haar, zijn warme handpalm tegen mijn koude huid.
Hij kust me. Het is geen hongerige, eisende kus zoals in de tuin. Dit is anders. Zijn lippen zijn warm en stevig op de mijne, en ze smaken naar troost. Naar veiligheid. Het is een kus die de wereld buitensluit, die de koude wind en de muren met graffiti en de man met de camera doet verdwijnen. Voor een moment bestaat er alleen de druk van zijn mond en de geur van zijn jas. Als hij me loslaat, houdt hij me nog steeds vast met zijn ogen.
"Kom," fluistert hij tegen mijn lippen. Hij neemt me bij de hand, alsof ik een kind ben dat de weg kwijt is, en leidt me die paar meter naar de betonnen pilaar waar de fotograaf het over had. Het beton is ruw en ijskoud tegen mijn schouderblad als ik er tegenaan leun, maar ik voel het nauwelijks door de dikke laag van mijn winterjas. Ik begin aan de rits te frummelen, een automatisme, maar Kristofs hand stopt me onmiddellijk. Hij legt zijn hand over de mijne.
"Nee," zegt hij zacht. Hij schudt zijn hoofd, een kleine glimlach speelt om zijn mond. "Hou aan. Lekker warm. We hebben geen haast." Hij komt vlak voor me staan. Hij dringt mijn persoonlijke ruimte binnen, precies zoals de fotograaf had gezegd: hij blokkeert het zicht, hij vult mijn wereld. Hij leunt met één hand boven mijn hoofd tegen de pilaar, waardoor hij een cocon creëert met zijn lichaam. "Kijk naar mij," mompelt hij. "Alleen naar mij." Ik kijk omhoog. Ik zie de kleine lachrimpeltjes rond zijn ogen. Ik zie de stoppels op zijn kaak. Ik zie de liefde die daar brandt, speciaal voor mij. Ik haal diep adem, en voor het eerst sinds we hier aankwamen, vult mijn borstkas zich met lucht in plaats van angst. Ik voel me... oké. Ik sta hier, in een vieze loods, dik ingepakt, neus aan neus met mijn man.
Ergens in de achtergrond, zacht en onopvallend als het tikken van een klok, klinkt een geluid. Klik. Ik schrik niet. Ik verstijf niet. Ik blijf gewoon in Kristofs ogen kijken, gevangen in zijn warmte. "Zie je wel?" fluistert hij, en zijn duim strijkt over mijn wang. "Dat was de eerste. En je leeft nog."
"Zal ik je jas aannemen?" De vraag van Kristof is zacht, maar in de doodse stilte van de loods klinkt het als een startschot. Hij staat vlak voor me, zo dichtbij dat ik zijn ademhaling kan horen. Zijn handen rusten zwaar en warm op mijn schouders, een laatste barrière tussen mij en de wereld. Ik slik. Mijn hart bonkt tegen mijn ribben, een ritmische herinnering aan mijn eerdere paniek. Ik kijk hem aan, zoekend naar die onwrikbare steun in zijn ogen. Hij knikt, een miniem gebaar. Het is oké. Ik ben hier.
"Ja," fluister ik. Langzaam, bijna plechtig, laat hij zijn handen langs mijn armen naar beneden glijden. Hij pelt de dikke laag wol van me af. Het moment dat de jas van mijn schouders glijdt, is een fysieke schok. De ijskoude, vochtige lucht van de loods slaat onmiddellijk toe. Het bijt door de dunne, witte stof van mijn blouse heen, laat mijn huid samentrekken en mijn tepels onmiddellijk verharden. Ik voel me in één klap naakt, hoewel ik volledig gekleed ben. Zonder die jas ben ik geen toeschouwer meer; ik ben het onderwerp. De prooi.
Kristof doet een stap achteruit met mijn jas in zijn handen, en ik hoor zijn adem stokken. "Verdomme," mompelt hij zacht. Zijn blik glijdt over me heen, traag en bijna tastbaar. Hij scant de diepe V-hals van mijn witte blouse, waar mijn huid bleek en zacht afsteekt tegen de stof. Zijn ogen dalen af naar mijn taille, ingesnoerd in de strakke, zwarte kokerrok, en verder naar mijn benen, gehuld in transparante zwarte nylons die eindigen in mijn pumps. Ik zie zijn pupillen verwijden. De bezorgdheid in zijn ogen maakt plaats voor die andere, donkere gloed. Honger. Trots. En precies die blik, die rauwe begeerte van mijn eigen man, geeft me net genoeg moed om niet in elkaar te krimpen.
"Prachtig," zegt de fotograaf. Zijn stem is rustig, ergens in de achtergrond. "Dit is perfect." De paal tegen mijn rug is ijskoud en ruw. Het dwingt me om mijn rug te rechten. Ik duw mijn borst vooruit, een instinctieve reactie om mezelf groter te maken, trotser. Ik breng mijn handen naar achteren, strengel mijn vingers in elkaar op mijn onderrug. De stof van mijn blouse spant zich strak over mijn borsten. Ik voel me ongemakkelijk, maar op een vreemde, zinderende manier.
"Trek één been op." Ik gehoorzaam. Ik buig mijn rechterknie en zet de zool van mijn pump plat tegen de paal achter me. Door de beweging kruipt mijn strakke rok een stukje omhoog, waardoor mijn dij en de glans van de nylon nog meer zichtbaar worden. Ik voel de tocht langs mijn benen strijken. Het is een kwetsbare pose. Open. Ik durf nog steeds niet in die grote, donkere lens te kijken. Die voelt als een wapen.
"Kijk niet naar mij," stuurt de fotograaf me zachtjes, alsof hij mijn gedachten leest. "Kijk naar buiten. Naar het licht." Ik draai mijn hoofd opzij, richting de grote open poort waar het daglicht verblindend wit naar binnen stroomt. Een briesje speelt met mijn losse haren. Op dat moment vang ik vanuit mijn ooghoek Kristofs blik weer. Hij staat daar, met mijn jas nog steeds in zijn handen geklemd alsof hij die nooit meer loslaat. Hij kijkt naar me zoals hij in de tuin keek. Alsof ik het enige levende, ademende ding in het universum ben. Hij glimlacht, een trotse, geruststellende glimlach die zegt: Zie je wel? Je bent een godin.
Een warme gloed, sterker dan de kou van de loods, verspreidt zich vanuit mijn buik. Ik ben hier. Ik doe dit. En hij kijkt. Een kleine, bijna verlegen glimlach speelt om mijn lippen terwijl ik naar het licht staar. Klik. Het geluid van de sluiter is hard in de stilte. Maar deze keer schrik ik niet. Deze keer voel ik niet de drang om weg te rennen.
- - -
Benieuwd naar de vrouw achter dit verhaal? Abonneer je dan op de nieuwsbrief door mij een email te sturen. Mijn emailadres vind je in mijn profiel.
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10


Bezoek ook eens mijn profiel pagina om meer over mij te weten te komen, een overzicht te zien van mijn verhalen of om een berichtje achter te laten! Ook kun je jezelf aanmelden om een mail te ontvangen als ik een nieuw verhaal heb geplaatst!
