Lekker Anoniem Webcammen!
Donkere Modus
Door: Fralino
Datum: 15-12-2025 | Cijfer: 9.2 | Gelezen: 591
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 35 minuten | Lezers Online: 2
Trefwoord(en): Creampie, Dominantie, Jong En Oud, Zwanger,
De golven sloegen genadeloos tegen de romp van de boot, tot een laatste, donderende klap alles verscheurde. Sanne klampte zich vast aan een stuk wrakhout, haar vingers wit van de kou en de angst, terwijl de storm haar meesleurde in een eindeloze duisternis.

Toen de ochtend kwam, was de hemel helder en wreed blauw. Sanne opende haar ogen op een strand van fijn, wit zand, omringd door palmbomen die zachtjes ruisten in de wind. Haar kleren waren nat en gescheurd, haar lichaam gekneusd, maar ze leefde.

Voor haar strekte zich een eiland uit, stil, mysterieus, en helemaal van haar alleen.

Ze ging rechtop zitten, veegde het zoute haar uit haar gezicht en staarde naar de horizon. Er was geen rookpluim, geen schip, geen teken van redding. Alleen zij, de zee en het onbekende dat op haar wachtte.

Angstig en in paniek liep Sanne het strand af, haar blote voeten zinkend in het warme zand terwijl ze koortsachtig om zich heen keek op zoek naar enig teken van leven. Ze riep een paar keer schor haar eigen naam, alsof dat iemand zou kunnen helpen, maar buiten het scherpe gekrijs van tropische vogels en het zachte ruisen van de branding was er niets. Geen voetafdrukken, geen rook, geen wrakstukken verderop. Alleen zij en de eindeloze stilte van het eiland.

Na een tijdje dwong de dorst haar landinwaarts. Tussen de eerste rij palmbomen ontdekte ze een kleine open plek waar een beekje helder water over gladde stenen liet kabbelen. Ze knielde neer, dronk gulzig en voelde hoe het koele water haar keel verzachtte. Vlakbij hingen zware, rijpe bananen en een paar feloranje papaya’s aan lage struiken. Met trillende handen plukte ze er een paar, scheurde de schil open en beet in het zoete vruchtvlees. Het sap liep over haar kin, maar voor het eerst sinds de schipbreuk voelde ze iets van opluchting, ze zou niet meteen sterven van honger of dorst.

Toch duurde die opluchting maar kort. Terwijl ze daar zat, met haar rug tegen een palmboom, staarde ze naar de jungle die zich voor haar uitstrekte, een dicht, groen gordijn dat geen paden leek te hebben.

Met de zoete smaak van papaya nog op haar tong, kroop er een nieuwe golf van paniek over haar heen. Ze dacht aan de anderen. Het was geen groot schip geweest, een kleine boot, gehuurd voor een tocht langs verschillende eilanden. Er waren een handjevol toeristen aan boord, een ouder echtpaar uit Duitsland dat onafscheidelijk foto’s maakte, twee jonge vriendinnen die lachend selfies namen op de boeg, een alleenreizende man met een verrekijker die dol was op vogels. En dan de eigenaar, een zongebruinde local, José, die de boot bestuurde en met zijn zware accent grappen maakte over haaien die te lui waren om toeristen op te eten.

Ze hadden samen gelachen toen de lucht nog blauw was en de zee rustig. Nu… nu was er niets van hen te zien. Geen geroep, geen lichamen op het strand, geen wrakstukken met hun spullen. Waren ze allemaal verdronken? Hadden zij ook ergens aangespoeld, gewond of bewusteloos? Of was zij de enige die het had overleefd?

Sanne drukte haar handen tegen haar slapen, alsof ze de gedachten kon tegenhouden. “Hallo?!” riep ze nog eens, harder dit keer, haar stem schor en brekend. “Is daar iemand?!” Alleen de vogels antwoordden, met een schril gekras dat door de palmbomen echode.

Ze kon niet langer blijven staan. Als er overlevenden waren, moesten ze ergens op dit eiland zijn. Ze moest zoeken. Met een vastberaden knikje draaide ze zich om naar de jungle, pakte een stevige tak als wandelstok en stapte het groen in. De bladeren sloten zich achter haar als een gordijn, en het licht werd gedempt. Ze riep hun namen terwijl ze liep, namen die ze zich nu pas volledig herinnerde, en luisterde tussen elke schreeuw naar een antwoord dat maar niet kwam.

Na een uur ploeteren door de dichte jungle, takken sloegen in haar gezicht, wortels probeerden haar te laten struikelen, en zweet vermengde zich met het opgedroogde zeewater op haar huid, kwam Sanne eindelijk aan de andere kant van het eiland. Het groen week uiteen en daar lag een nieuw strand, smaller en rotsachtiger dan het eerste, omringd door het lage koraalrif van het atol dat het eiland als een bleke ring omsloot.

Ze strompelde naar de waterlijn, haar benen trillend van uitputting, en tuurde over de glinsterende lagune heen naar de open zee. Niets. Geen zeil, geen rookpluim, geen vliegtuigstreep aan de hemel. Alleen de eindeloze, lege horizon die haar leek uit te lachen.

Toen zag ze het.

Verderop op het strand, half bedolven onder een hoop zeewier en wrakhout, lag een lichaam. Roerloos, met één arm uitgestrekt alsof hij nog probeerde iets te grijpen.

Sanne’s hart sloeg over. “José!” riep ze, haar stem schor en hoger dan ze bedoelde. Ze rende eropaf, struikelend over stenen en takken, tot ze naast hem op haar knieën viel. Het was inderdaad José, de eigenaar van de boot. Zijn zongebruinde huid was nu bleek en zijn lippen waren blauw. Zijn shirt was gescheurd, een diepe schaafwond liep over zijn ribbenkast, maar zijn borst ging heel lichtjes op en neer. Hij ademde. Hij leefde nog.

“José… hé, kun je me horen?” Ze schudde zachtjes aan zijn schouder. Geen reactie. Ze legde haar oor tegen zijn borst, een zwak, onregelmatig hartslag. Hij was bewusteloos, misschien al uren. Tranen prikten in haar ogen, van opluchting, van angst, van alles tegelijk. Ze was niet meer alleen. Maar als ze hem niet snel kon helpen, zou hij misschien alsnog sterven onder haar handen.

Sanne veegde haar gezicht af, keek om zich heen en begon meteen te handelen. Ze sleepte hem voorzichtig hoger op het droge strand, uit bereik van de vloed, en begon te zoeken naar alles wat ze nodig had, bladeren voor schaduw, meer fruit, water. Ze zou hem wakker krijgen. Ze moesten samen zien te overleven.

José was een vijftiger, breed gebouwd, met armen als kabels van jarenlang touwen trekken en zeilen hijsen. Ondanks de schaafwonden en de klap die hij moest hebben gekregen, kwam hij verrassend snel weer bij. Sanne had hem wat water uit een opgevangen kokosnoot laten drinken en stukjes papaya gevoerd en na een uur kreunend op het zand te hebben gelegen, opende hij zijn ogen.

“Dios mío…” mompelde hij schor, terwijl hij moeizaam overeind ging zitten. Hij keek naar Sanne, knipperde een paar keer en toen verscheen er een brede, vermoeide glimlach op zijn gezicht. “Jij… jij leeft. Gracias, niña. Ik dacht dat ik alleen was.”

Sanne barstte bijna in tranen uit van opluchting. “Ik heb jou ook gevonden,” zei ze, haar Nederlands doorspekt met de paar Spaanse woorden die ze van hem had opgepikt tijdens de tocht. “De anderen… ik heb niemand anders gezien.”

José’s gezicht betrok. Hij staarde een moment naar de zee, alsof hij daar antwoorden verwachtte, en schudde toen langzaam zijn hoofd. “Misschien verderop. Of…” Hij maakte de zin niet af. In plaats daarvan kwam hij wankelend overeind, testte zijn benen en knikte tevreden. “Ik mankeer niet veel. Een paar blauwe plekken. Jij hebt me gered.”

Ze zaten een tijdje naast elkaar in de schaduw van een palmboom terwijl Sanne hem vertelde wat ze had gedaan, het eiland doorgelopen, fruit en water gevonden, geen spoor van de anderen of van redding. José luisterde aandachtig, zijn ogen turend over het atol en de horizon.

“Ik weet niet precies waar we zijn,” zei hij uiteindelijk. “De storm kwam uit het noordoosten, harder dan ik ooit heb meegemaakt. We zijn ver afgedwaald. Dit eiland… het staat niet op mijn kaarten als bewoond. Misschien een van de kleinere in de archipel, maar ik kan het niet met zekerheid zeggen.” Hij wreef over zijn stoppelbaard. “Geen schepen, geen vliegtuigen vandaag. We moeten erop voorbereid zijn dat we hier een tijdje blijven.”

Sanne voelde een koude rilling, ondanks de hitte. “Hoe lang?”

José haalde zijn schouders op. “Dagen. Misschien weken. We moeten slim zijn.” Hij stond op, rekte zich uit en keek landinwaarts naar de dichte jungle. “Eerst een schuilplaats. Iets stevigs, hoger dan het strand, voor als het weer omslaat. Dan vuur, visgerei, meer water verzamelen. Samen lukt dat.”

Hij stak zijn hand naar haar uit. Sanne pakte die vast en liet zich overeind trekken. Voor het eerst sinds de schipbreuk voelde ze iets van hoop. Ze waren met z’n tweeën nu. Ze hadden kennis, kracht en een plan.

Na enkele dagen van hard werken hadden Sanne en José een kleine grot gevonden, half verborgen achter een gordijn van hangende lianen aan de rand van de jungle, niet ver van het strand waar José was aangespoeld. De ingang was nauw, maar binnen opende de ruimte zich tot een droge, koele kamer met een zandvloer en een hoog plafond. Het was geen paleis, maar het bood beschutting tegen de felle zon, de nachtelijke regen en eventuele dieren.

José bleek een echte vakman. Met zijn sterke handen en jarenlange ervaring op zee sleepte hij grote palmbladeren en takken aan, vlocht ze tot een stevig dak voor de ingang en maakte een soort deur die ze ’s nachts konden sluiten. Sanne hielp waar ze kon, ze verzamelde zachte varens voor een slaapmat en grote bladeren om regenwater in op te vangen. Langzaam maar zeker veranderde de grot in een echte schuilplaats, hun thuis, voor zolang als nodig was.

Op de derde dag slaagde José erin vuur te maken. Hij had twee droge stokjes gekozen, een harde en een zachte, en met een stuk touw dat hij uit zijn gescheurde broek had gehaald als boog, wreef hij net zo lang tot er rook opsteeg en een klein gloeiend kooltje ontstond. Voorzichtig blies hij het aan met droge bladeren en mos, en plots danste er een vlammetje op. Sanne juichte hardop toen het vuur echt brandde. Voor het eerst voelden ze zich een beetje veilig.

Diezelfde avond kwam er vis op het menu. José had met een scherpe stok en wat geduld een paar kleurige vissen gevangen in de ondiepe lagune. Hij roosterde ze boven het vuur op een plat stuk koraal, en de geur van gebakken vis vulde de grot. Ze aten zwijgend, met hun vingers, maar het smaakte beter dan welk restaurant ook.

“Dit kunnen we volhouden,” zei José terwijl hij nog een stuk vis afscheurde. Het vuur knetterde tussen hen in en wierp dansende schaduwen op de wanden van de grot. “Zolang we gezond blijven en bij elkaar.”

Op een van de eerste dagen hadden ze samen op het breedste stuk strand gewerkt. José had de leiding genomen, met een lange stok tekende hij de enorme letters in het zand, SOS, elk zo groot als een mens. Daarna sleepten ze zware stenen aan, zwart vulkanisch gesteente dat scherp afstak tegen het witte zand, en legden ze zorgvuldig langs de lijnen. Van een afstand gezien was het onmiskenbaar, een schreeuw naar de hemel.

Elke ochtend liepen ze naar het strand om te controleren of de letters nog intact waren. Soms had de vloed een hoek weggevaagd, dan herstelden ze het meteen. En elke keer keken ze omhoog, speurend naar een stipje aan de horizon of een streep hoog in het blauw. Maar er kwam geen vliegtuig. Geen helikopter, geen zoektocht. Ook op zee bleef het sti, geen zeil, geen rookpluim, geen boot die de lagune naderde.

De dagen werden weken.

Ze leerden het ritme van het eiland kennen, wanneer de vogels het luidst krijsten, waar de beste vis scholen zwommen bij laagwater, hoe je kokosnoten openbrak zonder mes. Het vuur brandde nu altijd, José had een gloeiend kooltje in een schelp bewaard zodat ze nooit meer vanaf nul hoefden te beginnen.

’s Avonds zaten ze bij het vuur in de grot, aten vis of gebakken banaan, en praatten zachtjes. Over thuis, over familie, over wat ze zouden doen als ze ooit gered werden. Soms zwegen ze ook gewoon, luisterend naar de branding en het gekraak van het vuur.

Alhoewel er een serieus leeftijdsverschil was, Sanne was begin twintig, José ruim in de vijftig, kwamen ze verrassend goed overeen. In het begin was er nog een zekere afstand, Sanne noemde hem beleefd ‘José’, hij haar ‘niña’ of ‘Sanne’ met een vaderlijke klank in zijn stem. Maar de dagen op het eiland veegden formaliteiten weg zoals de vloed sporen in het zand uitwist. Ze werkten zij aan zij, deelden het zware tilwerk, lachten om elkaars grapjes en leerden elkaars gewoontes kennen.

José vertelde verhalen over zijn jeugd op het vasteland, over stormen die hij had doorstaan, over zijn dochters die nu ongeveer Sanne’s leeftijd hadden en die hij al maanden niet had gezien. Sanne op haar beurt praatte over haar studie, over de reizen die ze nog wilde maken, over muziek die ze miste. José luisterde aandachtig, stelde vragen, plaagde haar zachtjes als ze weer een kokosnoot liet vallen bij het openmaken.

’s Avonds bij het vuur zaten ze dichter bij elkaar dan strikt noodzakelijk was voor de warmte. Niet uit romantiek, dat niet, maar uit een diepere behoefte aan menselijk contact. Een schouder tegen een schouder, een hand die even op een arm bleef rusten als een van hen iets grappigs zei. Het voelde natuurlijk, bijna onvermijdelijk.

De weken sleepten zich voort en de zon was meedogenloos. Hun kleren, al gescheurd door de schipbreuk, begonnen letterlijk uit elkaar te vallen. Sanne’s blouse hing nu in flarden, haar broek was een kort rafelig stuk geworden. Ze waste wat er over was in de beek, maar het droogde hard en broos door het zoute water en de felle zon.

Op een gegeven moment werd het gewoon praktisch. Als ze vis schoonmaakte bij de lagune, of hout sprokkelde in de jungle, trok ze soms alles uit wat nog nat of plakkerig was en liet het drogen op een rots. Ze waste zich uitgebreid in het ondiepe, warme water van de lagune, zonder zich nog druk te maken of José toevallig in de buurt was.

In het begin voelde het nog ongemakkelijk. Sanne, die thuis altijd keurig gekleed door het leven was gegaan, nette broeken, blouses met knoopjes tot boven, nooit te veel bloot, voelde haar wangen branden als ze in alleen haar ondergoed, en later soms helemaal niets, over het strand liep. Ze draaide zich half om als ze José zag aankomen, sloeg een arm voor haar borst of hield een groot palmblad voor zich.

José trok het zich niet echt aan. Hij had zijn leven lang op boten en stranden gewerkt, in een cultuur waar bloot zijn bij hitte gewoon was. Zijn eigen broek was allang tot een lendendoek geworden; zijn bovenlijf was altijd al bloot geweest. Hij keek niet op of om als Sanne zich waste of in de schaduw lag te drogen. Hooguit een vriendelijke knik, een “Alles goed, niña?” en dan ging hij verder met het splijten van kokosnoten of het repareren van hun visnet.

Langzaam ebde de schroom weg. Het eiland liet geen ruimte voor schaamte, het liet alleen ruimte voor wat nodig was om te leven. Op een avond liep ze zonder iets te bedekken naar het vuur waar José vis roosterde. Ze ging gewoon naast hem zitten, pakte een stuk warme vis aan en at het met haar vingers. Hij keek even op, glimlachte kort, niet wellustig, niet oordelend, gewoon erkennend, en zei, “Je bent bruin geworden. Net een eilandbewoonster.”

Sanne lachte zacht, voor het eerst zonder zich te verstoppen. “Ik voel me ook steeds minder als dat stadse meisje dat hier aanspoelde.”

De hitte van de middag hing zwaar over het eiland en zoals zo vaak de laatste tijd lagen hun laatste lapjes stof te drogen op een warme rots. Sanne en José zaten in de schaduw van een brede palm, met hun rug tegen de stam, zwijgend starend naar de lagune die glinsterde in de zon.

Het was begonnen met kleine, onopvallende blikken. Sanne merkte dat haar ogen soms afdwaalden als José uit het water kwam, druppels glijdend over zijn brede, verweerde borst en lager, naar het donkere haar en wat daaronder hing. Ze keek snel weg, voelde een warme golf door haar buik gaan die niets met de zon te maken had. Een oeroud, dierlijk instinct, iets wat ze in haar stadse leven altijd netjes had weggestopt onder lagen kleding en beleefdheid.

José deed hetzelfde. Ze betrapte hem erop hoe zijn ogen even bleven rusten op haar jonge, bruine lichaam als ze zich uitrekte na het werk, op de ronding van haar borsten, de lijn van haar heupen, de schaduw tussen haar benen. Hij draaide zijn hoofd dan niet abrupt weg, hij keek gewoon even, rustig, als een man die iets moois ziet en het niet hoeft te verbergen. Maar daarna was er altijd een korte stilte, een lichte spanning in de lucht die geen van beiden durfde te benoemen.

Ze spraken er niet over. Niet tijdens het eten, niet bij het vuur ’s avonds, niet als ze naast elkaar lagen op hun varenmat in de grot. Woorden zouden het te echt maken, te dichtbij. Maar ze voelden het allebei opkomen, langzaam en onvermijdelijk als het tij.

Het was op een hete middag, toen de zon hoog en genadeloos brandde, dat Sanne naar de poel in de jungle liep om water te halen. Ze had een paar grote kokoshelften bij zich om te vullen, haar huid plakkerig van zweet en zout. De poel lag verscholen in een kleine open plek, omringd door dicht gebladerte, hun favoriete plek om zich te wassen, koel en beschut.

Ze hoorde het water al plonzen voordat ze er was. Voorzichtig, bijna op haar tenen, sloop ze dichterbij en schoof wat bladeren opzij. Daar was José, tot aan zijn middel in het heldere water, zijn rug naar haar toe. Hij goot handenvol water over zijn hoofd en schouders. Toen draaide hij zich half om, en Sanne’s adem stokte.

Ze verstopte zich dieper achter de brede bladeren van een varen, haar hart bonzend in haar keel. Ze wist dat ze weg moest kijken, moest weglopen, maar haar voeten bleven staan. Haar ogen werden als vastgezogen naar zijn onderlijf.

José waste zich rustig, zonder haast, zijn handen glijdend over zijn lichaam. Zijn penis hing zwaar en rijp tussen zijn benen, dikker dan ze eerder had opgemerkt, omringd door een bos grijs krullend haar dat nat tegen zijn huid plakte. Daaronder hingen zijn ballen laag, vol en ontspannen in de warmte, zachtjes bewegend bij elke beweging die hij maakte.

Sanne voelde een hitte opstijgen die niets met de middagzon te maken had. Haar wangen brandden, haar mond was droog. Ze drukte haar dijen tegen elkaar, een lichte trilling door haar heen. Het was niet alleen lust, het was iets diepers, iets dierlijks dat het eiland uit haar had gehaald, een rauw, eerlijk verlangen dat geen ruimte liet voor schaamte of terughoudendheid.

José goot nog een laatste hand water over zich heen, schudde zijn hoofd als een hond en liep toen het water uit. Hij merkte haar niet op. Hij pakte een groot blad om zich af te drogen en liep fluitend terug naar de grot. Sanne bleef nog even staan, haar ademhaling langzaam kalmerend. Met trillende handen vulde ze de kokoshelften en liep terug.

Het begon subtiel, bijna zonder dat Sanne het zelf doorhad.

Eerst was het de manier waarop ze zich uitrekte na een lange ochtend werken, ze stond bij de poel, armen hoog boven haar hoofd, rug gekromd, borsten vooruit, heupen licht wiegend terwijl het water van haar huid droop. Ze wist dat José vanaf de rotsen toekeek terwijl hij vislijnen prepareerde, en in plaats van zich te bedekken bleef ze net iets langer staan, liet de zon haar lichaam beschijnen alsof ze onbewust poseerde.

Later, als ze fruit plukte in de jungle, bukte ze zich diep voorover voor een lage papaya, haar benen iets uit elkaar, billen naar achteren, wetend dat hij achter haar liep met een bundel takken. Ze keek niet om, maar voelde zijn blik als een warme hand op haar huid.

Bij het vuur ’s avonds ging ze dichter bij hem zitten dan nodig was. Ze draaide zich half naar hem toe als ze praatte, één knie opgetrokken zodat haar dij openviel, de schaduw tussen haar benen net zichtbaar in het flakkerende licht. Of ze leunde achterover op haar ellebogen, borst vooruit, tepels hard van de koele avondlucht, alsof ze alleen maar ontspande.

Het was geen bewuste verleiding zoals in films of boeken. Het was iets dierlijks, instinctiefs. Net als een wijfje in het wild dat haar gezondheid toont, glanzende huid, volle borsten, brede heupen, een lichaam dat zegt, ik ben sterk, ik ben rijp, ik ben klaar. Geen woorden, geen schaamte. Alleen een stille uitnodiging die diep uit haar buik kwam, uit een plek die het eiland had wakker gemaakt.

De dagen werden heter, de lucht dikker, en iets in Sanne brak definitief open.

Ze bewoog niet langer als een meisje dat zich verontschuldigde voor haar lichaam. Ze bewoog als een jong wijfje in bronst, onbeschaamd en gedreven door een diep, kloppend instinct en kon het niet meer bedwingen.

Ze zocht José op en kroop op handen en knieën naar hem toe. Ze draaide zich om, ging voor hem op haar knieën zitten, billen hoog, rug hol, hoofd laag, precies zoals een teef zich aanbiedt. Ze keek over haar schouder, ogen half dicht, mond open, tong licht over haar lippen. Haar geur hing zwaar in de warme lucht, zout en zoet en onmiskenbaar hitsig.

José wachtte niet langer.

Toen Sanne zich voor hem aanbood, haar jonge gezwollen kut open, rook hij haar bronst als een mannetjesdier dat zijn wijfje heeft geroken. Zijn pik was al hard en dik, kloppend van wekenlang opgekropte lust, de eikel glanzend van voorvocht. Hij gromde diep en greep haar heupen vast met beide handen. Zijn vingers groeven in haar zachte, bruine vlees. Zonder waarschuwing, zonder tederheid, besteeg hij haar zoals een dominant mannetje zijn wijfje neemt, in één krachtige stoot drong hij diep in haar natte, vruchtbare vagina.

Sanne kreunde luid, een oergeluid dat door de jungle echode. Haar lichaam schokte vooruit, maar ze duwde meteen terug, haar heupen draaiend om hem nog dieper te nemen. Ze was strak, heet, doorweekt, precies zoals een jong wijfje hoort te zijn als ze klaar is om te paren.

José begon te stoten, hard en ritmisch, zijn zware ballen kletsend tegen haar klit bij elke vooruitgang. Zijn grijze haar op zijn borst en buik plakte van zweet tegen haar rug terwijl hij over haar heen boog, haar nek vastpakkend met zijn tanden, niet hard genoeg om te bijten, maar wel om te markeren.

Ze neukten als dieren op de warme zandgrond bij het vuur. Sanne klauwde in het zand, haar borsten schuddend bij elke stoot, haar kutje knijpend om zijn dikke schacht. Haar orgasme bouwde zich snel op, traag en onstuitbaar, tot het haar hele lichaam overspoelde. Eerst was er alleen dat diepe, kloppende gevoel in haar kutje, waar José’s dikke pik haar vulde en rekte bij elke harde stoot. Haar spieren trokken samen om hem heen, melkten hem instinctief, terwijl haar klit zwol en tintelde tegen zijn schaambeen.

Toen brak het los.

Een felle, brandende hitte schoot vanuit haar onderbuik omhoog, langs haar ruggengraat, tot in haar borst en keel. Haar adem stokte, haar rug kromde zich scherp, billen hoog tegen hem aangedrukt terwijl ze zich volledig aan hem overgaf. Een rauwe, dierlijke kreet ontsnapte uit haar open mond, geen woord, geen naam, alleen een lang, trillend gehuil dat door de nacht echode.

Ze voelde zich openbarsten, alsof haar hele lichaam één pulserend, heet nat orgaan werd dat alleen nog maar kon komen en komen. Haar ogen draaiden weg, haar hoofd viel achterover, Het duurde lang. Langer dan ze ooit had gekend tot ze hijgend en slap onder hem hing, haar kutje nog na hijgend in kleine schokjes, haar huid glinsterend van zweet en maanlicht.

José’s orgasme bouwde zich op als een storm die al uren boven zee hing, traag, dreigend, onvermijdelijk. Eerst was er alleen die diepe, bonzende druk in zijn ballen, zwaar en vol na dagen van opgekropte lust. Elke stoot in het strakke natte kutje maakte het erger, haar heupen duwden terug alsof ze hem uitdaagde dieper te gaan. Hij voelde zijn pik nog harder worden, de aders kloppend, de eikel gevoelig en gezwollen.

Toen kantelde het.

Een rauwe grom rees op uit zijn borst, laag en dominant, terwijl hij haar heupen nog steviger vastgreep, haar op haar plaats houdend zoals een mannetje zijn wijfje vasthoudt. Hij boog zich verder over haar heen, zijn borst tegen haar rug. Zijn stoten werden korter, harder, sneller, niet langer ritmisch maar bezeten. Zijn zware ballen trokken strak omhoog, zijn hele onderlijf spande zich aan. Hij duwde zich één laatste keer diep, tot aan de bodem van haar kutje, en bleef daar.

Toen explodeerde het.

Een kreet ontsnapte uit zijn keel terwijl zijn pik begon te spuiten, dikke, hete stralen zaad schoten diep in haar, alsof zijn lichaam alles wilde geven wat het had opgespaard. Zijn heupen schokten onbeheerst, elke spier in zijn lijf trilde van de kracht ervan. Hij drukte haar plat tegen de grond, zijn volle gewicht op haar, haar volledig overweldigend terwijl hij haar vulde, haar bevruchtte zoals alleen een dominant mannetje dat doet.

Elke ontlading voelde als een overwinning, elke druppel zaad een bevestiging van zijn plaats boven haar. Hij gromde nog steeds, laag en tevreden, zijn tanden nog licht in haar nek, zijn handen nog stevig om haar heupen. Pas toen de laatste schokjes wegtrokken, liet hij haar nek los en bleef hij zwaar op haar liggen, zijn pik nog diep in haar, langzaam zachter wordend maar nog steeds aanwezig, een stille herinnering dat hij had genomen wat hem toekwam.

Hij was de man hier. Zij was zijn wijfje.

Sanne lag op haar buik in het warme zand, haar benen nog licht gespreid, haar kutje tintelend en nat van José’s zaad dat langzaam uit haar sijpelde en in het zand drupte. Ze voelde het: een diepe, dierlijke tevredenheid die door haar hele lichaam golfde, zwaarder en echter dan welk orgasme ook.

Ze was gedekt.

Als een wijfje dat door het sterkste mannetje van de troep was gekozen en genomen, voelde ze zich vol, gemarkeerd, vervuld. Zijn geur hing om haar heen, zijn zweet op haar huid, zijn zaad diep in haar buik, warm, dik, levend. Haar lichaam reageerde er instinctief op, haar heupen wiegden nog licht na, haar kutje kneep af en toe samen alsof het elke laatste druppel wilde vasthouden, haar borsten voelden zwaarder, haar tepels nog hard van de nasleep.

In de echte wereld, die verre, koude wereld van nette kleren, beleefde gesprekken en veilige afstand, had ze deze man nooit gezien. Een vijftiger met grijzend haar, ruwe handen, een lichaam getekend door jaren zon en zee. Ze zou langs hem heen zijn gelopen zonder een tweede blik, misschien zelfs met een lichte afkeer door het leeftijdsverschil. Maar hier, op dit eiland, was hij alles.

Hij was de enige man, de sterkste man, de man die haar beschermde, voedde, en nu, diep en rauw, had genomen. En zij was zijn wijfje, jong, vruchtbaar, gewillig, gemaakt om onder hem te liggen en zijn zaad te dragen. Ze draaide zich op haar rug, spreidde haar benen wijd open naar de sterrenhemel, liet de koele nachtlucht over haar natte kutje strijken. Haar hand gleed naar beneden, raakte voorzichtig het mengsel van hun sappen aan, bracht haar vingers naar haar mond en proefde hem, zout, muskus, macht.

Ze glimlachte, een trage, dierlijke glimlach. Ze droeg zijn zaad nu.

Vanaf die nacht werd er veel gepaard, alsof het eiland een vloedgolf van lust over hen had uitgestort die niet meer te stoppen was. Wanneer het instinct het vroeg, en dat was vaak, gaven ze er onmiddellijk aan toe.

In de poel, midden op de dag, wanneer de zon het water warm maakte, Sanne dook onder, kwam vlak voor José boven, greep zijn harde pik vast en trok hem naar haar toe. Hij tilde haar op, haar benen om zijn middel, en neukte haar staand, water spattend om hen heen terwijl zij haar nagels in zijn rug zette en hij gromde tegen haar hals.

Op het strand, bij het ochtendlicht, als de vloed net was weggetrokken, ze liep voor hem uit, bukte zich om een schelp op te rapen, billen hoog, kutje glinsterend. José liet zich op zijn knieën vallen, greep haar heupen en drong meteen diep in haar, stotend als een beest tot het zand onder hen nat werd van haar sappen en zijn zaad.

In de jungle, tijdens het zoeken naar fruit, ze klom tegen een palmboom aan, benen wijd, en riep hem met een laag, hitsig geluid. Hij kwam achter haar staan, drukte haar tegen de ruwe stam en nam haar van achteren, hard en snel, haar borsten schurend tegen de schors terwijl ze allebei kreunden als dieren in bronst.

’s Nachts in de grot, bij het vuur, ze kroop over hem heen, ging op haar hurken boven zijn pik zitten en liet zich langzaam zakken tot hij helemaal in haar zat. Dan reed ze hem, wild en ritmisch, haar heupen draaiend, haar kutje knijpend tot hij haar vastgreep en omhoog stootte tot ze allebei kwamen, zij gillend, hij brullend, zijn zaad weer diep in haar pompend.

Het was herhaaldelijk. Soms twee, drie keer op een dag. Soms ’s nachts wakker wordend, meteen weer in elkaar verstrengeld, parend tot ze uitgeput in slaap vielen. Er was geen tederheid meer nodig, geen woorden, geen voorspel. Alleen de rauwe drang om te neuken, om te vullen en gevuld te worden, om mannetje en wijfje te zijn in een wereld die alleen hun lichamen kende.

En elke keer dat José in haar klaarkwam, diep en overvloedig, voelde Sanne datzelfde dierlijke genoegen, ze was gedekt, weer en weer, haar buik vol van zijn zaad, haar lichaam gemarkeerd als zijn territorium.

De maanstanden veranderden, de getijden kwamen en gingen, en diep in Sanne’s buik gebeurde wat het eiland al die tijd had gewild.

De natuur deed zijn werk.

Eerst merkte ze het aan kleine dingen, haar borsten werden zwaarder, gevoeliger, de tepels donkerder en sneller hard in de ochtendwind. Haar kutje voelde anders, voller, warmer, alsof het nog steeds vol was van hem. Ze werd sneller moe na het werk, maar tegelijkertijd gloeide er een nieuwe, stille kracht in haar.

Ze legde haar hand plat op haar buik, net onder haar navel, en wist het. Ze droeg zijn kind.

Een dierlijke vreugde golfde door haar heen. Ze ging op haar rug liggen, benen wijd, handen over haar buik strijkend, en liet de zon haar huid verwarmen. Haar kutje tintelde nog na van de nacht ervoor, José had haar weer genomen, ruw en bezitterig, en nu wist ze waarom haar lichaam zo gewillig was geweest, waarom ze hem keer op keer had uitgenodigd dieper te komen.

Ze was een drachtig wijfje.

José hurkte naast haar neer, legde zijn grote, ruwe hand over de hare op haar buik en gromde zachtjes, niet van lust dit keer, maar van een diepe, trotse tevredenheid. Hij drukte zijn voorhoofd tegen het hare, zijn adem warm op haar gezicht.

“Ons,” zei hij alleen, zijn stem laag en schor.

Vanaf dat moment veranderde er iets in hun paren. Nog steeds rauw en vaak, maar met een nieuwe laag, hij nam haar voorzichtiger van voren, zijn hand altijd op haar buik, zijn stoten diep maar beschermend. Zij reed hem soms langzaam, haar borsten in zijn gezicht nog steeds met haar kutje knijpend om zijn zaad diep in haar te krijgen, ook al was ze reeds gevuld.

De maanden gleden voorbij als getijden, ongemerkt en onverstoorbaar. Sanne’s buik rondde zich langzaam, eerst een zachte zwelling, later een duidelijke bolling die José elke avond met zijn grote handen koesterde. Hij legde zijn oor erop, luisterend naar het nieuwe leven dat daarbinnen klopte, en gromde tevreden, zijn ogen donker van een oeroude trots.

Hoe lang ze nog op het eiland zouden verblijven, maakte niet meer uit. Geen van beiden keek nog dagelijks naar de horizon op zoek naar een zeil of een rookpluim. De stenen SOS was allang overwoekerd door krabbetjes en zeewier; de letters waren vervaagd tot een betekenisloos patroon in het zand.

Ze waren geen schipbreukelingen meer. Ze waren een mannetje en zijn wijfje, voorgoed aan elkaar verbonden door zweet, zaad en het kind dat groeide.

Ze hadden elkaar gevonden op de plek waar de wereld was geëindigd. Een nieuw gezin dat wortel had geschoten in het zand. Het eiland had hen niet langer gevangen.

Het had hen thuisgebracht.
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...