Door: Leen
Datum: 14-12-2025 | Cijfer: 8.7 | Gelezen: 1107
Lengte: Lang | Leestijd: 27 minuten | Lezers Online: 7
Trefwoord(en): Ardennen, Verlangen,
Lengte: Lang | Leestijd: 27 minuten | Lezers Online: 7
Trefwoord(en): Ardennen, Verlangen,
Vervolg op: Weekend In De Ardennen - 5: Sandra
Pieter

Hij heeft koffie nodig. Zwart en sterk. Hij glipt de container uit. De ochtendlucht is fris, maar het koelt zijn verhitte gedachten nauwelijks af. Hij loopt naar het hoofdgebouw, hopend op stilte, hopend dat hij de eerste is. Maar als hij de keuken binnenstapt, ziet hij dat hij niet alleen is. Annelies staat met haar rug naar hem toe, gebogen over het zilverkleurige koffiemonster op het aanrecht. Ze draagt een kort, zijden pyjamabroekje en een hemdje waar de dunne bandjes van afzakken. Ze ziet er breekbaar uit, en pijnlijk jong. Ze zucht luid en duwt willekeurig op een paar knoppen. Het apparaat sist boos, maar geeft geen koffie.
"Goeiemorgen," zegt Pieter, zijn stem schor van de slaap. Annelies schrikt zo hevig dat ze een sprongetje maakt. Ze draait zich om, haar hand op haar borst. "Oh! Pieter. Jeetje, je liet me schrikken." Ze lacht zenuwachtig. "Ik krijg dit onding niet aan de praat. Ik heb cafeïne nodig, anders overleef ik de ochtend niet."
"Laat mij maar even," zegt Pieter. Hij stapt naar voren. Normaal zou hij wachten tot ze een stap opzij doet. Maar Annelies blijft staan, starend naar de knopjes, en Pieter... Pieter stopt niet. Hij komt naast haar staan. Veel te dichtbij. Hij voelt onmiddellijk de warmte die van haar tengere lichaam afstraalt. Ze ruikt niet naar de zware, muskusachtige geur van seks en Cava die nog om Els hing. Ze ruikt naar slaap. Naar vanille en wasverzachter. Een zoete, onschuldige geur die hem onverwacht hard in zijn onderbuik raakt.
"Je moet... je moet eerst de bonen malen," mompelt hij. Hij reikt met zijn arm langs haar heen om bij de knop aan de achterkant te kunnen. Door de beweging wordt de ruimte tussen hen nihil. Hij leunt iets naar voren. Terwijl hij dat doet, drukt zijn bovenbeen per ongeluk tegen haar achterwerk. Het is maar een lichte aanraking. Het satijn van haar broekje is glad, maar daaronder voelt hij de zachte, verende ronding van haar bil. Het is geen stevige, gespierde bil zoals die van Els. Het is zacht. Meisjesachtig.
Pieter verstijft. Hij zou zich onmiddellijk moeten terugtrekken. Hij zou "sorry" moeten zeggen en een stap opzij doen. Maar hij doet het niet. Voor een fractie van een seconde – een seconde die uren lijkt te duren – blijft hij staan. Hij leunt zelfs onmerkbaar iets meer in de aanraking. Hij ademt haar geur in, voelt de ronding tegen zijn dijbeen branden door de stof van zijn broek heen. Het contrast met de ruwe, eisende vrouw die hij vannacht in zijn bed had, is verwarrend en bedwelmend. Annelies houdt haar adem in. Hij ziet hoe haar knokkels wit worden waar ze het aanrecht vasthoudt. Ze voelt het ook.
"Zo," zegt hij uiteindelijk, en zijn stem klinkt veel te zwaar, te fysiek in de kille keuken. Hij drukt op de knop. De machine begint luidruchtig bonen te malen, een mechanisch kabaal dat de stilte doorbreekt, maar de spanning niet wegneemt. Pas dan doet Pieter een stap terug. Een kleine stap, net genoeg om de fysieke druk weg te nemen, maar niet genoeg om de intimiteit te verbreken. "Hij... hij doet het," zegt hij, en hij staart naar de achterkant van haar nek, waar een paar losse haartjes over haar ruggenwervel krullen.
Annelies draait zich niet om. Ze staat roerloos voor het aanrecht, haar schouders hoog opgetrokken, haar handen krampachtig om de rand van het werkblad geklemd. De lucht tussen hen zindert van het ongemak en de onuitgesproken grens die hij zojuist, heel even, heeft overschreden. De hitte van zijn dijbeen lijkt nog steeds tegen haar zachte huid te branden. "Dank je," fluistert ze. Het is nauwelijks hoorbaar boven het pruttelen van de koffie uit. Ze lijkt gevangen in het moment, niet wetend hoe ze zich moet gedragen. Moet ze lachen? Moet ze boos worden? Moet ze doen alsof er niets gebeurd is? De seconden tikken traag voorbij terwijl het donkere vocht in het kopje druppelt. Het duurt te lang. Alles duurt te lang.
In een reflex, een wanhopige zoektocht naar een punt om naar te kijken dat niet Pieter is, draait Annelies haar hoofd scherp naar links, naar de grote glazen schuifpui die uitkijkt op de tuin en het zwembad. Haar ogen worden groot. Haar hele houding verandert van bevroren spanning naar pure, explosieve opluchting. "Oh! Kijk!" roept ze uit. Haar stem slaat over, veel te luid, te schel voor de vroege ochtend. "Daar is David!" Het is pure paniek. Een noodkreet.
Ze wacht niet eens tot het apparaat klaar is. Ze vergeet de cafeïne waarvoor ze zo wanhopig naar de keuken kwam. Ze laat het kopje staan, dat langzaam volloopt onder de pruttelende straal, en draait zich abrupt om. Ze stormt naar de schuifpui, rukt hem open en rent de koude buitenlucht in, alsof de keuken plotseling in brand staat.
Pieter blijft alleen achter met het sissende geluid van de machine en de geur van versgemalen bonen die nu vermengd is met haar parfum. Hij loopt langzaam naar het raam. Hij kan zijn blik niet afwenden. Buiten ziet hij hoe Annelies over het terras rent. Ze stopt niet als ze bij David is. Ze remt niet af. Ze stort zich letterlijk in zijn armen. David, verrast maar lachend, vangt haar moeiteloos op. Hij slaat zijn armen om haar middel en tilt haar even van de grond, haar blote benen bungelen tegen zijn natte zwemshort.
Pieter kijkt toe. Een diepe, zeurende jaloezie nestelt zich in zijn borstkas. Hij ziet hoe David zijn gezicht in haar nek begraaft. In zijn gedachten wist Pieter David uit het plaatje. In zijn gedachten zijn het zijn armen die haar opvangen. Hij sluit zijn ogen en roept het gevoel van daarnet terug, maar dan versterkt. Hij beeldt zich in hoe dat tengere, zachte lichaam tegen het zijne zou voelen. Ze is zo anders dan Els. Els is stevig, gespierd, een gelijke in de strijd. Annelies is als een fragiel vogeltje. Hij droomt ervan hoe ze in zijn armen zou passen. Hoe hij haar zou moeten vasthouden: voorzichtig, beschermend. Hij stelt zich voor hoe die zachte, verende billen – die hij zojuist vluchtig voelde – in zijn handpalmen zouden rusten als hij haar optilde. Hoe ze haar gezicht in zijn hals zou leggen en die zoete geur van vanille en slaap hem zou bedwelmen.
Bij Els moet hij werken. Bij Els is het een strijd, een onderhandeling, of een oorlog zoals gisteravond. Bij Annelies, zo droomt hij, zou het zacht zijn. Puur. Een toevluchtsoord. Hij opent zijn ogen weer. Buiten geeft David haar een kus op haar voorhoofd en zet haar weer neer. Ze klampt zich aan hem vast, haar rug naar het huis gekeerd, veilig voor de griezel in de keuken. Pieter zucht diep. Hij voelt zich oud. Zwaar. En eenzamer dan hij zich in jaren heeft gevoeld.
"Mooi hè, liefde?" De stem komt van vlak achter hem. Zacht, dromerig, bijna fluisterend. Pieter schrikt, zijn hart maakt een sprongetje. Hij draait zich langzaam om, betrapt in zijn voyeurisme. Leen is de keuken binnengeslopen zonder dat hij het hoorde. Ze staat in de deuropening en leunt tegen de post. Ze draagt een lange, parelmoerkleurige zijden ochtendjas die soepel om haar lichaam valt. Haar haren zitten in een losse, slordige knot, waaruit een paar lokken langs haar gezicht vallen. Ze ziet er zacht uit. Kwetsbaar.
Ze kijkt hem niet aan. Haar grote, donkere ogen zijn gericht op het raam, langs hem heen, naar het tafereel buiten. Naar Annelies en David, die nog steeds verstrengeld staan in de koude wind. "Zo puur nog," zucht ze. Er speelt een weemoedige, bijna trieste glimlach om haar lippen. "Alsof de rest van de wereld niet bestaat. Alsof er geen hypotheken zijn, geen sleur, geen..." Ze aarzelt even. "...geen ruis. Soms mis ik dat. Die absolute stilte in je hoofd als je bij iemand bent." Ze loopt langzaam de keuken in, haar blote voeten geluidloos op de tegels. Ze komt naast hem staan bij het raam. Niet te dichtbij, niet bedreigend zoals hij daarnet bij Annelies stond, maar kameraadschappelijk. Delend.
Pieter kijkt van het jonge stel buiten naar de vrouw naast hem. De schaamte over zijn gedachten over Annelies zakt weg en maakt plaats voor iets anders. Verwondering. En opluchting. Waar Els zou zeggen: "God, wat een klef gedoe, ga een kamer zoeken," ziet Leen de schoonheid. De melancholie. Ze ziet de laag eronder. Hij kijkt naar haar profiel. Ze heeft iets mysterieus, iets ongrijpbaars dat hij bij zijn eigen vrouw zo mist. Els is een open boek, geschreven in hoofdletters en met veel uitroeptekens; Leen is een gedicht in een taal die hij nog aan het leren is. Els noemt haar vaak 'naïef', een dromer die niet in de echte wereld staat. Maar nu, in dit stille ochtendlicht, vindt Pieter haar vooral... gevoelig. Puur.
"Je hebt gelijk," zegt hij, en zijn stem is verrassend zacht, ontdaan van de spanning van daarnet. Leen draait haar hoofd en kijkt hem eindelijk aan. Haar blik is open, zoekend. "Het is het mooiste wat er is," vervolgt Pieter, en hij meent het. Hij praat niet langer tegen de vrouw van zijn vriend, maar tegen een gelijke. "Die onschuld. Die moet je koesteren zolang het kan. Want voor je het weet..." Hij maakt zijn zin niet af. Hij hoeft het niet af te maken.
Hij ziet hoe zijn woorden binnenkomen. Leens ogen lichten op. Voor het eerst dit weekend voelt Pieter zich niet de saaie, onhandige man van Els, de man van de winterbanden. Hij voelt zich gezien. Hij voelt een connectie die niets te maken heeft met lichamen of lust – zoals Dirk die duidelijk voor haar voelt – maar alles met de ziel. "Precies," fluistert ze. Een warme blik van herkenning trekt over haar gezicht. "Jij snapt het, Pieter." Ze staan een moment zwijgend naast elkaar. Twee romantische zielen in een huis vol cynisme, jagers en prooien, samen kijkend naar het enige koppel dat nog onwetend gelukkig is. Het is een moment van perfecte, breekbare harmonie.
Hij probeert haar te lezen. Echt te lezen. Te kijken voorbij de zachte glimlach, voorbij de dromerige oogopslag die ze zo geoefend inzet als wapenschild. Hij zoekt naar de vrouw achter de gastvrouw, de mens achter de mythe. Maar het lukt niet. Hoe dicht ze fysiek ook bij hem staat, leunend tegen het aanrecht in haar parelmoerkleurige zijde, ze blijft fundamenteel onbereikbaar. Er hangt een onzichtbare muur om haar heen. Geen muur van steen of staal, zoals bij Els, waar je met grof geweld doorheen moet breken of tegen te pletter slaat. Nee, dit is een muur van mist. Dichter, kouder en veel verraderlijker. Je denkt dat je er bent, je reikt uit om haar aan te raken, en je grijpt in het niets.
Pieter fronst lichtjes, zijn blik rust op haar profiel. Hij herinnert zich plotseling de flarden van gesprekken, jaren geleden. Geruchten die in de vriendengroep de ronde deden, fluisterend doorgegeven boven glazen bier als Leen even naar het toilet was. Er was 'iets' met haar verleden. Een groot, gapend gat. Een donkere periode waarin ze van de radar was verdwenen, onvindbaar voor de wereld, voordat ze weer opdook aan de veilige arm van Kristof. Maar niemand weet het fijne ervan. Of erger nog: niemand praat erover. Het onderwerp lijkt een absoluut taboe in de groep, een mijnenveld waar iedereen met een grote boog omheen loopt. Het is alsof de herinnering eraan, of zelfs maar de vraag ernaar, te pijnlijk is om hardop uit te spreken. Alsof het uitspreken ervan het fragiele evenwicht dat ze nu heeft gevonden, onmiddellijk zou doen instorten.
Wat kan er in godsnaam gebeurd zijn? Pieter bestudeert haar houding. Ze maakt zich klein, zelfs in die prachtige ochtendjas. Ze probeert zo weinig mogelijk ruimte in te nemen in haar eigen keuken. Wat kan er nu zo verwoestend, zo fundamenteel kapotmakend zijn dat het van een mooie, intelligente vrouw een grijze muis maakt? Iemand die, ondanks dit grandioze huis en deze perfecte façade, niets liever lijkt te willen dan zich verstoppen in een hoekje? Hij ziet de spanning rond haar mondhoeken. Zelfs die zachte, weemoedige glimlach die ze daarnet naar Annelies en David stuurde... het leek haar fysieke moeite te kosten. Alsof ze de spieren in haar gezicht bewust moest aansturen: nu glimlachen, nu gelukkig kijken. Het is geen spontaniteit. Het is overleven.
En Kristof... die weet het natuurlijk. Hij móét het weten. Hij is de enige die de kaart van dat mijnenveld bezit. Pieter voelt een plotselinge, diepe verwondering over zijn vriend. Kristof, de man van de grote gebaren, de luidruchtige 'Doener'. Hoe heeft hij dit gedaan? Wat heeft Kristof moeten doen om door die mist heen te breken? Hoeveel geduld, hoeveel stille kracht heeft hij moeten opbrengen om haar vertrouwen te winnen? Om haar de zijne te maken? Het maakt hem jaloers. Niet op het bezit van de vrouw, maar op de diepte van de inspanning. Op de intimiteit van het weten. Hij wil het ook weten. Hij wil niet alleen naar de mist kijken; hij wil erdoorheen. Hij wil begrijpen waarom ze zich verstopt, en misschien, heel misschien, wil hij degene zijn die haar vindt.
"Leen," begint Pieter voorzichtig, zijn stem hees van de plotselinge intimiteit. Hij wil de mist wegblazen, hij wil de vraag stellen die al jaren in de lucht hangt. "Ben je..." Maar de zin wordt nooit afgemaakt. De stilte wordt aan diggelen geslagen. De zware buitendeur zwaait met een harde klap open tegen de muur. Een golf van ijskoude, frisse Ardeense ochtendlucht stormt de warme keuken binnen, direct gevolgd door een tornado van tomeloze, luidruchtige energie.
"Bonjour les amis!" Kristof. Hij staat in de deuropening, breed lachend, zijn wangen rood van de kou, zijn ogen stralend. De koude buitenlucht hangt nog als een fysiek aura om hem heen, een scherp contrast met de bedompte, melancholische warmte die in de keuken hing. In zijn armen balanceert hij een enorme papieren zak die kraakt van de versheid en waar de geur van boter en gist uit opstijgt.
Hij vult de ruimte. Niet alleen met zijn grote lijf, maar met zijn pure aanwezigheid. Hij zuigt alle zuurstof op en pompt er nieuwe, bruisende energie voor in de plaats. Pieter doet instinctief een stap achteruit, terug de schaduw in, weg van het raam waar hij zo dicht bij Leen stond. Hij zet zich schrap. Hij kijkt naar Leen en verwacht dat ze haar masker weer opzet. Hij verwacht dat ze zich herpakt, dat ze de rol van de 'Perfecte Gastvrouw' gaat spelen om de kwetsbaarheid te verbergen die hij zojuist heeft gezien. Hij verwacht dat ze een muur optrekt tegen dit lawaai, om haar innerlijke stilte te beschermen.
Maar wat er gebeurt, is fascinerend. Het is totaal onverwacht en het zet Pieters hele wereldbeeld op zijn kop. De muur om haar heen, die dient om haar te beschermen, verdampt volledig. Pieter ziet het gebeuren, frame voor frame, als in een vertraagde film. Op het moment dat Leen haar man ziet, verandert haar hele fysiologie. De spanning die daarnet nog rond haar mondhoeken trilde, smelt weg als sneeuw voor de zon. De weemoedige, zware blik in haar ogen – die blik die leek te staren in een afgrond van herinneringen en verloren onschuld – maakt plaats voor een plotselinge, heldere focus.
Het is alsof iemand een loodzware, natte jas van haar schouders tilt. "Schat!" roept ze uit. Haar stem is niet gemaakt of hoog, zoals wanneer ze tegen de groep praat. Hij is warm. Oprecht. Het is de stem van iemand die na een lange tijd onder water eindelijk weer lucht krijgt. Ze loopt naar hem toe. Niet als een plichtsgetrouwe echtgenote die de boodschappen aanneemt, maar als een drenkeling die de kust ziet. Kristof dumpt de zakken met een doffe klap en ritselend geweld op het kookeiland en opent zijn armen wijd.
Ze nestelt zich erin. Pieter kijkt toe, roerloos bij het raam, en zijn blik wordt analytisch, bijna klinisch. Hij probeert te begrijpen wat hij ziet. Hij probeert zijn eigen jaloezie en verwarring opzij te zetten om de waarheid te zien. Hij ziet hoe ze haar gezicht in de curve van Kristofs nek begraaft, precies daar waar zijn sjaal ophoudt. Hij ziet hoe ze diep inademt, de geur van vrieskou, nylon en Kristof opsnuivend alsof het pure zuurstof is. Hij ziet hoe haar lichaam, dat daarnet nog trilde van een onbenoembare melancholie en de zwaarte van het verleden, nu tot rust komt tegen het stevige, ongecompliceerde lijf van haar man. Ze wordt zachter. Ze wordt lichter.
In die omhelzing valt het kwartje bij Pieter. Een inzicht dat inslaat als een bom. Hij dacht altijd dat Kristof en Leen een mismatch waren. De diepzinnige, beschadigde vrouw en de oppervlakkige, vrolijke man. De Denker en de Clown. Hij dacht dat Kristof te simpel was om haar duisternis te begrijpen, dat hij eroverheen walste uit onwetendheid. Maar nu ziet hij het. Kristof is niet onwetend. Kristof is haar medicijn.
De geruchten over haar verleden, over die donkere periode waarin ze verdween in haar eigen hoofd... Kristof weet ervan. Hij weet waarschijnlijk beter dan wie ook hoe diep die afgrond is, hoe koud die mist kan zijn. En zijn strategie is niet om met haar mee te kijken in de diepte, om samen te verdrinken in analyse en zwaarte. Zijn strategie is om haar met brute kracht, met liefde en met lawaai in het licht te houden.
Hij is haar tegengif. Zij is de mist; hij is de wind die de mist wegblaast. Zij is de stilte en het gepieker; hij is de actie. Als ze bij hem is, kan ze niet nadenken over wat er toen gebeurd is. Zijn energie is zo overweldigend dat er geen ruimte overblijft voor haar demonen. Pieter voelt een steek van jaloezie, maar ook van diep, nederig respect. Hij wilde haar doorgronden, haar ziel ontleden, haar vragen stellen over haar pijn. Maar dat is precies wat Leen niet nodig heeft. Dat zou haar alleen maar dieper in de put duwen. Ze heeft iemand nodig die haar vastpakt en zegt: "Ik heb honger." Iemand die haar dwingt om in het nu te leven, in plaats van in het toen.
"Zo," zegt Kristof, en hij drukt zijn ijskoude wang plagerig tegen haar warme hals. "Ik heb de wildernis getrotseerd voor jou, vrouwtje. Ik heb gevochten met de elementen." Leen krimpt lachend ineen door de koude aanraking, maar ze duwt hem niet weg. Integendeel, ze slaat haar armen steviger om zijn middel, verankerd in zijn realiteit. "Je bent met de auto naar de bakker gereden, held," plaagt ze, haar stem gedempt tegen zijn jas. "Vijfhonderd meter verderop. De stoelverwarming stond waarschijnlijk aan."
"Onderschat het gevaar niet," grinnikt Kristof. Hij pakt haar kin vast en tilt haar gezicht op zodat ze hem moet aankijken. Zijn ogen twinkelen van de pret, maar Pieter, die nu scherper kijkt dan ooit, ziet de alertheid erin. Hij checkt haar. Ben je hier? Ben je bij mij? Of ben je weer weg? "Er stond een rij," vervolgt Kristof met gespeelde ernst. "Ik heb bijna moeten vechten voor de laatste pains au chocolat. Er was een oude dame met een wandelstok die er gevaarlijk uitzag, maar ik was sneller."
"En?" vraagt ze. Er verschijnt een uitdagende, speelse glimlach op haar gezicht die Pieter nog nooit bij haar heeft gezien. De vrouw die hij daarnet zag, is compleet verdwenen. "Ik heb gewonnen, natuurlijk." Kristof buigt zich voorover en kust haar puntig op haar neus. "Ik win altijd als het voor jou is." Leen giechelt. Het is een geluid dat Pieter volledig van zijn stuk brengt. Het is meisjesachtig, licht, en totaal in strijd met de diepzinnige vrouw van vijf minuten geleden. Het is het geluid van iemand die genezen wordt, moment per moment.
"Slijmbal," zegt ze, maar ze straalt. Haar hele gezicht licht op. Ze maakt zich los uit de omhelzing, maar blijft dicht bij hem staan. Ze reikt in de grote papieren zak en breekt een stukje van een nog warme croissant af. De vlokken bladerdeeg vallen op het aanrecht. Ze brengt het stukje naar Kristofs mond. "Hier," zegt ze zacht. "Zodat je even stil bent." Kristof opent zijn mond niet meteen. Hij kijkt haar aan, zijn ogen donkerder wordend. Dan hapt hij toe. Maar hij eet het stukje niet zomaar op. Hij bijt speels, maar doelbewust, in haar vinger voordat hij het brood pakt. Zijn tanden raken haar huid, zijn lippen sluiten zich even om haar vingertop.
Het is een klein gebaar, maar het zindert van intimiteit. "Mmm," bromt hij, terwijl hij kauwt. "Lekker. Maar ik heb nog steeds honger." Hij laat de zak voor wat die is. Hij legt zijn grote handen op haar heupen en trekt haar tegen zich aan. Het is geen zachte knuffel. Het is een beweging die onmiskenbaar intiem en suggestief is. Hij trekt haar bekken tegen het zijne, dwars door zijn dikke winterjas en haar dunne zijden ochtendjas heen. "En niet alleen naar brood," fluistert hij, luid genoeg zodat Pieter het kan horen, maar duidelijk bedoeld voor haar.
Leen bloost. Een diepe blos die opstijgt vanuit haar hals. Maar ze kijkt niet weg. Ze deinst niet terug. Ze slaat hem speels, maar met vlakke hand, op zijn borst. "Kristof! Doe normaal! Pieter staat erbij!"
"Nou en?" lacht Kristof. Hij laat haar niet los. Hij geeft haar, tot Pieters verbijstering, een kletskop op haar bil door de zachte stof heen. "Pieter weet dat ik gek op je ben. Toch, Piet?" Pieter staat erbij en kijkt ernaar. Hij voelt zich een indringer in hun bubbel van vanzelfsprekend geluk. Hij voelt zich klein. De jaloezie die hij eerder voelde – de wens om haar te redden, om haar te begrijpen – verschuift naar iets anders.
Hij dacht dat Kristof haar beschermde door haar af te schermen, maar nu ziet hij het. Kristof schermt haar niet af; hij activeert haar. Zijn simplistische, brute vrolijkheid en zijn onbeschaamde fysieke aanwezigheid zijn precies het tegengif dat zij nodig heeft voor haar zwaarte. Hij trekt haar met beide handen het licht in, en hij zorgt ervoor dat ze daar blijft. Zij is de denker, de piekeraar, de vrouw die kan verdrinken in een glas water. Hij is de doener, de leverancier van brood, luchtigheid en seks. Ze hebben elkaar niet gewoon 'nodig'; ze zijn elkaars overlevingsmechanisme.
"Zeker," mompelt Pieter. Zijn stem klinkt schraal in zijn eigen oren. Hij draait zich om naar de kast met borden, rommelend met het servies om hen wat privacy te geven, en om zijn eigen gezicht te verbergen. "Zeker weten." Het geluid van porselein dat op elkaar tikt vult de ongemakkelijke stilte die Pieter voelt, maar die er voor het koppel niet lijkt te zijn.
"Oké, genoeg geknuffel," roept Kristof plotseling. De verandering in toon is abrupt; de minnaar wordt weer de regelaar. Hij laat Leen los met een laatste, stevig kneepje in haar taille. "Actie! Die magen vullen zich niet vanzelf. De troepen worden wakker." Leen draait zich om naar het aanrecht. Ze pakt de fles sinaasappelsap en begint te neuriën. Een zacht, vrolijk melodietje. Pieter kijkt naar haar rug. De mist is weg. De zwaarte is weg. De mysterieuze vrouw die hij wilde redden is verdwenen, opgelost in de aanwezigheid van haar man.
En terwijl hij een bord op tafel zet, vraagt Pieter zich af of hij die mist daarnet wel echt gezien heeft. Of dat hij, net als Dirk met zijn lust, gewoon projecteert wat hij wil zien. Misschien wilde hij haar breekbaarheid zien, omdat zijn eigen leven met Els zo verdomd hard en kleurloos is geworden. Misschien zocht hij een mysterie om zijn eigen saaiheid te verhullen.
- - -
Meer weten over deze verhaalreeks of over de vrouw achter dit verhaal? abonneer je dan op de nieuwsbrief door mij een mail te sturen. Mijn mailadres vind je op mijn profielpagina.
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10


Bezoek ook eens mijn profiel pagina om meer over mij te weten te komen, een overzicht te zien van mijn verhalen of om een berichtje achter te laten! Ook kun je jezelf aanmelden om een mail te ontvangen als ik een nieuw verhaal heb geplaatst!
