Door: Mucike
Datum: 06-06-2025 | Cijfer: 9.8 | Gelezen: 1289
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 41 minuten | Lezers Online: 1
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 41 minuten | Lezers Online: 1
Tentamenperiode
De overgang van april naar mei werd altijd gekenmerkt door een stille spanning die zich langzaam door de gangen van de universiteit verspreidde. Een soort verdichting van tijd, waarin gewone dagen werden omgevormd tot meetpunten. Alles draaide ineens weer om structuur, planning en discipline. Voor ons als studiegroep — Ricky, Anne, Lieve, Christel, Hanneke en ik — betekende het dat we vier weken lang in een ritme terechtkwamen van blokken, collegezalen, samenvattingen, bespreekavonden en tentamens. Acht vakken in totaal, stuk voor stuk verbonden met economie en financieel management van organisaties. Het klonk abstract, maar in de praktijk betekende het vooral veel rekenwerk, case-analyses en modellen doorgronden.
Zoals meestal in die perioden had ik mijn voorbereiding goed op orde. Niet alleen uit plichtsgevoel, maar vooral omdat het me rust gaf. Inzicht. Overzicht. En dat stelde me in staat om er te zijn voor de anderen, wanneer de stress bij hen toenam of het overzicht juist ontbrak. Het gaf me ook een zeker plezier om te merken dat mijn hulp werd gewaardeerd, zonder dat er direct iets tegenover hoefde te staan.
We studeerden, met toestemming van Hilde, veelal in het huis aan de Parklaan. Hilde was er ook okay mee dat de meiden en Ricky bleven slapen als de avonden lang waren.
Een grote tafel in een grote ruimte op de zolder naast de relaxruimte was ons verzamelpunt geworden: boeken, kladblokken, pennen, markeerstiften, koffiekopjes. Op de tafel lagen samenvattingen naast uitgetypte notities, aangevuld met onleesbare krabbels op losse vellen papier die Anne zonder schroom als geheugensteuntjes gebruikte. Ricky had een voorkeur voor het visualiseren van structuren met diagrammen op een los schoolbord, terwijl Christel het liefst met kleurcodes werkte. Lieve hield alles bij in schriften die ze zelf had versierd met kleine tekeningen en gekleurde randen — het gaf haar overzicht, zei ze. Hanneke, ten slotte, had zich een systeem eigen gemaakt van korte geheugenkaartjes die ze bij zich droeg alsof het spelkaarten waren. Ze vroeg mij vaak om haar te overhoren als we even buiten liepen.
De eerste dagen verliepen nog rustig. We lachten veel, zoals gebruikelijk, en deden alsof het allemaal nog niet zo’n vaart zou lopen. De eerste tentamens stonden pas na het weekend gepland, en het weer was aangenaam genoeg om ’s avonds even in het park te zitten met een fles wijn of een thermoskan thee. Toch merkte ik al aan de manier waarop de meiden de trappen op en af liepen, hoe kort ze erover deden om zich weer te concentreren, en aan het tempo waarin Ricky door de stof heen vloog, dat de druk voelbaar begon te worden.
Op maandagavond, drie dagen voor het eerste tentamen, besloten we gezamenlijk de stof van het vak Financieel Risicobeheer door te nemen. We zaten allen verspreid over de gehele ruimte, Hanneke, Anne, Lieve en ik zaten aan de tafel. De zon was net onder en het avondlicht scheen als een gouden waas op de houten vloer. Ricky lag op zijn buik op het tapijt, met zijn notities uitgestrooid om zich heen alsof hij een landkaart bestudeerde. Christel zat in de vensterbank, benen opgetrokken, en trok met een potlood lijnen onder zinnen in haar boek. Anne had haar hoofd op mijn schouder gelegd terwijl ik haar uitlegde hoe renteafdekkingsmodellen werkten, en Lieve zat schuin tegenover ons, een appel in haar hand, met een vragende blik naar Ricky gericht.
“Waarom kiezen bedrijven überhaupt voor valutaderivaten als het risico niet materieel is?” vroeg ze.
Ricky grijnsde. “Omdat CFO’s overbetaald worden om zich ergens druk over te maken.”
Christel kuchte droog. “Dat is te makkelijk. Wat bedoel je echt?”
Ricky haalde zijn schouders op. “Vaak is het ook gewoon window dressing. Zeggen dat je ‘het risico afdekt’ klinkt nu eenmaal beter dan toegeven dat je op je onderbuikgevoel werkt.”
Ik keek Lieve aan en knikte. “Het gaat vaak meer om het beeld dan om het effect. Je voorkomt geen verlies, maar je dempt de kritiek als het misgaat.”
Ze zuchtte en noteerde het. “En dat is dan economie…”
Toen het bijna elf uur was, stelde Hanneke voor om af te sluiten en nog een korte wandeling te maken met Stein. Anne wilde blijven liggen, Ricky ging douchen en Christel ging met hem mee. Ik liep met Hanneke en Lieve naar buiten. De lucht was helder, de stad klonk ver weg.
“Dank je dat je me altijd weer helpt focussen,” zei Hanneke, zachtjes.
“Ik heb het gevoel dat jij de enige bent bij wie ik niet hoef te doen alsof ik alles al snap,” voegde Lieve toe. “Dat is… prettig.”
“Ik probeer altijd zichtbaar te maken wat voor anderen niet te zien is. Dat helpt niet alleen met concentreren, maar brengt ook de verhoudingen tussen mensen in een juist perspectief. En ik ben blij dat dat jullie helpt.”
We liepen een stukje in stilte. Aan de overkant blafte een hond en Stein liet een kort blafje horen, verder was het stil.
Toen we terugkwamen in huis, waren de woonkamer en de keuken verlaten. Ik wilde net mijn kamer inlopen toen Lieve haar hand op mijn arm legde.
“Wil je me morgenochtend een uurtje helpen voor college?” vroeg ze. “Er zijn nog twee formules die ik niet snap.”
“Natuurlijk,” zei ik.
Ze keek me aan, iets langer dan nodig was. “Dank je, Moets.”
Die nacht lag ik nog lang wakker. Niet vanwege de stof, maar omdat ik me realiseerde hoeveel er tussen de regels gebeurde. Tussen blikken, aanrakingen, stiltes. We waren vrienden, allemaal. Maar het waren geen eenduidige vriendschappen. De grenzen tussen vriendschap, aantrekkingskracht en verbondenheid waren niet scherp. En dat hoefde ook niet.
De volgende ochtend zat Lieve inderdaad al klaar in de keuken. Haar haar nog nat van de douche, een grote trui over haar pyjamabroek. We namen plaats aan tafel, en ik legde haar stap voor stap de achterliggende logica uit van het stochastisch model dat ze niet begreep. Ze luisterde aandachtig, stelde gerichte vragen, maakte aantekeningen. Toen we klaar waren en ik opstond om een tweede kop koffie te halen, raakte haar hand even mijn onderrug.
“Moets?”
Ik keek om.
“Wat jij gisteren zei over ‘zichtbaarheid’… dat raakte me. Dat bedoel ik maar.”
Ik glimlachte. “We zijn allemaal iets meer dan wat we laten zien. En soms mag er iets doorschemeren.”
Ze knikte. “Ik hoop dat je dat bij mij blijft doen. Me laten zien wat ik nog niet van mezelf weet.”
Het eerste tentamen vond plaats op woensdag, in een collegezaal die rook naar oud papier, koffie en net iets te veel deodorant. Financieel Risicobeheer — een vak waar de meesten van ons tegenop hadden gezien, maar dat na de gezamenlijke avonden op de Parklaan inmiddels niet veel geheimen meer kende. We zaten verspreid over de zaal; ik kon Lieve links van me zien, Anne twee rijen verder, Ricky zat ergens achterin en gaf me nog net een grijns voor het begin.
Ik werkte systematisch, zoals altijd. Eerst de opgaven globaal lezen, dan terug naar de eerste en stap voor stap verder. Het gaf me rust. Na iets meer dan een uur had ik alles ingevuld. De controle kostte me nog een kwartier. Toen ik opstond, ving ik heel even Hannekes blik — ze keek geconcentreerd, haar pen vast tussen haar lippen. Buiten wachtte ik in de zon, mijn jas over mijn arm, het hoofd leeg en tegelijk vol.
Christel kwam als eerste naar buiten. “Beter dan verwacht,” zei ze meteen. “Maar dat is misschien omdat ik mijn verwachtingen laag had ingesteld.”
“Een verdedigbare strategie,” zei ik.
Ze lachte. Even later volgden de anderen. Ricky was als laatste klaar en liep met zijn handen in zijn zakken richting het groepje dat zich op het plein had gevormd.
“Heb ik iets gemist?” vroeg hij.
“Nee,” zei Anne. “Alleen de bevestiging dat het leven doorgaat, ook na een tentamen.”
Die avond besloten we weer bij mij thuis te studeren. Het volgende vak was Strategische Kostenanalyse — analytisch, maar overzichtelijk als je eenmaal de structuur in de opgaven herkende. Iedereen kwam tegen achten binnendruppelen. Christel had een pot soep meegebracht, Anne had brood gebakken, Ricky nam bier mee. De tafel veranderde in een mengsel van notities en borden, kruimels, pennen, en kopjes met halflege thee.
Rond elf uur begon de concentratie zichtbaar af te nemen. Lieve was opgestaan om haar benen te strekken, Christel bladerde zonder veel aandacht door haar reader, en Hanneke had zich op de bank genesteld met een trui van mij over haar knieën. Anne zat nog naast me, haar hand losjes tegen mijn dij terwijl we een berekening doornamen.
“Ik haat dit vak,” zei ze ineens.
“Je snapt het toch?”
“Dat wel. Maar ik haat hoe het zich gedraagt. Alsof alles terug te brengen is tot logica. Terwijl het leven daar niets mee doet.”
“Je bedoelt: dit vak liegt?”
“Een beetje wel, ja.” Ze leunde tegen me aan. “Maar gelukkig lieg jij niet.”
Ik zei niets. Ze rook naar kaneel en iets van leer — een zachte geur, warm, dichtbij. Haar hand verschoof iets, haar vingers gleden over mijn been.
“Ik wil even bij je zijn,” fluisterde ze. “Niet praten. Alleen voelen.”
Ik knikte. Ze stond op en we liepen naar mijn slaapkamer op de eerste verdieping. Daar was het donker op één lampje na, en stil. Buiten ruiste de wind in de bomen. Ze trok haar trui uit, haar shirt eronder, en bleef staan in haar ondergoed. Ik ging op het bed zitten, keek naar haar lichaam — slank, met lichte rondingen, een huid waarin het kaarslicht zich spaarzaam nestelde. Ze kwam bij me zitten, op mijn schoot, haar benen om me heen. Onze lippen vonden elkaar zonder haast. Haar handen in mijn haar, mijn vingers over haar rug.
Toen ik haar bh losmaakte, boog ze haar hoofd in mijn hals en zuchtte. Haar adem was warm, haar huid zacht. We gingen liggen, mijn shirt ging uit, haar slip gleed langs haar heupen. Er was geen drang, alleen een langzaam openvouwen. Ze leidde me naar zich toe, haar benen open, haar blik helder. Toen ik in haar gleed, hield ze mijn gezicht vast in haar handen.
“Blijf bij me,” fluisterde ze.
En ik bleef. In haar ritme, in haar adem, in het bewegen zonder denken, in het verliezen van onszelf in elkaars lichaam. Ze kwam langzaam, bijna stil, haar rug licht gekromd, haar lippen zacht geopend. Daarna hield ze me vast, alsof haar handen pas toen begrepen waar ze waren. Ik kwam kort daarop, diep in haar, en we bleven liggen in de stilte die volgde.
Later, toen we weer boven kwamen, was alleen Christel nog wakker. Ze keek op van haar boek, zei niets, glimlachte alleen kort.
Anne liep naar haar toe, raakte haar schouder aan. “Morgen weer vroeg?”
“Zeker,” zei Christel. “En jij slaapt straks als een roos.”
Anne knikte. “Daar ga ik van uit.”
Ik schonk nog een glas water in en ging even in de keuken staan. Mijn hartslag was weer normaal, maar in mijn hoofd bleef iets nadreunen. Niet schuld, niet twijfel — eerder een besef dat niets meer plat was. Dat alles, zelfs deze tentamenweken, nu lagen in laag op laag.
De tweede week begon met regen. Grijze ochtenden, natte fietszadels, de geur van koffie die zich vermengde met het vocht in de jassen die aan de kapstok hingen. Iedereen kwam stiller binnen, meer naar binnen gekeerd. De tentamens van maandag en dinsdag — Bedrijfsstructuren en Controlemechanismen en Kapitaalmarktgedrag — vroegen om een ander soort concentratie. Minder rekenen, meer redeneren. En precies dat bleek vermoeiend te zijn.
We zaten opnieuw aan de grote tafel. Ieder in zijn of haar eigen bubbel. Alleen het gekras van pennen, het tikken van rekenmachines, het geritsel van papier. Zelfs Ricky, normaal gesproken degene die lucht in de groep bracht, zei weinig. Hij had zijn hoodie over zijn hoofd getrokken en keek met een lichte frons naar zijn notities, alsof ze hem persoonlijk teleurstelden.
Christel was degene die het stilzwijgen als eerste doorbrak. Ze sloeg haar reader dicht, legde haar bril op tafel en rekte zich uit.
“Ik kan dit niet nog een uur langer. Mijn hoofd bonkt en mijn ogen protesteren.”
“Ik ben ook op,” zei Lieve. “Het is alsof mijn hersenen vocht opnemen.”
“Dat komt door de barometrische druk,” mompelde Ricky.
We lachten kort. Het was een vermoeide lach, maar het luchtte iets op.
Christel keek naar mij. “Wil je met me mee naar beneden? Even iets anders dan denken. Iets eenvoudigs.”
Ze zei het zonder bijbedoeling in haar stem. Maar ik begreep wat ze bedoelde. Geen strategie, geen analyse. Alleen aanwezigheid.
Ik knikte. “Tien minuten. En dan weer terug naar de wereld.”
We liepen samen naar beneden. In mijn kamer was het schemerig, alleen het kleine lampje op het bureau stond aan. Christel deed haar schoenen uit, ging op bed zitten, haar knieën opgetrokken onder haar rok.
“Ik raak mezelf kwijt in al dat denken,” zei ze zacht. “In al dat weten. Ik mis het voelen.”
Ik kwam naast haar zitten. Ze leunde tegen me aan, haar hoofd op mijn schouder. Haar hand op mijn dij, niet dwingend, maar zoekend.
“Ik wil even niet iemand zijn die presteert,” fluisterde ze. “Niet iemand die iets moet bewijzen. Alleen huid, adem, warmte.”
Ik draaide me naar haar toe. Onze blikken kruisten elkaar. Geen woorden. Mijn hand gleed langs haar wang, haar hals, rustte even op haar borst. Haar adem versnelde licht. Ze legde haar handen op mijn heupen, trok me dichter naar zich toe.
We kusten. Langzaam, aftastend. Onze lichamen vonden elkaar zonder haast, zonder honger. We maakten ons los van de buitenwereld, zonder ons helemaal uit te kleden. Haar rok schoof omhoog, mijn broek omlaag. Haar slip trok ik voorzichtig opzij. Ze was warm, open, zacht. Toen ik in haar gleed, zuchtte ze — diep, laag, als een begin van iets dat verder ging dan genot.
We bewogen traag. Haar hoofd rustte in mijn hals, haar handen op mijn rug. Ze bewoog zich in stilte, haar lichaam gaf zich volledig, maar zonder zich te verliezen. Ik kwam kort na haar, hield haar vast terwijl onze ademhaling langzaam weer tot rust kwam.
We bleven zo liggen. Niet in slaap, maar in stilte. Tot de klok ons herinnerde aan waar we waren. Aan boven. Aan de rest.
Toen we opstonden, zei ze: “Dank je. Dit was precies wat ik nodig had. Niet meer. Niet minder.”
“Voor mij ook,” zei ik.
We keerden terug naar boven alsof er niets was gebeurd. En misschien was dat ook zo. Of misschien was juist dát het bijzondere eraan: dat het gebeurde zonder dat dat iets hoefde te betekenen.
Later die avond, toen iedereen weg was en ik de kamer opruimde, vond ik haar potlood nog op de vloer. Ik legde het op de rand van haar reader, zonder iets te zeggen. Soms zeggen voorwerpen precies genoeg.
Halverwege de tweede week liep ik de keuken in voor een nieuwe pot koffie. De ochtend hing nog een beetje in de lucht, samen met de geur van geroosterde boterhammen en pindakaas. Aan tafel zat Dré, met zijn armen op het blad en een halve boterham voor zich, waaruit de korstjes al zorgvuldig waren verwijderd.
Hij keek op. “Ben jij weer aan het leren?”
“Dat klopt,” zei ik, terwijl ik de waterkoker aanzette. “De hele dag al.”
“Bah,” zei hij. “Ik hoef vandaag gelukkig niet.”
“Geen school?”
“Nee. Hilde zei dat ik thuis mocht blijven want de juf is ziek. Dus ik ben vrij. Dat is wel heel fijn.”
Ik grijnsde. “Wat ga je dan doen met al die vrije tijd?”
Hij haalde zijn schouders op. “Misschien met Lego. Of met Noor koekjes bakken. Of gewoon niks.”
Ik schonk koffie in. Hij volgde de handeling met serieuze ogen.
“Mag ik ook koffie?”
“Dat lijkt me geen goed idee.”
“Waarom niet?”
“Omdat je dan straks stuitert als een pingpongbal.”
Hij lachte. “Maar ik stuiter al.”
Dat klopte. Ik had hem eerder door de gang horen rennen met een ridderhelm op zijn hoofd en een sok als zwaard. Soms moest ik moeite doen om niet in zijn wereld mee te gaan.
“Wat leer jij dan?” vroeg hij na een tijdje.
“Over geld. En over bedrijven. En over hoe mensen daar slimme of domme dingen mee doen.”
Dré knikte alsof hij dat snapte. “Dus je leert hoe je rijk wordt?”
“Of hoe je het in elk geval niet kwijtraakt.”
“Nou,” zei hij, terwijl hij een hap van zijn korstloze boterham nam, “als ik rijk ben koop ik een trampoline. En een draaimolen. En dan mogen jullie allemaal gratis.”
“Dat is nog eens een investeringsplan.”
Hij fronste. “Wat is dat?”
“Dat leer ik wel als je zeven en een half bent.”
Hij schoot in de lach, nam zijn bord en sprong van zijn stoel alsof het gesprek nooit had plaatsgevonden. Bij de deuropening draaide hij zich nog even om.
“Succes met je geld-dingen,” riep hij.
“En jij met je kermisattracties!”
En toen was hij alweer weg, zijn voetjes als kleine dreunen op de houten vloer.
Het was laat in de middag, de lucht al zacht oranjerood toen ik de trap af liep om nog iets te drinken te halen. Mijn hoofd voelde zwaar van het studeren. In de keuken was het stil op het gezoem van de koelkast na. De glazen stonden te drogen op het aanrecht, het licht was gedempt. Ik pakte een fles spa uit de koelkast en draaide me om — en daar stond ze.
Nannie, die net terug was van een vlucht tussen Amsterdam en Moskou.
Haar haar was los, nat nog van de douche. Ze droeg een wijde trui, iets te groot, die haar schouders net niet helemaal bedekte. Haar benen waren bloot. Ze had blote voeten. Haar blik was kalm, maar niet onverschillig.
“Het is stil in huis, die tentamens hangen als een donkere wolk boven het huis,” zei ze.
“Iedereen is moe,” zei ik. “We zitten tegen de grens aan.”
Ze kwam dichterbij en ging met haar heup tegen het aanrecht leunen. “En jij?”
“Ik functioneer op routine,” zei ik. “En koffie. En misschien ook een beetje op jullie en jíj́ kunt zeker voor mij het zonnetje zijn dat die wolk kan doorbreken.”
Ze glimlachte, traag. “Dat is een mooie metafoor.”
Ik zette de fles op het aanrecht, keek naar haar gezicht. Er lag iets zachts in haar blik, maar ook iets geladen. Ze liet haar vingers langs de rand van het aanrecht glijden. Toen keek ze me aan, directer nu.
“Heb je nu iets te doen dan, buiten formules en grafieken?”
“Niet als jij iets beters voorstelt.”
Ze stapte dichterbij. Haar hand raakte mijn zij, een lichte aanraking. “Ik wil jou even iets van mij laten voelen dat niets met denken te maken heeft. Niets met uitleggen. Alleen huid. En adem.”
Ik knikte. “Kom maar.”
We liepen zwijgend naar boven. In mijn kamer was het schemerdonker, de gordijnen dicht, het bed onopgemaakt van eerder die middag. Ze trok haar trui langzaam uit. Er zat niets onder. Haar huid had de kleur van honing in zacht licht. Ze stapte naar me toe, drukte haar lichaam tegen het mijne, haar handen op mijn rug, haar mond tegen mijn kaaklijn.
Ik kuste haar hals, haar sleutelbeen, haar borst. Haar huid rook naar zeep, haar adem naar thee. Ze maakte mijn broek los met een vanzelfsprekendheid die niets overhaastte. Toen ik haar oppakte en op bed legde, gleed ze onder me alsof haar lichaam me al kende.
We bewogen traag, zonder woorden. Haar benen om mijn heupen, mijn handen onder haar schouderbladen. Ze zuchtte zacht, haar ogen gesloten, haar mond op een kier. Toen ik in haar gleed, duwde ze haar bekken iets omhoog, een kleine beweging van overgave.
We kwamen samen, zonder haast, in stilte. En bleven liggen. Haar hoofd op mijn borst, mijn vingers in haar haar. Buiten klonk vaag het geluid van een scooter. Binnen bewoog niets meer.
Toen ze opstond om zich aan te kleden, keek ze nog even om.
“Dit was lekker,” zei ze. “Precies genoeg.”
Ik knikte. En wist dat ze gelijk had.
In de derde week begon de vermoeidheid zich te nestelen als een extra laag onder de huid. Iedereen bewoog trager. Ochtenden begonnen later, avonden duurden langer dan goed voor ons was. We hadden inmiddels vijf van de acht tentamens gehad en het einde kwam in zicht, maar dat maakte het niet lichter — alleen vreemder. Tijd was geen rechte lijn meer, maar een reeks brokstukken van concentratie en ontwijking.
Ricky kwam vaker alleen langs. Soms zonder boeken, alleen om koffie te drinken of een stuk te wandelen. Hij was minder uitgesproken dan normaal, rustiger, bijna ingetogen. Op een woensdagavond, na een lange studiedag, bleef hij hangen terwijl de anderen vertrokken.
“Blijf je nog even?” vroeg ik toen hij zijn jas al in de hand had.
Hij knikte. “Even zitten, ja.”
Ik zette thee en we gingen aan tafel zitten. Hij trok zijn benen onder zich, zijn trui wat omhooggeschoven, zijn blik naar het raam.
“Ik slaap slecht,” zei hij. “Ik weet niet of het de druk is, of gewoon… ikzelf.”
“Of beiden,” zei ik.
Hij glimlachte. “Je bent goed in het niet invullen voor een ander.”
“Daar leer ik nog dagelijks van bij.”
Hij keek me aan, langer nu. Zijn gezicht was open, maar niet kwetsbaar. Eerder eerlijk. Onopgesmukt.
“Ik voel me prettig bij jou,” zei hij toen. “Meer dan ik gewend ben bij andere mannen.”
Ik zei niets, liet zijn woorden even rusten. Zijn hand lag op tafel, zijn vingers losjes gespreid. Ik legde de mijne ernaast, niet erop.
“Je hoeft niets te verklaren,” zei ik.
“Dat weet ik,” zei hij zacht. “Maar misschien wil ik het wel gewoon eens zeggen.”
De stilte tussen ons was niet ongemakkelijk. Hij schoof zijn stoel iets dichterbij. Ik voelde zijn knie tegen mijn dij. Zijn hand raakte kort de mijne aan, trok zich niet terug.
“Ik denk soms aan je,” zei hij. “Niet op één manier. Gewoon… op veel.”
Ik knikte. “Dat is oké.”
Hij boog iets naar voren. “Zou je het vreemd vinden als ik je aanraak?”
Ik schudde mijn hoofd.
Zijn hand gleed over mijn wang, langs mijn kaaklijn. Geen drang, geen spel. Alleen aanraking. Verkenning.
We kusten. Eerst voorzichtig, aftastend. Zijn lippen droog, zijn adem kort. Toen iets steviger. Zijn hand in mijn nek, mijn hand op zijn schouder. Het was geen openbaring, maar een bevestiging. Alsof we een sluimerende spanning zachtjes lieten ademen, zonder hem wakker te schudden.
We gingen niet verder. Dat was niet nodig. Het moment bestond op zichzelf, en dat was genoeg.
Toen hij later zijn jas aantrok en de deur opende, keek hij nog één keer om.
“Dank je dat je me niet veroordeelt,” zei hij.
“Dank je dat je me vertrouwde,” zei ik.
Buiten was het droog, de straat stil. Ik hoorde zijn voetstappen tot aan de hoek. Daarna niets,
De laatste week gleed voorbij als een trage rivier. De tentamens kwamen en gingen — Organisatiestrategie, Financiële Ethiek — vakken die we stuk voor stuk aankonden, al was de energie bij niemand meer overvloedig. We hadden onze draai gevonden, wisten hoe we samenwerkten, hoe we elkaar ondersteunden, hoe we ruimte lieten zonder afstand te scheppen.
Twee dagen voor het laatste tentamen zat ik vroeg in de keuken, nog voor het huis echt wakker werd. De lucht was grijs en stil, een natte, bleke ochtend. Ik had koffie gezet, mijn kladblok lag voor me op tafel. Niet om te studeren — meer als geruststelling. Mijn hoofd was vol, maar tegelijk ver weg van cijfers en grafieken.
Ik hoorde zachte stappen op de gang en even later kwam Noor binnen. Ze droeg een dikke vestjas over een pyjamabroek, haar haar rommelig samengebonden. Ze zag me zitten, knikte met een slaperige glimlach en liep zonder iets te zeggen naar het aanrecht.
“Jij ook al vroeg wakker?” vroeg ik.
Ze haalde haar schouders op terwijl ze de waterkoker vulde. “Niet echt wakker. Gewoon… eerder gestopt met slapen dan begonnen met opstaan.”
Ik knikte. Dat gevoel kende ik.
Ze zette thee, pakte een mok uit het kastje en kwam bij me zitten. Haar bewegingen waren langzaam, alsof ze haar plek in de dag nog moest vinden. Ze nam een slok, liet haar handen om de warme beker rusten.
“Het voelt alsof het huis in een soort winterslaap is,” zei ze zacht. “Maar dan zonder winter.”
“Dat klopt wel,” zei ik. “We zitten allemaal op slot tot dat laatste tentamen voorbij is.”
Ze keek naar mijn kladblok. “Ben je aan het leren?”
“Niet echt. Meer aan het ademen.”
“Dat mag ook.”
Er viel een stilte, maar het was geen ongemakkelijke. Alleen het geluid van de waterkoker die afkoelde, onze ademhaling, het tikken van de klok boven de deur.
“Ik heb veel naar jullie gekeken de afgelopen weken,” zei ze toen. “Naar hoe jullie met elkaar omgaan. Hoe je elkaar vindt, helpt, laat zijn.”
Ik keek haar aan, maar zei niets.
“Er hangt iets warms om jullie heen,” vervolgde ze. “Alsof je allemaal op elkaar afgestemd bent, zonder dat het moet. En ik ben daar een beetje jaloers op. Op die vanzelfsprekendheid.”
“Het voelt niet altijd vanzelfsprekend,” zei ik. “Maar we hebben elkaar wel gevonden, ja. In aandacht, denk ik. En in het feit dat we niet te snel oordelen. En je hoeft helemaal niet jaloers te zijn, want tussen Hilde, Nannie, Dré, jou en mij is er toch ook een vanzelfsprekendheid, niet dan?”
Ze knikte langzaam. “Dat is wel zo, ja. Dat je hier in huis mag zijn zonder dat iemand je ergens in duwt.”
Ze legde haar hand op tafel, vlak bij de mijne. Geen aanraking, alleen nabijheid.
“Het is gek,” zei ze, “maar soms heb ik het gevoel dat ik hier pas echt leer wat het is om samen te wonen. Niet zoals dat was toen ik nog bij mijn moeder woonde, maar samen ademen onder één dak en er voor elkaar zijn.”
Ik glimlachte. “En dat leer je door te luisteren naar de koffie in de ochtend?”
Ze lachte zacht. “Onder andere.”
Even later stond ze op, bracht haar mok naar het aanrecht en rekte zich uit.
“Sterkte straks met de laatste loodjes,” zei ze. “En dank je. Gewoon… voor nu.”
Toen ze wegliep, bleef de stoel nog even warm. En ik bleef zitten, met mijn kladblok, mijn koude koffie en een stille dankbaarheid om het feit dat niet elke verbinding woorden of lichaam nodig heeft om echt te zijn.
Op vrijdagochtend, het laatste tentamen achter de rug, zaten we buiten op het terras van een klein café. De zon scheen aarzelend, maar warm genoeg om onze jassen open te houden. Iemand bestelde taart. Iemand anders bestelde bier. Niemand had haast.
“Ik voel me vreemd,” zei Christel. “Alsof ik iets moet, maar het is weg.”
“Ja,” zei Hanneke. “Het is alsof de lucht lichter is, maar m’n benen nog zwaar.”
We lachten. Niet uitbundig, maar opgelucht. Stil.
Die avond kwamen we allemaal weer samen op de Parklaan. Niet op uitnodiging. Het gebeurde vanzelf. Er was wijn, zachte muziek, thee voor wie wilde. Anne had koekjes gebakken. Lieve had een dekentje meegenomen. Ricky had niets gezegd, maar was er gewoon — op sokken, zijn vest half losgeknoopt.
We zaten met z’n allen in de relaxruimte. Geen schema’s, geen boeken, alleen lichamen in verschillende houdingen — over de vloer, tegen elkaar aan, op kussens. Iemand stak kaarsen aan. Iemand zette de muziek zachter. En toen viel er een stilte die geen leegte was, maar verwachting. Niet gespannen. Alleen open.
Anne zat naast me, haar benen over de mijne. Haar hand gleed langs mijn kaak. Aan de overkant raakte Lieve het been van Christel aan. Ricky’s hand rustte op Hannekes schouder. Iemand zuchtte zacht. Niemand sprak.
Het begon met een kus. Niet de eerste, niet de laatste. Ik voelde Anne’s lippen op de mijne, haar adem warm, haar tong traag. Achter me hoorde ik Christel lachen, kort, en Ricky fluisteren. Kleding werd losgemaakt, langzaam, in eigen tempo. Iemand stond op en doofde een lamp. Wat overbleef was kaarslicht, ademhaling, het zachte geritsel van lichamen die elkaar vonden.
We lagen op de vloer, over kussens, half over elkaar heen, in elkaar verweven. Mijn hand vond de heup van Hanneke, mijn mond het sleutelbeen van Lieve. Anne kuste Ricky, haar hand tussen zijn benen, zacht en precies. Christel boog zich over mij heen, haar haar op mijn borst, haar hand leidend. Ricky gleed in haar terwijl Lieve haar tong vond.
Er was geen chaos. Geen competitie. Alleen aandacht. Steeds iemand die gaf, iemand die ontving, iemand die toekeek. Elk lichaam werd benaderd met nieuwsgierigheid, elk verlangen werd beantwoord, maar nooit opgeëist. Het tempo was traag, als een dans zonder muziek. Soms gleed ik in iemand, soms voelde ik handen op mijn rug, lippen in mijn hals, tongen over mijn huid.
Ik kwam diep in Hanneke, terwijl haar hand op Christels buik rustte. Even later ving Lieve me op, haar ogen wijd open, haar benen om mijn middel. Ricky lag naast ons, zijn hoofd op Anne’s dijen, haar vingers in zijn haar. Christel en Hanneke lagen verstrengeld, ademend in elkaars mondhoeken.
We kwamen, ieder op een eigen moment. Soms met een kreun, soms in stilte. En telkens weer volgde die zachtheid — het nablijven, het rusten, het vasthouden. Er werd niet gelachen, niet gepraat. Alles werd gedragen in een aandachtige rust.
Later lagen we op de grond, halfslapend, in een cirkel van warmte, geur en huid. Iemand fluisterde iets onverstaanbaars. Iemand haalde een deken. En ik, met een arm over Lieve, een hand op Ricky’s borst, wist dat dit niet ging over seks.
Het ging over nabijheid. Over veiligheid. Over vieren dat we samen iets hadden doorstaan, zonder iets vast te leggen. Het ging over tijd. En het loslaten ervan.
De ochtend erna was stil. De zon viel in strepen door de half gesloten gordijnen, en in de kamer lag nog de geur van huid, van kaarsvet en iets ondefinieerbaars dat je alleen herkent als je erbij was. De meesten lagen nog te slapen, verspreid over de kamer. Hanneke naast Ricky, Anne met haar rug tegen de muur, Christel en Lieve ineengestrengeld op een matras.
Ik liep naar de badkamer om mijn tanden te poetsen en mezelf te verzorgen. Hilde stond in de gang, een boek onder haar arm, haar gezicht nog niet helemaal in de dag.
“Hey Moets, mag ik je iets vragen?” zei ze.
Ik knikte, “Jazeker, goedemorgen overigens!”
Ze lachte eventjes en vroeg toen: “Jij ook een goedemorgen! Kom je vanavond naar mijn kamer. Niet om te praten. Alleen om samen te zijn, ik heb je de afgelopen weken erg gemist!”
“Natuurlijk,” zei ik terwijl ik haar omhelsde, “ik heb jou namelijk ook gemist en ben vanavond heel graag een poosje bij je!” Ik gaf haar een zoen op haar voorhoofd, die ze dankbaar glimlachend aanvaardde, en liep daarna naar de badkamer.
Tijdens het tanden poetsen dacht ik niet na over wat er precies gebeurd was in de voorafgaande weken en de avond ervoor. Door de intensiteit van het samen studeren, het blokken, het elkaar helpen, waren de weken met een sneltreinvaart voorbij gegaan. Ik voelde alleen een soort uitademing in mezelf. Een loslaten van weken studeren, presteren, vasthouden. We hadden iets gedeeld dat verder ging dan aanraking. Geen afspraak, geen relatie, geen bezit. Alleen nabijheid in vertrouwen. En daarin lag een ongekende rust.
Ik dacht aan de avonden aan de grote tafel, de tentamens, de aantekeningen. Aan het ritme dat we samen hadden gevormd. Aan hoe elk van hen op zijn of haar eigen manier een rol had gespeeld in de afgelopen weken. En aan hoe het mogelijk was gebleken om die intensiteit om te zetten in iets zachts, iets lichamelijks, zonder dat het zwaar werd. Zonder dat er schuld of honger achter bleef.
Mijn koffie was bijna op. Buiten hoorde ik de stad langzaam ontwaken — een fietsbel, een hond die blafte, een auto in de verte. Binnen bewoog iemand zacht, een dekentje werd omgeslagen, een slaperige zucht. En ik zat daar, met de ochtendzon op mijn huid, dankbaar voor het leven zoals het zich had laten zien: onvoorspelbaar, echt, en met een warmte die ik niet had hoeven verdienen — alleen toelaten.
En dat, dacht ik, is misschien wel het enige wat telt.
Toen de avond gevallen was en mijn studiemaatjes weer naar huis, naar hun eigen kamers waren gegaan, liep ik vanuit mijn kamer door de badkamer naar Hilde’s kamer en opende ik zachtjes haar deur. Haar kamer was warm, verduisterd, haar bed opgemaakt met linnen lakens waarop ze in een verleidelijke pose op me lag te wachten. Ze droeg alleen een zijden nachthemd dat niets aan de verbeelding overliet.
Hilde had het gordijn dichtgetrokken, de kaarsen op haar lage kast gaven een zacht, amberkleurig licht. Ze zei niets toen ik haar aankeek. Alleen haar hand vond mijn buik, vlak boven mijn broekrand, en bleef daar rusten — alsof ze mijn tempo wilde voelen voor ze zelf bewoog.
Ze kwam dichterbij. Haar lichaam raakte het mijne op meerdere punten tegelijk: borsten, heupen, dijen. Ze kuste me — langzaam, tastend, haar tong die net iets langer bleef hangen dan nodig. Haar handen streken over mijn borst, haar nagels krulden zich even in de stof van mijn shirt. Ze trok het omhoog, schoof het over mijn hoofd, liet haar vingers over mijn huid glijden alsof ze me opnieuw wilde leren kennen.
Ze trok haar nachthemd uit, langzaam, zonder schaamte. Haar lichaam gleed uit de stof als een beweging die haar eigen wil had. Haar tepels stonden gespannen, de huid van haar borsten zacht en licht gespannen van haar adem. Mijn hand vond haar taille, gleed langs haar onderrug naar haar billen. Ze drukte zich steviger tegen me aan. Ik voelde de warmte tussen haar benen, de vochtige gloed door de stof van haar slip heen.
Ze draaide zich om, liep naar het bed, keek over haar schouder. Ik volgde haar, liet mijn broek zakken, schopte mijn sokken uit. Ze lag op haar rug, haar benen gespreid, haar handen naast haar hoofd alsof ze zich overgaf aan iets dat haar niet zou verwonden. Haar slip was het enige wat haar nog bedekte. Ik boog me over haar heen, kuste haar onderbuik, haar heupen, haar dijen. Haar huid rook naar zeep en zweet en iets van zichzelf.
Toen ik haar slip langzaam naar beneden trok, tilde ze haar heupen op. Haar schaamstreek was al vochtig, haar lippen donkerroze, licht geopend. Ze kreunde zacht toen ik haar kuste, daar, traag, met mijn tong. Haar dijen beefden, haar hand vond mijn haar. Ik bleef lang, proefde haar tot haar adem versnelde, tot ze haar bekken naar me toe duwde.
Toen kroop ik boven op haar, mijn lichaam boven het hare, mijn gewicht gedragen op mijn onderarmen. Ze pakte mijn erectie vast, leidde me naar zich toe, en toen ik in haar gleed, hield ze haar ogen open. Haar benen om mijn middel, haar hakken in mijn rug. Ze bewoog met me mee — langzaam eerst, dan iets krachtiger. Haar ademhaling ging met horten en zuchten, haar borsten bewogen mee op het ritme van onze lichamen. Ik boog me voorover, nam een tepel in mijn mond, voelde haar nagels over mijn rug.
“Ik heb dit zo gemist, Moets! Ook al is Joël een voortreffelijke minnaar, met jou is het toch altijd een tikkeltje anders!”
Ik intensiveerde het ritme waarmee ik in haar stootte, de zweetdruppels vielen van mijn voorhoofd op haar lichaam. Mijn ademhaling nam hetzelfde ritme aan als de hare, hijgend, steunend en kreunend.
Ze kwam eerst. Trillend, haar bekken in een korte serie golven tegen mijn onderbuik. Kort daarna volgde ik — diep, warm, met mijn gezicht begraven in haar hals. Daarna lagen we stil, ons zweet vermengd, onze adem nog snel, maar dalend.
Ik bleef dicht tegen haar aan liggen, mijn gezicht in haar haar, mijn hand op haar buik. Ze ademde diep uit, haar borst kwam tot rust onder mijn arm. Buiten klonk het zachte geritsel van bladeren tegen het raam. Binnen was alles stil, op onze lichamen na.
Ze zei niets. En ik ook niet. Het was niet nodig.
Hilde draaide zich langzaam op haar zij, met haar gezicht naar me toe. Haar vingers streken even langs mijn kaak, bleven toen rusten op mijn schouder.
“Blijf nog even,” fluisterde ze.
“Dat was ik ook van plan.”
Ze glimlachte, zonder iets te willen verbergen. Haar ogen sloten zich langzaam, haar ademhaling werd dieper. Ik bleef naast haar liggen, wakker, maar ontspannen. Mijn hand bleef op haar heup liggen, haar huid warm en zacht onder mijn vingertoppen.
Er was niets wat af hoefde, niets dat uitgelegd moest worden. Dit was genoeg. Gewoon samen in bed, na wat we hadden gedeeld. Geen plannen, geen vragen, geen spel. Alleen nabijheid, in een kamer waar niemand iets hoefde.
Voor het eerst in dagen viel alles even stil — het denken, het studeren, het zorgen. Er was alleen dit lichaam naast me, deze adem, dit licht dat langzaam doofde.
En ik viel in slaap met haar huid tegen de mijne en had een rustige droom.
De volgende morgen werd ik wakker van het zachte ochtendlicht dat zich door de kieren van het gordijn een weg naar binnen zocht. Hilde lag nog tegen me aan, haar rug tegen mijn borst, haar ademhaling traag en regelmatig. Mijn hand rustte op haar buik, half onder de lakens. We hadden onszelf niet toegedekt — de warmte van de nacht hing nog als een deken over ons heen.
Er was geen haast, geen reden om op te staan. De tentamens waren achter de rug, het huis ademde stilte. Buiten zongen vogels hun voorzichtige begin, binnen hing de geur van linnen, kaarswas en huid.
Ik dacht niet aan cijfers, of deadlines. Ook niet aan plannen voor de zomer, of aan wat er nu ‘moest’. Alleen aan dit. Aan haar lichaam tegen het mijne. Aan het gevoel dat ik niets hoefde vast te houden om iets waardevols te bewaren.
Soms gebeurt iets zonder dat je het moet begrijpen. En misschien is dat wel de grootste les van deze weken geweest: dat nabijheid niet altijd uitgelegd hoeft te worden. Dat je jezelf niet hoeft uit te leggen, als de ander gewoon blijft.
Hilde draaide zich langzaam naar me toe, haar ogen nog half gesloten. Ze glimlachte, zachtjes, zonder iets te zeggen. En ik wist dat het goed was.
Meer hoefde het ook niet te zijn.
Zoals meestal in die perioden had ik mijn voorbereiding goed op orde. Niet alleen uit plichtsgevoel, maar vooral omdat het me rust gaf. Inzicht. Overzicht. En dat stelde me in staat om er te zijn voor de anderen, wanneer de stress bij hen toenam of het overzicht juist ontbrak. Het gaf me ook een zeker plezier om te merken dat mijn hulp werd gewaardeerd, zonder dat er direct iets tegenover hoefde te staan.
We studeerden, met toestemming van Hilde, veelal in het huis aan de Parklaan. Hilde was er ook okay mee dat de meiden en Ricky bleven slapen als de avonden lang waren.
Een grote tafel in een grote ruimte op de zolder naast de relaxruimte was ons verzamelpunt geworden: boeken, kladblokken, pennen, markeerstiften, koffiekopjes. Op de tafel lagen samenvattingen naast uitgetypte notities, aangevuld met onleesbare krabbels op losse vellen papier die Anne zonder schroom als geheugensteuntjes gebruikte. Ricky had een voorkeur voor het visualiseren van structuren met diagrammen op een los schoolbord, terwijl Christel het liefst met kleurcodes werkte. Lieve hield alles bij in schriften die ze zelf had versierd met kleine tekeningen en gekleurde randen — het gaf haar overzicht, zei ze. Hanneke, ten slotte, had zich een systeem eigen gemaakt van korte geheugenkaartjes die ze bij zich droeg alsof het spelkaarten waren. Ze vroeg mij vaak om haar te overhoren als we even buiten liepen.
De eerste dagen verliepen nog rustig. We lachten veel, zoals gebruikelijk, en deden alsof het allemaal nog niet zo’n vaart zou lopen. De eerste tentamens stonden pas na het weekend gepland, en het weer was aangenaam genoeg om ’s avonds even in het park te zitten met een fles wijn of een thermoskan thee. Toch merkte ik al aan de manier waarop de meiden de trappen op en af liepen, hoe kort ze erover deden om zich weer te concentreren, en aan het tempo waarin Ricky door de stof heen vloog, dat de druk voelbaar begon te worden.
Op maandagavond, drie dagen voor het eerste tentamen, besloten we gezamenlijk de stof van het vak Financieel Risicobeheer door te nemen. We zaten allen verspreid over de gehele ruimte, Hanneke, Anne, Lieve en ik zaten aan de tafel. De zon was net onder en het avondlicht scheen als een gouden waas op de houten vloer. Ricky lag op zijn buik op het tapijt, met zijn notities uitgestrooid om zich heen alsof hij een landkaart bestudeerde. Christel zat in de vensterbank, benen opgetrokken, en trok met een potlood lijnen onder zinnen in haar boek. Anne had haar hoofd op mijn schouder gelegd terwijl ik haar uitlegde hoe renteafdekkingsmodellen werkten, en Lieve zat schuin tegenover ons, een appel in haar hand, met een vragende blik naar Ricky gericht.
“Waarom kiezen bedrijven überhaupt voor valutaderivaten als het risico niet materieel is?” vroeg ze.
Ricky grijnsde. “Omdat CFO’s overbetaald worden om zich ergens druk over te maken.”
Christel kuchte droog. “Dat is te makkelijk. Wat bedoel je echt?”
Ricky haalde zijn schouders op. “Vaak is het ook gewoon window dressing. Zeggen dat je ‘het risico afdekt’ klinkt nu eenmaal beter dan toegeven dat je op je onderbuikgevoel werkt.”
Ik keek Lieve aan en knikte. “Het gaat vaak meer om het beeld dan om het effect. Je voorkomt geen verlies, maar je dempt de kritiek als het misgaat.”
Ze zuchtte en noteerde het. “En dat is dan economie…”
Toen het bijna elf uur was, stelde Hanneke voor om af te sluiten en nog een korte wandeling te maken met Stein. Anne wilde blijven liggen, Ricky ging douchen en Christel ging met hem mee. Ik liep met Hanneke en Lieve naar buiten. De lucht was helder, de stad klonk ver weg.
“Dank je dat je me altijd weer helpt focussen,” zei Hanneke, zachtjes.
“Ik heb het gevoel dat jij de enige bent bij wie ik niet hoef te doen alsof ik alles al snap,” voegde Lieve toe. “Dat is… prettig.”
“Ik probeer altijd zichtbaar te maken wat voor anderen niet te zien is. Dat helpt niet alleen met concentreren, maar brengt ook de verhoudingen tussen mensen in een juist perspectief. En ik ben blij dat dat jullie helpt.”
We liepen een stukje in stilte. Aan de overkant blafte een hond en Stein liet een kort blafje horen, verder was het stil.
Toen we terugkwamen in huis, waren de woonkamer en de keuken verlaten. Ik wilde net mijn kamer inlopen toen Lieve haar hand op mijn arm legde.
“Wil je me morgenochtend een uurtje helpen voor college?” vroeg ze. “Er zijn nog twee formules die ik niet snap.”
“Natuurlijk,” zei ik.
Ze keek me aan, iets langer dan nodig was. “Dank je, Moets.”
Die nacht lag ik nog lang wakker. Niet vanwege de stof, maar omdat ik me realiseerde hoeveel er tussen de regels gebeurde. Tussen blikken, aanrakingen, stiltes. We waren vrienden, allemaal. Maar het waren geen eenduidige vriendschappen. De grenzen tussen vriendschap, aantrekkingskracht en verbondenheid waren niet scherp. En dat hoefde ook niet.
De volgende ochtend zat Lieve inderdaad al klaar in de keuken. Haar haar nog nat van de douche, een grote trui over haar pyjamabroek. We namen plaats aan tafel, en ik legde haar stap voor stap de achterliggende logica uit van het stochastisch model dat ze niet begreep. Ze luisterde aandachtig, stelde gerichte vragen, maakte aantekeningen. Toen we klaar waren en ik opstond om een tweede kop koffie te halen, raakte haar hand even mijn onderrug.
“Moets?”
Ik keek om.
“Wat jij gisteren zei over ‘zichtbaarheid’… dat raakte me. Dat bedoel ik maar.”
Ik glimlachte. “We zijn allemaal iets meer dan wat we laten zien. En soms mag er iets doorschemeren.”
Ze knikte. “Ik hoop dat je dat bij mij blijft doen. Me laten zien wat ik nog niet van mezelf weet.”
Het eerste tentamen vond plaats op woensdag, in een collegezaal die rook naar oud papier, koffie en net iets te veel deodorant. Financieel Risicobeheer — een vak waar de meesten van ons tegenop hadden gezien, maar dat na de gezamenlijke avonden op de Parklaan inmiddels niet veel geheimen meer kende. We zaten verspreid over de zaal; ik kon Lieve links van me zien, Anne twee rijen verder, Ricky zat ergens achterin en gaf me nog net een grijns voor het begin.
Ik werkte systematisch, zoals altijd. Eerst de opgaven globaal lezen, dan terug naar de eerste en stap voor stap verder. Het gaf me rust. Na iets meer dan een uur had ik alles ingevuld. De controle kostte me nog een kwartier. Toen ik opstond, ving ik heel even Hannekes blik — ze keek geconcentreerd, haar pen vast tussen haar lippen. Buiten wachtte ik in de zon, mijn jas over mijn arm, het hoofd leeg en tegelijk vol.
Christel kwam als eerste naar buiten. “Beter dan verwacht,” zei ze meteen. “Maar dat is misschien omdat ik mijn verwachtingen laag had ingesteld.”
“Een verdedigbare strategie,” zei ik.
Ze lachte. Even later volgden de anderen. Ricky was als laatste klaar en liep met zijn handen in zijn zakken richting het groepje dat zich op het plein had gevormd.
“Heb ik iets gemist?” vroeg hij.
“Nee,” zei Anne. “Alleen de bevestiging dat het leven doorgaat, ook na een tentamen.”
Die avond besloten we weer bij mij thuis te studeren. Het volgende vak was Strategische Kostenanalyse — analytisch, maar overzichtelijk als je eenmaal de structuur in de opgaven herkende. Iedereen kwam tegen achten binnendruppelen. Christel had een pot soep meegebracht, Anne had brood gebakken, Ricky nam bier mee. De tafel veranderde in een mengsel van notities en borden, kruimels, pennen, en kopjes met halflege thee.
Rond elf uur begon de concentratie zichtbaar af te nemen. Lieve was opgestaan om haar benen te strekken, Christel bladerde zonder veel aandacht door haar reader, en Hanneke had zich op de bank genesteld met een trui van mij over haar knieën. Anne zat nog naast me, haar hand losjes tegen mijn dij terwijl we een berekening doornamen.
“Ik haat dit vak,” zei ze ineens.
“Je snapt het toch?”
“Dat wel. Maar ik haat hoe het zich gedraagt. Alsof alles terug te brengen is tot logica. Terwijl het leven daar niets mee doet.”
“Je bedoelt: dit vak liegt?”
“Een beetje wel, ja.” Ze leunde tegen me aan. “Maar gelukkig lieg jij niet.”
Ik zei niets. Ze rook naar kaneel en iets van leer — een zachte geur, warm, dichtbij. Haar hand verschoof iets, haar vingers gleden over mijn been.
“Ik wil even bij je zijn,” fluisterde ze. “Niet praten. Alleen voelen.”
Ik knikte. Ze stond op en we liepen naar mijn slaapkamer op de eerste verdieping. Daar was het donker op één lampje na, en stil. Buiten ruiste de wind in de bomen. Ze trok haar trui uit, haar shirt eronder, en bleef staan in haar ondergoed. Ik ging op het bed zitten, keek naar haar lichaam — slank, met lichte rondingen, een huid waarin het kaarslicht zich spaarzaam nestelde. Ze kwam bij me zitten, op mijn schoot, haar benen om me heen. Onze lippen vonden elkaar zonder haast. Haar handen in mijn haar, mijn vingers over haar rug.
Toen ik haar bh losmaakte, boog ze haar hoofd in mijn hals en zuchtte. Haar adem was warm, haar huid zacht. We gingen liggen, mijn shirt ging uit, haar slip gleed langs haar heupen. Er was geen drang, alleen een langzaam openvouwen. Ze leidde me naar zich toe, haar benen open, haar blik helder. Toen ik in haar gleed, hield ze mijn gezicht vast in haar handen.
“Blijf bij me,” fluisterde ze.
En ik bleef. In haar ritme, in haar adem, in het bewegen zonder denken, in het verliezen van onszelf in elkaars lichaam. Ze kwam langzaam, bijna stil, haar rug licht gekromd, haar lippen zacht geopend. Daarna hield ze me vast, alsof haar handen pas toen begrepen waar ze waren. Ik kwam kort daarop, diep in haar, en we bleven liggen in de stilte die volgde.
Later, toen we weer boven kwamen, was alleen Christel nog wakker. Ze keek op van haar boek, zei niets, glimlachte alleen kort.
Anne liep naar haar toe, raakte haar schouder aan. “Morgen weer vroeg?”
“Zeker,” zei Christel. “En jij slaapt straks als een roos.”
Anne knikte. “Daar ga ik van uit.”
Ik schonk nog een glas water in en ging even in de keuken staan. Mijn hartslag was weer normaal, maar in mijn hoofd bleef iets nadreunen. Niet schuld, niet twijfel — eerder een besef dat niets meer plat was. Dat alles, zelfs deze tentamenweken, nu lagen in laag op laag.
De tweede week begon met regen. Grijze ochtenden, natte fietszadels, de geur van koffie die zich vermengde met het vocht in de jassen die aan de kapstok hingen. Iedereen kwam stiller binnen, meer naar binnen gekeerd. De tentamens van maandag en dinsdag — Bedrijfsstructuren en Controlemechanismen en Kapitaalmarktgedrag — vroegen om een ander soort concentratie. Minder rekenen, meer redeneren. En precies dat bleek vermoeiend te zijn.
We zaten opnieuw aan de grote tafel. Ieder in zijn of haar eigen bubbel. Alleen het gekras van pennen, het tikken van rekenmachines, het geritsel van papier. Zelfs Ricky, normaal gesproken degene die lucht in de groep bracht, zei weinig. Hij had zijn hoodie over zijn hoofd getrokken en keek met een lichte frons naar zijn notities, alsof ze hem persoonlijk teleurstelden.
Christel was degene die het stilzwijgen als eerste doorbrak. Ze sloeg haar reader dicht, legde haar bril op tafel en rekte zich uit.
“Ik kan dit niet nog een uur langer. Mijn hoofd bonkt en mijn ogen protesteren.”
“Ik ben ook op,” zei Lieve. “Het is alsof mijn hersenen vocht opnemen.”
“Dat komt door de barometrische druk,” mompelde Ricky.
We lachten kort. Het was een vermoeide lach, maar het luchtte iets op.
Christel keek naar mij. “Wil je met me mee naar beneden? Even iets anders dan denken. Iets eenvoudigs.”
Ze zei het zonder bijbedoeling in haar stem. Maar ik begreep wat ze bedoelde. Geen strategie, geen analyse. Alleen aanwezigheid.
Ik knikte. “Tien minuten. En dan weer terug naar de wereld.”
We liepen samen naar beneden. In mijn kamer was het schemerig, alleen het kleine lampje op het bureau stond aan. Christel deed haar schoenen uit, ging op bed zitten, haar knieën opgetrokken onder haar rok.
“Ik raak mezelf kwijt in al dat denken,” zei ze zacht. “In al dat weten. Ik mis het voelen.”
Ik kwam naast haar zitten. Ze leunde tegen me aan, haar hoofd op mijn schouder. Haar hand op mijn dij, niet dwingend, maar zoekend.
“Ik wil even niet iemand zijn die presteert,” fluisterde ze. “Niet iemand die iets moet bewijzen. Alleen huid, adem, warmte.”
Ik draaide me naar haar toe. Onze blikken kruisten elkaar. Geen woorden. Mijn hand gleed langs haar wang, haar hals, rustte even op haar borst. Haar adem versnelde licht. Ze legde haar handen op mijn heupen, trok me dichter naar zich toe.
We kusten. Langzaam, aftastend. Onze lichamen vonden elkaar zonder haast, zonder honger. We maakten ons los van de buitenwereld, zonder ons helemaal uit te kleden. Haar rok schoof omhoog, mijn broek omlaag. Haar slip trok ik voorzichtig opzij. Ze was warm, open, zacht. Toen ik in haar gleed, zuchtte ze — diep, laag, als een begin van iets dat verder ging dan genot.
We bewogen traag. Haar hoofd rustte in mijn hals, haar handen op mijn rug. Ze bewoog zich in stilte, haar lichaam gaf zich volledig, maar zonder zich te verliezen. Ik kwam kort na haar, hield haar vast terwijl onze ademhaling langzaam weer tot rust kwam.
We bleven zo liggen. Niet in slaap, maar in stilte. Tot de klok ons herinnerde aan waar we waren. Aan boven. Aan de rest.
Toen we opstonden, zei ze: “Dank je. Dit was precies wat ik nodig had. Niet meer. Niet minder.”
“Voor mij ook,” zei ik.
We keerden terug naar boven alsof er niets was gebeurd. En misschien was dat ook zo. Of misschien was juist dát het bijzondere eraan: dat het gebeurde zonder dat dat iets hoefde te betekenen.
Later die avond, toen iedereen weg was en ik de kamer opruimde, vond ik haar potlood nog op de vloer. Ik legde het op de rand van haar reader, zonder iets te zeggen. Soms zeggen voorwerpen precies genoeg.
Halverwege de tweede week liep ik de keuken in voor een nieuwe pot koffie. De ochtend hing nog een beetje in de lucht, samen met de geur van geroosterde boterhammen en pindakaas. Aan tafel zat Dré, met zijn armen op het blad en een halve boterham voor zich, waaruit de korstjes al zorgvuldig waren verwijderd.
Hij keek op. “Ben jij weer aan het leren?”
“Dat klopt,” zei ik, terwijl ik de waterkoker aanzette. “De hele dag al.”
“Bah,” zei hij. “Ik hoef vandaag gelukkig niet.”
“Geen school?”
“Nee. Hilde zei dat ik thuis mocht blijven want de juf is ziek. Dus ik ben vrij. Dat is wel heel fijn.”
Ik grijnsde. “Wat ga je dan doen met al die vrije tijd?”
Hij haalde zijn schouders op. “Misschien met Lego. Of met Noor koekjes bakken. Of gewoon niks.”
Ik schonk koffie in. Hij volgde de handeling met serieuze ogen.
“Mag ik ook koffie?”
“Dat lijkt me geen goed idee.”
“Waarom niet?”
“Omdat je dan straks stuitert als een pingpongbal.”
Hij lachte. “Maar ik stuiter al.”
Dat klopte. Ik had hem eerder door de gang horen rennen met een ridderhelm op zijn hoofd en een sok als zwaard. Soms moest ik moeite doen om niet in zijn wereld mee te gaan.
“Wat leer jij dan?” vroeg hij na een tijdje.
“Over geld. En over bedrijven. En over hoe mensen daar slimme of domme dingen mee doen.”
Dré knikte alsof hij dat snapte. “Dus je leert hoe je rijk wordt?”
“Of hoe je het in elk geval niet kwijtraakt.”
“Nou,” zei hij, terwijl hij een hap van zijn korstloze boterham nam, “als ik rijk ben koop ik een trampoline. En een draaimolen. En dan mogen jullie allemaal gratis.”
“Dat is nog eens een investeringsplan.”
Hij fronste. “Wat is dat?”
“Dat leer ik wel als je zeven en een half bent.”
Hij schoot in de lach, nam zijn bord en sprong van zijn stoel alsof het gesprek nooit had plaatsgevonden. Bij de deuropening draaide hij zich nog even om.
“Succes met je geld-dingen,” riep hij.
“En jij met je kermisattracties!”
En toen was hij alweer weg, zijn voetjes als kleine dreunen op de houten vloer.
Het was laat in de middag, de lucht al zacht oranjerood toen ik de trap af liep om nog iets te drinken te halen. Mijn hoofd voelde zwaar van het studeren. In de keuken was het stil op het gezoem van de koelkast na. De glazen stonden te drogen op het aanrecht, het licht was gedempt. Ik pakte een fles spa uit de koelkast en draaide me om — en daar stond ze.
Nannie, die net terug was van een vlucht tussen Amsterdam en Moskou.
Haar haar was los, nat nog van de douche. Ze droeg een wijde trui, iets te groot, die haar schouders net niet helemaal bedekte. Haar benen waren bloot. Ze had blote voeten. Haar blik was kalm, maar niet onverschillig.
“Het is stil in huis, die tentamens hangen als een donkere wolk boven het huis,” zei ze.
“Iedereen is moe,” zei ik. “We zitten tegen de grens aan.”
Ze kwam dichterbij en ging met haar heup tegen het aanrecht leunen. “En jij?”
“Ik functioneer op routine,” zei ik. “En koffie. En misschien ook een beetje op jullie en jíj́ kunt zeker voor mij het zonnetje zijn dat die wolk kan doorbreken.”
Ze glimlachte, traag. “Dat is een mooie metafoor.”
Ik zette de fles op het aanrecht, keek naar haar gezicht. Er lag iets zachts in haar blik, maar ook iets geladen. Ze liet haar vingers langs de rand van het aanrecht glijden. Toen keek ze me aan, directer nu.
“Heb je nu iets te doen dan, buiten formules en grafieken?”
“Niet als jij iets beters voorstelt.”
Ze stapte dichterbij. Haar hand raakte mijn zij, een lichte aanraking. “Ik wil jou even iets van mij laten voelen dat niets met denken te maken heeft. Niets met uitleggen. Alleen huid. En adem.”
Ik knikte. “Kom maar.”
We liepen zwijgend naar boven. In mijn kamer was het schemerdonker, de gordijnen dicht, het bed onopgemaakt van eerder die middag. Ze trok haar trui langzaam uit. Er zat niets onder. Haar huid had de kleur van honing in zacht licht. Ze stapte naar me toe, drukte haar lichaam tegen het mijne, haar handen op mijn rug, haar mond tegen mijn kaaklijn.
Ik kuste haar hals, haar sleutelbeen, haar borst. Haar huid rook naar zeep, haar adem naar thee. Ze maakte mijn broek los met een vanzelfsprekendheid die niets overhaastte. Toen ik haar oppakte en op bed legde, gleed ze onder me alsof haar lichaam me al kende.
We bewogen traag, zonder woorden. Haar benen om mijn heupen, mijn handen onder haar schouderbladen. Ze zuchtte zacht, haar ogen gesloten, haar mond op een kier. Toen ik in haar gleed, duwde ze haar bekken iets omhoog, een kleine beweging van overgave.
We kwamen samen, zonder haast, in stilte. En bleven liggen. Haar hoofd op mijn borst, mijn vingers in haar haar. Buiten klonk vaag het geluid van een scooter. Binnen bewoog niets meer.
Toen ze opstond om zich aan te kleden, keek ze nog even om.
“Dit was lekker,” zei ze. “Precies genoeg.”
Ik knikte. En wist dat ze gelijk had.
In de derde week begon de vermoeidheid zich te nestelen als een extra laag onder de huid. Iedereen bewoog trager. Ochtenden begonnen later, avonden duurden langer dan goed voor ons was. We hadden inmiddels vijf van de acht tentamens gehad en het einde kwam in zicht, maar dat maakte het niet lichter — alleen vreemder. Tijd was geen rechte lijn meer, maar een reeks brokstukken van concentratie en ontwijking.
Ricky kwam vaker alleen langs. Soms zonder boeken, alleen om koffie te drinken of een stuk te wandelen. Hij was minder uitgesproken dan normaal, rustiger, bijna ingetogen. Op een woensdagavond, na een lange studiedag, bleef hij hangen terwijl de anderen vertrokken.
“Blijf je nog even?” vroeg ik toen hij zijn jas al in de hand had.
Hij knikte. “Even zitten, ja.”
Ik zette thee en we gingen aan tafel zitten. Hij trok zijn benen onder zich, zijn trui wat omhooggeschoven, zijn blik naar het raam.
“Ik slaap slecht,” zei hij. “Ik weet niet of het de druk is, of gewoon… ikzelf.”
“Of beiden,” zei ik.
Hij glimlachte. “Je bent goed in het niet invullen voor een ander.”
“Daar leer ik nog dagelijks van bij.”
Hij keek me aan, langer nu. Zijn gezicht was open, maar niet kwetsbaar. Eerder eerlijk. Onopgesmukt.
“Ik voel me prettig bij jou,” zei hij toen. “Meer dan ik gewend ben bij andere mannen.”
Ik zei niets, liet zijn woorden even rusten. Zijn hand lag op tafel, zijn vingers losjes gespreid. Ik legde de mijne ernaast, niet erop.
“Je hoeft niets te verklaren,” zei ik.
“Dat weet ik,” zei hij zacht. “Maar misschien wil ik het wel gewoon eens zeggen.”
De stilte tussen ons was niet ongemakkelijk. Hij schoof zijn stoel iets dichterbij. Ik voelde zijn knie tegen mijn dij. Zijn hand raakte kort de mijne aan, trok zich niet terug.
“Ik denk soms aan je,” zei hij. “Niet op één manier. Gewoon… op veel.”
Ik knikte. “Dat is oké.”
Hij boog iets naar voren. “Zou je het vreemd vinden als ik je aanraak?”
Ik schudde mijn hoofd.
Zijn hand gleed over mijn wang, langs mijn kaaklijn. Geen drang, geen spel. Alleen aanraking. Verkenning.
We kusten. Eerst voorzichtig, aftastend. Zijn lippen droog, zijn adem kort. Toen iets steviger. Zijn hand in mijn nek, mijn hand op zijn schouder. Het was geen openbaring, maar een bevestiging. Alsof we een sluimerende spanning zachtjes lieten ademen, zonder hem wakker te schudden.
We gingen niet verder. Dat was niet nodig. Het moment bestond op zichzelf, en dat was genoeg.
Toen hij later zijn jas aantrok en de deur opende, keek hij nog één keer om.
“Dank je dat je me niet veroordeelt,” zei hij.
“Dank je dat je me vertrouwde,” zei ik.
Buiten was het droog, de straat stil. Ik hoorde zijn voetstappen tot aan de hoek. Daarna niets,
De laatste week gleed voorbij als een trage rivier. De tentamens kwamen en gingen — Organisatiestrategie, Financiële Ethiek — vakken die we stuk voor stuk aankonden, al was de energie bij niemand meer overvloedig. We hadden onze draai gevonden, wisten hoe we samenwerkten, hoe we elkaar ondersteunden, hoe we ruimte lieten zonder afstand te scheppen.
Twee dagen voor het laatste tentamen zat ik vroeg in de keuken, nog voor het huis echt wakker werd. De lucht was grijs en stil, een natte, bleke ochtend. Ik had koffie gezet, mijn kladblok lag voor me op tafel. Niet om te studeren — meer als geruststelling. Mijn hoofd was vol, maar tegelijk ver weg van cijfers en grafieken.
Ik hoorde zachte stappen op de gang en even later kwam Noor binnen. Ze droeg een dikke vestjas over een pyjamabroek, haar haar rommelig samengebonden. Ze zag me zitten, knikte met een slaperige glimlach en liep zonder iets te zeggen naar het aanrecht.
“Jij ook al vroeg wakker?” vroeg ik.
Ze haalde haar schouders op terwijl ze de waterkoker vulde. “Niet echt wakker. Gewoon… eerder gestopt met slapen dan begonnen met opstaan.”
Ik knikte. Dat gevoel kende ik.
Ze zette thee, pakte een mok uit het kastje en kwam bij me zitten. Haar bewegingen waren langzaam, alsof ze haar plek in de dag nog moest vinden. Ze nam een slok, liet haar handen om de warme beker rusten.
“Het voelt alsof het huis in een soort winterslaap is,” zei ze zacht. “Maar dan zonder winter.”
“Dat klopt wel,” zei ik. “We zitten allemaal op slot tot dat laatste tentamen voorbij is.”
Ze keek naar mijn kladblok. “Ben je aan het leren?”
“Niet echt. Meer aan het ademen.”
“Dat mag ook.”
Er viel een stilte, maar het was geen ongemakkelijke. Alleen het geluid van de waterkoker die afkoelde, onze ademhaling, het tikken van de klok boven de deur.
“Ik heb veel naar jullie gekeken de afgelopen weken,” zei ze toen. “Naar hoe jullie met elkaar omgaan. Hoe je elkaar vindt, helpt, laat zijn.”
Ik keek haar aan, maar zei niets.
“Er hangt iets warms om jullie heen,” vervolgde ze. “Alsof je allemaal op elkaar afgestemd bent, zonder dat het moet. En ik ben daar een beetje jaloers op. Op die vanzelfsprekendheid.”
“Het voelt niet altijd vanzelfsprekend,” zei ik. “Maar we hebben elkaar wel gevonden, ja. In aandacht, denk ik. En in het feit dat we niet te snel oordelen. En je hoeft helemaal niet jaloers te zijn, want tussen Hilde, Nannie, Dré, jou en mij is er toch ook een vanzelfsprekendheid, niet dan?”
Ze knikte langzaam. “Dat is wel zo, ja. Dat je hier in huis mag zijn zonder dat iemand je ergens in duwt.”
Ze legde haar hand op tafel, vlak bij de mijne. Geen aanraking, alleen nabijheid.
“Het is gek,” zei ze, “maar soms heb ik het gevoel dat ik hier pas echt leer wat het is om samen te wonen. Niet zoals dat was toen ik nog bij mijn moeder woonde, maar samen ademen onder één dak en er voor elkaar zijn.”
Ik glimlachte. “En dat leer je door te luisteren naar de koffie in de ochtend?”
Ze lachte zacht. “Onder andere.”
Even later stond ze op, bracht haar mok naar het aanrecht en rekte zich uit.
“Sterkte straks met de laatste loodjes,” zei ze. “En dank je. Gewoon… voor nu.”
Toen ze wegliep, bleef de stoel nog even warm. En ik bleef zitten, met mijn kladblok, mijn koude koffie en een stille dankbaarheid om het feit dat niet elke verbinding woorden of lichaam nodig heeft om echt te zijn.
Op vrijdagochtend, het laatste tentamen achter de rug, zaten we buiten op het terras van een klein café. De zon scheen aarzelend, maar warm genoeg om onze jassen open te houden. Iemand bestelde taart. Iemand anders bestelde bier. Niemand had haast.
“Ik voel me vreemd,” zei Christel. “Alsof ik iets moet, maar het is weg.”
“Ja,” zei Hanneke. “Het is alsof de lucht lichter is, maar m’n benen nog zwaar.”
We lachten. Niet uitbundig, maar opgelucht. Stil.
Die avond kwamen we allemaal weer samen op de Parklaan. Niet op uitnodiging. Het gebeurde vanzelf. Er was wijn, zachte muziek, thee voor wie wilde. Anne had koekjes gebakken. Lieve had een dekentje meegenomen. Ricky had niets gezegd, maar was er gewoon — op sokken, zijn vest half losgeknoopt.
We zaten met z’n allen in de relaxruimte. Geen schema’s, geen boeken, alleen lichamen in verschillende houdingen — over de vloer, tegen elkaar aan, op kussens. Iemand stak kaarsen aan. Iemand zette de muziek zachter. En toen viel er een stilte die geen leegte was, maar verwachting. Niet gespannen. Alleen open.
Anne zat naast me, haar benen over de mijne. Haar hand gleed langs mijn kaak. Aan de overkant raakte Lieve het been van Christel aan. Ricky’s hand rustte op Hannekes schouder. Iemand zuchtte zacht. Niemand sprak.
Het begon met een kus. Niet de eerste, niet de laatste. Ik voelde Anne’s lippen op de mijne, haar adem warm, haar tong traag. Achter me hoorde ik Christel lachen, kort, en Ricky fluisteren. Kleding werd losgemaakt, langzaam, in eigen tempo. Iemand stond op en doofde een lamp. Wat overbleef was kaarslicht, ademhaling, het zachte geritsel van lichamen die elkaar vonden.
We lagen op de vloer, over kussens, half over elkaar heen, in elkaar verweven. Mijn hand vond de heup van Hanneke, mijn mond het sleutelbeen van Lieve. Anne kuste Ricky, haar hand tussen zijn benen, zacht en precies. Christel boog zich over mij heen, haar haar op mijn borst, haar hand leidend. Ricky gleed in haar terwijl Lieve haar tong vond.
Er was geen chaos. Geen competitie. Alleen aandacht. Steeds iemand die gaf, iemand die ontving, iemand die toekeek. Elk lichaam werd benaderd met nieuwsgierigheid, elk verlangen werd beantwoord, maar nooit opgeëist. Het tempo was traag, als een dans zonder muziek. Soms gleed ik in iemand, soms voelde ik handen op mijn rug, lippen in mijn hals, tongen over mijn huid.
Ik kwam diep in Hanneke, terwijl haar hand op Christels buik rustte. Even later ving Lieve me op, haar ogen wijd open, haar benen om mijn middel. Ricky lag naast ons, zijn hoofd op Anne’s dijen, haar vingers in zijn haar. Christel en Hanneke lagen verstrengeld, ademend in elkaars mondhoeken.
We kwamen, ieder op een eigen moment. Soms met een kreun, soms in stilte. En telkens weer volgde die zachtheid — het nablijven, het rusten, het vasthouden. Er werd niet gelachen, niet gepraat. Alles werd gedragen in een aandachtige rust.
Later lagen we op de grond, halfslapend, in een cirkel van warmte, geur en huid. Iemand fluisterde iets onverstaanbaars. Iemand haalde een deken. En ik, met een arm over Lieve, een hand op Ricky’s borst, wist dat dit niet ging over seks.
Het ging over nabijheid. Over veiligheid. Over vieren dat we samen iets hadden doorstaan, zonder iets vast te leggen. Het ging over tijd. En het loslaten ervan.
De ochtend erna was stil. De zon viel in strepen door de half gesloten gordijnen, en in de kamer lag nog de geur van huid, van kaarsvet en iets ondefinieerbaars dat je alleen herkent als je erbij was. De meesten lagen nog te slapen, verspreid over de kamer. Hanneke naast Ricky, Anne met haar rug tegen de muur, Christel en Lieve ineengestrengeld op een matras.
Ik liep naar de badkamer om mijn tanden te poetsen en mezelf te verzorgen. Hilde stond in de gang, een boek onder haar arm, haar gezicht nog niet helemaal in de dag.
“Hey Moets, mag ik je iets vragen?” zei ze.
Ik knikte, “Jazeker, goedemorgen overigens!”
Ze lachte eventjes en vroeg toen: “Jij ook een goedemorgen! Kom je vanavond naar mijn kamer. Niet om te praten. Alleen om samen te zijn, ik heb je de afgelopen weken erg gemist!”
“Natuurlijk,” zei ik terwijl ik haar omhelsde, “ik heb jou namelijk ook gemist en ben vanavond heel graag een poosje bij je!” Ik gaf haar een zoen op haar voorhoofd, die ze dankbaar glimlachend aanvaardde, en liep daarna naar de badkamer.
Tijdens het tanden poetsen dacht ik niet na over wat er precies gebeurd was in de voorafgaande weken en de avond ervoor. Door de intensiteit van het samen studeren, het blokken, het elkaar helpen, waren de weken met een sneltreinvaart voorbij gegaan. Ik voelde alleen een soort uitademing in mezelf. Een loslaten van weken studeren, presteren, vasthouden. We hadden iets gedeeld dat verder ging dan aanraking. Geen afspraak, geen relatie, geen bezit. Alleen nabijheid in vertrouwen. En daarin lag een ongekende rust.
Ik dacht aan de avonden aan de grote tafel, de tentamens, de aantekeningen. Aan het ritme dat we samen hadden gevormd. Aan hoe elk van hen op zijn of haar eigen manier een rol had gespeeld in de afgelopen weken. En aan hoe het mogelijk was gebleken om die intensiteit om te zetten in iets zachts, iets lichamelijks, zonder dat het zwaar werd. Zonder dat er schuld of honger achter bleef.
Mijn koffie was bijna op. Buiten hoorde ik de stad langzaam ontwaken — een fietsbel, een hond die blafte, een auto in de verte. Binnen bewoog iemand zacht, een dekentje werd omgeslagen, een slaperige zucht. En ik zat daar, met de ochtendzon op mijn huid, dankbaar voor het leven zoals het zich had laten zien: onvoorspelbaar, echt, en met een warmte die ik niet had hoeven verdienen — alleen toelaten.
En dat, dacht ik, is misschien wel het enige wat telt.
Toen de avond gevallen was en mijn studiemaatjes weer naar huis, naar hun eigen kamers waren gegaan, liep ik vanuit mijn kamer door de badkamer naar Hilde’s kamer en opende ik zachtjes haar deur. Haar kamer was warm, verduisterd, haar bed opgemaakt met linnen lakens waarop ze in een verleidelijke pose op me lag te wachten. Ze droeg alleen een zijden nachthemd dat niets aan de verbeelding overliet.
Hilde had het gordijn dichtgetrokken, de kaarsen op haar lage kast gaven een zacht, amberkleurig licht. Ze zei niets toen ik haar aankeek. Alleen haar hand vond mijn buik, vlak boven mijn broekrand, en bleef daar rusten — alsof ze mijn tempo wilde voelen voor ze zelf bewoog.
Ze kwam dichterbij. Haar lichaam raakte het mijne op meerdere punten tegelijk: borsten, heupen, dijen. Ze kuste me — langzaam, tastend, haar tong die net iets langer bleef hangen dan nodig. Haar handen streken over mijn borst, haar nagels krulden zich even in de stof van mijn shirt. Ze trok het omhoog, schoof het over mijn hoofd, liet haar vingers over mijn huid glijden alsof ze me opnieuw wilde leren kennen.
Ze trok haar nachthemd uit, langzaam, zonder schaamte. Haar lichaam gleed uit de stof als een beweging die haar eigen wil had. Haar tepels stonden gespannen, de huid van haar borsten zacht en licht gespannen van haar adem. Mijn hand vond haar taille, gleed langs haar onderrug naar haar billen. Ze drukte zich steviger tegen me aan. Ik voelde de warmte tussen haar benen, de vochtige gloed door de stof van haar slip heen.
Ze draaide zich om, liep naar het bed, keek over haar schouder. Ik volgde haar, liet mijn broek zakken, schopte mijn sokken uit. Ze lag op haar rug, haar benen gespreid, haar handen naast haar hoofd alsof ze zich overgaf aan iets dat haar niet zou verwonden. Haar slip was het enige wat haar nog bedekte. Ik boog me over haar heen, kuste haar onderbuik, haar heupen, haar dijen. Haar huid rook naar zeep en zweet en iets van zichzelf.
Toen ik haar slip langzaam naar beneden trok, tilde ze haar heupen op. Haar schaamstreek was al vochtig, haar lippen donkerroze, licht geopend. Ze kreunde zacht toen ik haar kuste, daar, traag, met mijn tong. Haar dijen beefden, haar hand vond mijn haar. Ik bleef lang, proefde haar tot haar adem versnelde, tot ze haar bekken naar me toe duwde.
Toen kroop ik boven op haar, mijn lichaam boven het hare, mijn gewicht gedragen op mijn onderarmen. Ze pakte mijn erectie vast, leidde me naar zich toe, en toen ik in haar gleed, hield ze haar ogen open. Haar benen om mijn middel, haar hakken in mijn rug. Ze bewoog met me mee — langzaam eerst, dan iets krachtiger. Haar ademhaling ging met horten en zuchten, haar borsten bewogen mee op het ritme van onze lichamen. Ik boog me voorover, nam een tepel in mijn mond, voelde haar nagels over mijn rug.
“Ik heb dit zo gemist, Moets! Ook al is Joël een voortreffelijke minnaar, met jou is het toch altijd een tikkeltje anders!”
Ik intensiveerde het ritme waarmee ik in haar stootte, de zweetdruppels vielen van mijn voorhoofd op haar lichaam. Mijn ademhaling nam hetzelfde ritme aan als de hare, hijgend, steunend en kreunend.
Ze kwam eerst. Trillend, haar bekken in een korte serie golven tegen mijn onderbuik. Kort daarna volgde ik — diep, warm, met mijn gezicht begraven in haar hals. Daarna lagen we stil, ons zweet vermengd, onze adem nog snel, maar dalend.
Ik bleef dicht tegen haar aan liggen, mijn gezicht in haar haar, mijn hand op haar buik. Ze ademde diep uit, haar borst kwam tot rust onder mijn arm. Buiten klonk het zachte geritsel van bladeren tegen het raam. Binnen was alles stil, op onze lichamen na.
Ze zei niets. En ik ook niet. Het was niet nodig.
Hilde draaide zich langzaam op haar zij, met haar gezicht naar me toe. Haar vingers streken even langs mijn kaak, bleven toen rusten op mijn schouder.
“Blijf nog even,” fluisterde ze.
“Dat was ik ook van plan.”
Ze glimlachte, zonder iets te willen verbergen. Haar ogen sloten zich langzaam, haar ademhaling werd dieper. Ik bleef naast haar liggen, wakker, maar ontspannen. Mijn hand bleef op haar heup liggen, haar huid warm en zacht onder mijn vingertoppen.
Er was niets wat af hoefde, niets dat uitgelegd moest worden. Dit was genoeg. Gewoon samen in bed, na wat we hadden gedeeld. Geen plannen, geen vragen, geen spel. Alleen nabijheid, in een kamer waar niemand iets hoefde.
Voor het eerst in dagen viel alles even stil — het denken, het studeren, het zorgen. Er was alleen dit lichaam naast me, deze adem, dit licht dat langzaam doofde.
En ik viel in slaap met haar huid tegen de mijne en had een rustige droom.
De volgende morgen werd ik wakker van het zachte ochtendlicht dat zich door de kieren van het gordijn een weg naar binnen zocht. Hilde lag nog tegen me aan, haar rug tegen mijn borst, haar ademhaling traag en regelmatig. Mijn hand rustte op haar buik, half onder de lakens. We hadden onszelf niet toegedekt — de warmte van de nacht hing nog als een deken over ons heen.
Er was geen haast, geen reden om op te staan. De tentamens waren achter de rug, het huis ademde stilte. Buiten zongen vogels hun voorzichtige begin, binnen hing de geur van linnen, kaarswas en huid.
Ik dacht niet aan cijfers, of deadlines. Ook niet aan plannen voor de zomer, of aan wat er nu ‘moest’. Alleen aan dit. Aan haar lichaam tegen het mijne. Aan het gevoel dat ik niets hoefde vast te houden om iets waardevols te bewaren.
Soms gebeurt iets zonder dat je het moet begrijpen. En misschien is dat wel de grootste les van deze weken geweest: dat nabijheid niet altijd uitgelegd hoeft te worden. Dat je jezelf niet hoeft uit te leggen, als de ander gewoon blijft.
Hilde draaide zich langzaam naar me toe, haar ogen nog half gesloten. Ze glimlachte, zachtjes, zonder iets te zeggen. En ik wist dat het goed was.
Meer hoefde het ook niet te zijn.
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10