Lekker Anoniem Webcammen!
Donkere Modus
Door: Leen
Datum: 31-12-2025 | Cijfer: 9.9 | Gelezen: 133
Lengte: Lang | Leestijd: 23 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Fantasy, Frankrijk, Middeleeuwen, Tijdreizen,
De Poort Naar Het Verleden
Jumièges, 13 januari 2015

WOLF, SIMONE en MARIANNE

Aan de keukentafel heerst er een geladen stilte. Wolf zit voorovergebogen op zijn stoel, het amulet nog steeds in zijn vuist geklemd, zijn knokkels wit. De wanhoop is niet weg, maar heeft plaatsgemaakt voor een gespannen, gefocuste aandacht. Hij kijkt naar de oude vrouw tegenover hem, Simone, de grootmoeder van zijn Marie. Die staart naar de lege plek naast Wolf, waar Marie had moeten zitten. Haar ogen zijn troebel, gericht op een verleden dat plotseling akelig dichtbij is gekomen.

"Het was 1991," begint Simone. Haar stem is schor van vermoeidheid en oud verdriet. "Een vreemd jaar. De wereld veranderde, maar in Marleens kamer stond de tijd stil. Ze was eenentwintig. Het was het jaar dat die film van Oliver Stone uitkwam, The Doors. Ineens liep iedereen weer in leren broeken en kralenkettingen, maar voor Marleen... voor Marleen was het geen mode. Het was een roeping." Simone schudt haar hoofd, een trieste glimlach speelt om haar lippen. "Haar kamer hierboven... het was een heiligdom. De ramen waren afgeplakt met zwart papier. De lucht hing er altijd dik van de zware, zoete geur van wierookstokjes. En die muziek... dag en nacht draaide die plaat. The End. Riders on the Storm. Die bezwerende, donkere stem die door de vloerplanken trilde tot in de woonkamer."

Ze kijkt Wolf aan. "Jim Morrison. Voor Marleen was hij geen zanger die al twintig jaar dood was. Hij was een profeet. Een gekwelde ziel die op haar wachtte."

Wolf fronst. "Op haar wachtte?"

"Ze was ervan overtuigd dat de geschiedenis fout was gelopen," gaat Simone verder. "Ze geloofde dat de wereld een donkere, zielloze plek was geworden omdat Jim was gestorven. Ze las alles over zijn dood in Parijs. De badkuip. Het hartfalen. De mysteries. Ze bestudeerde de politierapporten en biografieën. Niet als een fan, Wolf. Maar als een advocaat die een zaak voorbereidt. Of een arts die een diagnose stelt." Simone wrijft over het tafelkleed, alsof ze een vlek probeert weg te poetsen die er niet is. "In de zomer van 1991, vlak voor de twintigste verjaardag van zijn dood, veranderde ze. Ze stopte met eten. Ze sprak nauwelijks nog. Ze had die koortsige blik in haar ogen die ik ook bij Marie zie als ze dicht bij een ontdekking is. Ze zei tegen me: 'Mama, het had niet zo hoeven eindigen. Hij was alleen. Hij had niemand die hem begreep, niemand die hem tegenhield.'" Simones stem breekt even. "Ze ontwikkelde een obsessie die grensde aan waanzin. Ze geloofde dat zij de enige was die hem kon redden. Dat zij de enige was die zijn ziel begreep en hem van de afgrond weg kon trekken. Ze dacht niet dat hij dood was; ze dacht dat hij vastzat in 1971, wachtend op redding."

"En toen?" vraagt Marianne zacht.

"Op 2 juli 1991 verdween ze," fluistert Simone. "Ze had haar rugzak gepakt. Geen kleren, alleen het amulet, geld, een notitieboekje vol gedichten en... bewijs. Ze nam krantenartikels mee. Kopieën van overlijdensberichten uit 1971, foto's van zijn graf op Père-Lachaise, biografieën die zijn einde beschreven. Ze wilde hem overtuigen met de feiten van zijn eigen toekomst."

Wolf voelt een schok van herkenning door zich heen gaan. Een beeld flitst door zijn hoofd: die ene avond in Marie haar appartement in Parijs, nog geen week geleden. Op haar boekenrek, boven op een stapel romans, lag een oud, beduimeld plakboek. Hij had er toen uit nieuwsgierigheid even in gebladerd terwijl zij in de badkamer was, en pagina's vol vergeelde knipsels gezien, exact zoals Simone ze beschrijft. Vorige week had hij het afgedaan als een morbide fascinatie, een vreemde hobby die hij nog niet van haar kende. Nu duizelt het hem. Waren dat Marleens papieren? Of was Marie, gedreven door datzelfde onrustige bloed, haar eigen onderzoek gestart? De vraag brandt op zijn lippen, maar hij slikt hem in. Het doet er nu niet toe. De herkomst van dat plakboek is niet belangrijk, de bestemming wel. Hij moet die poort vinden.

Simone kijkt hem recht aan, en de pijn in haar ogen is tastbaar. "Maar het heeft niet mogen zijn. De tijd laat zich niet dwingen. Jim stierf die avond, precies zoals de geschiedenisboeken dicteerden. Marleen kon hem niet redden." Ze zwijgt even en haar hand trilt als ze het glas weer neerzet. "Ze kwam terug, maar ze was kapot. Wat er die avond precies gebeurd is, daar heb ik het raden naar. Marleen heeft er nooit over kunnen spreken. Maar het moet heftig geweest zijn, angstaanjagend intens. Ze kwam terug als een junkie, haar ziel achtergelaten in een andere tijd." Simone leunt naar voren, haar stem daalt tot een fluistering die als een donderslag binnenkomt in de kleine keuken. "En ze kwam niet alleen terug. Ze was zwanger. Zwanger van Marie."

De stilte die volgt is oorverdovend. De keukenklok tikt, maar voor Wolf lijkt de tijd stil te staan. Hij kijkt naar de lege stoel waar Marie had moeten zitten, en dan terug naar Simone. De puzzelstukjes die hij nooit had kunnen plaatsen – Maries grillige buien, haar obsessie met oude poëzie, haar donkere, hypnotiserende ogen die soms leken te branden – vallen met een misselijkmakende klik op hun plek.

"Je zegt..." Wolfs stem is schor. Hij moet kuchen om de woorden eruit te krijgen. "Je zegt dat Marie... dat hij..."

"Ze is een kind van twee werelden, Wolf," zegt Simone zacht. "En van twee tijden."

Wolf staat langzaam op. De houten stoel kraakt onder de plotselinge beweging, maar verder blijft het doodstil in de keuken. Zijn gedachten razen. "Waar?" vraagt hij, en zijn stem klinkt harder dan hij bedoelde. "Waar is Marleen heen gegaan, Simone? Waar is die doorgang?" Simone kijkt hem hulpeloos aan. De tranen bingelen nu vrijelijk over haar gerimpelde wangen. "Ik weet het niet, Wolf. Ik zweer het je, ik weet het niet."

"Ze moet het ergens vandaan hebben," dringt Wolf aan. Hij leunt over de tafel, zijn handen steunen op het tafelkleed. "Marleen is niet zomaar het bos in gelopen in de hoop een tijdportaal tegen te komen. Ze had een plan. Je zei dat ze het voorbereidde als een advocaat. Waar haalde ze haar informatie vandaan?" Marianne legt een rustgevende hand op Wolfs arm, maar hij schudt haar zachtjes af. De tijd dringt. "Denk na, Simone," smeekt hij. "Die zomer van '91. Wat deed ze? Wat las ze? Met wie sprak ze?"

Simone wrijft over haar voorhoofd. "Het is zo lang geleden... Ze zat altijd boven. Of hier, aan deze tafel. Ze las een heleboel boeken. Niet alleen over Morrison. Ze had oude boeken uit de bibliotheek van Rouen gehaald. Over de abdij. Over de monniken." "De abdij van Jumièges?" vraagt Marianne. "Ja," knikt Simone. "Ze zei dat de monniken het wisten. Dat ze de muren niet voor niets op die specifieke plek hadden gebouwd. Ze had het over 'knooppunten'. Tijdlijnen."

"Wat zocht ze precies in die boeken?" vraagt Wolf. "Een locatie," fluistert Simone. "Ze mompelde vaak over een plek waar het water en de steen elkaar raakten, maar waar geen zonlicht kwam. De sleutel lag veel dieper in het verleden." "Wat voor sleutel?" Simone sluit haar ogen, gravend in de pijnlijke herinneringen van dertig jaar geleden. "Een oud lied. Een ballade. Een lokaal verhaal uit de tijd van de Noormannen, of misschien nog ouder. Ze had een fragment gevonden in een boek over de lokale folklore."

"Weet je nog hoe het ging?" "Het ging over de 'Poort van de Nevel'," zegt Simone aarzelend. "Over een ridder die de dood wilde misleiden door een pad te bewandelen dat niet op de kaarten stond. Marleen was ervan overtuigd dat dit pad nog steeds bestond. Ze zei dat je de woorden moest zingen om de weg te zien."

"Ze tekende," herinnert Simone zich. Haar ogen worden groot. "Op de achterkant van de krantenartikelen. Ze trok lijnen over de plattegrond van de ruïnes van de abdij en verbond die met plekken in het bos. Ze zei dat ze de 'frequentie' van het oude lied moest vinden in het landschap." Wolf pakt zijn telefoon, maar beseft dan dat er hier nauwelijks bereik is. "We moeten weten welk lied dat was. Heb je die boeken nog?"

"Nee, die heeft ze teruggebracht. Ze was heel punctueel, zelfs in haar waanzin," zegt Simone bitter. "Maar..." Ze aarzelt. "Er was één man. Een oude archivaris uit het dorp. Meneer Dubois. Hij is al jaren dood. Marleen ging vaak bij hem langs. Ze zei dat hij de 'oude verhalen' kende die niet in de boeken stonden. Dat hij het lied kende dat niet opgeschreven mocht worden." "Dubois..." Wolf proeft de naam. "Heeft hij familie?" "Zijn kleinzoon woont nog in het oude huisje bij de rivier," zegt Marianne onverwacht. "Die jongen die de boten verhuurt. Lucas."

Wolf kijkt naar de klok. Het is al laat in de middag. "Als Marleen de locatie vond via de verhalen van die opa," zegt Wolf, terwijl hij zijn jas aantrekt, "dan weet Lucas misschien wat er in die verhalen stond. Of er liggen nog aantekeningen." Hij kijkt Simone indringend aan. "We gaan die 2e juli reconstrueren. We gaan op zoek naar dat lied. En hopelijk vinden we de deur voordat het te laat is om Marie terug te halen."

De ruitenwissers vechten een verloren strijd. Met een hypnotiserend, gierend ritme proberen ze het zicht vrij te maken, maar de hemel boven Jumièges heeft zich geopend in een eindeloze, grijze waterval. Het is een kille, genadeloze stortvloed die de wereld buiten de auto reduceert tot wazige contouren en modderstromen. Wolf omklemt het stuurwiel zo hard dat zijn knokkels wit wegtrekken. Naast hem staart Marianne roerloos voor zich uit, haar handen krampachtig in haar schoot gevouwen. Elke hobbel in de weg doet haar huiveren, alsof de schokken fysiek pijn doen. Op de achterbank is het stil. Simone zit er als een broos vogeltje, gewikkeld in een dikke sjaal die ze tot aan haar neus heeft opgetrokken. Maar haar ogen, die in de achteruitkijkspiegel af en toe Wolfs blik kruisen, zijn helder en fel. Ze had geweigerd thuis te blijven. "Ik heb één dochter aan die duisternis verloren omdat ik niet oplette," had ze gezegd, met een stem die geen tegenspraak duldde. "Ik laat mijn kleindochter niet hetzelfde overkomen."

"We zijn er bijna," mompelt Wolf, meer tegen zichzelf dan tegen de vrouwen.

De Seine is veranderd in een kolkende, bruine massa die dreigend tegen de oevers klotst. Het botenhuis van Lucas doemt op uit de mist als het karkas van een gestrand schip. Het hout is zwartgeblakerd door jaren van vocht en verwaarlozing, en het gebouw hangt scheef over het water, alsof het elk moment kan toegeven aan de zwaartekracht.

Wolf zet de motor uit. "Blijf hier," zegt hij, zijn hand al op de deurklink. "Geen sprake van," antwoordt Simone direct. Ze duwt haar portier open en de wind grijpt meteen naar haar sjaal. Wolf vloekt binnensmonds, stapt uit en rent om de auto heen om de oude vrouw te ondersteunen. De kou snijdt dwars door zijn kleren heen. Samen, een vreemde processie van drie gebogen figuren tegen de elementen, haasten ze zich over de glibberige steiger naar de voordeur.

Wolf bonst met zijn vlakke hand op het verweerde hout. Er is geen tijd voor beleefdheden. "Lucas! Doe open!" Seconden tikken weg als uren. Binnen klinkt gestommel, gevolgd door het geluid van een zware grendel die wordt weggeschoven. De deur kraakt open op een kier. Een gezicht verschijnt, half in de schaduw. Lucas ziet er ouder uit dan zijn jaren; groeven van vermoeidheid rond zijn ogen, smeer op zijn wangen, en een blik die op onweer staat. "Ben je gek geworden?" gromt hij boven de wind uit. "De verhuur is dicht. De rivier is levensgevaarlijk." Hij maakt aanstalten om de deur weer in het slot te gooien.

Wolf zet zijn laars tussen de deur en de post. "Ik kom niet voor een boot, Lucas. Ik kom voor antwoorden. Over je grootvader." "Mijn opa is dood," snauwt Lucas. "Laat me met rust." "Het gaat over Marleen," zegt Wolf dwingend. Hij voelt Simone naast zich verstijven. "En over Marie. Ze is verdwenen. Vandaag.”

De naam werkt als een sleutel. Lucas bevriest. Zijn ogen vernauwen zich en glijden van Wolf naar de vrouwen achter hem. Als zijn blik op Simone valt, verandert zijn houding op slag. De irritatie maakt plaats voor een schok van herkenning, en daarna... schaamte. "Mevrouw Simone..." fluistert hij. Hij doet direct een stap opzij en trekt de deur wijd open. "Kom binnen. Snel, voor jullie doodvriezen."

Het interieur van het botenhuis is een chaos van netten, roestige buitenboordmotoren en stapels oude landkaarten. Het ruikt er naar diesel, stof en het vochtige hout van de rivier. De regen klettert op het golfplaten dak als grind. Het is er kil, maar droog. Lucas schuift haastig een krukje schoon en helpt Simone gaan zitten. Hij lijkt niet goed te weten waar hij moet kijken, zijn handen wriemelen ongemakkelijk aan een olielamp. "Ik... ik had niet verwacht u ooit nog te zien," stamelt hij. "Opa sprak vaak over u. In zijn laatste jaren, toen de dementie kwam, riep hij vaak om Marleen."

Simone knikt langzaam, haar handen trillend rond haar wandelstok. "Hij wist het, Lucas. Hij wist waar ze heen ging, die avond. Nietwaar?" Lucas zucht diep en leunt tegen een werkbank, zijn blik op de grond gericht. "Hij wist dat ze zocht. Hij dacht dat het een spel was, in het begin. Een intellectuele puzzel voor een slimme studente. Maar toen hij doorhad dat het haar ernst was... dat ze écht geloofde in de poorten..."

"Waarom hield hij haar niet tegen?" vraagt Marianne zacht, maar met een scherpe rand. "Als hij wist dat ze gevaar liep?" "Hij was bang," zegt Lucas eerlijk, en hij kijkt hen eindelijk aan. "Bang dat ze hem voor gek zou verklaren als hij toegaf dat hij de legendes ook geloofde. Hij was een archivaris, een man van de wetenschap. Maar in zijn hart... in zijn hart was hij bang voor wat er in dat bos sliep."

"We hebben geen tijd voor het verleden," breekt Wolf in, zijn geduld is op. Hij stapt naar voren, zijn natte jas druppend op de vloerplanken. Het water vormt een donkere plas rond zijn laarzen. "Ze zocht een lied. Een specifiek vers dat de locatie beschrijft. Simone zegt dat je opa aantekeningen had. Waar zijn ze?"

Lucas aarzelt. Zijn blik dwaalt naar een zware, eikenhouten kast achter in de ruimte, die half in de schaduw staat. "Ik weet niet of dat verstandig is. Opa noemde dat boek 'vervloekt'. Hij zei dat sommige woorden niet gelezen mogen worden." "Mijn vriendin is verdwenen, Lucas!" brult Wolf. De echo van zijn stem hangt kort in de ruimte. "Elke seconde die jij twijfelt, drijft zij verder weg. Geef me dat boek." Lucas slikt. De intensiteit in Wolfs ogen laat hem geen keus. Langzaam loopt hij naar de kast. Hij rommelt in zijn zakken, haalt er een klein, roestig sleuteltje uit en steekt het in het slot. Met een droge klik gaat de deur open.

Uit de diepste lade haalt hij een zwart notitieboek, gewikkeld in oud, vettig oliedoek. Hij legt het op de werkbank onder het licht van een kaal peertje, alsof het een explosief is. "Hier," zegt hij zacht. "De kronieken van Dubois." Wolf rukt het doek weg. Het leer van het boek is gebarsten en ruikt naar schimmel. Met trillende handen slaat hij het open. De pagina's zijn een chaos. Het handschrift van de oude archivaris is klein, priegelig en moeilijk leesbaar. Pagina na pagina vol Latijnse zinnen, schetsen van kerkarchitectuur, lijsten met waterstanden van de Seine uit de jaren vijftig.

Wolf bladert haastig, te haastig. Het dunne papier ritselt gevaarlijk. "Dit is nutteloos," gromt hij, de wanhoop is voelbaar in zijn stem. "Het zijn alleen maar statistieken. Bouwtekeningen. Waar is het? Waar is dat lied?"

"Rustig, Wolf," zegt Marianne, die naast hem is komen staan. Ze legt een hand op zijn arm. "Je kijkt te snel. Laat mij kijken." "We hebben geen tijd om rustig te doen!" snauwt hij, maar hij doet toch een stap opzij. Marianne neemt het over, bladert voorzichtiger. Simone is ook opgestaan en leunt zwaar op haar stok om over Mariannes schouder mee te kijken.

"Juli," fluistert Simone. "Zoek naar de zomer van 1991." Marianne bladert verder. De datums in de bovenhoek van de pagina's vliegen voorbij. 1988... 1989... 1990... "Hier," zegt Marianne. "Mei 1991." De toon van het boek verandert. De ordelijke lijsten maken plaats voor onrustige krabbels. Er zijn schetsen van symbolen die niet in de katholieke canon thuishoren. Spiralen. Ogen. "Kijk naar dit handschrift," merkt Wolf op. Hij wijst naar een alinea die driftig is doorgekrast. "De oude man was in de war. Hij schrijft over 'fluisteringen in de muren'."

Marianne slaat de bladzijde om. En nog een. Ze stopt. Op de rechterpagina is de lay-out anders. Er is iets in de kantlijn geschreven, dwars door de aantekeningen van Dubois heen. Het is met een felblauwe balpen geschreven, in sierlijke, ronde, maar gehaaste letters. Simone slaakt een verstikte kreet. Haar hand schiet naar voren en raakt het papier aan, alsof ze een gezicht streelt. "Dat..." Haar stem breekt. "Dat is haar 'g'. Zie je die lus? En hoe ze de 't' kruist... Dat is Marleen haar handschrift." Wolf buigt zich dichterbij. Zijn hart bonst in zijn keel. "Wat heeft ze geschreven?" vraagt hij schor.

Simone leunt zo dichtbij dat haar neus het papier bijna raakt. Ze leest het niet, ze ademt de woorden in. "Het is een correctie," fluistert ze. "Dubois had het lied verkeerd opgeschreven. Marleen heeft hem verbeterd." Ze begint hardop te lezen, haar vinger volgt de blauwe lijnen:

"Niet waar de heilige stenen rusten,

Maar waar het bos de hemel raakt.

Een dagreis ver van klok en kluis,

Waar de stilte de wereld bewaakt."

"Een dagreis ver," herhaalt Lucas, die inmiddels ook bij de tafel staat. Hij kijkt naar de enorme kaart aan de muur. "Dubois dacht altijd dat de poort onder de abdij lag. Daarom vond hij hem nooit. Marleen wist dat het verder was."

Simone leest verder, haar stem wint aan kracht:

"Zoek de spiegel die rond is als het oog,

Waar het water valt als een zilveren boog.

Diep in het woud, waar geen paden gaan,

Daar zal de poort naar gisteren openstaan."

Een zware stilte valt in het botenhuis. Alleen het tikken van de regen doorbreekt de spanning. "De spiegel rond als een oog," mompelt Wolf. Hij kijkt Lucas aan. "Weet jij wat dit betekent?" Lucas is bleek geworden. Hij loopt naar de grote stafkaart en wijst naar een groot, leeg groen vlak, ver ten westen van de bewoonde wereld. Het Bos van Brotonne. "Er zijn verhalen," zegt hij zacht. "Oude jagersverhalen. Over een plek waar kompassen op hol slaan. 'La Source Oubliée', de Vergeten Bron. Er is daar een watervalletje dat in een zinkgat stort. Een volmaakt rond meer, zwart als inkt."

"Hoe ver?" vraagt Wolf. "Dertig kilometer," schat Lucas. "Over de weg. En dan nog zeker vijf kilometer dwars door het bos, waar geen wegen zijn." Wolf kijkt naar buiten, naar de aardedonkere middag. "Mijn auto..." "Komt daar nooit," maakt Lucas zijn zin af. "Niet met deze modder. De paden zijn veranderd in moerassen." Wolf slaat met zijn vuist op de werkbank, zo hard dat het notitieboek opspringt. "Ik ga niet opgeven nu ik weet waar ze is! Ik loop wel."

"Je haalt het nooit voor de nacht valt," zegt Lucas rustig. Hij pakt een bos sleutels van een haakje. Het metaal rinkelt als een belofte. "Maar mijn Land Rover wel. Die oude bak komt overal doorheen." Wolf kijkt hem verrast aan. "Waarom zou je ons helpen? Je wilde ons net nog wegsturen." Lucas kijkt naar het notitieboek, naar het blauwe handschrift van de vrouw die hij nooit gekend heeft, maar die zijn grootvader tot waanzin had gedreven. "Opa heeft gezwegen," zegt hij stug. "En dat heeft hem verteerd. Ik ga niet dezelfde fout maken."

Hij gooit een zware zaklamp naar Wolf. "Laten we gaan." Wolf knikt dankbaar. Hij draait zich naar Simone. "U blijft hier. Marianne ook. Het is te gevaarlijk." "Ben je gek," zegt Marianne fel, haar angst vergeten. "Ze is mijn familie." "En ik heb al dertig jaar gewacht," zegt Simone. Ze recht haar rug en trekt haar sjaal strakker. De broze oude vrouw is verdwenen; er staat nu een matriarch. "Ik ga mee, Wolf. Al moet je me dragen." Er is geen speld tussen te krijgen.

Buiten lijkt de storm in kracht toegenomen. De regen komt nu horizontaal. Ze rennen naar de achterkant van het botenhuis, waar een gedeukte, donkergroene Land Rover staat te wachten als een beest in zijn hol. De motor brult tot leven, een rauw en geruststellend geluid. Terwijl ze wegrijden, de verharde weg verlatend voor de donkere bospaden, voelt Wolf de bewoonde wereld achter zich wegglijden. De koplampen snijden door de duisternis, priemend in een tunnel van bomen die steeds dichter op elkaar lijken te staan. Ze rijden het verleden in.
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...