Door: Leen
Datum: 12-07-2021 | Cijfer: 9 | Gelezen: 5908
Lengte: Lang | Leestijd: 14 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Dagboek, Dating, Eerste Keer, Tiener, Verlangen,
Lengte: Lang | Leestijd: 14 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Dagboek, Dating, Eerste Keer, Tiener, Verlangen,
Vervolg op: Verlangen - 3: De Honingpot
De Barbieclub
"Leen! Opstaan!" De stem van mijn moeder is een drilboor die zich een weg door de mist in mijn hoofd boort. Kreunend draai ik me om en trek ik het dekbed als een schild over mijn oren. De zoete, muskusachtige geur van mijn droom van gisteravond hangt nog in de stof. De herinnering aan de hitte, de aanraking, de overgave… het voelt tegelijk als een gekoesterd geheim en een bron van diepe schaamte. "Leen! Je komt te laat voor school!" Met een diepe zucht geef ik me gewonnen. Ik open mijn ogen en bestudeer de lange, grijze schaduwen die zich als vingers uitstrekken over het plafond van mijn kamer. Ze lijken me te beschuldigen. Langzaam schuifel ik uit bed naar de badkamer. Het felle licht is een aanval op mijn zintuigen. Instinctief sla ik mijn handen over mijn gezicht, een wanhopige poging om het meisje in de spiegel heel even uit te wissen.
Maar je kan niet vluchten voor je eigen hoofd. Flitsen van gisteren tollen door mijn gedachten als glasscherven in een centrifuge. Els haar gezicht, verwrongen door venijn. Eva’s koude, berekende glimlach. Het was de dag waarop de laatste dunne draad van mijn sociale leven definitief doorknapte. Ik ben mijn laatste vriendin kwijt. Vanaf nu sta ik er alleen voor. Ik snap niet waar het misging, wanneer de subtiele scheurtjes een gapende kloof werden. Eigenlijk snap ik een heleboel dingen niet.
Ik zucht en laat mijn handen zakken. Met een wezenloze uitdrukking staar ik naar mijn reflectie. Wallen onder mijn ogen, mijn haar een vogelnest, mijn lippen gezwollen, alsof ik echt gekust ben. ‘Boe,’ zeg ik zachtjes tegen mijn spiegelbeeld. Ik steek mijn tong uit. Het meisje in de spiegel kijkt terug met dode ogen en fluistert het antwoord dat Els me gisteren gaf. 'Freak.'
De geur van gebakken spek drijft naar boven, een geur die normaal voor comfort staat, maar nu mijn maag doet omdraaien. Beneden is mijn moeder een ontbijt aan het bouwen, een fort van calorieën en moederliefde dat ik onmogelijk kan veroveren. Stilletjes ga ik aan tafel zitten. Ze geeft me die blik – die scan vol moederlijke bezorgdheid die elke leugen doorprikt – en draait zich dan weer naar het fornuis.
"Je ziet er moe uit, Leen. Scheelt er iets?" Ze zet een bord voor me neer, een glimmend landschap van spek en eieren. Het staart me aan. Ik schud mijn hoofd. Mijn moeder weet beter. Ze gaat tegenover me zitten, haar ogen zacht en geduldig. En dat is alles wat nodig is. De dam breekt. Tranen wellen op en prikken achter mijn ogen. Ik begin met mijn vork in een eierdooier te prikken, en kijk hoe het geel zich als een ziekelijke zonnestraal over het bord verspreidt.
"Vertel het eens, schatje…"
"Ik heb ruzie met Els," mompel ik, mijn hoofd gebogen, mijn blik gefixeerd op de ravage op mijn bord.
"Ach kindje toch." Haar stem is warm en troostend, maar haar woorden voelen hol. "Een vriendinnenruzie, dat gebeurt toch constant? Je zult zien, vandaag is alles vergeten en vergeven en doen jullie weer alsof er niks gebeurd is."
Ik knik. Ze begrijpt het niet. Dit was geen ruzie. Dit was een executie. De rest van het ontbijt verloopt in een gespannen stilte. Ik werk met lange tanden en een brok in mijn keel het eten naar binnen, puur om haar een plezier te doen.
Net als ik wil opstaan, ontsnapt de vraag die als een gifpil op mijn tong ligt. "Ma, vind je me dik?"
Ze stopt met wat ze aan het doen is. "Hoe kom je daar nu bij?"
"Ik kan best een paar kilootjes missen, toch? Eerlijk."
Mijn moeder kijkt me aan, een complexe mix van liefde en voorzichtigheid in haar ogen. Ze glimlacht niet zomaar. "Als jij vindt dat je je beter zou voelen met een paar kilo minder," zegt ze zorgvuldig, "dan moet je daar iets aan doen. Maar alleen voor jezelf, Leen. Voor niemand anders."
Op school is mijn hoofd een oorlogsgebied. Elke tik van de klok is een geweerschot dat me dichter bij de middagpauze brengt. De opties spelen zich af als scènes uit een horrorfilm. Optie A: De Paria. In mijn eentje op een bankje op de speelplaats zitten, mijn boterhammen opeten terwijl ik probeer de blikken en het gefluister te negeren. Een open uitnodiging voor spot. Optie B: De Wanhopige. Op mijn vertrouwde, eenzame plek in de refter gaan zitten en hopen dat Els, uit een soort restant van medelijden, bij me komt zitten. Pathetisch. Optie C: De Kamikaze. Het ondenkbare doen. Me, net als Els, bij het groepje van Eva voegen. De leeuwenkuil inlopen in de hoop dat ze me niet zullen verscheuren. Mijn ratio schreeuwt dat ik voor optie A moet gaan, de schade beperken. Maar mijn hart, verraderlijk en masochistisch, blijft hangen bij B en C. Tegen het vierde lesuur ben ik een nerveus wrak. Ik krabbel duiveltjes en gebroken harten in de kantlijn van mijn schrift, terwijl mijn leraar praat over de Franse Revolutie. Ik kan me er wel iets bij voorstellen.
En dan gaat de bel. Het is tijd voor de guillotine. Mijn voeten bewegen voordat mijn brein toestemming geeft. Als in een trance loop ik de refter in, niet naar mijn veilige hoekje, maar recht naar de luidruchtige, centrale tafel. De tafel van de barbie-brigade. Ik trek een lege stoel bij en ga naast Els zitten.
De wereld stopt.
Alle gesprekken verstommen. Vorken blijven halverwege een mond hangen. Hun ogen, groot en vol ongeloof, zijn op mij gericht. Ik voel hoe ik ineenkrimp onder het gewicht van hun blikken. Christel, een meisje met haar zo blond dat het pijn doet aan je ogen, trekt haar neus op alsof ik naar rotte eieren ruik.
Els prikt met haar vork in een verdwaald stukje sla. "Kijk eens aan," mompelt ze, luid genoeg voor de hele tafel om te horen. "Eén grote, blije familie." Ze schuift haar stoel een paar centimeter op, een subtiele maar overduidelijke beweging. Alsof ik een besmettelijke ziekte draag. Ik staar naar mijn eigen, simpele boterhammen in hun plastic zakje. Ik kan mezelf wel slaan. Voor de impuls. Voor het feit dat ik nu geen woord kan uitbrengen.
Steeds meer hoofden draaien onze kant op. Gefluister zweeft als een giftige mist om me heen. Ik ben het middelpunt van de belangstelling, de freakshow van de dag. Ik maak even oogcontact met een paar nieuwsgierige meisjes en kijk dan snel weer weg. Mijn blik dwaalt naar de ingang van de eetzaal en mijn bloed bevriest. Eva. Ze komt binnen als een koningin die haar domein overziet. Haar ogen scannen de ruimte en landen feilloos op onze tafel. Op mij. Ze beent recht op ons af. Shit. Shit. Shit. Mijn brein zoekt koortsachtig naar een excuus. Ik ben de weg kwijt. Ik dacht dat dit de bibliotheek was. Ik ben een geest, je ziet me niet.
"Jullie hebben geen plek voor me vrijgehouden." Eva’s stem is koel en snijdend. Ze staat naast me, en alle ogen zijn nu op mij gericht, alsof ik hoogstpersoonlijk haar troon heb bezet. Ik weet het zeker: morgen eet ik op de maan. Mijn stoelpoten schrapen over de vloer terwijl ik opsta om haar mijn plek aan te bieden. Dit is mijn kans. Wegkomen zonder al te veel commentaar. "Hier, ga zitten," mompel ik.
Maar Eva steekt haar hand uit en drukt me met een verrassende kracht terug op mijn stoel. Haar vingers graven even in mijn schouder. "Blijf." Het is een bevel, geen verzoek. Ze pakt een stoel van een naburige tafel en plant die tussen mij en Els in, een wig van autoriteit. Ze draait zich naar mij, haar glimlach bereikt haar ogen niet.
"En jij zit hier omdat…?"
Ik haal mijn schouders op, mijn blik op de tafel gericht. Ik begin aan een los velletje van mijn nagelriem te pulken tot het bloedt.
"Ach, laat maar." Ze slaat een arm om me heen, een zogenaamd vriendschappelijk gebaar. "Je zit aan mijn tafel, dus je hoort erbij." Haar woorden zijn warm, maar haar greep is ijskoud en haar ogen schreeuwen: Waag het niet om dit ooit nog te proberen, anders breek ik je benen.
Dat is het. Ik kan niet meer. Ik sta zo snel op dat mijn stoel bijna omvalt. "Ik… ik moet naar het toilet." Zonder om te kijken, haast ik me naar de uitgang, een vluchteling uit een sociaal oorlogsgebied. Onderweg smijt ik mijn onaangeroerde lunch met een wraakzuchtig gebaar in de prullenbak. Achter me hoor ik het geluid dat ik vreesde: schatergelach.
In de gang, verblind door tranen die ik weiger te laten vallen, bots ik hard tegen iemand op. "Kijk uit!"
Ik mompel een verontschuldiging en wil doorlopen.
"Leen, wacht!"
Ik negeer het en versnel mijn pas. Even later voel ik een hand op mijn schouder. Ik ruk me los.
"Laat me met rust!"
"Leen!" Het is Carl.
"Als je me komt uitlachen, bespaar je de moeite. Ik heb mijn portie voor vandaag al gehad."
"Waarom zou ik je uitlachen?" Hij klinkt oprecht verbaasd.
Ik loop zwijgend verder, mijn kaken op elkaar geklemd. Hij blijft me volgen.
"Waarom negeer je me, Leen?"
Ik stop en draai me om. "Pardon? Jij negeert mij!"
"Sinds ons fietstochtje heb ik niks meer van je gehoord."
"Misschien omdat je het te druk had met je nieuwe vlam!" Het komt eruit als een beschuldiging, vol gif en pijn.
"Mijn nieuwe vlam?"
"Die blonde vamp!" schreeuw ik bijna.
Carl kijkt me even aan, en dan schiet hij in de lach. Een volle, oprechte lach. Het voelt als een klap in mijn gezicht. "Die blonde vamp," proest hij, "heet Maria."
"Rot toch op!" De tranen stromen nu vrijelijk over mijn gezicht. Het is te veel.
"Leen," zegt hij, zijn lach maakt plaats voor een zachte ernst. "Maria is mijn nicht. Ze is nieuw hier. Ik was haar gewoon wat wegwijs aan het maken. Ik had gehoopt dat jij me daarbij zou helpen, maar…"
De woorden dringen langzaam tot me door. Zijn nicht? De grond verdwijnt onder mijn voeten. Een golf van intense schaamte overspoelt me. Hoe dom. Hoe ongelofelijk, jaloers, idioot dom kan een mens zijn? Ik wil dat er een gat in de aarde ontstaat om me te verzwelgen.
"Je dacht toch niet dat ik…"
"Nee, nee," zeg ik haastig, terwijl ik verwoed mijn tranen wegveeg. "Natuurlijk niet."
Carl kijkt me aan, een lange, peinzende blik. Dan pakt hij voorzichtig mijn hand. Zijn huid is warm. "Heb je vrijdag iets te doen?"
De wereld stopt opnieuw, maar deze keer is het niet angstaanjagend. Het is stil. Hoopvol. "Ik… ik zou met Els naar de film, maar ik denk dat dat niet meer doorgaat."
"Hebben we dan een date?"
Een klein, fragiel "ja" ontsnapt aan mijn lippen. Dolblij, en totaal van de kaart, sta ik op mijn tenen en druk een snelle, onhandige kus op zijn wang.
Later, op de speelplaats, komt Maria naar ons toe. Ze heeft een brede, open glimlach. "En?" zegt ze tegen Carl. "Heeft de grote held het eindelijk gedurfd?"
Ik voel dat ik rood word. "Ja!" piep ik.
"Het werd tijd!" lacht ze. "Ik heb hem de hele week zitten pushen. 'Vraag het haar nu gewoon, sukkel,' zei ik nog. Maar nee, meneer is te verlegen."
"Hé, ik sta er wel bij, hè," protesteert Carl, maar zijn oren kleuren dieprood.
"Dat is eigenlijk best schattig," zeg ik, en ik voel me voor het eerst vandaag een beetje dapper.
"Stop daarmee," mompelt hij.
"Want anders?" daag ik hem uit.
"Anders… anders blaas ik onze date af."
"Geen probleem," zegt Maria vrolijk, en ze haakt haar arm in de mijne. "Dan gaat Leen met mij mee. Ik kan ook wel een vriendin gebruiken."
"Daarbinnen zit een heel groepje barbiepoppen," sneert Carl speels. "Daar pas jij perfect tussen. Kunnen jullie lekker over lippenstift kletsen."
"Zwart of rood?" vraagt Maria onmiddellijk aan mij.
"Zwart," antwoord ik zonder te twijfelen. "Hoe kun je daar nu over twijfelen?"
We schieten allebei in de lach. "Leen is zo al mooi genoeg," floept Carl eruit. Zijn hele gezicht wordt nu zo rood als een tomaat.
Maria schatert het uit. "En jij ziet er anders ook heel mooi uit met die rode kop!"
Het gesprek voelt als een verademing, als een slok koel water na een tocht door de woestijn. Voor het eerst vandaag, misschien wel voor het eerst deze week, heb ik het gevoel dat iemand me ziet. Niet mijn kleren, niet mijn gewicht, niet mijn sociale status. Gewoon mij. "Jij bent tenminste echt," zei Maria even later. En misschien is dat het wel. De afgelopen vierentwintig uur heeft het onverwachte me in de schoot geworpen, een chaotische mix van de hel en de hemel. Ik weet niet of ik nu een enorme geluksvogel ben, of dat mijn leven op het punt staat een heel stuk ingewikkelder te worden. Het enige wat ik weet, is dat niets, maar dan ook niets, volgens het script verloopt. En misschien is dat maar goed ook.
Maar je kan niet vluchten voor je eigen hoofd. Flitsen van gisteren tollen door mijn gedachten als glasscherven in een centrifuge. Els haar gezicht, verwrongen door venijn. Eva’s koude, berekende glimlach. Het was de dag waarop de laatste dunne draad van mijn sociale leven definitief doorknapte. Ik ben mijn laatste vriendin kwijt. Vanaf nu sta ik er alleen voor. Ik snap niet waar het misging, wanneer de subtiele scheurtjes een gapende kloof werden. Eigenlijk snap ik een heleboel dingen niet.
Ik zucht en laat mijn handen zakken. Met een wezenloze uitdrukking staar ik naar mijn reflectie. Wallen onder mijn ogen, mijn haar een vogelnest, mijn lippen gezwollen, alsof ik echt gekust ben. ‘Boe,’ zeg ik zachtjes tegen mijn spiegelbeeld. Ik steek mijn tong uit. Het meisje in de spiegel kijkt terug met dode ogen en fluistert het antwoord dat Els me gisteren gaf. 'Freak.'
De geur van gebakken spek drijft naar boven, een geur die normaal voor comfort staat, maar nu mijn maag doet omdraaien. Beneden is mijn moeder een ontbijt aan het bouwen, een fort van calorieën en moederliefde dat ik onmogelijk kan veroveren. Stilletjes ga ik aan tafel zitten. Ze geeft me die blik – die scan vol moederlijke bezorgdheid die elke leugen doorprikt – en draait zich dan weer naar het fornuis.
"Je ziet er moe uit, Leen. Scheelt er iets?" Ze zet een bord voor me neer, een glimmend landschap van spek en eieren. Het staart me aan. Ik schud mijn hoofd. Mijn moeder weet beter. Ze gaat tegenover me zitten, haar ogen zacht en geduldig. En dat is alles wat nodig is. De dam breekt. Tranen wellen op en prikken achter mijn ogen. Ik begin met mijn vork in een eierdooier te prikken, en kijk hoe het geel zich als een ziekelijke zonnestraal over het bord verspreidt.
"Vertel het eens, schatje…"
"Ik heb ruzie met Els," mompel ik, mijn hoofd gebogen, mijn blik gefixeerd op de ravage op mijn bord.
"Ach kindje toch." Haar stem is warm en troostend, maar haar woorden voelen hol. "Een vriendinnenruzie, dat gebeurt toch constant? Je zult zien, vandaag is alles vergeten en vergeven en doen jullie weer alsof er niks gebeurd is."
Ik knik. Ze begrijpt het niet. Dit was geen ruzie. Dit was een executie. De rest van het ontbijt verloopt in een gespannen stilte. Ik werk met lange tanden en een brok in mijn keel het eten naar binnen, puur om haar een plezier te doen.
Net als ik wil opstaan, ontsnapt de vraag die als een gifpil op mijn tong ligt. "Ma, vind je me dik?"
Ze stopt met wat ze aan het doen is. "Hoe kom je daar nu bij?"
"Ik kan best een paar kilootjes missen, toch? Eerlijk."
Mijn moeder kijkt me aan, een complexe mix van liefde en voorzichtigheid in haar ogen. Ze glimlacht niet zomaar. "Als jij vindt dat je je beter zou voelen met een paar kilo minder," zegt ze zorgvuldig, "dan moet je daar iets aan doen. Maar alleen voor jezelf, Leen. Voor niemand anders."
Op school is mijn hoofd een oorlogsgebied. Elke tik van de klok is een geweerschot dat me dichter bij de middagpauze brengt. De opties spelen zich af als scènes uit een horrorfilm. Optie A: De Paria. In mijn eentje op een bankje op de speelplaats zitten, mijn boterhammen opeten terwijl ik probeer de blikken en het gefluister te negeren. Een open uitnodiging voor spot. Optie B: De Wanhopige. Op mijn vertrouwde, eenzame plek in de refter gaan zitten en hopen dat Els, uit een soort restant van medelijden, bij me komt zitten. Pathetisch. Optie C: De Kamikaze. Het ondenkbare doen. Me, net als Els, bij het groepje van Eva voegen. De leeuwenkuil inlopen in de hoop dat ze me niet zullen verscheuren. Mijn ratio schreeuwt dat ik voor optie A moet gaan, de schade beperken. Maar mijn hart, verraderlijk en masochistisch, blijft hangen bij B en C. Tegen het vierde lesuur ben ik een nerveus wrak. Ik krabbel duiveltjes en gebroken harten in de kantlijn van mijn schrift, terwijl mijn leraar praat over de Franse Revolutie. Ik kan me er wel iets bij voorstellen.
En dan gaat de bel. Het is tijd voor de guillotine. Mijn voeten bewegen voordat mijn brein toestemming geeft. Als in een trance loop ik de refter in, niet naar mijn veilige hoekje, maar recht naar de luidruchtige, centrale tafel. De tafel van de barbie-brigade. Ik trek een lege stoel bij en ga naast Els zitten.
De wereld stopt.
Alle gesprekken verstommen. Vorken blijven halverwege een mond hangen. Hun ogen, groot en vol ongeloof, zijn op mij gericht. Ik voel hoe ik ineenkrimp onder het gewicht van hun blikken. Christel, een meisje met haar zo blond dat het pijn doet aan je ogen, trekt haar neus op alsof ik naar rotte eieren ruik.
Els prikt met haar vork in een verdwaald stukje sla. "Kijk eens aan," mompelt ze, luid genoeg voor de hele tafel om te horen. "Eén grote, blije familie." Ze schuift haar stoel een paar centimeter op, een subtiele maar overduidelijke beweging. Alsof ik een besmettelijke ziekte draag. Ik staar naar mijn eigen, simpele boterhammen in hun plastic zakje. Ik kan mezelf wel slaan. Voor de impuls. Voor het feit dat ik nu geen woord kan uitbrengen.
Steeds meer hoofden draaien onze kant op. Gefluister zweeft als een giftige mist om me heen. Ik ben het middelpunt van de belangstelling, de freakshow van de dag. Ik maak even oogcontact met een paar nieuwsgierige meisjes en kijk dan snel weer weg. Mijn blik dwaalt naar de ingang van de eetzaal en mijn bloed bevriest. Eva. Ze komt binnen als een koningin die haar domein overziet. Haar ogen scannen de ruimte en landen feilloos op onze tafel. Op mij. Ze beent recht op ons af. Shit. Shit. Shit. Mijn brein zoekt koortsachtig naar een excuus. Ik ben de weg kwijt. Ik dacht dat dit de bibliotheek was. Ik ben een geest, je ziet me niet.
"Jullie hebben geen plek voor me vrijgehouden." Eva’s stem is koel en snijdend. Ze staat naast me, en alle ogen zijn nu op mij gericht, alsof ik hoogstpersoonlijk haar troon heb bezet. Ik weet het zeker: morgen eet ik op de maan. Mijn stoelpoten schrapen over de vloer terwijl ik opsta om haar mijn plek aan te bieden. Dit is mijn kans. Wegkomen zonder al te veel commentaar. "Hier, ga zitten," mompel ik.
Maar Eva steekt haar hand uit en drukt me met een verrassende kracht terug op mijn stoel. Haar vingers graven even in mijn schouder. "Blijf." Het is een bevel, geen verzoek. Ze pakt een stoel van een naburige tafel en plant die tussen mij en Els in, een wig van autoriteit. Ze draait zich naar mij, haar glimlach bereikt haar ogen niet.
"En jij zit hier omdat…?"
Ik haal mijn schouders op, mijn blik op de tafel gericht. Ik begin aan een los velletje van mijn nagelriem te pulken tot het bloedt.
"Ach, laat maar." Ze slaat een arm om me heen, een zogenaamd vriendschappelijk gebaar. "Je zit aan mijn tafel, dus je hoort erbij." Haar woorden zijn warm, maar haar greep is ijskoud en haar ogen schreeuwen: Waag het niet om dit ooit nog te proberen, anders breek ik je benen.
Dat is het. Ik kan niet meer. Ik sta zo snel op dat mijn stoel bijna omvalt. "Ik… ik moet naar het toilet." Zonder om te kijken, haast ik me naar de uitgang, een vluchteling uit een sociaal oorlogsgebied. Onderweg smijt ik mijn onaangeroerde lunch met een wraakzuchtig gebaar in de prullenbak. Achter me hoor ik het geluid dat ik vreesde: schatergelach.
In de gang, verblind door tranen die ik weiger te laten vallen, bots ik hard tegen iemand op. "Kijk uit!"
Ik mompel een verontschuldiging en wil doorlopen.
"Leen, wacht!"
Ik negeer het en versnel mijn pas. Even later voel ik een hand op mijn schouder. Ik ruk me los.
"Laat me met rust!"
"Leen!" Het is Carl.
"Als je me komt uitlachen, bespaar je de moeite. Ik heb mijn portie voor vandaag al gehad."
"Waarom zou ik je uitlachen?" Hij klinkt oprecht verbaasd.
Ik loop zwijgend verder, mijn kaken op elkaar geklemd. Hij blijft me volgen.
"Waarom negeer je me, Leen?"
Ik stop en draai me om. "Pardon? Jij negeert mij!"
"Sinds ons fietstochtje heb ik niks meer van je gehoord."
"Misschien omdat je het te druk had met je nieuwe vlam!" Het komt eruit als een beschuldiging, vol gif en pijn.
"Mijn nieuwe vlam?"
"Die blonde vamp!" schreeuw ik bijna.
Carl kijkt me even aan, en dan schiet hij in de lach. Een volle, oprechte lach. Het voelt als een klap in mijn gezicht. "Die blonde vamp," proest hij, "heet Maria."
"Rot toch op!" De tranen stromen nu vrijelijk over mijn gezicht. Het is te veel.
"Leen," zegt hij, zijn lach maakt plaats voor een zachte ernst. "Maria is mijn nicht. Ze is nieuw hier. Ik was haar gewoon wat wegwijs aan het maken. Ik had gehoopt dat jij me daarbij zou helpen, maar…"
De woorden dringen langzaam tot me door. Zijn nicht? De grond verdwijnt onder mijn voeten. Een golf van intense schaamte overspoelt me. Hoe dom. Hoe ongelofelijk, jaloers, idioot dom kan een mens zijn? Ik wil dat er een gat in de aarde ontstaat om me te verzwelgen.
"Je dacht toch niet dat ik…"
"Nee, nee," zeg ik haastig, terwijl ik verwoed mijn tranen wegveeg. "Natuurlijk niet."
Carl kijkt me aan, een lange, peinzende blik. Dan pakt hij voorzichtig mijn hand. Zijn huid is warm. "Heb je vrijdag iets te doen?"
De wereld stopt opnieuw, maar deze keer is het niet angstaanjagend. Het is stil. Hoopvol. "Ik… ik zou met Els naar de film, maar ik denk dat dat niet meer doorgaat."
"Hebben we dan een date?"
Een klein, fragiel "ja" ontsnapt aan mijn lippen. Dolblij, en totaal van de kaart, sta ik op mijn tenen en druk een snelle, onhandige kus op zijn wang.
Later, op de speelplaats, komt Maria naar ons toe. Ze heeft een brede, open glimlach. "En?" zegt ze tegen Carl. "Heeft de grote held het eindelijk gedurfd?"
Ik voel dat ik rood word. "Ja!" piep ik.
"Het werd tijd!" lacht ze. "Ik heb hem de hele week zitten pushen. 'Vraag het haar nu gewoon, sukkel,' zei ik nog. Maar nee, meneer is te verlegen."
"Hé, ik sta er wel bij, hè," protesteert Carl, maar zijn oren kleuren dieprood.
"Dat is eigenlijk best schattig," zeg ik, en ik voel me voor het eerst vandaag een beetje dapper.
"Stop daarmee," mompelt hij.
"Want anders?" daag ik hem uit.
"Anders… anders blaas ik onze date af."
"Geen probleem," zegt Maria vrolijk, en ze haakt haar arm in de mijne. "Dan gaat Leen met mij mee. Ik kan ook wel een vriendin gebruiken."
"Daarbinnen zit een heel groepje barbiepoppen," sneert Carl speels. "Daar pas jij perfect tussen. Kunnen jullie lekker over lippenstift kletsen."
"Zwart of rood?" vraagt Maria onmiddellijk aan mij.
"Zwart," antwoord ik zonder te twijfelen. "Hoe kun je daar nu over twijfelen?"
We schieten allebei in de lach. "Leen is zo al mooi genoeg," floept Carl eruit. Zijn hele gezicht wordt nu zo rood als een tomaat.
Maria schatert het uit. "En jij ziet er anders ook heel mooi uit met die rode kop!"
Het gesprek voelt als een verademing, als een slok koel water na een tocht door de woestijn. Voor het eerst vandaag, misschien wel voor het eerst deze week, heb ik het gevoel dat iemand me ziet. Niet mijn kleren, niet mijn gewicht, niet mijn sociale status. Gewoon mij. "Jij bent tenminste echt," zei Maria even later. En misschien is dat het wel. De afgelopen vierentwintig uur heeft het onverwachte me in de schoot geworpen, een chaotische mix van de hel en de hemel. Ik weet niet of ik nu een enorme geluksvogel ben, of dat mijn leven op het punt staat een heel stuk ingewikkelder te worden. Het enige wat ik weet, is dat niets, maar dan ook niets, volgens het script verloopt. En misschien is dat maar goed ook.
Lees verder: Verlangen - 5: De Cinema
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10