Door: Keith
Datum: 06-08-2025 | Cijfer: 9.7 | Gelezen: 2872
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 49 minuten | Lezers Online: 1
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 49 minuten | Lezers Online: 1
Vervolg op: Mini - 377
We liepen achter Hans aan. Lift in, naar beneden, gangen door… kwam er ooit een einde aan? Uiteindelijk kwamen we in ruimten waar het bekend rook: naar soldeer, naar vet en waar mensen in overalls met dingen bezig waren, variërend van een ziekenhuisbed tot en met een kolossaal gevaarte wat in de takels hing. Daar gingen we een kantoor in. “Zo. Welkom bij de TD. Hier ruikt het ten minste naar eerlijk zweet.” Hans liep naar een Senseo. “Nog een kop koffie?” Willem knikte, ik koos thee.
Terwijl de waterkoker z’n werk deed en de Senseo doorliep vroeg ik: “Wat is de exacte functie van meneer van Henegouwen, Hans?” Hij liep naar de deur en deed die dicht. “Hij is de rechterhand van de baas. Zonder hem stort dit hele UMC in elkaar. Althans… zo denkt hij er over. De rest van het personeel is een andere mening toegedaan.
Hij maakt structureel deel uit van ‘de stroperige middenlaag’, je weet wel: mensen die processen vertragen omdat hun enige houvast een aantal regeltjes zijn. En hij kent die regeltjes exact en gebruikt ze bijzonder goed… om dingen naar zijn hand te zetten.” Ik knikte. “Bij het eerste deel van je beschrijving heb ik wel beeld. Het laatste deel, daar heb ik geen mening over. Dank je wel. De vraag is nu aan Willem: wat wil jij? Jij zou hier aan de slag moeten. Samen met van Henegouwen is dat binnen een uur oorlog, dat zie ik aan je gezicht.”
Willem gromde. “Zeker weten. Hans, ik wil hier best graag werken, maar dan wil ik niet dat meneer Dennis van Henegouwen in mijn vaarwater zit. Ik verwacht, áls ik toestemming van jullie en van Kees heb om hier aan de slag te gaan, dat ik hier drie dagen in de week ben, gedurende minimaal twee weken. Dan heb ik beeld en geluid bij jullie noodstroomsysteem en kan ik oplossingen gaan uitwerken. En ik ga dat niet doen als ik steeds over mijn schouder moet kijken om te voorkomen dat meneer Dennis mij een mes in de rug plant. Dan bedank ik voor de eer.”
Ik vulde aan: “En dan trekt DT zich terug uit het LUMC. Ik wil geen van mijn mensen blootstellen aan zo iemand.”
Hans fronste. “En jullie directeur dan? Ik mag aannemen dat die het laatste woord heeft.”
Ik schudde mijn hoofd. “Dat klopt, formeel gezien. Maar: wij hebben een prima baas. Die wil maar twee dingen. Eén: DT moet geld verdienen, anders begint zijn grootaandeelhoudster te miepen en daar wil je niet bij zijn. En twee: de medewerkers van DT moeten aan klussen werken waar ze graag hun tanden in zetten. Dan werken ze namelijk beter. Kortom: als wij het hier niet zien zitten omdat meneer Dennis spaken in het wiel steekt, zijn wij weg.
Theo, onze directeur haalt dan koeltjes zijn schouders op en zegt: ‘Oké, dan gaan jullie verder met een ander project.’ En een dag later staan we op een booreiland. Of in een chemische fabriek of een metaalbedrijf. Hans: DT is weliswaar slechts een klein bedrijfje met iets meer dan veertig FTE’n, maar: op twee mensen na zijn die allemaal minimaal bachelor. Bestaat nu ongeveer acht jaar en heeft in die acht jaar een nogal stevige reputatie opgebouwd. In de techniek, in de offshore, de scheepsbouw, in de petrochemie en sinds kort…” Ik grijnsde “…ook in de operatie-afdeling van een streekziekenhuis in Nijmegen.
Ons motto is: ‘Build to last’. Wat wij ontwerpen wérkt. 24/7, zonder storingen en als er wél een storing is moet de installatie snel en makkelijk te repareren zijn. Zonder dure software, maar desnoods met een paar steeksleutels, schroevendraaiers, soldeerbout en een bolkophamer van 5 kilo. En daarna moet het wéér 24/7 werken.
En wij hebben ondertussen een innig samenwerkingsverband met een aantal installatiebedrijven rond Eindhoven. Lui waarvan we weten dat die onze ontwerpen op waarde kunnen schatten en graag installeren. Via dat akkefietje in Nijmegen zijn we de medische wereld ingerold; een van mijn mensen was in Nijmegen jouw collega: hoofd TD. Die hebben we daar weggekaapt omdat hij dichter bij zijn vriendinnetje wilde werken. Die werkt namelijk óók bij DT, een van onze economen. Maar da's een ander verhaal.
De bottomline daarvan is is dat we via hem hoorden van de ellende in Nijmegen. En toen onze baas dat hoorde was zijn reactie: “Nú alles laten vallen en dat ziekenhuis helpen. Niet om er zelf beter van te worden, maar ik kan me nooit meer recht in de spiegel aankijken als daar mensen doodgaan terwijl wij er iets aan hadden kunnen doen. Daarna volgde een nogal intensieve week die eindigde met een knokpartijtje met wat medewerkers van meneer Duyvestein en met Duyvestein zelf. We hebben hem in de val gelokt en hij is er keihard ingetrapt. Samen met een paar van zijn monteurs, juristen en administratieve krachten zit meneer nu in een cel.
Of wellicht hebben ze hem al weer vrijgelaten in afwachting van zijn proces, dat weet ik niet. Een en ander kwam uiteraard bij het ministerie terecht en het gevolg is dat wij nu jouw koffie en theewater zitten op te maken. En of wij zo dadelijk onze biezen pakken en het LUMC aan z’n lot overlaten, hangt grotendeels van jullie baas af. Als hij meneer Dennis de hand boven het hoofd houdt, taaien wij af. Geen probleem, we hebben meer dan genoeg werk.” Willem zuchtte. “Ja, hou op, schei uit…”
Hans stond op. “Ik laat jullie even alleen. Ruggenspraak houden. Binnen vijf minuten terug.” Hij deed de deur achter zich dicht en Willem en ik keken we elkaar aan. “Nou… Ben benieuwd, Kees. Met hém wil ik wel samenwerken. Maar als ik nog één vergadering met meneer Dennis moet doormaken… Bah, wat een vent.” Hans kwam na twee minuten terug. Breed grijnzend.
“Mag ik jullie vragen om weer mee naar boven te gaan? Over een paar minuten hebben we een verrassing voor jullie. Nee, ik ga niet zeggen wat voor verrassing, daar kom je vanzelf achter.” “Ik heb nét een nieuwe auto, Hans, dus die twee Rolls-Royces die jullie bestelden om ons binnen te houden… Die koop kun je annuleren.” “Nee, zo werken wij niet, heren. Om een niet nader te noemen werknemer van dit mooie ziekenhuis te citeren: ‘Dat zou niet koosjer zijn.’ Maar: komen jullie mee?”
Ik aarzelde. “Hans ik weet het nog zo net niet. En nu zonder dollen: als van Henegouwen wéér roet in het eten gooit, is kans op een nogal hartgrondige militaire vloekpartij meer dan levensgroot aanwezig.” En Willem vulde aan: “Weliswaar heb ik niet in dienst gezeten, maar ondertussen een aardige militaire vocabulaire opgebouwd, mede door die vent hier naast me en zijn bud…”
Hans aarzelde niet, deed de deur open en zei: “Niet zeuren, meekomen.”
Willem en ik keken elkaar aan. “Oké, oké… Het is al bijna half twaalf. Ik neem aan dat jullie hier een goed bedrijfsrestaurant hebben, dan kunnen we daar, hoe dan ook, voor vertrek een hapje eten.” Wéér liepen we door de gangen en de geur van ‘techniek’ werd weer verdrongen door de geur van ontsmettingsmiddel, verband en allerlei andere ziekenhuisluchtjes.
Eenmaal in de vergaderzaal stond het gezelschap te praten. Niemand zat meer op zijn of haar stoel. Ik keek snel rond: meneer van Henegouwen stond een beetje afgezonderd in een hoekje zijn koffie te drinken. Het Hoofd Civiele Dienst wenkte ons. “Heren… Ik ben blij dat Hans jullie kon tegenhouden. We wachten even op bezoek; duurt nog een minuut of vijf, dan gaan we verder. Neem dus nog gerust een kop koffie.” Ik schudde mijn hoofd. “Nee, dank u wel. De thee bij Hans was prima, maar als ik nu nog meer koffie drink… Uw Internist gaat daar iets van vinden, ben ik bang.”
Er volgden een paar minuten ‘small talk’. Over de projecten van DT, over het LUMC zelf en de problemen die zij hadden gehad met de ‘storingen’ van Duyvestein. En tijdens dat gesprek met Hans kwam van Henegouwen er bij staan en mengde zich ongevraagd en bot in het gesprek, met de opmerking: "Hoe wisten jullie dat die Amsterdamse firma de boel bedonderde? Daar heb je specifieke kennis voor nodig... " Willem draaide hem demonstratief de rug toe door tussen hem en Hans te gaan staan en het gesprek met Hans voort te zetten. Meneer van Henegouwen tikte Willem op zijn rug. “Meneer van Zanten, ik vroeg iets aan u.” Willem keek ongeïnteresseerd over zijn schouder. “En ík was met meneer Kreikes in gesprek. Of heeft u niets geleerd van uw confrontatie bij de receptie, een uurtje geleden?”
Meneer van Henegouwen draaide zich naar mij toe. “U dient uw personeel beter in het gareel te houden. Dit soort gedrag accepteer ik niet van een buitenstaander die straks onder mijn leiding staat.”
Ik ontplofte! Op vijf centimeter afstand van zijn gezicht beet ik hem toe: “Meneer van Henegouwen, even heel goed naar mij luisteren. En verdomd goed nadenken voor u reageert. U beschuldigt het bedrijf waar wij werken van corruptie. U beschuldigt het ministerie van corruptie. U bent binnen het uur tot twee keer toe de verpersoonlijking van ongelooflijk horkerig gedrag. Eerst bij de dames van de receptie, nu tegen een bijzonder goede collega van mij. En het woord ‘sorry’ heb ik nog nooit uit uw mond vernomen. Niet tegen meneer Bakker, niet tegen mij, niet tegen meneer van Zanten en niet tegen de dames van de receptie beneden. En wellicht vergeet ik nog een paar mensen…”
Hij wilde wat zeggen en ik snauwde: “Luisteren en je mond houden! Jij, met je verdachtmakingen en je onbehouwen gedrag, jij alleen bent de oorzaak dat mijn collega van Zanten en ik op het punt staan dit mooie ziekenhuis achter ons te laten…”
“Ik zou u vriendelijk willen verzoeken om dat niet te doen, meneer Jonkman.” Een zachte damesstem achter me, ik draaide me om en keek recht in het gezicht van de plaatsvervangend secretaris-generaal van het ministerie, met haar mooie zwarte krullen. Een lange man in doktersjas links naast zich.
“Goedemorgen mevrouw en sorry voor deze uitbarsting.” Een piepklein glimlachje rond haar mond. “Gaat u allen zitten. Voor degenen die mij niet kennen: Ik ben de plaatsvervangend secretaris-generaal van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ik was hier op werkbezoek om wat mensen in het zonnetje te zetten die zich uiterst verdienstelijk hebben gemaakt op het gebied van kankeronderzoek.
En zojuist kreeg uw geneesheer-directeur een telefoontje van zijn Hoofd Civiele Dienst of hij de heren van Developing Technics kon overtuigen om hier aan het werk te gaan. Horende wie die heren waren, ben ik maar even meegegaan…”
Ze glimlachte nauwelijks zichtbaar.
“Ik heb wat verhalen gehoord over het temperament van meneer Jonkman. En misschien kan ik helpen om wat plooien glad te strijken. Dokter… Aan u het woord.”
Die keek achtereenvolgens Willem, mij en meneer van Henegouwen aan. “Heren, u kunt niet met elkaar door één deur, begrijp ik?”
Ik gebruikte dezelfde zin als ooit tegen de SG van Buitenlandse Zaken. “Jawel hoor dokter. Maar dan moet die deur minimaal een kilometer breed zijn. En dan loop ik aan de ene kant en meneer van Henegouwen zal aan de andere kant moeten lopen. Ik word nogal onplezierig in de omgang als mensen mij beschuldigen van corruptie, zich onbeschoft gedragen tegen iemand van dit LUMC die gewoon haar werk doet maar blijkbaar lager in de hiërarchie staat én tegen mijn collega Willem en tegen mij. En tot nu toe heb ik nog steeds geen gemeende verontschuldigingen vernomen van die persoon.
Dokter, voor de goede orde: mijn collega Willem is belast met de opdracht om uw ziekenhuis te helpen om alle gepruts van die firma uit Amsterdam te corrigeren. Maar hij gaat hier niét werken ‘onder leiding van’ meneer van Henegouwen. Daarvoor wil ik hem koste wat het kost behoeden. Ik ken geen snellere manier om iemand over de jank te krijgen.”
Ik draaide me naar meneer van Henegouwen toe. “En voortaan bijzonder goed onthouden meneer: Ik ben de leidinggevende van meneer van Zanten. Niemand anders. En ik bescherm mijn mensen. Da’s wellicht de belangrijkste taak van een leidinggevende. Opdrachten geven en mensen uitvloeken kan iedereen. Geen kunst aan. Maar voor je mensen opkomen en ze motiveren om hun werk goed te doen… Dat noemt men ‘leiderschap’.”
Ik keek de arts aan. “Sorry, ik liet me even gaan. Maar die opmerking van meneer hier dat een van mijn mensen onder zijn leiding gaat werken, schoot mij hartgrondig in het verkeerde keelgat.”
Hij knikte en zei neutraal: “Juist ja. Meneer Jonkman, meneer van Zanten… voor de goede orde: ik wil bijzonder graag… nee, fout. Het LUMC wil bijzonder graag dat uw firma hier aan de slag gaat. Ik heb wat mails gewisseld met mijn collega uit Nijmegen. De inhoud laat ik u niet lezen, want u zou nogal naast uw schoenen gaan lopen. Mede daarom: van harte welkom. Waarmee kan ik u overtuigen om toch hier aan de slag te gaan?”
Ik keek Willem aan. “Zeg jij het maar. Jij zult hier drie dagen in de week rond moeten lopen.” Willem knikte. “Heel simpel dokter. Ik wil iemand naast me hebben die ik kan vertrouwen, maar ook eentje die het LUMC van boven tot onder kent. Liefst een techneut, waarmee ik op voet van gelijkheid kan sparren. Meneer van Henegouwen wil ik tijdens mijn werk hier niet tegenkomen en ik ga tegenover hem geen verantwoording afleggen.”
De arts knikte. “Duidelijk. Meneer Kreikes… Als Hoofd TD: weet jij iemand in jouw club die voldoet aan die criteria?” Hans dacht even na. “Ik denk het wel. Maar ik moet het hem vragen of hij dat ziet zitten. Degene die ik voor ogen heb is nogal gehecht aan zijn specialisme: fijne elektronica.” “Vraag hem beleefd en vriendelijk of hij wil. Zo niet: zoek iemand anders. Maar laat diegene kennismaken met meneer van Zanten. Liefst vandaag nog; ze zijn nu toch hier.”
Hans knikte. “Regel ik, dokter.” “Mooi. Dennis, voor jou: je trekt je met ingang van dit moment terug uit dit project. Je gaat je er niet meer mee bemoeien, ook niet via-via. Doe je dat wel en kom ik er achter kun je meteen daarna gaan solliciteren naar een functie buiten dit ziekenhuis. Begrepen?” Nogal zwakjes kwam het antwoord van meneer van Henegouwen.
“Ja, dokter.”
“Mooi. Heeft een van de dames en heren nog iets ter zake te zeggen? Zo niet, dan kan ik de plaatsvervangend SG vergezellen naar een paar lui die een pluim verdiend hebben. En ik heb gehoord dat daar ook gebak staat, dat motiveert wel. Meneer van Zanten, meneer Jonkman: ik hoop dat u LUMC gaat helpen. Zo ja, dan komen we elkaar vast tegen. Mevrouw, zullen we die kant uit gaan?”
De plaatsvervangend SG deed een stap naar Willem toe en stak haar hand uit. “Ik hoop dat u deze klus wilt oppakken, meneer van Zanten.” Toen keek ze mij aan. “Ik heb even mogen merken wat het is om u nijdig te zien, meneer Jonkman. Bas had gelijk: nogal onprettig om uw doelwit te zijn. Zowel fysiek als verbaal.”
“Mevrouw, dank voor uw komst en interventie.” Ze lachte. “Graag gedaan. Doe Bas mijn groeten, als je hem weer spreekt. Dames, heren: goede voortzetting van deze vergadering.” Ze verdwenen.
“Meneer Jonkman… De dame van de OR keek mijn kant uit. “Mag ik even weten wat de plaatsvervangend SG bedoelde met de opmerking ‘zowel fysiek als verbaal’? Dat klonk nogal onheilspellend…”
Ik zuchtte. “Het verbale deel: daar bent u net getuige van geweest. En ik heb me nog ingehouden: in een academische omgeving is het ‘not done’ om verbaal met lichaamsdelen te smijten. Maar ik heb drie jaar bij de Infanterie rondgerend en daar heb ik taalkundig wel wat van opgestoken. Het fysieke deel: ik ben tweevoudig veteraan. Bosnië en Afghanistan. In Bosnië was ik scherpschutter. Heb mijn Accuracy, mijn scherpschuttersgeweer, een aantal keren moeten gebruiken waar hij voor bedoeld was. In Afghanistan was ik commandant van de kleinste eenheid die de Infanterie kent: een groep. Tien man. En ook daar hebben mijn groep en ik een aantal felle gevechten moeten voeren. Met Taliban. In beide landen was het bijzonder slecht voor je gezondheid om in het vizier te komen van Kees Jonkman, laat ik het daar maar op houden.”
Ik keek meneer van Henegouwen nu recht aan. “En excuses heb ik nog steeds niet van u vernomen, meneer. Niet in Den Haag en niet hier.” De verpleegkundige knikte langzaam. “Ik geloof dat ik het begrijp. Dank.”
De voorzitter nam het woord. “Dames, heren ga weer zitten… Ehh… Dennis: jij bent hier niet meer nodig, dus…” Meneer van Henegouwen gaf, ondanks alles, tóch nog tegengas.
“Ik ben wel verantwoordelijk voor het gehele kostenplaatje van deze renovatie, meneer. Dus ik blijf er bij.” Hans Kreikes schudde zijn hoofd. “Nee. Daar vinden we wel iemand anders voor, Dennis. Iemand van Inkoop. En als we die hebben gevonden draag je alle documentatie van dit project keurig over en je houdt je verre van dit project. Wat heb je niet begrepen van de preek van de chef?” 'Dennis' was er duidelijk niet blij mee, maar stond op, pakte zijn aantekeningen en verdween zonder verder commentaar. Nog steeds geen excuses overigens, maar ik zat ook niet op een gemompeld ‘sorry’ te wachten.
“Goed… Dames en heren, na dit wat onprettige intermezzo: het is bijna twaalf uur. Dan zou hier de lunch gebracht worden, dus daar wachten we even op. Hans, zou jij jouw collega in de tussentijd even kunnen polsen hoe hij er over denkt? Misschien kun je hem vragen om hier mee te eten, dan kan hij meteen kennis maken met meneer van Zanten en meneer Jonkman.” Hans stak een duim op. “Ik ga ‘m even bellen.” Hij liep weg en meteen daarna kwam een dame binnen met een kar vol eten.
“Dames, heren: ik heb soep, kroketten, broodjes, koffie, thee en sinaasappelsap. Serviesgoed en bestek staan onder in het wagentje. Voor de rest is het zelfbediening, want het is vandaag druk in het restaurant. Sorry!” “Geeft niet mevrouw. We komen er wel uit. Om kwart voor een zijn we wel klaar met eten, denk ik.” “Da’s prima meneer. Zet het wagentje dan maar op de gang, dan stoor ik u verder niet in uw vergadering. Eet smakelijk!” Ze verdween.
Een paar minuten later kwam Hans terug met een andere man. Een vent van een jaar of vijftig met een Mediterraan uiterlijk. Werkkleding aan: spijkerbroek en trui. “Dames, heren: voor degenen die hem niet kennen: dit is Hiram Mahthur, onze specialist fijne elektronica. En dat niet alleen: als er iemand is die dit ziekenhuis kent, is hij het wel. Hij liep de mensen langs en gaf iedereen een hand, Willem en mij als laatste. “Dit is Willem van Zanten; als jij dit klusje wil doen, ben je drie dagen in de week aan hem vastgeplakt. Dus klets tijdens het eten even goed met elkaar. En de vent ernaast is Kees Jonkman, de teamleider van Willem. Is er vandaag wél bij, maar verder zul je hem niet zoveel zien; hij heeft nog 4 ziekenhuizen waar mensen van hem rondlopen.”
We kregen een stevige hand. “Aangenaam, heren.” Willem zei: “Het werkt prettiger als we elkaar meteen bij de voornaam noemen, Hiram. Ik ben Willem, dit is Kees.” Hij knikte. “Fijn. Ik ben dus Hiram.” Ik wees. “Wij kunnen meteen aansluiten, Hiram. Of had je al gegeten?” Hij schudde zijn hoofd. “Mijn boterhammen liggen nog beneden. Had ik niet nodig, zei Hans. Maar ik heb wel trek.” “Nou, aansluiten dan. Volgens mij is er genoeg.”
“Ja, dat geloof ik ook wel. Gelukkig is Fred er niet bij, dat scheelt een kar.” Willem gniffelde en ik verklaarde: “Een collega van ons. Eet ongeveer twee keer zoveel als een normaal mens. Maar ja, als je 110 kilo weegt…” Hiram keek twijfelend. “110 kilo? Da’s een nogal gevaarlijk gewicht.” Willem schudde zijn hoofd. “Nee hoor. Niet als je twee meter tien lang bent en nogal gespierd. Die 110 kilo bevat niet zoveel vet. Enfin, je ziet het vanzelf als hij hier een keertje komt.” Ik schepte als laatste op. Een kom groentesoep, broodje gezond, broodje kroket en een glas sinaasappelsap, dat was wel genoeg.
En tijdens het eten kletsten we even met Hiram. En het klikte prima tussen Willem en hem. Een man met kennis van zaken, niet alleen van de fijne elektronica, maar ook van krachtstroom wist hij het nodige. En dat hadden we nodig. En hij had een goed gevoel voor humor, zo bleek. Tijdens het eten keek ik Willem aan; die stak z’n stiekem duim op. Oké, hij zag het zitten. Na de lunch ging de vergadering verder en Hiram bleef erbij. Hij was niet helemaal op z’n gemak, dat bleek. Willem gaf hem (zachtjes) een oppepper. “Jij bent straks mijn steun en toeverlaat! Bijna al die lui hier kunnen misschien nét de stekker van broodrooster in de wandcontactdoos steken; wij moeten ervoor zorgen dat mooie ziekenhuis, ook bij stroomuitval nog steeds draait als een tierelier!” Een voorzichtige glimlach was zijn reactie.
Om half drie was de vergadering afgelopen. En na het schudden van handjes ging iedereen zijns weegs. Willem, Hans, Hiram en ik bleven nog even en maakten afspraken. Ik zei toe dat ik minimaal één keer per twee weken een ochtend in Leiden zou zijn om eventuele problemen samen op te lossen; Willem zou de dinsdag, woensdag en de donderdag in Leiden werken. En Hans zou er ook bij aansluiten als ik in Leiden was. Als hij kon. En om half vier stapte ik met een goed gevoel in de auto.
Héhé… Wat een gedonder weer. Ik wist zeker dat Theo er achter had gestaan als ik de stekker uit dit deelproject had getrokken, maar ik had het als een nederlaag gezien als het gemoeten had. Willem blootstellen aan het ‘leiderschap’ van meneer van Henegouwen? Echt niet. Dan zou Willem aan het eind van het project vriendelijk bedankt worden en meneer van Henegouwen zou met de eer gaan strijken. Zo’n type was het wel. Onwillekeurig kwam de vergelijking op met de ‘projectmanager patrouilleschepen Maleisië’ bij Damen. Het zouden broers kunnen zijn. Bah, ik haatte dat soort types! Maar goed: de plaatsvervangend SG had haar autoriteit even laten gelden en het voor de rest keurig aan de geneesheer-directeur overgelaten om de brand te blussen. En zij wist wel érg veel over mij. Had ze het rapport van Bas van Leeuwen over Fred en mij gelezen?
Dat moest ik eens bij Bas navragen. Als dat zo was… Niet zo netjes van Bas. Straks hem eens opbellen, want ik wilde het wél weten en hem verzoeken om daar wat terughoudend mee te zijn… Een uurtje later was ik terug in Gorinchem en liep bij Theo binnen. Die zat letterlijk met zijn voeten op zijn bureau te telefoneren. Wél met een krant er onder. Het telefoongesprek was nogal economisch en even later merkte ik dat hij met Gertie aan de telefoon zat. Hij maakte een gebaar van ‘koffie’ en wees op mij en zichzelf. Ik liep naar de Senseo op zijn bureau, gooide er twee pads in en zette er twee kopjes onder. Toen naar de plank achter hem en pakte de trommel met ‘directiekoekjes’. Ditmaal zaten er Luikse wafels in.
Theo rondde zijn gesprek af met de zin: “…sorry schat, ik moet nu ingrijpen, want Kees staat op het punt mijn koektrommel leeg te roven! Tot straks!” Hij legde zijn telefoon neer en haalde zijn voeten van het bureau.
“Zo meneer… Hoe was het in Leiden? Gaan jullie nog door daar of…?”
Ik pakte de kopjes en zette er eentje voor hem neer. En bietste een koek uit de trommel. “Het scheelde weinig, Theo…” Kort vertelde ik wat Willem en ik hadden meegemaakt en besloot met: “Het is niet mijn gewoonte om iemand publiekelijk uit te vloeken, Theo, maar vanochtend heb ik dat wél gedaan. Omdat diezelfde figuur DT in het algemeen en mij in het bijzonder beschuldigde van corruptie. Zowel in Den Haag, maar vanochtend wéér.
Enfin, hij is voor dit project op non-actief gezet; mag zich er niet meer mee bemoeien op straffe van ontslag op staande voet.” Theo’s ogen vernauwden zich. “En hoe reageerde de rest van het gezelschap op jouw verbale gaven, Kees? Die zijn van het type ‘luid en duidelijk’ en nou niet bepaald subtiel…” Ik haalde mijn schouders op.
“Ik heb mijn verontschuldigingen aan de rest van het gezelschap gemaakt dat ik ‘en publique’ iemand onder uit de zak gaf, maar dat ik witheet word als iemand mij én het bedrijf waar ik met veel plezier werk, publiekelijk beschuldigt van corruptie. Men ging daar verder niet op in, dus dat zal wel goed geweest zijn, denk ik.”
Theo gniffelde mij iets te verdacht. “Jij houdt iets achter, meneer de directeur!” “Ik ben gebeld door de plaatsvervangend SG van het ministerie, Kees. Met het vriendelijke verzoek om zo snel mogelijk aan het werk te gaan met de vier overige ziekenhuizen. En ze zei: ‘Ook met Leiden, meneer Koutstaal. Ondanks dat ik vanochtend getuige was van een pittige aanvaring van meneer Jonkman met een van de lui daar: wij zouden graag zien dat DT ook daar orde op zaken stelt. Dus: als de heren Jonkman en van Zanten vanmiddag bij u komen om hun gal te spuwen en te zeggen dat ze nooit meer één stap in het LUMC zetten: probeer ze ervan te overtuigen dat het LUMC en ik dat wél graag zouden zien, meneer Koutstaal.’ En toen verbrak ze de verbinding. Ik zat even stuk, Kees.”
“Nou, ik ook wel, chef. Die dame weet heel veel van ons. Naar mijn smaak té veel. Ik vroeg me op de terugweg al af of zij het rapport van Bas van Leeuwen over ons heeft gelezen. En dat wilde ik hem vanmiddag vragen, want ik heb daar niet zo’n fijn gevoel bij.”
Theo knikte. “Bel ‘m op. Wil ik ook wel horen.”
Ik trok mijn telefoon en belde het nummer van Bas.
“Van Leeuwen.”
“Dag Bas. Kees Jonkman hier.”
“Hé Kees… ik verwachtte al een telefoontje van je. Maar: wat heb je op je lever?”
Ik keek vragend. Hij verwachtte al een telefoontje? Wat… Nou ja.
“Bas, een vraag: heeft de plaatsvervangend SG van Volksgezondheid jouw rapport over Fred en mij toevallig gelezen?”
“Nee, Kees. Ik heb haar globaal verteld wie jullie zijn en wat jullie doen en gedaan hebben. Hoezo?”
“Nou, die dame weet naar mijn smaak iets teveel van mij. Vandaar dat ik graag wil weten waar dat lek zit, Bas.”
Hij gniffelde. “Ik beken, Kees. Bij mij. Zij vroeg vorige week vrijdagavond naar jou. Dat was… rond een uur of half twaalf of zo, denk ik.”
“Half twaalf? Wat voor werktijden heb jij?”
“Heb je mij iets over werktijden horen zeggen, Kees? Ze lag naast me, in ons bed.”
Ik zat naar de telefoon te gapen; Theo rolde bijna onder zijn bureau van het ingehouden lachen.
“Linda is mijn echtgenote, Kees. Wij zijn getrouwd. Al bijna vijftien jaar. En ja, ze hanteert haar eigen achternaam heel bewust… Hallo Kees, ben je er nog?”
“Ehhh… Ja. Ik zat even stuk, Bas. Je hebt me wéér verrast.”
“Mooi, dan heeft deze dag ten minste nog een lolletje opgeleverd… Verder nog iets, Kees?”
“Ehh… ja: je moet de groeten hebben van je eigen echtgenote, verdomme.”
“Dat zijn er weer vijf, Kees. Maar dank je wel. See you!”
En de verbinding was weg.
Ik zat appelig naar de telefoon te kijken en Theo kwam niet meer bij van het lachen. Verdomme… Dit zou ik nog vaak gaan horen…
“Oh man… Die kop van jou… Wat had ik daar graag een foto van willen hebben! Wat een grap… Als Gertie dit hoort komt ze niet meer bij en kan ik gaan reanimeren…” Ik gromde. “Ik ben bang dat ik dit nog vaak moet gaan horen. Kees Jonkman die nogal verrast werd door een combi van Buitenlandse Zaken en Volksgezondheid. Daar gaat m’n reputatie.”
Theo grijnsde. “Als pleister op de wonde kan ik je mededelen dat mevrouw de plaatsvervangend SG nogal lovend over Willem en jou was. Ondanks dat ze, en dat zijn letterlijke woorden, ‘nogal wat terminologie in de preek van meneer Jonkman herkende’. Je hebt daar toch niet je hele vocabulaire van militaire scheldwoorden op die meneer van Henegouwen losgelaten, mag ik hopen?” Ik schudde mijn hoofd. “Nee hoor. Ik heb een kort college ‘leiderschap’ aan meneer gegeven. Op ongeveer vijf centimeter van zijn gezicht vandaan. En ergens tijdens die toespraak kwam mevrouw binnen. Ik weet niet wat ze allemaal heeft gehoord, voor ze me in de rede viel.”
“Hoe dan ook: ze was er aardig van onder de indruk, wees daar maar zeker van.” Ik zuchtte. “Wéér een bewonderaarster. Joline zal daar wel iets van vinden, vrees ik…”
Theo keek op z’n horloge. “Nu je het toch over Jolien hebt: Trek je jas aan, haal je dame op en verdwijn naar Veldhoven. Advies: vertel het verhaal over dit telefoongesprek maar als jullie thuis zijn, want als zij rijdt en jij gaat dit vertellen, liggen jullie samen in de vangrails. Wieberen jij!” “Zeker chef. Tot morgen!”
Nadenkend liep ik de gang in, richting Backoffice. Deze grap krijgt Bas terug. Zeker weten, luitenant der commando's of niet… Halverwege de gang stormde Mocca me tegemoet. “Hé mooie hond! Ben jij blij dat ik er weer ben?” Hij ging op z’n rug liggen. De piepjes en kwispels waren niet te tellen. Ik streelde hem even lekker op z’n buik. “Goeie hond, Mocca! Waar is Joline?” Hij sprong op en rende richting Backoffice. Ik liep achter hem aan.
Joline keek op. “Hoi schatje. Kunnen we naar huis of moet je nog even dingen regelen?” “We kunnen naar huis, schoonheid. Het enige wat ik nog moet regelen is het volgende: de liefste vrouw van dit gebouw een zoen geven. En dat doe ik niet ‘even’.” Ik kuste haar, maar werd na een paar seconden weggeduwd. “Dat doe je thuis maar, Kees. We gaan ons hier niet verliezen in minutenlange tongzoensessies.”
“Jammer, Jolien. Had ik wel willen zien.” Fred natuurlijk.
Ik stak mijn hoofd om de deurpost. “Jij komt in Rhenen wel aan je trekken, schat ik zo. En anders boek je maar weer eens een suite in Kasteel Doorwerth. Kun je de klok weer half vijf horen slaan, sexmaniak.” Hij bromde: “Jij bent gewoon jaloers op het huwelijksleven van Wilma en mij, lulhannes.” Maar hoe is het? Kan Willem aan de slag in Leiden of…?” Ik knikte. “Ja. Bijzonderheden hoor je morgen wel. Wij gaan nu naar huis, want daar wachten die minutenlange tongzoensessies op mij.” Achter me hoorde ik een bits: “Kun je schrijven, Kees Jonkman? Schrijf het maar op je buik”.
Fred gniffelde. “Arme kerel… Ik heb medelijden met je.” “Groeten aan Wilma, maat. En denk er aan: ook zij moet morgen weer fris en fruitig zijn!” We knipoogden en ik draaide me om. “Bent u zover, Freule?” Joline knikte. “Gas op lollie, James! Fred, fijne avond…” Ze wachtte even en zei toen liefjes: “…hoe laat het ook moge worden.” We reden even later weg. Binnen de bebouwde kom was het stil in de auto, behalve een ‘bonk’ toen Mocca achterin de auto ging liggen.
Eenmaal op de snelweg vroeg ik aan Joline: “En hoe was jouw dag? Kunnen we volgende week weer een goed gevulde salarisstrook tegemoet zien of wordt het de voedselbank?” Ze snoof. “Als wij ons heil bij de voedselbank moeten gaan zoeken, verkoop je eerst deze mooie Volvo maar. Van de opbrengst kunnen we het misschien twee dagen uithouden… Maar ik heb het eerste concept van mijn dissertatie aan professor van Weenen opgestuurd. Hij gaat er naar kijken; volgende week krijg ik ‘m terug. De zussen hadden hun dissertaties vorige week al gestuurd, maar ja…” Ze keek sip “…die hebben ondertussen al een paar sessies bij Gertie achter de rug. Lekker makkelijk, zo’n scriptiebegeleider met directiekoekjes vlakbij. Ik moest naar Charles, en die heeft niet altijd tijd.” “Ik keek even opzij. “Wat een sukkel. Als ik zo’n knappe dame als jij mocht begeleiden kon Damen even de boot in en had jij prio.”
“Jaja… En dat Damen ondertussen failliet ging, boeide dan zeker even niet hé? Vunzig mannetje.”
“Je kent me weer te goed, schat.”
“Dat mag ook wel na anderhalf jaar. Maar goed: het eerste concept is richting Utrecht en ik moet zeggen: dat is een pak van mijn hart. Nu maar hopen dat de zeergeleerde professor er niet al te veel op heeft te miepen.”
Ze keek naar mij. “En hoe was jouw dag in Leiden? Kan Willem daar aan de slag of heeft hij voor de eer bedankt?” “Hij gaat daar aan de slag. Maar dat ging niet zonder slag of stoot…” In het kort vertelde ik wat was voorgevallen en eindigde met: “…in ieder geval heeft hij nu een aanspreekpunt die wél begrijpt waar het om gaat. Hiram, een van de technici van het LUMC. Elektro-man. Zijn specialisme is de fijne elektronica, maar ook van sterkstroom weet hij het nodige. Een bescheiden man, volgens mij van Spaanse afkomst en niet gewend om in het gezelschap van de staf van het ziekenhuis te vertoeven. Hij was ten minste nogal teruggetrokken in de vergadering.”
Joline grijnsde gemeen. “Een soort Kees Jonkman de ijspilaar twee punt nul dus…” Ik zuchtte maar weer eens. “Soms ben jij een gemeen loeder, mevrouw Jonkman. Het is dat je wat andere capaciteiten hebt die me wel aanstaan, maar anders had ik mooi laten verrekken op die verlaten parkeerplaats in Gorinchem, toen de startmotor van je Mini het niet meer deed.”
Ze hoonde. “Van die andere capaciteiten wist jij toen nog he-le-maal niets, meneer. Het enige wat jij zag waren mijn mooie benen toen ik uitstapte. En toen ging je voor de bijl. De bijl van Joline Boogers.” “Ja, hou op, schei uit… Soms messcherp, soms zo bot als een 60 bij 60 grinttegel.”
Ze grinnikte. “Lekkere complimenten geef jij. Maar ik zal je matsen: vanavond zal ik voor je koken. ten slotte heb jij er een enerverend dagje opzitten; ik heb, behalve toen ik een uurtje aan m’n dissertatie heb gewerkt, een redelijk routineus dagje gehad. Inclusief een loopje van Fred. Maar hij deed het kalm aan vandaag, dus ik heb geen spierpijn of zo.” “Mooi. Dan kunnen we vanavond weer lekker losgaan, begrijp ik? Alleen iets eerder dan half vijf gaan slapen, anders wordt het morgen een nogal zwaar dagje…”
Ze trok haar rokje wat omlaag. “Sexist. Ik geloof nooit dat de expeditie zover is dat een volgende lading de deur uit kan.” Ik legde een hand op een mooi been. “Die jongens hebben keihard gewerkt vannacht, schat. Ze zouden je zo maar eens kunnen verrassen. En nu graag even kalm aan; we duiken zo de bebouwde kom in. Moeten we nog boodschappen hebben?”
Joline dacht even na. “Ja. Sowieso melk, de koffie is bijna op… één moment.” Ze pakte haar telefoon. “Ja. Melk, koffie, brood, aardappelen groente en vlees voor morgen en koekjes. Hoe het met het niveau van de Jägermeister is weet ik niet; da’s jouw afdeling, maar die lekkere witte wijn is bijna op.” “Dan gaan we even winkelen. Ik zet je bij de supermarkt af, dan rij ik even door naar de slijterij en pik ik je weer op bij de supermarkt. Of de dagelijkse boodschappen dan nog in de auto passen… Een boxpallet Jägermeister neemt best wel veel ruimte in.”
Een spottend ‘Bluffer!’ was de reactie. Joline nam Mocca mee de supermarkt in. “Een mooi trainingsmomentje voor ‘m, Kees.”
Nou, dat had de hond in feite nauwelijks nodig. De keren dat we hem hadden meegenomen waren we drukker geweest met het afwimpelen van mensen die Mocca even wilden aanhalen. De meesten vroegen het eerst netjes, maar er waren ook lui die zonder enige vorm van toestemming meteen de hand op Mocca z’n kop legden. Of vanaf een meter afstand op een kinderlijke toon begonnen te praten. [i]“Nee, ik mag jou niet aanhalen hé? Jammer, want je bent een mooie hond…”[i/] Joline reageerde daar nogal kribbig op.
Op een gegeven moment was er ook zo’n dame die, op haar hurken gezeten, Mocca zo toesprak.
Joline had haar toegebeten: “Mevrouw, op het hesje van deze staat duidelijk: ‘niet afleiden’. Wilt u dat dan ook niet doen? Hij is aan het werk.”
Mocca had het allemaal wel prima gevonden; ‘Hé een mens die mij wel leuk vindt… Misschien heeft ze wat te eten? Kwispeldekwispel…’ Tot Joline hem een duidelijk ‘Side!’ gegeven had en hij weer de voorbeeldige Hulphond ging uithangen: naast het winkelwagentje lopen, niet trekken, niet snuffelen en regelmatig inchecken…
Ik stopte bij de slijter. Gelukkig was het daar rustig. Zes flessen witte wijn en een halve liter Jägermeister later kwam ik weer bij de auto. Inladen, terug naar de supermarkt en de auto parkeren… Joline liep nét de deur uit en keek om zich heen. Ik zwaaide en ze kwam naar de auto. Samen laadden we het winkelwagentje uit en ik bracht het terug. Toen naar huis…
Bij de lift kwamen we mevrouw Geurts tegen, de voorzitster van de VVE. “Goede middag! De familie Jonkman, terug van boodschappen doen?” Ik mopperde: “Ja, nogal. En wie mag weer de zware dozen dragen? Ondergetekende… Het is oneerlijk verdeeld in de wereld.” Joline keek me aan. “Zeur niet en wees blij dat de lift het doet. Dat scheelt je 18 trappen lopen, meneertje!”
Mevrouw Geurts grinnikte. “Graag wil ik binnenkort eens komen praten over die functie bij de VVE, mensen. Kan dat op korte termijn?” Joline keek mij aan. “Vanavond?” Ik knikte. “Ja. Want morgen lopen we weer. Niet zo netjes om mevrouw Geurts te woord te staan in bezwete trainingspakken en stinkend naar zweet. Iemand zou er iets van kunnen vinden.” Joline gromde zachtjes en Mocca keek op. “Rustig maar Mocca. Niks aan de hand. Vanavond rond een uur of acht, mevrouw?” Ze knikte. “Prima. En mijn naam is Thea, denk er aan!” Ze liep richting trap. “Ik hoef maar één verdieping. Dan kunnen jullie rechtstreeks naar boven. Tot straks!”
In de lift zei ik tegen Joline: “Daar hebben we het nog helemaal niet over gehad, schat. Hoe sta jij er tegenover om in het bestuur van de VVE te zitten?” “Ik vind het prima, Kees. Het kost niet zoveel tijd, werd gezegd en het helpt wellicht om de sfeer in de flat goed te houden. Zeker nu die dikke trol weg is. Doe jij het of doe ik het?” “Dat ligt er een beetje aan wat men nodig heeft, schat. Als het met cijfertjes te maken heeft, ben jij eerste keus. Wil men meer technisch inzicht: tja, dan mag ik het gaan doen. Misschien moeten we mijn pa en ma maar vragen of ze hier willen wonen. Daar heeft de VVE dan meer aan.”
Ze schudde haar hoofd. “Karel en Chantal hier? Niks ervan. Dan gaan zij jou trainen om te winnen met de bingo. Echt niet.” Pinggg…. De lift was boven. “Zo. Even de boodschappen opbergen en dan de lasagne opwarmen. Lekker en lekker makkelijk, Kees. Heb je gisteren goed geanticipeerd.”
“Ik moet je nóg wat vertellen, schat. Wilde ik tijdens het rijden niet doen; we zouden zomaar in de vangrails geschoten zijn…” Joline draaide zich om. “Een moment. Eerst die lasagne…” Die ging weer in de oven, toen kwam Joline naast me op de bank zitten.
“Vertel.”
“Toen ik terugkwam uit Leiden ben ik eerst even naar Theo gegaan. Vertellen hoe en wat. En ik zei dat ik wel eens wilde weten waar de plaatsvervangend SG van Volksgezondheid haar info vandaan had. Want die dame wist wel bijzonder veel over mij. Onder andere over mijn temperament als ik nijdig werd….”
Joline onderbrak me. “Da’s niet zo gek. Meerdere mensen hebben ondertussen al kennis gemaakt met jou temperament als je nijdig was. En die mensen hebben vriendjes. Kletsen met elkaar en zo.” Ik knikte. “Dat zal best, maar haar kennis ging een klik verder en ik wilde weten waar die kennis vandaan kwam. En ik liet de naam Bas van Leeuwen vallen. En Theo zei doodleuk: “Nou, dan bel je die toch op?” Dus dat deed ik, terwijl ik bij Theo op z’n bureau zat. Hij begon met te zeggen dat hij al een telefoontje van mij verwachtte en ik stond weer eens met de mond vol tanden.
Enfin, ik vraag aan hem of die plaatsvervangend SG toevallig het rapport over Fred en mij gelezen had. Hij ontkende. ‘Ik heb haar één en ander mondeling verteld, Kees. Vrijdagavond, rond een uur of half twaalf.’ En toen vroeg ik hem naar zijn werktijden, want op vrijdagavond om half twaalf nog met je werk bezig zijn… Zijn antwoord was: ‘Wie heeft het hier over ‘werk’ gehad, Kees? Ik heb haar ingelicht toen ze naast me op bed lag. Óns bed.’ Mijn kin viel op het bureau en Theo lag ónder zijn bureau van het ingehouden lachen, die hield het niet meer. Toen zij Bas heel droogjes: ‘Linda is mijn echtgenote, Kees, we zijn al 15 jaar getrouwd. En zij hanteert heel bewust haar eigen achternaam. Verder nog iets?’ Nou ja, ik heb het gesprek afgesloten met: ‘Je moet de groeten hebben van je eigen echtgenote, verdomme.’ Waarop hij zei: ‘Dat zijn er weer vijf, Kees’ en hij hing op. Waarschijnlijk ook gierend van het lachen, net als Theo. Die kwam niet meer bij… En ik denk dat meneer Bas en z’n lieve echtgenote vanavond ook wel een lollig momentje beleven. Ten koste van Kees… Snif.”
Joline’s schoot na mijn laatste woorden óók in de lach en grinnikte: “Ik ben wel benieuwd in welke toestand mevrouw Linda en meneer Bas naast elkaar in hun bed lagen, Kees. Misschien was zij wel héél opgewonden geworden nadat ze jou op vrijdag gezien had…” Ik gromde. “Ja, vast. En meneer Bas deed toen zijn groene Commandobaret op en toen hebben beide echtelieden van elkaar genoten. Bas denkend aan die mooie blonde Joline Jonkman met haar effectieve oorvijgen en Linda aan die oh zo stoere Kees Jonkman met zijn vloekpartijen… Zal een hevig nummertje geweest zijn, schat.”
Joline keek smerig. “Jij denkt soms wel érg slecht van mensen, jochie…” Toen giebelde ze. “Die mevrouw Linda… is dat een knappe vrouw, Kees?” “Ehh… Ja. Het opvallendste aan haar zijn haar mooie zwarte krullen. Verder een zachte stem, maar wel eentje die nogal wat gezag met zich meedraagt. Maar ja, dat moet wel als je een voormalig luitenant van het KCT in bedwang moet houden, denk ik. Een hoofd kleiner dan ik, en wat ‘steviger’ dan jij bent, schat.” Ik kon het niet laten.
“En ik denk dat ze goed is in talen.”
Joline wist meteen waar ik op doelde en snauwde: “Smeerlap!”
Ik grinnikte en omarmde haar. “Ik had geen zin om haar talenkennis aan een nader onderzoek te onderwerpen, schat. Niet bang voor zijn.” Ze bromde: “Dat is het laatste waar ik bang voor ben. Want dan krijg je meteen een zekere Bas van Leeuwen op je nek. En daar heb je best wel respect voor.” Een lange zoen volgde. “Enfin, je hebt nu in een ander ministerie weer iemand die jou kent en waardeert, Kees Jonkman. Best wel handig. Voor als je wéér eens uit je slof schiet.”
Ze wipte op, voordat ik een snedig antwoord kon bedenken. “En nu eten! Over twee uur zit Thea Geurts hier, dan moeten we wel even over die functie bij de VVE nagedacht hebben. En slimme vragen hebben geformuleerd. Kóm, met je luie kont van die bank af en eten.”
Meteen kwam Mocca ook uit de mand.
Oren gespitst, kwispelend… “Hoorde ik het woord ‘eten’? Daar wil ik bij zijn…” “Mocca heeft ook een goeie talenknobbel, schat. Voor mensentaal.” Joline snoof minachtend. “Ja, tussen z’n achterpoten zeker. En alleen als het om voedingswaren gaat. Mocca: go to bed!”
Mokkend kroop de hond weer in de mand en na een moment van stilte ging de spinazielasagne er weer goed in…
Terwijl de waterkoker z’n werk deed en de Senseo doorliep vroeg ik: “Wat is de exacte functie van meneer van Henegouwen, Hans?” Hij liep naar de deur en deed die dicht. “Hij is de rechterhand van de baas. Zonder hem stort dit hele UMC in elkaar. Althans… zo denkt hij er over. De rest van het personeel is een andere mening toegedaan.
Hij maakt structureel deel uit van ‘de stroperige middenlaag’, je weet wel: mensen die processen vertragen omdat hun enige houvast een aantal regeltjes zijn. En hij kent die regeltjes exact en gebruikt ze bijzonder goed… om dingen naar zijn hand te zetten.” Ik knikte. “Bij het eerste deel van je beschrijving heb ik wel beeld. Het laatste deel, daar heb ik geen mening over. Dank je wel. De vraag is nu aan Willem: wat wil jij? Jij zou hier aan de slag moeten. Samen met van Henegouwen is dat binnen een uur oorlog, dat zie ik aan je gezicht.”
Willem gromde. “Zeker weten. Hans, ik wil hier best graag werken, maar dan wil ik niet dat meneer Dennis van Henegouwen in mijn vaarwater zit. Ik verwacht, áls ik toestemming van jullie en van Kees heb om hier aan de slag te gaan, dat ik hier drie dagen in de week ben, gedurende minimaal twee weken. Dan heb ik beeld en geluid bij jullie noodstroomsysteem en kan ik oplossingen gaan uitwerken. En ik ga dat niet doen als ik steeds over mijn schouder moet kijken om te voorkomen dat meneer Dennis mij een mes in de rug plant. Dan bedank ik voor de eer.”
Ik vulde aan: “En dan trekt DT zich terug uit het LUMC. Ik wil geen van mijn mensen blootstellen aan zo iemand.”
Hans fronste. “En jullie directeur dan? Ik mag aannemen dat die het laatste woord heeft.”
Ik schudde mijn hoofd. “Dat klopt, formeel gezien. Maar: wij hebben een prima baas. Die wil maar twee dingen. Eén: DT moet geld verdienen, anders begint zijn grootaandeelhoudster te miepen en daar wil je niet bij zijn. En twee: de medewerkers van DT moeten aan klussen werken waar ze graag hun tanden in zetten. Dan werken ze namelijk beter. Kortom: als wij het hier niet zien zitten omdat meneer Dennis spaken in het wiel steekt, zijn wij weg.
Theo, onze directeur haalt dan koeltjes zijn schouders op en zegt: ‘Oké, dan gaan jullie verder met een ander project.’ En een dag later staan we op een booreiland. Of in een chemische fabriek of een metaalbedrijf. Hans: DT is weliswaar slechts een klein bedrijfje met iets meer dan veertig FTE’n, maar: op twee mensen na zijn die allemaal minimaal bachelor. Bestaat nu ongeveer acht jaar en heeft in die acht jaar een nogal stevige reputatie opgebouwd. In de techniek, in de offshore, de scheepsbouw, in de petrochemie en sinds kort…” Ik grijnsde “…ook in de operatie-afdeling van een streekziekenhuis in Nijmegen.
Ons motto is: ‘Build to last’. Wat wij ontwerpen wérkt. 24/7, zonder storingen en als er wél een storing is moet de installatie snel en makkelijk te repareren zijn. Zonder dure software, maar desnoods met een paar steeksleutels, schroevendraaiers, soldeerbout en een bolkophamer van 5 kilo. En daarna moet het wéér 24/7 werken.
En wij hebben ondertussen een innig samenwerkingsverband met een aantal installatiebedrijven rond Eindhoven. Lui waarvan we weten dat die onze ontwerpen op waarde kunnen schatten en graag installeren. Via dat akkefietje in Nijmegen zijn we de medische wereld ingerold; een van mijn mensen was in Nijmegen jouw collega: hoofd TD. Die hebben we daar weggekaapt omdat hij dichter bij zijn vriendinnetje wilde werken. Die werkt namelijk óók bij DT, een van onze economen. Maar da's een ander verhaal.
De bottomline daarvan is is dat we via hem hoorden van de ellende in Nijmegen. En toen onze baas dat hoorde was zijn reactie: “Nú alles laten vallen en dat ziekenhuis helpen. Niet om er zelf beter van te worden, maar ik kan me nooit meer recht in de spiegel aankijken als daar mensen doodgaan terwijl wij er iets aan hadden kunnen doen. Daarna volgde een nogal intensieve week die eindigde met een knokpartijtje met wat medewerkers van meneer Duyvestein en met Duyvestein zelf. We hebben hem in de val gelokt en hij is er keihard ingetrapt. Samen met een paar van zijn monteurs, juristen en administratieve krachten zit meneer nu in een cel.
Of wellicht hebben ze hem al weer vrijgelaten in afwachting van zijn proces, dat weet ik niet. Een en ander kwam uiteraard bij het ministerie terecht en het gevolg is dat wij nu jouw koffie en theewater zitten op te maken. En of wij zo dadelijk onze biezen pakken en het LUMC aan z’n lot overlaten, hangt grotendeels van jullie baas af. Als hij meneer Dennis de hand boven het hoofd houdt, taaien wij af. Geen probleem, we hebben meer dan genoeg werk.” Willem zuchtte. “Ja, hou op, schei uit…”
Hans stond op. “Ik laat jullie even alleen. Ruggenspraak houden. Binnen vijf minuten terug.” Hij deed de deur achter zich dicht en Willem en ik keken we elkaar aan. “Nou… Ben benieuwd, Kees. Met hém wil ik wel samenwerken. Maar als ik nog één vergadering met meneer Dennis moet doormaken… Bah, wat een vent.” Hans kwam na twee minuten terug. Breed grijnzend.
“Mag ik jullie vragen om weer mee naar boven te gaan? Over een paar minuten hebben we een verrassing voor jullie. Nee, ik ga niet zeggen wat voor verrassing, daar kom je vanzelf achter.” “Ik heb nét een nieuwe auto, Hans, dus die twee Rolls-Royces die jullie bestelden om ons binnen te houden… Die koop kun je annuleren.” “Nee, zo werken wij niet, heren. Om een niet nader te noemen werknemer van dit mooie ziekenhuis te citeren: ‘Dat zou niet koosjer zijn.’ Maar: komen jullie mee?”
Ik aarzelde. “Hans ik weet het nog zo net niet. En nu zonder dollen: als van Henegouwen wéér roet in het eten gooit, is kans op een nogal hartgrondige militaire vloekpartij meer dan levensgroot aanwezig.” En Willem vulde aan: “Weliswaar heb ik niet in dienst gezeten, maar ondertussen een aardige militaire vocabulaire opgebouwd, mede door die vent hier naast me en zijn bud…”
Hans aarzelde niet, deed de deur open en zei: “Niet zeuren, meekomen.”
Willem en ik keken elkaar aan. “Oké, oké… Het is al bijna half twaalf. Ik neem aan dat jullie hier een goed bedrijfsrestaurant hebben, dan kunnen we daar, hoe dan ook, voor vertrek een hapje eten.” Wéér liepen we door de gangen en de geur van ‘techniek’ werd weer verdrongen door de geur van ontsmettingsmiddel, verband en allerlei andere ziekenhuisluchtjes.
Eenmaal in de vergaderzaal stond het gezelschap te praten. Niemand zat meer op zijn of haar stoel. Ik keek snel rond: meneer van Henegouwen stond een beetje afgezonderd in een hoekje zijn koffie te drinken. Het Hoofd Civiele Dienst wenkte ons. “Heren… Ik ben blij dat Hans jullie kon tegenhouden. We wachten even op bezoek; duurt nog een minuut of vijf, dan gaan we verder. Neem dus nog gerust een kop koffie.” Ik schudde mijn hoofd. “Nee, dank u wel. De thee bij Hans was prima, maar als ik nu nog meer koffie drink… Uw Internist gaat daar iets van vinden, ben ik bang.”
Er volgden een paar minuten ‘small talk’. Over de projecten van DT, over het LUMC zelf en de problemen die zij hadden gehad met de ‘storingen’ van Duyvestein. En tijdens dat gesprek met Hans kwam van Henegouwen er bij staan en mengde zich ongevraagd en bot in het gesprek, met de opmerking: "Hoe wisten jullie dat die Amsterdamse firma de boel bedonderde? Daar heb je specifieke kennis voor nodig... " Willem draaide hem demonstratief de rug toe door tussen hem en Hans te gaan staan en het gesprek met Hans voort te zetten. Meneer van Henegouwen tikte Willem op zijn rug. “Meneer van Zanten, ik vroeg iets aan u.” Willem keek ongeïnteresseerd over zijn schouder. “En ík was met meneer Kreikes in gesprek. Of heeft u niets geleerd van uw confrontatie bij de receptie, een uurtje geleden?”
Meneer van Henegouwen draaide zich naar mij toe. “U dient uw personeel beter in het gareel te houden. Dit soort gedrag accepteer ik niet van een buitenstaander die straks onder mijn leiding staat.”
Ik ontplofte! Op vijf centimeter afstand van zijn gezicht beet ik hem toe: “Meneer van Henegouwen, even heel goed naar mij luisteren. En verdomd goed nadenken voor u reageert. U beschuldigt het bedrijf waar wij werken van corruptie. U beschuldigt het ministerie van corruptie. U bent binnen het uur tot twee keer toe de verpersoonlijking van ongelooflijk horkerig gedrag. Eerst bij de dames van de receptie, nu tegen een bijzonder goede collega van mij. En het woord ‘sorry’ heb ik nog nooit uit uw mond vernomen. Niet tegen meneer Bakker, niet tegen mij, niet tegen meneer van Zanten en niet tegen de dames van de receptie beneden. En wellicht vergeet ik nog een paar mensen…”
Hij wilde wat zeggen en ik snauwde: “Luisteren en je mond houden! Jij, met je verdachtmakingen en je onbehouwen gedrag, jij alleen bent de oorzaak dat mijn collega van Zanten en ik op het punt staan dit mooie ziekenhuis achter ons te laten…”
“Ik zou u vriendelijk willen verzoeken om dat niet te doen, meneer Jonkman.” Een zachte damesstem achter me, ik draaide me om en keek recht in het gezicht van de plaatsvervangend secretaris-generaal van het ministerie, met haar mooie zwarte krullen. Een lange man in doktersjas links naast zich.
“Goedemorgen mevrouw en sorry voor deze uitbarsting.” Een piepklein glimlachje rond haar mond. “Gaat u allen zitten. Voor degenen die mij niet kennen: Ik ben de plaatsvervangend secretaris-generaal van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ik was hier op werkbezoek om wat mensen in het zonnetje te zetten die zich uiterst verdienstelijk hebben gemaakt op het gebied van kankeronderzoek.
En zojuist kreeg uw geneesheer-directeur een telefoontje van zijn Hoofd Civiele Dienst of hij de heren van Developing Technics kon overtuigen om hier aan het werk te gaan. Horende wie die heren waren, ben ik maar even meegegaan…”
Ze glimlachte nauwelijks zichtbaar.
“Ik heb wat verhalen gehoord over het temperament van meneer Jonkman. En misschien kan ik helpen om wat plooien glad te strijken. Dokter… Aan u het woord.”
Die keek achtereenvolgens Willem, mij en meneer van Henegouwen aan. “Heren, u kunt niet met elkaar door één deur, begrijp ik?”
Ik gebruikte dezelfde zin als ooit tegen de SG van Buitenlandse Zaken. “Jawel hoor dokter. Maar dan moet die deur minimaal een kilometer breed zijn. En dan loop ik aan de ene kant en meneer van Henegouwen zal aan de andere kant moeten lopen. Ik word nogal onplezierig in de omgang als mensen mij beschuldigen van corruptie, zich onbeschoft gedragen tegen iemand van dit LUMC die gewoon haar werk doet maar blijkbaar lager in de hiërarchie staat én tegen mijn collega Willem en tegen mij. En tot nu toe heb ik nog steeds geen gemeende verontschuldigingen vernomen van die persoon.
Dokter, voor de goede orde: mijn collega Willem is belast met de opdracht om uw ziekenhuis te helpen om alle gepruts van die firma uit Amsterdam te corrigeren. Maar hij gaat hier niét werken ‘onder leiding van’ meneer van Henegouwen. Daarvoor wil ik hem koste wat het kost behoeden. Ik ken geen snellere manier om iemand over de jank te krijgen.”
Ik draaide me naar meneer van Henegouwen toe. “En voortaan bijzonder goed onthouden meneer: Ik ben de leidinggevende van meneer van Zanten. Niemand anders. En ik bescherm mijn mensen. Da’s wellicht de belangrijkste taak van een leidinggevende. Opdrachten geven en mensen uitvloeken kan iedereen. Geen kunst aan. Maar voor je mensen opkomen en ze motiveren om hun werk goed te doen… Dat noemt men ‘leiderschap’.”
Ik keek de arts aan. “Sorry, ik liet me even gaan. Maar die opmerking van meneer hier dat een van mijn mensen onder zijn leiding gaat werken, schoot mij hartgrondig in het verkeerde keelgat.”
Hij knikte en zei neutraal: “Juist ja. Meneer Jonkman, meneer van Zanten… voor de goede orde: ik wil bijzonder graag… nee, fout. Het LUMC wil bijzonder graag dat uw firma hier aan de slag gaat. Ik heb wat mails gewisseld met mijn collega uit Nijmegen. De inhoud laat ik u niet lezen, want u zou nogal naast uw schoenen gaan lopen. Mede daarom: van harte welkom. Waarmee kan ik u overtuigen om toch hier aan de slag te gaan?”
Ik keek Willem aan. “Zeg jij het maar. Jij zult hier drie dagen in de week rond moeten lopen.” Willem knikte. “Heel simpel dokter. Ik wil iemand naast me hebben die ik kan vertrouwen, maar ook eentje die het LUMC van boven tot onder kent. Liefst een techneut, waarmee ik op voet van gelijkheid kan sparren. Meneer van Henegouwen wil ik tijdens mijn werk hier niet tegenkomen en ik ga tegenover hem geen verantwoording afleggen.”
De arts knikte. “Duidelijk. Meneer Kreikes… Als Hoofd TD: weet jij iemand in jouw club die voldoet aan die criteria?” Hans dacht even na. “Ik denk het wel. Maar ik moet het hem vragen of hij dat ziet zitten. Degene die ik voor ogen heb is nogal gehecht aan zijn specialisme: fijne elektronica.” “Vraag hem beleefd en vriendelijk of hij wil. Zo niet: zoek iemand anders. Maar laat diegene kennismaken met meneer van Zanten. Liefst vandaag nog; ze zijn nu toch hier.”
Hans knikte. “Regel ik, dokter.” “Mooi. Dennis, voor jou: je trekt je met ingang van dit moment terug uit dit project. Je gaat je er niet meer mee bemoeien, ook niet via-via. Doe je dat wel en kom ik er achter kun je meteen daarna gaan solliciteren naar een functie buiten dit ziekenhuis. Begrepen?” Nogal zwakjes kwam het antwoord van meneer van Henegouwen.
“Ja, dokter.”
“Mooi. Heeft een van de dames en heren nog iets ter zake te zeggen? Zo niet, dan kan ik de plaatsvervangend SG vergezellen naar een paar lui die een pluim verdiend hebben. En ik heb gehoord dat daar ook gebak staat, dat motiveert wel. Meneer van Zanten, meneer Jonkman: ik hoop dat u LUMC gaat helpen. Zo ja, dan komen we elkaar vast tegen. Mevrouw, zullen we die kant uit gaan?”
De plaatsvervangend SG deed een stap naar Willem toe en stak haar hand uit. “Ik hoop dat u deze klus wilt oppakken, meneer van Zanten.” Toen keek ze mij aan. “Ik heb even mogen merken wat het is om u nijdig te zien, meneer Jonkman. Bas had gelijk: nogal onprettig om uw doelwit te zijn. Zowel fysiek als verbaal.”
“Mevrouw, dank voor uw komst en interventie.” Ze lachte. “Graag gedaan. Doe Bas mijn groeten, als je hem weer spreekt. Dames, heren: goede voortzetting van deze vergadering.” Ze verdwenen.
“Meneer Jonkman… De dame van de OR keek mijn kant uit. “Mag ik even weten wat de plaatsvervangend SG bedoelde met de opmerking ‘zowel fysiek als verbaal’? Dat klonk nogal onheilspellend…”
Ik zuchtte. “Het verbale deel: daar bent u net getuige van geweest. En ik heb me nog ingehouden: in een academische omgeving is het ‘not done’ om verbaal met lichaamsdelen te smijten. Maar ik heb drie jaar bij de Infanterie rondgerend en daar heb ik taalkundig wel wat van opgestoken. Het fysieke deel: ik ben tweevoudig veteraan. Bosnië en Afghanistan. In Bosnië was ik scherpschutter. Heb mijn Accuracy, mijn scherpschuttersgeweer, een aantal keren moeten gebruiken waar hij voor bedoeld was. In Afghanistan was ik commandant van de kleinste eenheid die de Infanterie kent: een groep. Tien man. En ook daar hebben mijn groep en ik een aantal felle gevechten moeten voeren. Met Taliban. In beide landen was het bijzonder slecht voor je gezondheid om in het vizier te komen van Kees Jonkman, laat ik het daar maar op houden.”
Ik keek meneer van Henegouwen nu recht aan. “En excuses heb ik nog steeds niet van u vernomen, meneer. Niet in Den Haag en niet hier.” De verpleegkundige knikte langzaam. “Ik geloof dat ik het begrijp. Dank.”
De voorzitter nam het woord. “Dames, heren ga weer zitten… Ehh… Dennis: jij bent hier niet meer nodig, dus…” Meneer van Henegouwen gaf, ondanks alles, tóch nog tegengas.
“Ik ben wel verantwoordelijk voor het gehele kostenplaatje van deze renovatie, meneer. Dus ik blijf er bij.” Hans Kreikes schudde zijn hoofd. “Nee. Daar vinden we wel iemand anders voor, Dennis. Iemand van Inkoop. En als we die hebben gevonden draag je alle documentatie van dit project keurig over en je houdt je verre van dit project. Wat heb je niet begrepen van de preek van de chef?” 'Dennis' was er duidelijk niet blij mee, maar stond op, pakte zijn aantekeningen en verdween zonder verder commentaar. Nog steeds geen excuses overigens, maar ik zat ook niet op een gemompeld ‘sorry’ te wachten.
“Goed… Dames en heren, na dit wat onprettige intermezzo: het is bijna twaalf uur. Dan zou hier de lunch gebracht worden, dus daar wachten we even op. Hans, zou jij jouw collega in de tussentijd even kunnen polsen hoe hij er over denkt? Misschien kun je hem vragen om hier mee te eten, dan kan hij meteen kennis maken met meneer van Zanten en meneer Jonkman.” Hans stak een duim op. “Ik ga ‘m even bellen.” Hij liep weg en meteen daarna kwam een dame binnen met een kar vol eten.
“Dames, heren: ik heb soep, kroketten, broodjes, koffie, thee en sinaasappelsap. Serviesgoed en bestek staan onder in het wagentje. Voor de rest is het zelfbediening, want het is vandaag druk in het restaurant. Sorry!” “Geeft niet mevrouw. We komen er wel uit. Om kwart voor een zijn we wel klaar met eten, denk ik.” “Da’s prima meneer. Zet het wagentje dan maar op de gang, dan stoor ik u verder niet in uw vergadering. Eet smakelijk!” Ze verdween.
Een paar minuten later kwam Hans terug met een andere man. Een vent van een jaar of vijftig met een Mediterraan uiterlijk. Werkkleding aan: spijkerbroek en trui. “Dames, heren: voor degenen die hem niet kennen: dit is Hiram Mahthur, onze specialist fijne elektronica. En dat niet alleen: als er iemand is die dit ziekenhuis kent, is hij het wel. Hij liep de mensen langs en gaf iedereen een hand, Willem en mij als laatste. “Dit is Willem van Zanten; als jij dit klusje wil doen, ben je drie dagen in de week aan hem vastgeplakt. Dus klets tijdens het eten even goed met elkaar. En de vent ernaast is Kees Jonkman, de teamleider van Willem. Is er vandaag wél bij, maar verder zul je hem niet zoveel zien; hij heeft nog 4 ziekenhuizen waar mensen van hem rondlopen.”
We kregen een stevige hand. “Aangenaam, heren.” Willem zei: “Het werkt prettiger als we elkaar meteen bij de voornaam noemen, Hiram. Ik ben Willem, dit is Kees.” Hij knikte. “Fijn. Ik ben dus Hiram.” Ik wees. “Wij kunnen meteen aansluiten, Hiram. Of had je al gegeten?” Hij schudde zijn hoofd. “Mijn boterhammen liggen nog beneden. Had ik niet nodig, zei Hans. Maar ik heb wel trek.” “Nou, aansluiten dan. Volgens mij is er genoeg.”
“Ja, dat geloof ik ook wel. Gelukkig is Fred er niet bij, dat scheelt een kar.” Willem gniffelde en ik verklaarde: “Een collega van ons. Eet ongeveer twee keer zoveel als een normaal mens. Maar ja, als je 110 kilo weegt…” Hiram keek twijfelend. “110 kilo? Da’s een nogal gevaarlijk gewicht.” Willem schudde zijn hoofd. “Nee hoor. Niet als je twee meter tien lang bent en nogal gespierd. Die 110 kilo bevat niet zoveel vet. Enfin, je ziet het vanzelf als hij hier een keertje komt.” Ik schepte als laatste op. Een kom groentesoep, broodje gezond, broodje kroket en een glas sinaasappelsap, dat was wel genoeg.
En tijdens het eten kletsten we even met Hiram. En het klikte prima tussen Willem en hem. Een man met kennis van zaken, niet alleen van de fijne elektronica, maar ook van krachtstroom wist hij het nodige. En dat hadden we nodig. En hij had een goed gevoel voor humor, zo bleek. Tijdens het eten keek ik Willem aan; die stak z’n stiekem duim op. Oké, hij zag het zitten. Na de lunch ging de vergadering verder en Hiram bleef erbij. Hij was niet helemaal op z’n gemak, dat bleek. Willem gaf hem (zachtjes) een oppepper. “Jij bent straks mijn steun en toeverlaat! Bijna al die lui hier kunnen misschien nét de stekker van broodrooster in de wandcontactdoos steken; wij moeten ervoor zorgen dat mooie ziekenhuis, ook bij stroomuitval nog steeds draait als een tierelier!” Een voorzichtige glimlach was zijn reactie.
Om half drie was de vergadering afgelopen. En na het schudden van handjes ging iedereen zijns weegs. Willem, Hans, Hiram en ik bleven nog even en maakten afspraken. Ik zei toe dat ik minimaal één keer per twee weken een ochtend in Leiden zou zijn om eventuele problemen samen op te lossen; Willem zou de dinsdag, woensdag en de donderdag in Leiden werken. En Hans zou er ook bij aansluiten als ik in Leiden was. Als hij kon. En om half vier stapte ik met een goed gevoel in de auto.
Héhé… Wat een gedonder weer. Ik wist zeker dat Theo er achter had gestaan als ik de stekker uit dit deelproject had getrokken, maar ik had het als een nederlaag gezien als het gemoeten had. Willem blootstellen aan het ‘leiderschap’ van meneer van Henegouwen? Echt niet. Dan zou Willem aan het eind van het project vriendelijk bedankt worden en meneer van Henegouwen zou met de eer gaan strijken. Zo’n type was het wel. Onwillekeurig kwam de vergelijking op met de ‘projectmanager patrouilleschepen Maleisië’ bij Damen. Het zouden broers kunnen zijn. Bah, ik haatte dat soort types! Maar goed: de plaatsvervangend SG had haar autoriteit even laten gelden en het voor de rest keurig aan de geneesheer-directeur overgelaten om de brand te blussen. En zij wist wel érg veel over mij. Had ze het rapport van Bas van Leeuwen over Fred en mij gelezen?
Dat moest ik eens bij Bas navragen. Als dat zo was… Niet zo netjes van Bas. Straks hem eens opbellen, want ik wilde het wél weten en hem verzoeken om daar wat terughoudend mee te zijn… Een uurtje later was ik terug in Gorinchem en liep bij Theo binnen. Die zat letterlijk met zijn voeten op zijn bureau te telefoneren. Wél met een krant er onder. Het telefoongesprek was nogal economisch en even later merkte ik dat hij met Gertie aan de telefoon zat. Hij maakte een gebaar van ‘koffie’ en wees op mij en zichzelf. Ik liep naar de Senseo op zijn bureau, gooide er twee pads in en zette er twee kopjes onder. Toen naar de plank achter hem en pakte de trommel met ‘directiekoekjes’. Ditmaal zaten er Luikse wafels in.
Theo rondde zijn gesprek af met de zin: “…sorry schat, ik moet nu ingrijpen, want Kees staat op het punt mijn koektrommel leeg te roven! Tot straks!” Hij legde zijn telefoon neer en haalde zijn voeten van het bureau.
“Zo meneer… Hoe was het in Leiden? Gaan jullie nog door daar of…?”
Ik pakte de kopjes en zette er eentje voor hem neer. En bietste een koek uit de trommel. “Het scheelde weinig, Theo…” Kort vertelde ik wat Willem en ik hadden meegemaakt en besloot met: “Het is niet mijn gewoonte om iemand publiekelijk uit te vloeken, Theo, maar vanochtend heb ik dat wél gedaan. Omdat diezelfde figuur DT in het algemeen en mij in het bijzonder beschuldigde van corruptie. Zowel in Den Haag, maar vanochtend wéér.
Enfin, hij is voor dit project op non-actief gezet; mag zich er niet meer mee bemoeien op straffe van ontslag op staande voet.” Theo’s ogen vernauwden zich. “En hoe reageerde de rest van het gezelschap op jouw verbale gaven, Kees? Die zijn van het type ‘luid en duidelijk’ en nou niet bepaald subtiel…” Ik haalde mijn schouders op.
“Ik heb mijn verontschuldigingen aan de rest van het gezelschap gemaakt dat ik ‘en publique’ iemand onder uit de zak gaf, maar dat ik witheet word als iemand mij én het bedrijf waar ik met veel plezier werk, publiekelijk beschuldigt van corruptie. Men ging daar verder niet op in, dus dat zal wel goed geweest zijn, denk ik.”
Theo gniffelde mij iets te verdacht. “Jij houdt iets achter, meneer de directeur!” “Ik ben gebeld door de plaatsvervangend SG van het ministerie, Kees. Met het vriendelijke verzoek om zo snel mogelijk aan het werk te gaan met de vier overige ziekenhuizen. En ze zei: ‘Ook met Leiden, meneer Koutstaal. Ondanks dat ik vanochtend getuige was van een pittige aanvaring van meneer Jonkman met een van de lui daar: wij zouden graag zien dat DT ook daar orde op zaken stelt. Dus: als de heren Jonkman en van Zanten vanmiddag bij u komen om hun gal te spuwen en te zeggen dat ze nooit meer één stap in het LUMC zetten: probeer ze ervan te overtuigen dat het LUMC en ik dat wél graag zouden zien, meneer Koutstaal.’ En toen verbrak ze de verbinding. Ik zat even stuk, Kees.”
“Nou, ik ook wel, chef. Die dame weet heel veel van ons. Naar mijn smaak té veel. Ik vroeg me op de terugweg al af of zij het rapport van Bas van Leeuwen over ons heeft gelezen. En dat wilde ik hem vanmiddag vragen, want ik heb daar niet zo’n fijn gevoel bij.”
Theo knikte. “Bel ‘m op. Wil ik ook wel horen.”
Ik trok mijn telefoon en belde het nummer van Bas.
“Van Leeuwen.”
“Dag Bas. Kees Jonkman hier.”
“Hé Kees… ik verwachtte al een telefoontje van je. Maar: wat heb je op je lever?”
Ik keek vragend. Hij verwachtte al een telefoontje? Wat… Nou ja.
“Bas, een vraag: heeft de plaatsvervangend SG van Volksgezondheid jouw rapport over Fred en mij toevallig gelezen?”
“Nee, Kees. Ik heb haar globaal verteld wie jullie zijn en wat jullie doen en gedaan hebben. Hoezo?”
“Nou, die dame weet naar mijn smaak iets teveel van mij. Vandaar dat ik graag wil weten waar dat lek zit, Bas.”
Hij gniffelde. “Ik beken, Kees. Bij mij. Zij vroeg vorige week vrijdagavond naar jou. Dat was… rond een uur of half twaalf of zo, denk ik.”
“Half twaalf? Wat voor werktijden heb jij?”
“Heb je mij iets over werktijden horen zeggen, Kees? Ze lag naast me, in ons bed.”
Ik zat naar de telefoon te gapen; Theo rolde bijna onder zijn bureau van het ingehouden lachen.
“Linda is mijn echtgenote, Kees. Wij zijn getrouwd. Al bijna vijftien jaar. En ja, ze hanteert haar eigen achternaam heel bewust… Hallo Kees, ben je er nog?”
“Ehhh… Ja. Ik zat even stuk, Bas. Je hebt me wéér verrast.”
“Mooi, dan heeft deze dag ten minste nog een lolletje opgeleverd… Verder nog iets, Kees?”
“Ehh… ja: je moet de groeten hebben van je eigen echtgenote, verdomme.”
“Dat zijn er weer vijf, Kees. Maar dank je wel. See you!”
En de verbinding was weg.
Ik zat appelig naar de telefoon te kijken en Theo kwam niet meer bij van het lachen. Verdomme… Dit zou ik nog vaak gaan horen…
“Oh man… Die kop van jou… Wat had ik daar graag een foto van willen hebben! Wat een grap… Als Gertie dit hoort komt ze niet meer bij en kan ik gaan reanimeren…” Ik gromde. “Ik ben bang dat ik dit nog vaak moet gaan horen. Kees Jonkman die nogal verrast werd door een combi van Buitenlandse Zaken en Volksgezondheid. Daar gaat m’n reputatie.”
Theo grijnsde. “Als pleister op de wonde kan ik je mededelen dat mevrouw de plaatsvervangend SG nogal lovend over Willem en jou was. Ondanks dat ze, en dat zijn letterlijke woorden, ‘nogal wat terminologie in de preek van meneer Jonkman herkende’. Je hebt daar toch niet je hele vocabulaire van militaire scheldwoorden op die meneer van Henegouwen losgelaten, mag ik hopen?” Ik schudde mijn hoofd. “Nee hoor. Ik heb een kort college ‘leiderschap’ aan meneer gegeven. Op ongeveer vijf centimeter van zijn gezicht vandaan. En ergens tijdens die toespraak kwam mevrouw binnen. Ik weet niet wat ze allemaal heeft gehoord, voor ze me in de rede viel.”
“Hoe dan ook: ze was er aardig van onder de indruk, wees daar maar zeker van.” Ik zuchtte. “Wéér een bewonderaarster. Joline zal daar wel iets van vinden, vrees ik…”
Theo keek op z’n horloge. “Nu je het toch over Jolien hebt: Trek je jas aan, haal je dame op en verdwijn naar Veldhoven. Advies: vertel het verhaal over dit telefoongesprek maar als jullie thuis zijn, want als zij rijdt en jij gaat dit vertellen, liggen jullie samen in de vangrails. Wieberen jij!” “Zeker chef. Tot morgen!”
Nadenkend liep ik de gang in, richting Backoffice. Deze grap krijgt Bas terug. Zeker weten, luitenant der commando's of niet… Halverwege de gang stormde Mocca me tegemoet. “Hé mooie hond! Ben jij blij dat ik er weer ben?” Hij ging op z’n rug liggen. De piepjes en kwispels waren niet te tellen. Ik streelde hem even lekker op z’n buik. “Goeie hond, Mocca! Waar is Joline?” Hij sprong op en rende richting Backoffice. Ik liep achter hem aan.
Joline keek op. “Hoi schatje. Kunnen we naar huis of moet je nog even dingen regelen?” “We kunnen naar huis, schoonheid. Het enige wat ik nog moet regelen is het volgende: de liefste vrouw van dit gebouw een zoen geven. En dat doe ik niet ‘even’.” Ik kuste haar, maar werd na een paar seconden weggeduwd. “Dat doe je thuis maar, Kees. We gaan ons hier niet verliezen in minutenlange tongzoensessies.”
“Jammer, Jolien. Had ik wel willen zien.” Fred natuurlijk.
Ik stak mijn hoofd om de deurpost. “Jij komt in Rhenen wel aan je trekken, schat ik zo. En anders boek je maar weer eens een suite in Kasteel Doorwerth. Kun je de klok weer half vijf horen slaan, sexmaniak.” Hij bromde: “Jij bent gewoon jaloers op het huwelijksleven van Wilma en mij, lulhannes.” Maar hoe is het? Kan Willem aan de slag in Leiden of…?” Ik knikte. “Ja. Bijzonderheden hoor je morgen wel. Wij gaan nu naar huis, want daar wachten die minutenlange tongzoensessies op mij.” Achter me hoorde ik een bits: “Kun je schrijven, Kees Jonkman? Schrijf het maar op je buik”.
Fred gniffelde. “Arme kerel… Ik heb medelijden met je.” “Groeten aan Wilma, maat. En denk er aan: ook zij moet morgen weer fris en fruitig zijn!” We knipoogden en ik draaide me om. “Bent u zover, Freule?” Joline knikte. “Gas op lollie, James! Fred, fijne avond…” Ze wachtte even en zei toen liefjes: “…hoe laat het ook moge worden.” We reden even later weg. Binnen de bebouwde kom was het stil in de auto, behalve een ‘bonk’ toen Mocca achterin de auto ging liggen.
Eenmaal op de snelweg vroeg ik aan Joline: “En hoe was jouw dag? Kunnen we volgende week weer een goed gevulde salarisstrook tegemoet zien of wordt het de voedselbank?” Ze snoof. “Als wij ons heil bij de voedselbank moeten gaan zoeken, verkoop je eerst deze mooie Volvo maar. Van de opbrengst kunnen we het misschien twee dagen uithouden… Maar ik heb het eerste concept van mijn dissertatie aan professor van Weenen opgestuurd. Hij gaat er naar kijken; volgende week krijg ik ‘m terug. De zussen hadden hun dissertaties vorige week al gestuurd, maar ja…” Ze keek sip “…die hebben ondertussen al een paar sessies bij Gertie achter de rug. Lekker makkelijk, zo’n scriptiebegeleider met directiekoekjes vlakbij. Ik moest naar Charles, en die heeft niet altijd tijd.” “Ik keek even opzij. “Wat een sukkel. Als ik zo’n knappe dame als jij mocht begeleiden kon Damen even de boot in en had jij prio.”
“Jaja… En dat Damen ondertussen failliet ging, boeide dan zeker even niet hé? Vunzig mannetje.”
“Je kent me weer te goed, schat.”
“Dat mag ook wel na anderhalf jaar. Maar goed: het eerste concept is richting Utrecht en ik moet zeggen: dat is een pak van mijn hart. Nu maar hopen dat de zeergeleerde professor er niet al te veel op heeft te miepen.”
Ze keek naar mij. “En hoe was jouw dag in Leiden? Kan Willem daar aan de slag of heeft hij voor de eer bedankt?” “Hij gaat daar aan de slag. Maar dat ging niet zonder slag of stoot…” In het kort vertelde ik wat was voorgevallen en eindigde met: “…in ieder geval heeft hij nu een aanspreekpunt die wél begrijpt waar het om gaat. Hiram, een van de technici van het LUMC. Elektro-man. Zijn specialisme is de fijne elektronica, maar ook van sterkstroom weet hij het nodige. Een bescheiden man, volgens mij van Spaanse afkomst en niet gewend om in het gezelschap van de staf van het ziekenhuis te vertoeven. Hij was ten minste nogal teruggetrokken in de vergadering.”
Joline grijnsde gemeen. “Een soort Kees Jonkman de ijspilaar twee punt nul dus…” Ik zuchtte maar weer eens. “Soms ben jij een gemeen loeder, mevrouw Jonkman. Het is dat je wat andere capaciteiten hebt die me wel aanstaan, maar anders had ik mooi laten verrekken op die verlaten parkeerplaats in Gorinchem, toen de startmotor van je Mini het niet meer deed.”
Ze hoonde. “Van die andere capaciteiten wist jij toen nog he-le-maal niets, meneer. Het enige wat jij zag waren mijn mooie benen toen ik uitstapte. En toen ging je voor de bijl. De bijl van Joline Boogers.” “Ja, hou op, schei uit… Soms messcherp, soms zo bot als een 60 bij 60 grinttegel.”
Ze grinnikte. “Lekkere complimenten geef jij. Maar ik zal je matsen: vanavond zal ik voor je koken. ten slotte heb jij er een enerverend dagje opzitten; ik heb, behalve toen ik een uurtje aan m’n dissertatie heb gewerkt, een redelijk routineus dagje gehad. Inclusief een loopje van Fred. Maar hij deed het kalm aan vandaag, dus ik heb geen spierpijn of zo.” “Mooi. Dan kunnen we vanavond weer lekker losgaan, begrijp ik? Alleen iets eerder dan half vijf gaan slapen, anders wordt het morgen een nogal zwaar dagje…”
Ze trok haar rokje wat omlaag. “Sexist. Ik geloof nooit dat de expeditie zover is dat een volgende lading de deur uit kan.” Ik legde een hand op een mooi been. “Die jongens hebben keihard gewerkt vannacht, schat. Ze zouden je zo maar eens kunnen verrassen. En nu graag even kalm aan; we duiken zo de bebouwde kom in. Moeten we nog boodschappen hebben?”
Joline dacht even na. “Ja. Sowieso melk, de koffie is bijna op… één moment.” Ze pakte haar telefoon. “Ja. Melk, koffie, brood, aardappelen groente en vlees voor morgen en koekjes. Hoe het met het niveau van de Jägermeister is weet ik niet; da’s jouw afdeling, maar die lekkere witte wijn is bijna op.” “Dan gaan we even winkelen. Ik zet je bij de supermarkt af, dan rij ik even door naar de slijterij en pik ik je weer op bij de supermarkt. Of de dagelijkse boodschappen dan nog in de auto passen… Een boxpallet Jägermeister neemt best wel veel ruimte in.”
Een spottend ‘Bluffer!’ was de reactie. Joline nam Mocca mee de supermarkt in. “Een mooi trainingsmomentje voor ‘m, Kees.”
Nou, dat had de hond in feite nauwelijks nodig. De keren dat we hem hadden meegenomen waren we drukker geweest met het afwimpelen van mensen die Mocca even wilden aanhalen. De meesten vroegen het eerst netjes, maar er waren ook lui die zonder enige vorm van toestemming meteen de hand op Mocca z’n kop legden. Of vanaf een meter afstand op een kinderlijke toon begonnen te praten. [i]“Nee, ik mag jou niet aanhalen hé? Jammer, want je bent een mooie hond…”[i/] Joline reageerde daar nogal kribbig op.
Op een gegeven moment was er ook zo’n dame die, op haar hurken gezeten, Mocca zo toesprak.
Joline had haar toegebeten: “Mevrouw, op het hesje van deze staat duidelijk: ‘niet afleiden’. Wilt u dat dan ook niet doen? Hij is aan het werk.”
Mocca had het allemaal wel prima gevonden; ‘Hé een mens die mij wel leuk vindt… Misschien heeft ze wat te eten? Kwispeldekwispel…’ Tot Joline hem een duidelijk ‘Side!’ gegeven had en hij weer de voorbeeldige Hulphond ging uithangen: naast het winkelwagentje lopen, niet trekken, niet snuffelen en regelmatig inchecken…
Ik stopte bij de slijter. Gelukkig was het daar rustig. Zes flessen witte wijn en een halve liter Jägermeister later kwam ik weer bij de auto. Inladen, terug naar de supermarkt en de auto parkeren… Joline liep nét de deur uit en keek om zich heen. Ik zwaaide en ze kwam naar de auto. Samen laadden we het winkelwagentje uit en ik bracht het terug. Toen naar huis…
Bij de lift kwamen we mevrouw Geurts tegen, de voorzitster van de VVE. “Goede middag! De familie Jonkman, terug van boodschappen doen?” Ik mopperde: “Ja, nogal. En wie mag weer de zware dozen dragen? Ondergetekende… Het is oneerlijk verdeeld in de wereld.” Joline keek me aan. “Zeur niet en wees blij dat de lift het doet. Dat scheelt je 18 trappen lopen, meneertje!”
Mevrouw Geurts grinnikte. “Graag wil ik binnenkort eens komen praten over die functie bij de VVE, mensen. Kan dat op korte termijn?” Joline keek mij aan. “Vanavond?” Ik knikte. “Ja. Want morgen lopen we weer. Niet zo netjes om mevrouw Geurts te woord te staan in bezwete trainingspakken en stinkend naar zweet. Iemand zou er iets van kunnen vinden.” Joline gromde zachtjes en Mocca keek op. “Rustig maar Mocca. Niks aan de hand. Vanavond rond een uur of acht, mevrouw?” Ze knikte. “Prima. En mijn naam is Thea, denk er aan!” Ze liep richting trap. “Ik hoef maar één verdieping. Dan kunnen jullie rechtstreeks naar boven. Tot straks!”
In de lift zei ik tegen Joline: “Daar hebben we het nog helemaal niet over gehad, schat. Hoe sta jij er tegenover om in het bestuur van de VVE te zitten?” “Ik vind het prima, Kees. Het kost niet zoveel tijd, werd gezegd en het helpt wellicht om de sfeer in de flat goed te houden. Zeker nu die dikke trol weg is. Doe jij het of doe ik het?” “Dat ligt er een beetje aan wat men nodig heeft, schat. Als het met cijfertjes te maken heeft, ben jij eerste keus. Wil men meer technisch inzicht: tja, dan mag ik het gaan doen. Misschien moeten we mijn pa en ma maar vragen of ze hier willen wonen. Daar heeft de VVE dan meer aan.”
Ze schudde haar hoofd. “Karel en Chantal hier? Niks ervan. Dan gaan zij jou trainen om te winnen met de bingo. Echt niet.” Pinggg…. De lift was boven. “Zo. Even de boodschappen opbergen en dan de lasagne opwarmen. Lekker en lekker makkelijk, Kees. Heb je gisteren goed geanticipeerd.”
“Ik moet je nóg wat vertellen, schat. Wilde ik tijdens het rijden niet doen; we zouden zomaar in de vangrails geschoten zijn…” Joline draaide zich om. “Een moment. Eerst die lasagne…” Die ging weer in de oven, toen kwam Joline naast me op de bank zitten.
“Vertel.”
“Toen ik terugkwam uit Leiden ben ik eerst even naar Theo gegaan. Vertellen hoe en wat. En ik zei dat ik wel eens wilde weten waar de plaatsvervangend SG van Volksgezondheid haar info vandaan had. Want die dame wist wel bijzonder veel over mij. Onder andere over mijn temperament als ik nijdig werd….”
Joline onderbrak me. “Da’s niet zo gek. Meerdere mensen hebben ondertussen al kennis gemaakt met jou temperament als je nijdig was. En die mensen hebben vriendjes. Kletsen met elkaar en zo.” Ik knikte. “Dat zal best, maar haar kennis ging een klik verder en ik wilde weten waar die kennis vandaan kwam. En ik liet de naam Bas van Leeuwen vallen. En Theo zei doodleuk: “Nou, dan bel je die toch op?” Dus dat deed ik, terwijl ik bij Theo op z’n bureau zat. Hij begon met te zeggen dat hij al een telefoontje van mij verwachtte en ik stond weer eens met de mond vol tanden.
Enfin, ik vraag aan hem of die plaatsvervangend SG toevallig het rapport over Fred en mij gelezen had. Hij ontkende. ‘Ik heb haar één en ander mondeling verteld, Kees. Vrijdagavond, rond een uur of half twaalf.’ En toen vroeg ik hem naar zijn werktijden, want op vrijdagavond om half twaalf nog met je werk bezig zijn… Zijn antwoord was: ‘Wie heeft het hier over ‘werk’ gehad, Kees? Ik heb haar ingelicht toen ze naast me op bed lag. Óns bed.’ Mijn kin viel op het bureau en Theo lag ónder zijn bureau van het ingehouden lachen, die hield het niet meer. Toen zij Bas heel droogjes: ‘Linda is mijn echtgenote, Kees, we zijn al 15 jaar getrouwd. En zij hanteert heel bewust haar eigen achternaam. Verder nog iets?’ Nou ja, ik heb het gesprek afgesloten met: ‘Je moet de groeten hebben van je eigen echtgenote, verdomme.’ Waarop hij zei: ‘Dat zijn er weer vijf, Kees’ en hij hing op. Waarschijnlijk ook gierend van het lachen, net als Theo. Die kwam niet meer bij… En ik denk dat meneer Bas en z’n lieve echtgenote vanavond ook wel een lollig momentje beleven. Ten koste van Kees… Snif.”
Joline’s schoot na mijn laatste woorden óók in de lach en grinnikte: “Ik ben wel benieuwd in welke toestand mevrouw Linda en meneer Bas naast elkaar in hun bed lagen, Kees. Misschien was zij wel héél opgewonden geworden nadat ze jou op vrijdag gezien had…” Ik gromde. “Ja, vast. En meneer Bas deed toen zijn groene Commandobaret op en toen hebben beide echtelieden van elkaar genoten. Bas denkend aan die mooie blonde Joline Jonkman met haar effectieve oorvijgen en Linda aan die oh zo stoere Kees Jonkman met zijn vloekpartijen… Zal een hevig nummertje geweest zijn, schat.”
Joline keek smerig. “Jij denkt soms wel érg slecht van mensen, jochie…” Toen giebelde ze. “Die mevrouw Linda… is dat een knappe vrouw, Kees?” “Ehh… Ja. Het opvallendste aan haar zijn haar mooie zwarte krullen. Verder een zachte stem, maar wel eentje die nogal wat gezag met zich meedraagt. Maar ja, dat moet wel als je een voormalig luitenant van het KCT in bedwang moet houden, denk ik. Een hoofd kleiner dan ik, en wat ‘steviger’ dan jij bent, schat.” Ik kon het niet laten.
“En ik denk dat ze goed is in talen.”
Joline wist meteen waar ik op doelde en snauwde: “Smeerlap!”
Ik grinnikte en omarmde haar. “Ik had geen zin om haar talenkennis aan een nader onderzoek te onderwerpen, schat. Niet bang voor zijn.” Ze bromde: “Dat is het laatste waar ik bang voor ben. Want dan krijg je meteen een zekere Bas van Leeuwen op je nek. En daar heb je best wel respect voor.” Een lange zoen volgde. “Enfin, je hebt nu in een ander ministerie weer iemand die jou kent en waardeert, Kees Jonkman. Best wel handig. Voor als je wéér eens uit je slof schiet.”
Ze wipte op, voordat ik een snedig antwoord kon bedenken. “En nu eten! Over twee uur zit Thea Geurts hier, dan moeten we wel even over die functie bij de VVE nagedacht hebben. En slimme vragen hebben geformuleerd. Kóm, met je luie kont van die bank af en eten.”
Meteen kwam Mocca ook uit de mand.
Oren gespitst, kwispelend… “Hoorde ik het woord ‘eten’? Daar wil ik bij zijn…” “Mocca heeft ook een goeie talenknobbel, schat. Voor mensentaal.” Joline snoof minachtend. “Ja, tussen z’n achterpoten zeker. En alleen als het om voedingswaren gaat. Mocca: go to bed!”
Mokkend kroop de hond weer in de mand en na een moment van stilte ging de spinazielasagne er weer goed in…
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10