Door: Leen
Datum: 17-08-2025 | Cijfer: 9.5 | Gelezen: 1236
Lengte: Lang | Leestijd: 20 minuten | Lezers Online: 3
Trefwoord(en): Betrapt, Bos, Exhibitionisme, Naakt, Topless,
Lengte: Lang | Leestijd: 20 minuten | Lezers Online: 3
Trefwoord(en): Betrapt, Bos, Exhibitionisme, Naakt, Topless,
Vervolg op: Dare Bloot In Het Bos - 4
Ik kijk Kristof aan, de wanhoop staat in mijn ogen geschreven. Ik plant mijn voeten in de aarde en weiger verder te stappen. “Dit is geen geheim bos, Kristof. Dit is een provinciaal domein.” Hij stopt en draait zich met een zucht naar me om. “Kom op, Leen, het valt wel mee.” “Valt wel mee?” Mijn stem klinkt scherp, bijna beschuldigend. Ik gebaar met mijn armen om ons heen. “Kijk dan! Dit is een perfect aangelegde dreef, er staan hier zelfs vuilnisbakken! We hadden net zo goed in het park van Wijnegem kunnen gaan wandelen. Er kan hier elk moment een gezin met een kinderwagen voorbijkomen!”
Kristof loopt naar me toe en pakt mijn handen vast, die ik onbewust tot vuisten heb gebald. Zijn blik is zacht, maar zijn stem is vastberaden. “Oké, oké, rustig. Adem even. Herinner je je gisteravond nog? Met de laptop op schoot, tot diep in de nacht?” Ik knik schoorvoetend. “We hebben dit urenlang bekeken op Google Maps, weet je nog?” Hij begint zachtjes met zijn duimen over mijn knokkels te wrijven. “We hebben de officiële, uitgestippelde wandel- en fietspaden gezien. Die blauwe en rode lijntjes op de kaart. Die zijn hier kilometers vandaan. Dit hier,” zegt hij, en hij knikt naar de brede weg, “is maar het aanloopstukje. De slagader. Maar wij moeten in de haarvaten zijn.”
Zijn logica begint door mijn paniek heen te sijpelen. Hij heeft gelijk. We hebben ons voorbereid. “Het stukje bos dat wij gekozen hebben,” vervolgt hij, zijn stem nu een stuk lager, intiemer, “dat kleine, vergeten hoekje van het nationaal park, ligt dáár ergens.” Hij wijst dieper de bossen in, weg van het pad. “Vertrouw me nu maar. Heb een beetje vertrouwen en een beetje geduld. Wacht maar af, we zijn er nog lang niet. Nog even doorstappen.”
Ik laat een diepe zucht ontsnappen, de ergste spanning vloeit uit me weg, maar de onzekerheid blijft. Ik zet een paar stappen, maar de paniek zoekt een nieuw, kleiner excuus om zich te uiten. Ik kijk naar mijn voeten. “Nog even doorstappen… op deze stomme schoenen,” mopper ik. “Ik had nooit deze moeten aandoen. Ik voel elke steen, elke eikel.” Kristof schiet in de lach. Een warme, liefdevolle lach die de laatste restjes van mijn angst verdrijft. “Ah, daar is ze weer. Mijn favoriete, kleine mopperkont.” Hij slaat een arm om mijn schouders en trekt me dicht tegen zich aan terwijl we verder stappen.
Zijn woorden, zijn onwankelbare, plagende vertrouwen, werken als een anker. De storm van paniek in mijn hoofd gaat eindelijk liggen. Ik haal diep adem, en voor het eerst sinds we uit de auto stapten, voelt de lucht niet bedreigend, maar fris en vol belofte. Een echte glimlach breekt door. “Oké,” zeg ik zacht. “Leid de weg, mijn dappere jager.” Hij trekt me lachend mee, dieper het bos in, weg van de brede paden. De sfeer verandert. De bomen staan dichter op elkaar, het zonlicht wordt gefilterd tot gouden spikkels op de mosgrond, en de geluiden van de buitenwereld sterven weg. We zijn nu echt in ons eigen universum. De hernieuwde rust en de intimiteit van ons gedeelde geheim beginnen iets in mij wakker te maken.
De angst heeft plaatsgemaakt voor een tintelende anticipatie. Met elke stap die ons verder wegvoert van de bewoonde wereld, voel ik het vuur van de dare weer oplaaien. Niet als een paniekerige steekvlam, maar als een diepe, zinderende gloed. Het is dit gevoel, deze perfecte mix van veiligheid bij hem en de opwinding van het onbekende, die de golf veroorzaakt. Een golf van pure, zinderende gevoelens die mijn hele lichaam overspoelt. De spanning is terug, maar nu is het de juiste soort. Ik heb ontlading nodig.
Alsof het voorbestemd is, na een korte zoektocht weg van de platgetreden paden, stappen we een andere wereld binnen. We vinden de perfecte plek. Het is een kleine, open plek in het hart van het bos, omringd door dichte varens en oude, knoestige eiken. Het zonlicht valt hier als een theater-spotlight door een opening in het bladerdak, en de lucht is zwaar van de geur van vochtige aarde en mos. De stilte is hier heilig, diep en volkomen. Dit voelt veilig, intiem. De ideale plek om de ondraaglijke druk van de ketel te laten. Ik laat me met een zucht neerzakken op een oude, met zacht, groen mos bedekte boomstam. De opgebouwde spanning van de dag, de herinnering aan de starende man en de kick van de ontsnapping, het gonst allemaal door mijn bloed. Het is een bruisende, elektrische kakofonie die mijn huid overgevoelig maakt en mijn ademhaling versnelt. Ik sluit mijn ogen, in een poging de chaos in mijn hoofd te ordenen, maar het is te laat. Het verlangen naar ontlading is geen gedachte meer; het is een kloppende, bijna pijnlijke drang die mijn hele lichaam overneemt.
Kristof zegt niets. Hij blijft staan, en hoewel mijn ogen gesloten zijn, voel ik zijn blik op mij. Het is geen gewone blik; het is een tastbare aanwezigheid, een voelbare warmte die over mijn gezicht en hals strijkt. Dan, in de heilige stilte, hoor ik het zachte, bijna obscene klikje van zijn telefooncamera. Gevolgd door nog een. “Blijf zo zitten,” fluistert hij, zijn stem is hees en vol bewondering. “Je bent zo onweerstaanbaar als je zo… op het randje staat.”
Zijn woorden zijn de vonk in het kruitvat. Hij is geen uitkijkpost meer; hij is mijn publiek. Mijn jager. Hij begint langzaam om me heen te lopen, de camera van zijn telefoon op mij gericht, de klikjes zijn de enige soundtrack bij mijn innerlijke storm. Hij fotografeert de spanning op mijn gezicht, mijn lippen die lichtjes geopend zijn, mijn handen die zich met witte knokkels vastklampen aan de ruwe schors van de boomstam. Zijn blik, versterkt door de lens, is als een fysieke streling die me over de rand duwt. De noodzaak is te groot, te urgent. Met een zucht die trilt van overgave, laat ik mijn handen los van de stam. Ze beginnen aan een eigen, bevende reis. Langzaam, tergend langzaam, glijden ze onder de lichte stof van mijn zomerkleedje. Ik voel de ruwe textuur van de jurk, dan de gloeiende warmte van mijn eigen dijen. De buitenwereld vervaagt. Mijn hoofd valt lichtjes achterover. Ik ben volledig in mijn eigen wereld, een wereld van pure, onversneden sensatie, met als enige verbinding met de realiteit het ritmische klik-klik-klik van de camera, die mijn geheime overgave vastlegt.
KUCH. Het geluid is scherp. Het hoort hier niet. Het doorboort de intieme bubbel die Kristof en ik om ons heen hebben gebouwd en laat de harde, koude realiteit binnenstromen. Het is een droog, beleefd, maar in de gewijde stilte van het bos oorverdovend luid kuchje.
Ik schrik me wild. Een elektrische schok schiet door mijn lijf, mijn spieren spannen zich tot het uiterste. Mijn ogen vliegen open, wijd van de onbegrijpende terreur. Mijn handen rukken zich met een gewelddadige ruk terug uit mijn natte plekje, alsof ze zich branden aan een onzichtbaar vuur, en landen met een klap in mijn schoot, veel te onschuldig.
En daar staan ze. Een ouder koppel in identieke outfit en met stevige wandelschoenen. De man heeft een wandelstok, de vrouw een verrekijker om haar nek. Ze zijn het perfecte, onschuldige plaatje van een gezellige vrijdagmiddagwandeling. En ze staan stokstijf stil midden op het pad, en staren me met open mond aan.
Een afgrijselijk, bevroren moment in de tijd. De wereld houdt op met draaien. Zij zien mij, half onderuitgezakt op een boomstam, mijn jurk verkreukeld, mijn gezicht rood van de opwinding. Ik zie hen, de wandelende onschuld. Kristof, die naast me staat, laat met een klak zijn telefoon zakken, zijn eigen gezicht een masker van betrapte verbazing. Hun blik is een inspectie. Hij schiet van mijn geschrokken gezicht, naar mijn handen die nu een belachelijke poging doen om rustig in mijn schoot te liggen, naar Kristof met zijn telefoon in de hand, en weer terug naar mij. De radertjes in hun hoofden draaien, je kan het bijna horen. De puzzelstukjes vallen op hun plaats.
De uitdrukking op het gezicht van de vrouw doorloopt in een seconde een heel spectrum: van nieuwsgierigheid, naar verbazing, naar puur, onvervalst oordeel. Haar lippen tuiten zich lichtjes. Maar de man… in zijn ogen zie ik het. Een fractie van een seconde, niet meer dan dat. Een heel klein, ondeugend twinkeltje. Een flits van geamuseerde fascinatie voordat hij zijn blik snel weer neutraal maakt.
De vrouw geeft haar man een subtiele, maar harde por met haar elleboog. Dat is het signaal. Zonder een woord te zeggen, zetten ze hun wandeling voort. Hun pas is net iets te snel, hun ruggen kaarsrecht. Hun gedempte, maar driftige gefluister is het enige geluid dat de zware, ongemakkelijke stilte doorbreekt terwijl ze uit het zicht verdwijnen. De stilte die het koppel achterlaat is loodzwaar, bijna tastbaar. Hun gefluister sterft weg in de verte en het bos lijkt plotseling zijn adem in te houden, getuige van mijn absolute, totale vernedering. Ik zit versteend op de boomstam, niet in staat om te bewegen of te spreken. Mijn gezicht gloeit met de hitte van duizend zonnen. Ik voel het bloed bonzen in mijn wangen, in mijn oren, overal. Ik wil dat de aarde openscheurt en me verzwelgt.
Naast me hoor ik Kristof zachtjes schuifelen. En dan, fluisterend, met een ondertoon van onderdrukte hilariteit: “Oeps.” Dat ene woord is de vonk. Ik draai me met een ruk naar hem toe, mijn ogen schieten vuur. Mijn stem is een furieus gefluister. “Oeps? OEPS?! Is dat écht alles wat je zegt? Na dat bijna-hartinfarct?” “Het was een klein foutje in de inschatting,” probeert hij, maar ik zie zijn lippen trillen van de ingehouden lach. “Een foutje?” sis ik. “Jij had moeten opletten! Jij was de uitkijk! Dat was de verdomde áfspraak!” Hij houdt zijn handen in de lucht, een gebaar van overgave. “Ik… euh…” stamelt hij, zijn ogen dansen. “Ik was afgeleid. Je was te… tja, je was gewoon te afleidend. Een man heeft zijn grenzen, weet je.” “Afgeleid?” onderbreek ik hem, mijn stem slaat over van de hysterische spanning. “Ze hebben alles gezien, Kristof! Alles! Die arme, oude mensen! Hun rustige vrijdagmiddagwandeling is voorgoed verpest! Ze zijn getraumatiseerd voor het leven!”
De dramatische woorden hangen even in de lucht. Ik verberg mijn gezicht in mijn handen, een diepe, bevende zucht ontsnapt me. Ik probeer de verontwaardiging vast te houden, ik probeer écht boos te zijn. Maar het is geen zucht van wanhoop. Het is een proestbui. Een onbedwingbare, nerveuze giechel borrelt op uit mijn tenen en breekt door mijn vingers heen. De pure, onbetaalbare absurditeit van de situatie is te veel. De uitdrukking op het gezicht van de vrouw, het twinkeltje in de ogen van de man, mijn eigen dramatische paniek…
Kristof kijkt me even verbaasd aan, maar dan breekt hij ook. “Getraumatiseerd?” schatert hij, een diepe, bulderende lach die de spanning in één klap verbrijzelt. Hij slaat zijn armen om me heen en trekt me tegen zich aan. “Leen, ik zweer het je, die man gaat vanavond thuiskomen en tegen zijn vrouw zeggen dat hij een visioen heeft gehad. Een echte bosnimf! Je hebt zijn dag, misschien wel zijn hele jáár, onvergetelijk gemaakt!”
We storten ons lachend in elkaars armen, zwak en hulpeloos. De tranen rollen over mijn wangen – van de schaamte, van de spanning, van het pure, onversneden lachen. Als we eindelijk een beetje gekalmeerd zijn, kijk ik hem aan, mijn ogen nog nat en rood. Ik geef hem een zachte stomp tegen zijn schouder. “Je bent een idioot,” zeg ik, maar mijn stem is warm en een onbedwingbare grijns spreidt zich over mijn gezicht. Hij kust me, een diepe, lachende, smaakvolle kus. “Jouw idioot,” fluistert hij tegen mijn lippen.
De adrenaline van de paniek en de endorfine van het lachen mengen zich in mijn bloed tot een nieuwe, krachtige cocktail. Een golf van pure, heldere hitte verspreidt zich vanuit mijn buik. Ik trek me een klein stukje terug, mijn ogen wijd van een nieuwe, verrassende realisatie.
“En nu?” zeg ik, mijn stem is plotseling een hese fluistering. “Nu ben ik nog opgewondener dan daarnet.” De cocktail van schaamte en hilariteit heeft alle remmen in mijn hoofd losgeschroefd. De angst is verdwenen, weggevaagd door de pure, onversneden kick van het bijna betrapt worden. Het heeft me niet afgeschrikt; het heeft me hongerig gemaakt naar meer. Ik kijk Kristof aan, en de ondeugende, vragende blik in mijn ogen wordt onmiddellijk door hem begrepen. Zijn lach maakt plaats voor een intense, bewonderende grijns. “Oké,” fluistert hij, alsof hij mijn gedachten leest. “Wat nu?”
“Nu,” zeg ik, en ik pak zijn hand, “gaan we het lot tarten.” We verlaten ons veilige, verborgen plekje en stappen bewust terug de bewoonde wereld in. We belanden weer op een van de grotere wandelwegen, een brede dreef die langs een open, uitgestrekt weiland loopt. De beschutting van het dichte bos is hier ver te zoeken. Dit is de meest onlogische, meest gevaarlijke plek om te doen wat ik nu van plan ben. En juist daarom is het perfect. “Hier?” vraagt Kristof, zijn stem een mix van verbazing en opwinding. “Hier,” bevestig ik, mijn stem is vastberaden.
Ik laat zijn hand los en loop naar het midden van de weg. Ik draai me om naar hem, met het open weiland als mijn achtergrond. De wereld als mijn publiek. Hij haalt zijn telefoon tevoorschijn, de lens als een donker, allesziend oog op mij gericht. Ik ben niet bang meer. Ik ben een en al pure, onoverwinnelijke macht. Mijn handen gaan niet naar de zoom van mijn kleedje. Ze bewegen langzaam omhoog, naar mijn decolleté. Met een tergend trage, plagende beweging haak ik mijn vingers onder de kanten rand van mijn beha en de halslijn van mijn jurk. Ik trek de stof naar voren en naar beneden.
Eerst de ene, dan de andere. Mijn borsten, de ‘meiden’, komen zwaar en vol tevoorschijn en vallen vrij in de koele namiddagwind. Met mijn ogen vastgeklonken op de lens van Kristof, op mijn anonieme publiek, begin ik zachtjes met ze te spelen. Mijn handen nemen bezit van mijn eigen borsten, ik weeg ze, kneed ze zachtjes, alsof ik hun vorm herontdek. De sensatie is onbeschrijfelijk. Ik zie Kristof scherp inademen. Het geklik van de camera versnelt. Ik ga verder. Mijn duim en wijsvinger vinden mijn tepel, die onmiddellijk hard wordt van de koude lucht en de opwinding. Ik trek er zachtjes aan, en een stroomstootje van pure lust schiet door mijn hele lichaam.
Na een paar intense, tijdloze momenten, stop ik. Ik kijk nog een laatste keer uitdagend in de camera, voordat ik mijn borsten met een zucht van voldoening weer verberg in de veilige duisternis van mijn kleren. De show is voorbij. De adrenaline pompt door mijn aderen. Ik kijk om me heen, naar de lege weg, het stille weiland. De absolute stilte die volgt op mijn daad van pure roekeloosheid voelt plotseling als een anticlimax.
Ik zet mijn handen in mijn zij en kijk Kristof met een gespeeld verontwaardigde blik aan. “Nou,” mopper ik met een pruillip. “Waar is mijn publiek naartoe?” Kristof lacht en bergt zijn telefoon op. Hij loopt naar me toe en slaat een arm om mijn middel. “Je publiek is er wel, hoor,” hint hij, en hij drukt een zachte kus op mijn schouder. “Het wacht alleen vol ongeduld op een mailtje van jou.” Hij kijkt me met een veelbetekenende blik aan. “Je nieuwsbrieflezers willen graag een update, weet je.”
Hij heeft gelijk. De performance is pas compleet als het publiek de show te zien krijgt. De drang om de reacties uit te lokken, om de bom te droppen in hun mailbox, is onweerstaanbaar. Ik haal mijn eigen telefoon tevoorschijn. Mijn vingers, die daarnet nog beefden van de opwinding, vliegen nu met een vaste hand over het scherm. Ik schrijf een kort, uitdagend berichtje – iets in de aard van ‘een opwarmertje voor mijn ongeduldige volgers’ – en voeg dan, met een gevoel van duivels genoegen, de vier foto’s als bijlage toe. Ik druk op ‘verzenden’. De digitale fles met mijn geheime boodschap is in zee gegooid.
Ik verwacht even te moeten wachten. Maar de reacties volgen bijna onmiddellijk. Mijn telefoon, die tot nu toe stil was, komt tot leven in mijn hand. Eerst een zachte ‘ping’. Dan nog een. En nog een. Al snel is het een onophoudelijk trillen en pingen, een lawine van binnenkomende berichten. “Wauw,” fluister ik, terwijl ik de inbox open. Kristof leunt over mijn schouder mee. Ik begin de eerste reacties hardop voor te lezen, mijn stem een mix van ongeloof, trots en groeiende opwinding. “‘Heerlijk.’ ‘De lekkerste borsten ooit.’ ‘Wat geil!’” Ik kijk op naar Kristof, een diepe blos op mijn wangen. “Ze vinden mijn meiden leuk,” zeg ik met valse bescheidenheid.
Hij grinnikt. “Natuurlijk vinden ze je meiden leuk.” Ik scroll verder. “‘Wat zou ik daar graag mee spelen.’ En hier: ‘Wat zal jij trots zijn op je meiden.’” De woorden zijn als kleine, erotische stroomstootjes. Ze voeden het vuur, maken de herinnering aan daarnet nog intenser.
En dan, plotseling, stopt mijn adem in mijn keel. Ik stop met scrollen en mijn ogen blijven gefixeerd op één bericht. Mijn stem is niet meer dan een schorre fluistering als ik de woorden lees. “Ik ben daar ergens in het bos. Wacht op mij. Dit wil ik live zien.” De speelse grijns verdwijnt van mijn gezicht. Ik laat de telefoon langzaam zakken en kijk om me heen, naar de bomen, naar de schaduwen. Het vredige bos voelt plotseling weer vol dreiging, vol met onzichtbare, starende ogen.
“Een van de jagers is aan het zoeken.” De gedachte hangt als een onheilspellende echo in de plotseling ijzige stilte van het bos. De speelse opwinding van daarnet is verdampt, vervangen door een scherpe, heldere focus. Ik kijk om me heen, en de bomen zijn niet langer vriendelijk. De schaduwen zijn niet langer zomaar schaduwen; het zijn potentiële schuilplaatsen. Voor mij, of voor hem.
Een diep, donker deel van mij wil dit. Het wil de confrontatie. Het wil de ultieme test. Ik maak me langzaam los uit Kristof zijn omhelzing, niet om hem af te wijzen, maar om op mijn eigen benen te staan. Ik kijk hem recht in de ogen, de angst en de twijfel zijn uit mijn blik verdwenen. Wat overblijft is een vreemde, felle helderheid. Een onwankelbare vastberadenheid. De jager heeft zijn zet gedaan. Nu is het aan de prooi. “Tijd voor de finale,” mompel ik.
- - - -
Meer weten over deze dare? schrijf je dan in op de nieuwsbrief door me een email te sturen. Mijn mailadres vind je in mijn profiel
Kristof loopt naar me toe en pakt mijn handen vast, die ik onbewust tot vuisten heb gebald. Zijn blik is zacht, maar zijn stem is vastberaden. “Oké, oké, rustig. Adem even. Herinner je je gisteravond nog? Met de laptop op schoot, tot diep in de nacht?” Ik knik schoorvoetend. “We hebben dit urenlang bekeken op Google Maps, weet je nog?” Hij begint zachtjes met zijn duimen over mijn knokkels te wrijven. “We hebben de officiële, uitgestippelde wandel- en fietspaden gezien. Die blauwe en rode lijntjes op de kaart. Die zijn hier kilometers vandaan. Dit hier,” zegt hij, en hij knikt naar de brede weg, “is maar het aanloopstukje. De slagader. Maar wij moeten in de haarvaten zijn.”
Zijn logica begint door mijn paniek heen te sijpelen. Hij heeft gelijk. We hebben ons voorbereid. “Het stukje bos dat wij gekozen hebben,” vervolgt hij, zijn stem nu een stuk lager, intiemer, “dat kleine, vergeten hoekje van het nationaal park, ligt dáár ergens.” Hij wijst dieper de bossen in, weg van het pad. “Vertrouw me nu maar. Heb een beetje vertrouwen en een beetje geduld. Wacht maar af, we zijn er nog lang niet. Nog even doorstappen.”
Ik laat een diepe zucht ontsnappen, de ergste spanning vloeit uit me weg, maar de onzekerheid blijft. Ik zet een paar stappen, maar de paniek zoekt een nieuw, kleiner excuus om zich te uiten. Ik kijk naar mijn voeten. “Nog even doorstappen… op deze stomme schoenen,” mopper ik. “Ik had nooit deze moeten aandoen. Ik voel elke steen, elke eikel.” Kristof schiet in de lach. Een warme, liefdevolle lach die de laatste restjes van mijn angst verdrijft. “Ah, daar is ze weer. Mijn favoriete, kleine mopperkont.” Hij slaat een arm om mijn schouders en trekt me dicht tegen zich aan terwijl we verder stappen.
Zijn woorden, zijn onwankelbare, plagende vertrouwen, werken als een anker. De storm van paniek in mijn hoofd gaat eindelijk liggen. Ik haal diep adem, en voor het eerst sinds we uit de auto stapten, voelt de lucht niet bedreigend, maar fris en vol belofte. Een echte glimlach breekt door. “Oké,” zeg ik zacht. “Leid de weg, mijn dappere jager.” Hij trekt me lachend mee, dieper het bos in, weg van de brede paden. De sfeer verandert. De bomen staan dichter op elkaar, het zonlicht wordt gefilterd tot gouden spikkels op de mosgrond, en de geluiden van de buitenwereld sterven weg. We zijn nu echt in ons eigen universum. De hernieuwde rust en de intimiteit van ons gedeelde geheim beginnen iets in mij wakker te maken.
De angst heeft plaatsgemaakt voor een tintelende anticipatie. Met elke stap die ons verder wegvoert van de bewoonde wereld, voel ik het vuur van de dare weer oplaaien. Niet als een paniekerige steekvlam, maar als een diepe, zinderende gloed. Het is dit gevoel, deze perfecte mix van veiligheid bij hem en de opwinding van het onbekende, die de golf veroorzaakt. Een golf van pure, zinderende gevoelens die mijn hele lichaam overspoelt. De spanning is terug, maar nu is het de juiste soort. Ik heb ontlading nodig.
Alsof het voorbestemd is, na een korte zoektocht weg van de platgetreden paden, stappen we een andere wereld binnen. We vinden de perfecte plek. Het is een kleine, open plek in het hart van het bos, omringd door dichte varens en oude, knoestige eiken. Het zonlicht valt hier als een theater-spotlight door een opening in het bladerdak, en de lucht is zwaar van de geur van vochtige aarde en mos. De stilte is hier heilig, diep en volkomen. Dit voelt veilig, intiem. De ideale plek om de ondraaglijke druk van de ketel te laten. Ik laat me met een zucht neerzakken op een oude, met zacht, groen mos bedekte boomstam. De opgebouwde spanning van de dag, de herinnering aan de starende man en de kick van de ontsnapping, het gonst allemaal door mijn bloed. Het is een bruisende, elektrische kakofonie die mijn huid overgevoelig maakt en mijn ademhaling versnelt. Ik sluit mijn ogen, in een poging de chaos in mijn hoofd te ordenen, maar het is te laat. Het verlangen naar ontlading is geen gedachte meer; het is een kloppende, bijna pijnlijke drang die mijn hele lichaam overneemt.
Kristof zegt niets. Hij blijft staan, en hoewel mijn ogen gesloten zijn, voel ik zijn blik op mij. Het is geen gewone blik; het is een tastbare aanwezigheid, een voelbare warmte die over mijn gezicht en hals strijkt. Dan, in de heilige stilte, hoor ik het zachte, bijna obscene klikje van zijn telefooncamera. Gevolgd door nog een. “Blijf zo zitten,” fluistert hij, zijn stem is hees en vol bewondering. “Je bent zo onweerstaanbaar als je zo… op het randje staat.”
Zijn woorden zijn de vonk in het kruitvat. Hij is geen uitkijkpost meer; hij is mijn publiek. Mijn jager. Hij begint langzaam om me heen te lopen, de camera van zijn telefoon op mij gericht, de klikjes zijn de enige soundtrack bij mijn innerlijke storm. Hij fotografeert de spanning op mijn gezicht, mijn lippen die lichtjes geopend zijn, mijn handen die zich met witte knokkels vastklampen aan de ruwe schors van de boomstam. Zijn blik, versterkt door de lens, is als een fysieke streling die me over de rand duwt. De noodzaak is te groot, te urgent. Met een zucht die trilt van overgave, laat ik mijn handen los van de stam. Ze beginnen aan een eigen, bevende reis. Langzaam, tergend langzaam, glijden ze onder de lichte stof van mijn zomerkleedje. Ik voel de ruwe textuur van de jurk, dan de gloeiende warmte van mijn eigen dijen. De buitenwereld vervaagt. Mijn hoofd valt lichtjes achterover. Ik ben volledig in mijn eigen wereld, een wereld van pure, onversneden sensatie, met als enige verbinding met de realiteit het ritmische klik-klik-klik van de camera, die mijn geheime overgave vastlegt.
KUCH. Het geluid is scherp. Het hoort hier niet. Het doorboort de intieme bubbel die Kristof en ik om ons heen hebben gebouwd en laat de harde, koude realiteit binnenstromen. Het is een droog, beleefd, maar in de gewijde stilte van het bos oorverdovend luid kuchje.
Ik schrik me wild. Een elektrische schok schiet door mijn lijf, mijn spieren spannen zich tot het uiterste. Mijn ogen vliegen open, wijd van de onbegrijpende terreur. Mijn handen rukken zich met een gewelddadige ruk terug uit mijn natte plekje, alsof ze zich branden aan een onzichtbaar vuur, en landen met een klap in mijn schoot, veel te onschuldig.
En daar staan ze. Een ouder koppel in identieke outfit en met stevige wandelschoenen. De man heeft een wandelstok, de vrouw een verrekijker om haar nek. Ze zijn het perfecte, onschuldige plaatje van een gezellige vrijdagmiddagwandeling. En ze staan stokstijf stil midden op het pad, en staren me met open mond aan.
Een afgrijselijk, bevroren moment in de tijd. De wereld houdt op met draaien. Zij zien mij, half onderuitgezakt op een boomstam, mijn jurk verkreukeld, mijn gezicht rood van de opwinding. Ik zie hen, de wandelende onschuld. Kristof, die naast me staat, laat met een klak zijn telefoon zakken, zijn eigen gezicht een masker van betrapte verbazing. Hun blik is een inspectie. Hij schiet van mijn geschrokken gezicht, naar mijn handen die nu een belachelijke poging doen om rustig in mijn schoot te liggen, naar Kristof met zijn telefoon in de hand, en weer terug naar mij. De radertjes in hun hoofden draaien, je kan het bijna horen. De puzzelstukjes vallen op hun plaats.
De uitdrukking op het gezicht van de vrouw doorloopt in een seconde een heel spectrum: van nieuwsgierigheid, naar verbazing, naar puur, onvervalst oordeel. Haar lippen tuiten zich lichtjes. Maar de man… in zijn ogen zie ik het. Een fractie van een seconde, niet meer dan dat. Een heel klein, ondeugend twinkeltje. Een flits van geamuseerde fascinatie voordat hij zijn blik snel weer neutraal maakt.
De vrouw geeft haar man een subtiele, maar harde por met haar elleboog. Dat is het signaal. Zonder een woord te zeggen, zetten ze hun wandeling voort. Hun pas is net iets te snel, hun ruggen kaarsrecht. Hun gedempte, maar driftige gefluister is het enige geluid dat de zware, ongemakkelijke stilte doorbreekt terwijl ze uit het zicht verdwijnen. De stilte die het koppel achterlaat is loodzwaar, bijna tastbaar. Hun gefluister sterft weg in de verte en het bos lijkt plotseling zijn adem in te houden, getuige van mijn absolute, totale vernedering. Ik zit versteend op de boomstam, niet in staat om te bewegen of te spreken. Mijn gezicht gloeit met de hitte van duizend zonnen. Ik voel het bloed bonzen in mijn wangen, in mijn oren, overal. Ik wil dat de aarde openscheurt en me verzwelgt.
Naast me hoor ik Kristof zachtjes schuifelen. En dan, fluisterend, met een ondertoon van onderdrukte hilariteit: “Oeps.” Dat ene woord is de vonk. Ik draai me met een ruk naar hem toe, mijn ogen schieten vuur. Mijn stem is een furieus gefluister. “Oeps? OEPS?! Is dat écht alles wat je zegt? Na dat bijna-hartinfarct?” “Het was een klein foutje in de inschatting,” probeert hij, maar ik zie zijn lippen trillen van de ingehouden lach. “Een foutje?” sis ik. “Jij had moeten opletten! Jij was de uitkijk! Dat was de verdomde áfspraak!” Hij houdt zijn handen in de lucht, een gebaar van overgave. “Ik… euh…” stamelt hij, zijn ogen dansen. “Ik was afgeleid. Je was te… tja, je was gewoon te afleidend. Een man heeft zijn grenzen, weet je.” “Afgeleid?” onderbreek ik hem, mijn stem slaat over van de hysterische spanning. “Ze hebben alles gezien, Kristof! Alles! Die arme, oude mensen! Hun rustige vrijdagmiddagwandeling is voorgoed verpest! Ze zijn getraumatiseerd voor het leven!”
De dramatische woorden hangen even in de lucht. Ik verberg mijn gezicht in mijn handen, een diepe, bevende zucht ontsnapt me. Ik probeer de verontwaardiging vast te houden, ik probeer écht boos te zijn. Maar het is geen zucht van wanhoop. Het is een proestbui. Een onbedwingbare, nerveuze giechel borrelt op uit mijn tenen en breekt door mijn vingers heen. De pure, onbetaalbare absurditeit van de situatie is te veel. De uitdrukking op het gezicht van de vrouw, het twinkeltje in de ogen van de man, mijn eigen dramatische paniek…
Kristof kijkt me even verbaasd aan, maar dan breekt hij ook. “Getraumatiseerd?” schatert hij, een diepe, bulderende lach die de spanning in één klap verbrijzelt. Hij slaat zijn armen om me heen en trekt me tegen zich aan. “Leen, ik zweer het je, die man gaat vanavond thuiskomen en tegen zijn vrouw zeggen dat hij een visioen heeft gehad. Een echte bosnimf! Je hebt zijn dag, misschien wel zijn hele jáár, onvergetelijk gemaakt!”
We storten ons lachend in elkaars armen, zwak en hulpeloos. De tranen rollen over mijn wangen – van de schaamte, van de spanning, van het pure, onversneden lachen. Als we eindelijk een beetje gekalmeerd zijn, kijk ik hem aan, mijn ogen nog nat en rood. Ik geef hem een zachte stomp tegen zijn schouder. “Je bent een idioot,” zeg ik, maar mijn stem is warm en een onbedwingbare grijns spreidt zich over mijn gezicht. Hij kust me, een diepe, lachende, smaakvolle kus. “Jouw idioot,” fluistert hij tegen mijn lippen.
De adrenaline van de paniek en de endorfine van het lachen mengen zich in mijn bloed tot een nieuwe, krachtige cocktail. Een golf van pure, heldere hitte verspreidt zich vanuit mijn buik. Ik trek me een klein stukje terug, mijn ogen wijd van een nieuwe, verrassende realisatie.
“En nu?” zeg ik, mijn stem is plotseling een hese fluistering. “Nu ben ik nog opgewondener dan daarnet.” De cocktail van schaamte en hilariteit heeft alle remmen in mijn hoofd losgeschroefd. De angst is verdwenen, weggevaagd door de pure, onversneden kick van het bijna betrapt worden. Het heeft me niet afgeschrikt; het heeft me hongerig gemaakt naar meer. Ik kijk Kristof aan, en de ondeugende, vragende blik in mijn ogen wordt onmiddellijk door hem begrepen. Zijn lach maakt plaats voor een intense, bewonderende grijns. “Oké,” fluistert hij, alsof hij mijn gedachten leest. “Wat nu?”
“Nu,” zeg ik, en ik pak zijn hand, “gaan we het lot tarten.” We verlaten ons veilige, verborgen plekje en stappen bewust terug de bewoonde wereld in. We belanden weer op een van de grotere wandelwegen, een brede dreef die langs een open, uitgestrekt weiland loopt. De beschutting van het dichte bos is hier ver te zoeken. Dit is de meest onlogische, meest gevaarlijke plek om te doen wat ik nu van plan ben. En juist daarom is het perfect. “Hier?” vraagt Kristof, zijn stem een mix van verbazing en opwinding. “Hier,” bevestig ik, mijn stem is vastberaden.
Ik laat zijn hand los en loop naar het midden van de weg. Ik draai me om naar hem, met het open weiland als mijn achtergrond. De wereld als mijn publiek. Hij haalt zijn telefoon tevoorschijn, de lens als een donker, allesziend oog op mij gericht. Ik ben niet bang meer. Ik ben een en al pure, onoverwinnelijke macht. Mijn handen gaan niet naar de zoom van mijn kleedje. Ze bewegen langzaam omhoog, naar mijn decolleté. Met een tergend trage, plagende beweging haak ik mijn vingers onder de kanten rand van mijn beha en de halslijn van mijn jurk. Ik trek de stof naar voren en naar beneden.
Eerst de ene, dan de andere. Mijn borsten, de ‘meiden’, komen zwaar en vol tevoorschijn en vallen vrij in de koele namiddagwind. Met mijn ogen vastgeklonken op de lens van Kristof, op mijn anonieme publiek, begin ik zachtjes met ze te spelen. Mijn handen nemen bezit van mijn eigen borsten, ik weeg ze, kneed ze zachtjes, alsof ik hun vorm herontdek. De sensatie is onbeschrijfelijk. Ik zie Kristof scherp inademen. Het geklik van de camera versnelt. Ik ga verder. Mijn duim en wijsvinger vinden mijn tepel, die onmiddellijk hard wordt van de koude lucht en de opwinding. Ik trek er zachtjes aan, en een stroomstootje van pure lust schiet door mijn hele lichaam.
Na een paar intense, tijdloze momenten, stop ik. Ik kijk nog een laatste keer uitdagend in de camera, voordat ik mijn borsten met een zucht van voldoening weer verberg in de veilige duisternis van mijn kleren. De show is voorbij. De adrenaline pompt door mijn aderen. Ik kijk om me heen, naar de lege weg, het stille weiland. De absolute stilte die volgt op mijn daad van pure roekeloosheid voelt plotseling als een anticlimax.
Ik zet mijn handen in mijn zij en kijk Kristof met een gespeeld verontwaardigde blik aan. “Nou,” mopper ik met een pruillip. “Waar is mijn publiek naartoe?” Kristof lacht en bergt zijn telefoon op. Hij loopt naar me toe en slaat een arm om mijn middel. “Je publiek is er wel, hoor,” hint hij, en hij drukt een zachte kus op mijn schouder. “Het wacht alleen vol ongeduld op een mailtje van jou.” Hij kijkt me met een veelbetekenende blik aan. “Je nieuwsbrieflezers willen graag een update, weet je.”
Hij heeft gelijk. De performance is pas compleet als het publiek de show te zien krijgt. De drang om de reacties uit te lokken, om de bom te droppen in hun mailbox, is onweerstaanbaar. Ik haal mijn eigen telefoon tevoorschijn. Mijn vingers, die daarnet nog beefden van de opwinding, vliegen nu met een vaste hand over het scherm. Ik schrijf een kort, uitdagend berichtje – iets in de aard van ‘een opwarmertje voor mijn ongeduldige volgers’ – en voeg dan, met een gevoel van duivels genoegen, de vier foto’s als bijlage toe. Ik druk op ‘verzenden’. De digitale fles met mijn geheime boodschap is in zee gegooid.
Ik verwacht even te moeten wachten. Maar de reacties volgen bijna onmiddellijk. Mijn telefoon, die tot nu toe stil was, komt tot leven in mijn hand. Eerst een zachte ‘ping’. Dan nog een. En nog een. Al snel is het een onophoudelijk trillen en pingen, een lawine van binnenkomende berichten. “Wauw,” fluister ik, terwijl ik de inbox open. Kristof leunt over mijn schouder mee. Ik begin de eerste reacties hardop voor te lezen, mijn stem een mix van ongeloof, trots en groeiende opwinding. “‘Heerlijk.’ ‘De lekkerste borsten ooit.’ ‘Wat geil!’” Ik kijk op naar Kristof, een diepe blos op mijn wangen. “Ze vinden mijn meiden leuk,” zeg ik met valse bescheidenheid.
Hij grinnikt. “Natuurlijk vinden ze je meiden leuk.” Ik scroll verder. “‘Wat zou ik daar graag mee spelen.’ En hier: ‘Wat zal jij trots zijn op je meiden.’” De woorden zijn als kleine, erotische stroomstootjes. Ze voeden het vuur, maken de herinnering aan daarnet nog intenser.
En dan, plotseling, stopt mijn adem in mijn keel. Ik stop met scrollen en mijn ogen blijven gefixeerd op één bericht. Mijn stem is niet meer dan een schorre fluistering als ik de woorden lees. “Ik ben daar ergens in het bos. Wacht op mij. Dit wil ik live zien.” De speelse grijns verdwijnt van mijn gezicht. Ik laat de telefoon langzaam zakken en kijk om me heen, naar de bomen, naar de schaduwen. Het vredige bos voelt plotseling weer vol dreiging, vol met onzichtbare, starende ogen.
“Een van de jagers is aan het zoeken.” De gedachte hangt als een onheilspellende echo in de plotseling ijzige stilte van het bos. De speelse opwinding van daarnet is verdampt, vervangen door een scherpe, heldere focus. Ik kijk om me heen, en de bomen zijn niet langer vriendelijk. De schaduwen zijn niet langer zomaar schaduwen; het zijn potentiële schuilplaatsen. Voor mij, of voor hem.
Een diep, donker deel van mij wil dit. Het wil de confrontatie. Het wil de ultieme test. Ik maak me langzaam los uit Kristof zijn omhelzing, niet om hem af te wijzen, maar om op mijn eigen benen te staan. Ik kijk hem recht in de ogen, de angst en de twijfel zijn uit mijn blik verdwenen. Wat overblijft is een vreemde, felle helderheid. Een onwankelbare vastberadenheid. De jager heeft zijn zet gedaan. Nu is het aan de prooi. “Tijd voor de finale,” mompel ik.
- - - -
Meer weten over deze dare? schrijf je dan in op de nieuwsbrief door me een email te sturen. Mijn mailadres vind je in mijn profiel
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10