Door: Leen
Datum: 06-09-2025 | Cijfer: 9.2 | Gelezen: 354
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 37 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Creampie, Frankrijk, Maagd, Ontmaagd, Zwanger,
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 37 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Creampie, Frankrijk, Maagd, Ontmaagd, Zwanger,
Vervolg op: Het Satorvierkant- 23: De Pegasusbrug
Kiezen Is Verliezen
10 maart 1944 - Bénouville, Normandië
SIMONE
De avond valt vroeg in de kleine kamer boven het café. Bij het flakkerende, onrustige licht van een enkele kaars buigt Simone zich over haar dagboek. Haar pen krast over het vergeelde papier, een klein, eenzaam geluid in de stilte van het huis. Buiten hoort ze het onophoudelijke, trieste getik van de regen en af en toe de zware, gedempte stappen van een Duitse patrouille op de modderige weg.
"Vandaag was een hartverscheurende dag," schrijft ze, haar sierlijke handschrift is gehaast en licht beverig. "Mijn wereld is aan het verbrokkelen. De nakende bevrijding, waar iedereen op fluistertoon over spreekt, laat me achter met een dubbel gevoel. Vroeger zou ik dolblij geweest zijn, een gat in de lucht hebben gesprongen. Maar nu bekruipt me meer en meer het gevoel dat er iets afschuwelijks te gebeuren staat, iets waaraan niemand zal kunnen ontsnappen. De oorlog zal de komende maanden veel slachtoffers eisen, ook onder gewone burgers die niks hebben misdaan. Is er dan echt geen manier om die waanzin te stoppen? Tellen onze levens dan niet mee?"
Die dag gonst het café, en het hele dorp, van de geruchten. De soldaten die binnenkomen voor een glas wijn of een snelle kom soep, zijn niet langer de luidruchtige, arrogante bezetters van een paar maanden geleden. Ze lopen nerveus af en aan, hun gesprekken zijn kort en gespannen. Ze praten over versterkingen aan de kust, over nieuwe kanonnen die in de duinen worden geplaatst, over een offensief dat elk moment kan losbarsten. De lucht is dik van een onuitgesproken, elektrische spanning, de stilte voor de storm.
Net als René de zware grendel op de deur van het café wil schuiven, wordt er hard en autoritair op het hout gebonkt. Hij en Simone kijken elkaar verschrikt aan. Met een bezorgd gezicht opent René de deur op een kier. Twee soldaten staan in de stromende regen, hun gezichten grimmig in het licht van de lantaarn die boven de deur hangt. Ze zeggen niets. Een van hen duwt een opgerold aanplakbiljet en een hamer en spijkers in Renées handen. De boodschap is duidelijk.
Terwijl de soldaten weer verdwijnen in de duisternis, houdt René het biljet in het licht. Simone komt dichterbij staan, haar hand rustend op de arm van haar vader. De letters zijn groot, zwart en dwingend.
"BEVEL VAN HET OPPERBEVEL," lezen ze.
"Het Duitse opperbevel heeft het arrest bevolen van alle aanvallers van ons land en hun sympathisanten. Eender wie het verzet op een of andere manier helpt, onderdak biedt, van voedsel voorziet of informatie achterhoudt, zal zonder proces worden gearresteerd en geëxecuteerd."
De opwinding over de nakende bevrijding, die de afgelopen weken als een klein, warm vuurtje in hun harten had gebrand, slaat onmiddellijk om in een ijskoude, verlammende angst. De regels zijn niet nieuw, maar de toon is anders. Definitiever. Brutaler.
Renées blik glijdt naar de onderkant van het document, naar de handtekening die het bevel bekrachtigt. Zijn adem stokt. Het is niet de naam van een onbekende generaal uit Berlijn, of de commandant uit Caen. Er staat, in een scherpe, zelfverzekerde handtekening: Hauptmann Fritz Hoffman. Simone volgt zijn blik en een zachte, geschokte kreun ontsnapt haar lippen. Korporaal Fritz. Haar Fritz. De onhandige, charmante soldaat die voor haar aan de piano zat, is nu Hauptmann Hoffman, een kapitein met de macht over leven en dood. De man die haar een amulet gaf, de man waarop ze stiekem verliefd is, is nu de man die belooft verraders te executeren. En in zijn ogen, weten ze beiden, is haar vader een verrader.
- - -
De dag daarna hangt er een ondraaglijke spanning in Le Café Des Arts. De paar Franse klanten die zich er nog wagen, drinken zwijgend en snel, hun ogen nerveus schietend naar de deur, waar het aanplakbiljet met zijn harde, zwarte letters een stille getuige is van de nieuwe, meedogenloze realiteit. Aan een tafeltje in de hoek zit Hauptmann Fritz Hoffman. Het uniform is anders, de epauletten op zijn schouders zijn van een hogere rang, en de man erin lijkt ook veranderd. Hij is niet de onhandige, charmante korporaal meer. Hij is een bevelhebber, en de zwaarte van die verantwoordelijkheid heeft groeven in zijn gezicht getrokken. Naast hem zit Simone, stil, en ze kijkt toe hoe hij met een afwezige blik in zijn koffie staart.
"Wie de uitkomst van deze oorlog kan voorspellen, is een leugenaar!" Met zijn vlakke hand slaat Fritz zo hard op de massieve, eikenhouten tafel dat de kopjes rammelen in hun schotels. De klanten aan het andere tafeltje kijken geschrokken en vol afkeuring naar hem en Simone. Hij is kwaad op de oorlog, niet op mij, denkt Simone, en ze herkent de donkere, stormachtige blik in zijn ogen. Het is de blik waarmee hij zijn soldaten bevelen geeft, de blik waarmee hij mensen intimideert. Kil, hard en afstandelijk. Zo koud dat zijn nabijheid op dit moment verstikkend werkt. Ze weet dat ze op zo'n moment voorzichtig moet zijn, dat ze hem dan beter met rust kan laten en kan wachten tot de bui overwaait. Maar toch, het bevel op de deur, ondertekend met zijn naam, brandt in haar geheugen. Ze kan het niet laten.
"Fritz, dat aanplakbiljet..." begint ze, haar stem is zacht, maar vastberaden. "Dat zijn jouw zaken niet," blaft hij, zonder haar aan te kijken. Zijn mond vertrekt in een gemene grijns die Simone een verkeerde, misselijkmakende rilling bezorgt. Ze deinst niet terug. In plaats daarvan voelt ze een felle, hete woede in zich opkomen. Ze doet haar uiterste best om een zelfverzekerde, bijna hooghartige houding aan te nemen. Ze kantelt haar hoofd iets naar achteren en blijft hem onverstoorbaar aankijken, ook al bonst haar hart in haar keel. Ze tilt één van haar wenkbrauwen geërgerd omhoog. "Wat?" snauwt ze, haar stem is nu scherp als een mes. "Dat zijn mijn zaken niet? Nu moet jij eens goed naar mij luisteren, ventje! Ik trotseer elke dag de blikken en de opmerkingen van de mensen in dit dorp. Ik hoor het gefluister achter mijn rug, over hoe fout onze relatie is. Over het feit dat ik heul met de vijand." Ze leunt naar voren, haar ogen vuren in de zijne. "Jouw naam, onderaan dat afschuwelijke bevel, op de deur van míjn café, maakt het meer dan mijn zaken. Het maakt het mijn recht om te weten."
Gedurende enkele, lange, intense momenten staren ze elkaar zwijgend aan. Een stille oorlog van willen, een confrontatie die al weken in de lucht hing. Dan breekt er iets in zijn blik. De hardheid verdwijnt en maakt plaats voor iets anders. "Je bent heel wat volwassener geworden, deze laatste maanden," zegt Fritz, zijn stem is nu plotseling vriendelijker, en er klinkt oprechte verbazing in door. Hij legt zijn hand op haar arm, zijn aanraking is nu zacht. "Sorry van daarnet, liefje. Ik wou je niet laten schrikken." Hij pakt zachtjes haar kin beet en kantelt haar hoofd een beetje naar achteren, zodat hun ogen elkaar opnieuw ontmoeten, maar dit keer zonder de strijd. "Misschien is die invasie waar iedereen zo bang voor is, nog zo slecht niet," fluistert hij, de woorden zijn een geheim, enkel voor haar bedoeld. "Wat... wat bedoel je?"
"Het is moeilijk uit te leggen," zucht Fritz, en hij laat zijn hand weer op tafel vallen. Hij staart er even naar. "Misschien... misschien komt er dan eindelijk een einde aan deze uitzichtloze, eindeloze situatie. Liefje, we moeten volhouden. Deze oorlog, deze waanzin, het gaat snel voorbij zijn. Dat moet wel." Hij kijkt haar aan, en zijn ogen zijn nu vol van een diepe, melancholische tederheid. "Ik kijk ernaar uit om samen met jou, na dit alles, op een terrasje in Parijs een wijntje te drinken." Het zijn dappere, hoopvolle woorden, maar aan de diepe, vermoeide schaduw in zijn ogen is te zien dat hij ernstig twijfelt of hij die dag ooit zelf gaat meemaken. Tegelijkertijd lijkt hij niet bang te zijn voor wat er met hem gaat gebeuren. Er is een soort berusting in zijn blik die haar rillingen bezorgt.
"Maar daarnet zei je nog," zegt Simone zacht, "dat iedereen die de uitkomst van de oorlog kan voorspellen, een leugenaar is." De wijze woorden van Simone blijven als een echo hangen in de geladen stilte van het café. Fritz kijkt haar diep in de ogen, de vermoeide soldaat in hem ziet een onverwachte bondgenoot in dit jonge, Franse meisje dat zijn innerlijke strijd feilloos lijkt te doorgronden. Overweldigd door een plotselinge, onweerstaanbare drang naar verbinding, beweegt hij zijn hoofd naar voren, niet meer in staat te weerstaan aan de drang om haar te kussen.
"Fritz, niet doen," fluistert Simone, haar stem is een en al paniek. "Niet hier..." Ze legt een hand op zijn borst en duwt hem zachtjes van zich af, haar ogen schieten nerveus naar de toog. Maar het is al te laat. René, haar vader, heeft het intieme moment, de onmiskenbare tederheid tussen het tweetal, bezig gezien. Hij zegt niets. Hij veegt met een doek over een al schoon glas, maar zijn bewegingen zijn houterig. Langzaam en met een diepe, moedeloze zucht schudt hij zijn hoofd.
Wanneer Fritz die avond, als laatste klant, het café verlaat, wacht René tot het geluid van de laarzen van de Duitser is weggestorven in de nacht. De stilte die volgt is zwaar en onheilspellend. Zonder een woord te zeggen, loopt hij naar Simone, die de laatste stoelen op de tafels zet. Daarbij pakt hij haar bovenarm zo stevig vast dat ze van schrik en pijn verstijft. "Luister goed naar mij, Simone," sist hij, zijn stem is een lage, woedende fluistering. "Die Fritz, die deugt niet. Hij is niet zomaar een Duitser die hier wat komt drinken. Hij is de Hauptmann. De bevelhebber. Wel, je hebt het aanplakbiljet zelf gezien. Ik wil niet dat je nog langer met hem optrekt. Begrepen?"
"Maar pa," protesteert Simone, en ze probeert zich uit zijn pijnlijke greep los te wrikken. "Hij is mijn vriend. Bovendien heeft hij die oorlog ook niet gewild. Hij is ook maar een mens. Hij heeft er zelf ook niet voor gekozen hier gestationeerd te worden. Om zijn familie zo lang achter te moeten laten en in een voor hem vreemd land te gaan wonen."
"Blijf uit zijn buurt, Simone," herhaalt René, zijn greep wordt nog steviger. "Dit is foute boel." Simone weet niet wat ze moet zeggen en staart haar vader met grote, betraande ogen aan, terwijl er geen enkel geluid meer uit haar mond komt. Even lijkt het alsof ze gestopt is met ademhalen. Dan schudt ze haar hoofd, een plotselinge, felle opstandigheid neemt bezit van haar. "Dit kun je echt niet van mij verlangen, pa. Ik... ik ben verliefd op hem." De bekentenis, een fluistering die ze amper durft uit te spreken, valt als een bom in de stille gelagzaal. René laat haar arm los alsof hij zich brandt. "Wil je nu zeggen dat je verliefd bent op hém?" vraagt hij, en hij stopt een leven lang van opgekropte haat en walging in dat ene woord. "Hém? Een mof? Een van de mannen die ons land bezet, onze vrienden onderdrukt en onze toekomst steelt? Je bent toch niet serieus zo dom om voor zo iemand te vallen?"
Simone draait haar hoofd en kijkt haar vader verbijsterd aan. Zijn opmerking doet pijn, een scherpe, diepe pijn die erger is dan de kneep in haar arm. "Ik kan dit echt niet langer meer aanzien, meisje," gaat René verder, zijn stem is nu koud en hard als steen. "Je kiest maar, hier en nu. Ofwel blijf je hier bij mij, je vader, je familie. Ofwel kies je voor hem, en dan wil ik je nooit meer zien. Ik weiger toe te kijken hoe jij je leven laat verpesten door iemand die jou, en ons, helemaal niet waard is."
Simone haar mond valt open en ze weet niet of ze moet huilen, schreeuwen of boos weg moet lopen. Haar vader, de man die ze aanbidt, dwingt haar een keuze te maken die ze niet wil maken. Een onmogelijke keuze. Ze wil geen ruzie met hem, maar ze wil Fritz ook niet verliezen. Ze wil niet kiezen. Ze kan niet kiezen. Langzaam, als in een droom, loopt ze naar de deur om het café te verlaten. Haar voeten voelen zwaar als lood. Bij de deurpost draait ze zich nog één keer om naar haar vader. Hij staat er nog, een stugge, onverzoenlijke gestalte achter de bar, maar ze ziet de diepe, teleurgestelde pijn in zijn ogen. "Het spijt me," zegt ze zacht, de woorden zijn een gebroken fluistering. "Het spijt me echt." Er trekt een pijnlijke knoop in haar maag. Stiekem, met een laatste, kinderlijke naïviteit, hoopt ze dat haar vader uiteindelijk wel weer zal bijdraaien, dat zijn liefde voor haar sterker zal zijn dan zijn haat voor de vijand.
- - -
De deur van de Duitse commandopost is een harde, onwelkome barrière tussen de vertrouwde wereld van het dorp en de kille, functionele realiteit van de bezetter. Simone aarzelt even, haar hand zweeft boven de klink, en stapt dan met een diepe zucht naar binnen. De lucht is hier anders, het ruikt naar natte wol, leer en de scherpe, antiseptische geur van discipline. Twee soldaten kijken haar met openlijke, onvriendelijke nieuwsgierigheid aan.
Ze vindt Fritz in een kleine, spaarzaam ingerichte kantoorruimte, gebogen over een grote kaart die op een ruwe, houten tafel ligt uitgespreid. Hij is niet de Fritz van het café. Hij is Hauptmann Hoffman, zijn gezicht is strak en geconcentreerd, de lijnen rond zijn mond dieper dan ze zich herinnert. Hij kijkt op als ze binnenkomt, en zijn uitdrukking is er een van verrassing, die snel plaatsmaakt voor iets anders. Iets geslotens, bijna geïrriteerds. Hij is hier de bevelhebber, en zij is een complicatie.
"Simone? Wat doe je hier?" Ze vertelt hem over de ruzie met haar vader, haar stem is nog schor van de ingehouden tranen. Ze vertelt over het ultimatum, de onmogelijke keuze, en de pijnlijke, stille wandeling door de deur, weg van haar thuis. Ze vertelt het allemaal, verwachtend dat hij haar in zijn armen zal nemen, dat hij haar troost en veiligheid zal bieden. Maar zijn reactie is een klap in haar gezicht. "Ik heb je niet gevraagd om mij te kiezen!" reageert Fritz, en zijn stem is hard en koud, ontdaan van elke tederheid. Hij kijkt haar aan alsof ze een onnozel, impulsief kind is. "Nee, dat weet ik," antwoordt ze, de schok van zijn reactie doet haar stem beven. Een ijskoude teleurstelling kruipt langs haar ruggengraat omhoog. "Verdomme, Fritz, wat had ik dan moeten doen?"
"Dat weet ik niet, Simone." Hij wendt zijn blik af en staart weer naar de kaart op tafel, alsof de strategische posities van zijn troepen belangrijker zijn dan de ruïnes van haar leven die voor hem staan. "Dat is jouw beslissing, niet de mijne." Simone schudt haar hoofd, sprakeloos. Zijn reactie is zo teleurstellend, zo compleet anders dan wat ze had gehoopt, dat ze zich plotseling enorm dom voelt. Dom dat ze haar vader, haar thuis, haar hele leven heeft laten vallen voor deze man, voor de droom van een terrasje in Parijs. Hete, bittere tranen van schaamte en spijt vloeien over haar gezicht. Het wordt haar te veel. Ze heeft het gevoel dat Fritz uit twee verschillende personen bestaat. Het ene moment is hij de warme, liefdevolle man die haar aanbidt en haar hart verovert. Het volgende is hij deze kille, afstandelijke officier die haar niet in zijn wereld, niet in zijn hart wil toelaten. Het is verwarrend en ondraaglijk. "Je kan niet verwachten dat ik de hele tijd je handje vasthoud, Simone," zegt hij, zijn stem is ongeduldig. Hij kijkt weer op van zijn kaart. "Ik heb werk te doen. Er is een oorlog gaande, mocht je dat vergeten zijn. En hier kun je niet blijven, dit huis is enkel voor soldaten bedoeld. Het is verboden terrein voor burgers."
"Meen je dit nu serieus?" snauwt Simone. Haar verdriet slaat om in een felle, verontwaardigde woede. Ze weet niet meer wat te doen of te denken. De grond is onder haar voeten weggeslagen. Nu ze haar vader kwijt is, heeft ze niemand meer om op terug te vallen. Ze is volkomen, ondraaglijk alleen.
Fritz doet enkele langzame stappen in haar richting. De kleine, kale kantoorruimte voelt plotseling nog kleiner aan. Hij overschaduwt haar met zijn grote lichaam, een dreigende, donkere wolk die al het licht en alle lucht lijkt op te zuigen. Zijn ogen zijn staalhard, de vriendelijke blauwe kleur van het café is verdwenen en heeft plaatsgemaakt voor het kille, onvergeeflijke grijs van een winterzee. Zijn kaken zijn strak op elkaar geklemd en zijn neusvleugels trillen bij elke beheerste, bijna sissende ademhaling. Simone slikt, haar keel is droog. Ze doet haar uiterste best om niet terug te deinzen, om haar grond te behouden, ondanks de pure, fysieke intimidatie die van hem uitgaat.
En dan, in zijn hardheid, begint het haar langzaam duidelijk te worden. De plotselinge kou, de afwijzing. Hij wil haar niet kwetsen. Hij wil haar wegjagen. Hij wil niet dat ze voor hem kiest. Het is verwarrend, want het ene moment drinkt hij haar aanwezigheid in als een man die dreigt te sterven van de dorst, maar tegelijkertijd houdt hij haar steeds op een armlengte afstand. "Waarom wil je me niet?" vraagt ze, en de vraag is een wanhopige poging om een logische reden te vinden voor de chaos in haar hart. "Heb je een vrouw in Duitsland? Een gezin?"
Een spottende, humorloze trek verschijnt om zijn lippen. Hij negeert haar vraag volledig en kiest in plaats daarvan voor een wrede, psychologische aanval. "Heb je je wel eens afgevraagd, Simone, hoe het komt dat je in deze situatie beland bent?" "Wat bedoel je?" vraagt ze voorzichtig. De brok in haar keel probeert ze zo goed als mogelijk door te slikken. "Je smeekt om een liefde die niet bestaat," zegt hij, zijn stem is nu een kille, analyserende klank die haar dieper treft dan een schreeuw zou doen. "Je klampt je vast aan het eerste sprankje warmte in een koude wereld."
Simone haar ogen worden waterig van de pijn van zijn woorden, maar ze is niet van plan zich zomaar te laten afwimpelen. De vechter in haar, de vrouw die de afgelopen maanden is gevormd in de harde realiteit van de bezetting, neemt het over. "Weet je wat pas zwak is, Hauptmann?" zegt ze, en ze spuugt zijn titel bijna uit. "Bang zijn dat iemand te dichtbij komt en daarom die persoon met alle macht proberen weg te duwen. Doe maar alsof je stoer bent, met je uniform en je bevelen. Maar eigenlijk ben je gewoon een lafaard."
"Nou, nou..." reageert Fritz spottend, maar de spottende klank bereikt zijn ogen niet. Ze ziet dat ze hem geraakt heeft. Simone klemt haar kaken op elkaar. "Blijkbaar wel." "Wat?" vervolgt ze bitter als Fritz niet reageert en haar enkel aanstaart. "Wil je me nu pijn doen? Slaan, misschien? Ga je gang. Het zal de eerste keer niet zijn dat een van jouw soort dat probeert." "Ga. Naar. Huis." Hij spuugt de woorden één voor één uit, zijn kaken strak tegen elkaar geklemd. De duisternis in zijn ogen kolkt, als een woeste, onstuimige zee. "Daar hoor je."
Simone schudt haar hoofd, een kleine, maar onwrikbare beweging. "Ik ga nergens naartoe." Ze krimpt ineen als hij met een plotselinge, gewelddadige beweging een glas van de tafel grist en het met een oorverdovende knal tegen de stenen muur kapot gooit. Glasscherven regenen neer op de vloer. "GA WEG!" brult hij, en het is een kreet van pure, onverdunde wanhoop.
"Waarom doe je zo?" smeekt Simone, haar eigen woede is verdwenen, vervangen door een diep, verward medelijden. "Liefje, ik..." De aanspreking ontsnapt hem, een moment van pure, ongefilterde tederheid te midden van de razernij. "Noem me niet zo!" snauwt ze, gekwetst door de plotselinge, verwarrende ommekeer. Fritz zwijgt, zijn borstkas gaat hevig op en neer, een innerlijke strijd woedt in hem. "Waarom?" herhaalt Simone haar vraag, zachter nu. "Omdat ik het je niet kan uitleggen," zegt hij, zijn stem is nu een verslagen, hese klank. "O-k-é," antwoordt Simone langzaam, niet goed wetend wat ze moet zeggen.
"Wat wij hebben... de nachten... het is fijn," gaat hij verder, en hij kijkt haar niet aan. "Maar je kan niet meer van me verwachten, Simone. Er is niet meer. Begrijp je dat?" Ze knikt, maar ze heeft eigenlijk geen idee waar hij het over heeft. Zijn uitspraken zijn een doolhof van tegenstrijdigheden. “Ik meen het,” zegt hij schor, en hij kijkt haar nu recht aan, zijn ogen vol van een pijn die ze niet kan peilen. “Laat me met rust.”
Maar ze is de spelletjes, de afstand, het constante duwen en trekken beu. Simone komt dichterbij, overbrugt de afstand die hij zo wanhopig probeert te bewaren, en drukt zich tegen hem aan, haar handen plat op zijn borst. “Dat kan ik niet,” antwoordt ze zacht en vastberaden. Fritz balt zijn vuisten aan zijn zijden, zijn hele lichaam is gespannen. “Waarom niet?” perst hij eruit.
Simone ademt diep in en kijkt hem van dichtbij aan, haar gezicht slechts centimeters van het zijne. “Omdat ik verliefd op jou ben,” zegt ze zachtjes, en de simpele, onontkoombare waarheid van die woorden vult de stilte in de kamer. Wezenloos, volslagen verslagen, schudt Fritz zijn hoofd. En dan kust ze hem. Het is geen daad van passie, maar van pure, onverbloemde kwetsbaarheid. Ze drukt haar lippen heel zachtjes tegen de zijne, een aarzelend, vragend gebaar dat bijna geen kus kan worden genoemd. Maar voor Fritz zijn lichaam, dat al weken, maanden, een strijd voert tegen zichzelf, is het als buskruit dat in aanraking komt met een klein, verraderlijk vlammetje. Zijn hoofd, de bevelhebbende Hauptmann, twijfelt misschien, maar zijn lichaam niet.
Hij begint terug te zoenen. Zijn bewegingen, eerst nog onzeker, worden met elke seconde dominanter, gretiger en eisender. Een diepe, gekwelde kreun ontsnapt hem, en hij trekt haar met een ruwe, bezitterige beweging tegen zich aan. Simone zucht, haar laatste verzet smelt weg in de hitte van zijn mond. Dit voelt zo goed, zo onvermijdelijk, zo juist. Met een laatste, diepe zucht verbreekt hij de kus. Zijn voorhoofd rust tegen dat van haar en ze hijgen allebei, hun ademhaling onregelmatig en luid in de stille kantoorruimte, alsof ze net een marathon hebben gelopen. Zijn ogen kijken haar verlangend aan, donkere poelen van een vuur dat hij niet langer kan bedwingen. Wanneer Simone, nog steeds bedwelmd, aanstalten maakt om de kus te hervatten, trekt hij abrupt zijn hoofd terug.
De verandering is onmiddellijk en gewelddadig. Fritz zijn ijskoude, militaire buitenkant is weer terug op zijn plek. De warmte in zijn ogen is gedoofd, de tederheid is verdwenen. Er is niets meer over van het hete, intieme moment van net. "Dit hadden we niet moeten doen," zegt hij, zijn stem is vlak en hol. Hij strijkt verwoed en gefrustreerd met zijn handen door zijn haren. Het lijkt alsof hij spijt heeft, en die realisatie is voor Simone een fysieke klap. De warmte van de kus wordt vervangen door een ijzige douche van vernedering en pijn. "Het spijt me, Simone. Ga naar huis." En met die woorden, zonder haar nog een blik waardig te keuren, draait hij zich om en verlaat hij zonder omkijken de kamer.
Binnenin Simone brandt er een hitte die ze onmogelijk kan negeren. Ditmaal is het niet de zinderende hitte van opwinding, maar van een pure, bijtende woede. Even blijft ze perplex staan, haar lippen tintelen nog van zijn kus, haar lichaam nog vol van de echo van zijn omhelzing. De afwijzing is te bruut, te onrechtvaardig. Nee, denkt ze. Ditmaal niet. Ze stormt de gang in. "Fritz!" brult ze, haar stem is scherp en luid in de stille, kazerneachtige gang. "Waar ben je, jij lafaard!" Simone loopt de trap van het huis op, haar woede geeft haar een onvermoede kracht. Ze probeert elke deur, rukkend aan de klinken. Ze heeft geen idee waar hij zich bevindt, maar als het nodig is, doorzoekt ze elke kamer van dit godvergeten gebouw. "FRITZ!"
En dan vliegt een van de volgende deuren met een klap open. Hij staat in de deuropening, zijn lichaam blokkeert de doorgang. Zijn gezicht is een donker, grimmig masker. "Waar ben je in godsnaam mee bezig?" brult hij, zijn stem is een lage, gevaarlijke grom. De manier waarop hij zijn vuisten balt aan zijn zijden, de manier waarop elke spier in zijn armen en borstkas is aangespannen, doet iets met Simone wat ze nog niet eerder heeft ervaren. Ze is niet bang. In zijn razernij, in zijn onmacht om haar te beheersen, ziet ze de waarheid. Ze ziet hoe diep zijn gevoelens voor haar werkelijk gaan. Zijn woede is een schild voor zijn eigen, gekwelde hart.
"Ik wil meer," antwoordt ze, haar stem is nu kalm en uitdagend te midden van zijn storm. "Veel meer." "Ik heb je al gezegd dat er niet meer is," sist hij, zijn tanden op elkaar geklemd. Simone schudt haar hoofd en blijft hem met grote ogen aankijken, terwijl ze langzaam haar jurkje naar beneden trekt.
“Je gaat hier spijt van krijgen.”
Simone laat haar kleedje op de grond vallen en stapt eruit. Ze staat nu halfnaakt voor hem.
“Ik waarschuw je!” Fritz trekt ruw aan de haren van Simone. Haar hoofd kantelt naar achteren en ze kijkt hem bang aan. In zijn ogen is enkel duisternis te zien. “Zeker dat je meer wilt?”
Simone hapt naar adem als hij haar slipje ruw naar beneden trekt en twee vingers bij haar naar binnen steekt. Het is duidelijk dat hij niet de bedoeling heeft haar op te winden. Het lijkt eerder alsof hij haar probeert af te schrikken door haar extra ruw te behandelen. Opeens begrijpt ze het helemaal. Hij wil haar laten zien en voelen dat hij niet kan geven waar ze naar verlangt. Het maakt haar bang, want ze weet niet hoe ver hij wil gaan.
“Ga je me pijn doen?” fluistert ze zacht. Ze kan niet voorkomen dat haar ogen waterig worden. Er valt een lange stilte, waarin enkel hun ademhalingen hoorbaar is. Fritz verroert zich niet meer, alleen de blik in zijn ogen verandert, alsof haar woorden hem wakker hebben geschud en hem hebben laten ontdooien. “Ik geloof niet dat je slecht bent, Fritz.” Simone reikt met haar hand omhoog en streelt voorzichtig over zijn kaaklijn, waarop hij zijn ogen sluit en diep inademt alsof haar aanrakingen hem pijn doen. “Ik geloof niet dat je me pijn zult doen. Ik vertrouw je.”
“Niet doen.”
“Kus me.” Fluistert ze. “Alsjeblieft.”
Fritz blijft stokstijf staan, zijn vingers nog altijd in haar. Het lijkt alsof hij niet weet wat doen.
“Alsjeblieft,” herhaalt ze.
Hij ademt langzaam uit en trekt dan zijn vingers langzaam terug.
“Kus me.” Herhaalt Simone. Ditmaal een stuk dwingender. Zodra zijn lippen eindelijk die van haar raken, duwt ze zich naar voor om de kus te verdiepen en om te vermijden dat hij zich alsnog terugtrekt. Meteen daarna duwt hij haar de kamer in en gooit haar op bed. Hij trekt haastig zijn broek en short naar beneden, gooit zijn hemd op de grond en kruipt dan boven op haar in bed. Even aarzelt hij wanneer de kop van zijn erectie tegen haar schaamlippen aan duwt. Simone spreidt haar benen zo ver als mogelijk. Ze wil hem en kan niet wachten om hem in zich te voelen. Haar lichaam staat in brand en hij is de enige die haar hitte kan blussen.
Zijn spieren van dichtbij zijn indrukwekkend. Ze heeft hem nog niet eerder naakt gezien. Zijn huid is gebronsd en zit vol littekens door het harde soldatenleven. Zonder na te denken plaatst ze haar vlakke hand tegen zijn strakke buikspieren. Zodra haar vingertoppen in aanraking komen met zijn huid, hoort ze dat hij scherp inademt en voelt ze zijn spieren aanspannen. Het doet haar mondhoeken omhoogtrekken. Dit voelt als een droom. Eentje waaruit ze nog lang niet wil ontwaken.
De penetratie voelt onwennig en ongemakkelijk. Gelukkig neemt hij de tijd en wacht even tot haar lichaam aan hem gewend is.
“Gaat het?” vraagt hij.
Simone verbijt de pijn – het is haar eerste keer - en knikt gretig. “Neuk me,” zegt ze zachtjes met een hese stem. Ze klemt haar benen om zijn middel en drukt haar heupen omhoog. “Alsjeblieft.”
Hij kust haar lippen voordat hij zijn heupen langzaam naar voor beweegt. Simone kreunt en klampt zich steviger aan hem vast, opgewonden en vol verwachting. En dan begint hij pas echt te bewegen.
Gretig beantwoordt Simone zijn stoten, bezeten door de drang met hem mee te bewegen, met hem mee te werken. Haar hele wereld bestaat alleen nog uit gevoel. Hij stoot diep in haar en trekt zich terug om vervolgens nogmaals diep te stoten. Haar hart smeekt hem om haar alles te geven. Ze grijpt zijn billen, stevig en gespierd onder haar handen en beweegt met hem mee. Hongerig naar meer en net zo vurig als hij. In zijn ogen ziet ze haar eigen passie weerspiegeld.
Ze voelt in de verte een orgasme sluimeren, maar probeert er alles aan te doen het te onderdrukken. Nog niet. Ze wil zo lang mogelijk van het moment, van hem, genieten.
“Fritz, ik…”
“Kom maar…”
Het lukt haar niet meer het nog langer tegen te houden, want de sensatie is te sterk. Er komen smekende, jammerende en kreunende geluiden uit haar mond. Vuurwerk ontploft in haar lijf. Wanneer ze weer bijkomt en haar ogen opent, kijkt ze recht in de heldere ogen van Fritz. Hij drukt een kus op haar voorhoofd, richt zich op en rolt zich van haar lichaam. “Wat doe je?” klinkt het verschrikt. “Je mag best verdergaan hoor.”
Fritz lacht hardop. Zijn hele uitstraling verandert erdoor en hij lijkt wel een ander mens, iemand die nog duizendmaal mooier is. “Dan moet je me even tijd geven, ik kan niet meteen nog een keer.”
“Nog een keer? Bedoel je… dat je…” ze krijgt het woord niet uit haar mond en voelt haar wangen gloeien.
De storm in hen is gaan liggen, en wat overblijft is de lome, vredige nasleep. De kamer is stil, enkel gevuld met het geluid van hun vertraagde ademhaling. Simone ligt met haar hoofd op zijn borst, haar vingers tekenen gedachteloos cirkels op zijn bezwete huid. Een plotselinge golf van verlegenheid overvalt haar, nu de alles verterende passie plaats heeft gemaakt voor deze stille, naakte nabijheid. Ze wordt zich bewust van haar eigen lichaam, van het zijne, en een dieprode blos kruipt vanuit haar hals omhoog naar haar wangen.
Fritz voelt haar lichte verstijving en de plotselinge warmte van haar huid. Een lage, geamuseerde klank rolt in zijn borstkas. "Ben je nu opeens verlegen, Fräulein?" fluistert hij. Met zijn rechterhand strijkt hij teder een vochtige pluk van haar haren naar achteren, weg van haar voorhoofd. "Wil je weten of ik er net zo van genoten heb als jij?" Hij kijkt haar plagend aan, een warme, ondeugende twinkeling in zijn ogen. Simone giechelt, een zacht, bijna verontschuldigend geluid, en slaat haar ogen neer, haar wimpers werpen lange schaduwen op haar roodgloeiende wangen. "Dat hoef ik jou in ieder geval niet te vragen," vervolgt hij, zijn stem een lage, tevreden brom. "Want dat was, als ik me niet vergis, overduidelijk."
"Oh nee..." mompelt ze, en ze verbergt haar gezicht dieper in de holte van zijn schouder, half gegeneerd, half opgelucht. "Maak je geen zorgen," fluistert hij. "Voor mij was het net zo fijn als voor jou. Misschien zelfs fijner." Glimlachend en voldaan nestelt Simone zich in de armen van Fritz, haar lichaam ontspant zich volledig in de veilige warmte van zijn omhelzing. Even blijven ze zo samen op bed liggen, een verstrengeld, vredig tafereel. Dan, in de comfortabele stilte, herinnert Simone zich de conversatie van eerder op de avond. De hardheid in zijn stem, de woede in zijn ogen, zijn gebrulde bevel: ‘Ga weg!’ De ijzige echo van die herinnering is een schril contrast met de tedere warmte van dit moment. De vrede in haar hart maakt plaats voor een plotselinge, knagende twijfel. Ze voelt hoe haar lichaam onwillekeurig verstijft.
Fritz voelt de verandering onmiddellijk. Hij trekt zich iets terug en kijkt haar aan, de plagerige glimlach is van zijn gezicht verdwenen en heeft plaatsgemaakt voor een frons van oprechte bezorgdheid. "Scheelt er iets, liefje?" Ze heft haar hoofd op en kijkt hem vertwijfeld aan, haar ogen vol van de plotselinge, teruggekeerde onzekerheid. Ze moet het vragen. Ze moet het weten. "Moet ik weggaan?" vraagt ze uiteindelijk, en haar stem is een bang, breekbaar gefluister. "Straks? Als de ochtend komt?"
Het blijft even stil, een ondraaglijke, geladen stilte waarin haar hart als een gevangen vogel tegen haar ribbenkast slaat. Hij kijkt haar aan, en in zijn ogen ziet hij de diepte van haar vraag. Ze vraagt niet alleen naar vannacht. Ze vraagt naar alles. Dan klinkt het verlossende woord, niet luid, maar met een diepe, onwrikbare overtuiging die elke twijfel in haar wegvaagt. "Nee." Simone haar hart maakt een sprongetje, een duizelingwekkende, bevrijdende salto van pure opluchting. Ze laat een ademtocht ontsnappen die ze niet wist dat ze vasthield, en met een laatste, kleine snik, nestelt ze haar hoofd weer op zijn borst, veilig. Thuis.
Wanneer ze ’s ochtends wakker wordt, is Fritz al vertrokken. Ze krabbelt overeind en wil uit bed stappen als ze plots iets plakkerigs aan de binnenkant van haar dijen voelt. Wanneer ze haar blik omlaag laat gaan, ziet ze een klodder sperma uit haar vagina druipen. Haar ogen worden groot en ze heeft het gevoel alsof ze stikt, omdat ze nu pas beseft dat ze vannacht geen condoom hebben gebruikt. Hoe konden ze in godsnaam zo dom en onvoorzichtig zijn?
SIMONE
De avond valt vroeg in de kleine kamer boven het café. Bij het flakkerende, onrustige licht van een enkele kaars buigt Simone zich over haar dagboek. Haar pen krast over het vergeelde papier, een klein, eenzaam geluid in de stilte van het huis. Buiten hoort ze het onophoudelijke, trieste getik van de regen en af en toe de zware, gedempte stappen van een Duitse patrouille op de modderige weg.
"Vandaag was een hartverscheurende dag," schrijft ze, haar sierlijke handschrift is gehaast en licht beverig. "Mijn wereld is aan het verbrokkelen. De nakende bevrijding, waar iedereen op fluistertoon over spreekt, laat me achter met een dubbel gevoel. Vroeger zou ik dolblij geweest zijn, een gat in de lucht hebben gesprongen. Maar nu bekruipt me meer en meer het gevoel dat er iets afschuwelijks te gebeuren staat, iets waaraan niemand zal kunnen ontsnappen. De oorlog zal de komende maanden veel slachtoffers eisen, ook onder gewone burgers die niks hebben misdaan. Is er dan echt geen manier om die waanzin te stoppen? Tellen onze levens dan niet mee?"
Die dag gonst het café, en het hele dorp, van de geruchten. De soldaten die binnenkomen voor een glas wijn of een snelle kom soep, zijn niet langer de luidruchtige, arrogante bezetters van een paar maanden geleden. Ze lopen nerveus af en aan, hun gesprekken zijn kort en gespannen. Ze praten over versterkingen aan de kust, over nieuwe kanonnen die in de duinen worden geplaatst, over een offensief dat elk moment kan losbarsten. De lucht is dik van een onuitgesproken, elektrische spanning, de stilte voor de storm.
Net als René de zware grendel op de deur van het café wil schuiven, wordt er hard en autoritair op het hout gebonkt. Hij en Simone kijken elkaar verschrikt aan. Met een bezorgd gezicht opent René de deur op een kier. Twee soldaten staan in de stromende regen, hun gezichten grimmig in het licht van de lantaarn die boven de deur hangt. Ze zeggen niets. Een van hen duwt een opgerold aanplakbiljet en een hamer en spijkers in Renées handen. De boodschap is duidelijk.
Terwijl de soldaten weer verdwijnen in de duisternis, houdt René het biljet in het licht. Simone komt dichterbij staan, haar hand rustend op de arm van haar vader. De letters zijn groot, zwart en dwingend.
"BEVEL VAN HET OPPERBEVEL," lezen ze.
"Het Duitse opperbevel heeft het arrest bevolen van alle aanvallers van ons land en hun sympathisanten. Eender wie het verzet op een of andere manier helpt, onderdak biedt, van voedsel voorziet of informatie achterhoudt, zal zonder proces worden gearresteerd en geëxecuteerd."
De opwinding over de nakende bevrijding, die de afgelopen weken als een klein, warm vuurtje in hun harten had gebrand, slaat onmiddellijk om in een ijskoude, verlammende angst. De regels zijn niet nieuw, maar de toon is anders. Definitiever. Brutaler.
Renées blik glijdt naar de onderkant van het document, naar de handtekening die het bevel bekrachtigt. Zijn adem stokt. Het is niet de naam van een onbekende generaal uit Berlijn, of de commandant uit Caen. Er staat, in een scherpe, zelfverzekerde handtekening: Hauptmann Fritz Hoffman. Simone volgt zijn blik en een zachte, geschokte kreun ontsnapt haar lippen. Korporaal Fritz. Haar Fritz. De onhandige, charmante soldaat die voor haar aan de piano zat, is nu Hauptmann Hoffman, een kapitein met de macht over leven en dood. De man die haar een amulet gaf, de man waarop ze stiekem verliefd is, is nu de man die belooft verraders te executeren. En in zijn ogen, weten ze beiden, is haar vader een verrader.
- - -
De dag daarna hangt er een ondraaglijke spanning in Le Café Des Arts. De paar Franse klanten die zich er nog wagen, drinken zwijgend en snel, hun ogen nerveus schietend naar de deur, waar het aanplakbiljet met zijn harde, zwarte letters een stille getuige is van de nieuwe, meedogenloze realiteit. Aan een tafeltje in de hoek zit Hauptmann Fritz Hoffman. Het uniform is anders, de epauletten op zijn schouders zijn van een hogere rang, en de man erin lijkt ook veranderd. Hij is niet de onhandige, charmante korporaal meer. Hij is een bevelhebber, en de zwaarte van die verantwoordelijkheid heeft groeven in zijn gezicht getrokken. Naast hem zit Simone, stil, en ze kijkt toe hoe hij met een afwezige blik in zijn koffie staart.
"Wie de uitkomst van deze oorlog kan voorspellen, is een leugenaar!" Met zijn vlakke hand slaat Fritz zo hard op de massieve, eikenhouten tafel dat de kopjes rammelen in hun schotels. De klanten aan het andere tafeltje kijken geschrokken en vol afkeuring naar hem en Simone. Hij is kwaad op de oorlog, niet op mij, denkt Simone, en ze herkent de donkere, stormachtige blik in zijn ogen. Het is de blik waarmee hij zijn soldaten bevelen geeft, de blik waarmee hij mensen intimideert. Kil, hard en afstandelijk. Zo koud dat zijn nabijheid op dit moment verstikkend werkt. Ze weet dat ze op zo'n moment voorzichtig moet zijn, dat ze hem dan beter met rust kan laten en kan wachten tot de bui overwaait. Maar toch, het bevel op de deur, ondertekend met zijn naam, brandt in haar geheugen. Ze kan het niet laten.
"Fritz, dat aanplakbiljet..." begint ze, haar stem is zacht, maar vastberaden. "Dat zijn jouw zaken niet," blaft hij, zonder haar aan te kijken. Zijn mond vertrekt in een gemene grijns die Simone een verkeerde, misselijkmakende rilling bezorgt. Ze deinst niet terug. In plaats daarvan voelt ze een felle, hete woede in zich opkomen. Ze doet haar uiterste best om een zelfverzekerde, bijna hooghartige houding aan te nemen. Ze kantelt haar hoofd iets naar achteren en blijft hem onverstoorbaar aankijken, ook al bonst haar hart in haar keel. Ze tilt één van haar wenkbrauwen geërgerd omhoog. "Wat?" snauwt ze, haar stem is nu scherp als een mes. "Dat zijn mijn zaken niet? Nu moet jij eens goed naar mij luisteren, ventje! Ik trotseer elke dag de blikken en de opmerkingen van de mensen in dit dorp. Ik hoor het gefluister achter mijn rug, over hoe fout onze relatie is. Over het feit dat ik heul met de vijand." Ze leunt naar voren, haar ogen vuren in de zijne. "Jouw naam, onderaan dat afschuwelijke bevel, op de deur van míjn café, maakt het meer dan mijn zaken. Het maakt het mijn recht om te weten."
Gedurende enkele, lange, intense momenten staren ze elkaar zwijgend aan. Een stille oorlog van willen, een confrontatie die al weken in de lucht hing. Dan breekt er iets in zijn blik. De hardheid verdwijnt en maakt plaats voor iets anders. "Je bent heel wat volwassener geworden, deze laatste maanden," zegt Fritz, zijn stem is nu plotseling vriendelijker, en er klinkt oprechte verbazing in door. Hij legt zijn hand op haar arm, zijn aanraking is nu zacht. "Sorry van daarnet, liefje. Ik wou je niet laten schrikken." Hij pakt zachtjes haar kin beet en kantelt haar hoofd een beetje naar achteren, zodat hun ogen elkaar opnieuw ontmoeten, maar dit keer zonder de strijd. "Misschien is die invasie waar iedereen zo bang voor is, nog zo slecht niet," fluistert hij, de woorden zijn een geheim, enkel voor haar bedoeld. "Wat... wat bedoel je?"
"Het is moeilijk uit te leggen," zucht Fritz, en hij laat zijn hand weer op tafel vallen. Hij staart er even naar. "Misschien... misschien komt er dan eindelijk een einde aan deze uitzichtloze, eindeloze situatie. Liefje, we moeten volhouden. Deze oorlog, deze waanzin, het gaat snel voorbij zijn. Dat moet wel." Hij kijkt haar aan, en zijn ogen zijn nu vol van een diepe, melancholische tederheid. "Ik kijk ernaar uit om samen met jou, na dit alles, op een terrasje in Parijs een wijntje te drinken." Het zijn dappere, hoopvolle woorden, maar aan de diepe, vermoeide schaduw in zijn ogen is te zien dat hij ernstig twijfelt of hij die dag ooit zelf gaat meemaken. Tegelijkertijd lijkt hij niet bang te zijn voor wat er met hem gaat gebeuren. Er is een soort berusting in zijn blik die haar rillingen bezorgt.
"Maar daarnet zei je nog," zegt Simone zacht, "dat iedereen die de uitkomst van de oorlog kan voorspellen, een leugenaar is." De wijze woorden van Simone blijven als een echo hangen in de geladen stilte van het café. Fritz kijkt haar diep in de ogen, de vermoeide soldaat in hem ziet een onverwachte bondgenoot in dit jonge, Franse meisje dat zijn innerlijke strijd feilloos lijkt te doorgronden. Overweldigd door een plotselinge, onweerstaanbare drang naar verbinding, beweegt hij zijn hoofd naar voren, niet meer in staat te weerstaan aan de drang om haar te kussen.
"Fritz, niet doen," fluistert Simone, haar stem is een en al paniek. "Niet hier..." Ze legt een hand op zijn borst en duwt hem zachtjes van zich af, haar ogen schieten nerveus naar de toog. Maar het is al te laat. René, haar vader, heeft het intieme moment, de onmiskenbare tederheid tussen het tweetal, bezig gezien. Hij zegt niets. Hij veegt met een doek over een al schoon glas, maar zijn bewegingen zijn houterig. Langzaam en met een diepe, moedeloze zucht schudt hij zijn hoofd.
Wanneer Fritz die avond, als laatste klant, het café verlaat, wacht René tot het geluid van de laarzen van de Duitser is weggestorven in de nacht. De stilte die volgt is zwaar en onheilspellend. Zonder een woord te zeggen, loopt hij naar Simone, die de laatste stoelen op de tafels zet. Daarbij pakt hij haar bovenarm zo stevig vast dat ze van schrik en pijn verstijft. "Luister goed naar mij, Simone," sist hij, zijn stem is een lage, woedende fluistering. "Die Fritz, die deugt niet. Hij is niet zomaar een Duitser die hier wat komt drinken. Hij is de Hauptmann. De bevelhebber. Wel, je hebt het aanplakbiljet zelf gezien. Ik wil niet dat je nog langer met hem optrekt. Begrepen?"
"Maar pa," protesteert Simone, en ze probeert zich uit zijn pijnlijke greep los te wrikken. "Hij is mijn vriend. Bovendien heeft hij die oorlog ook niet gewild. Hij is ook maar een mens. Hij heeft er zelf ook niet voor gekozen hier gestationeerd te worden. Om zijn familie zo lang achter te moeten laten en in een voor hem vreemd land te gaan wonen."
"Blijf uit zijn buurt, Simone," herhaalt René, zijn greep wordt nog steviger. "Dit is foute boel." Simone weet niet wat ze moet zeggen en staart haar vader met grote, betraande ogen aan, terwijl er geen enkel geluid meer uit haar mond komt. Even lijkt het alsof ze gestopt is met ademhalen. Dan schudt ze haar hoofd, een plotselinge, felle opstandigheid neemt bezit van haar. "Dit kun je echt niet van mij verlangen, pa. Ik... ik ben verliefd op hem." De bekentenis, een fluistering die ze amper durft uit te spreken, valt als een bom in de stille gelagzaal. René laat haar arm los alsof hij zich brandt. "Wil je nu zeggen dat je verliefd bent op hém?" vraagt hij, en hij stopt een leven lang van opgekropte haat en walging in dat ene woord. "Hém? Een mof? Een van de mannen die ons land bezet, onze vrienden onderdrukt en onze toekomst steelt? Je bent toch niet serieus zo dom om voor zo iemand te vallen?"
Simone draait haar hoofd en kijkt haar vader verbijsterd aan. Zijn opmerking doet pijn, een scherpe, diepe pijn die erger is dan de kneep in haar arm. "Ik kan dit echt niet langer meer aanzien, meisje," gaat René verder, zijn stem is nu koud en hard als steen. "Je kiest maar, hier en nu. Ofwel blijf je hier bij mij, je vader, je familie. Ofwel kies je voor hem, en dan wil ik je nooit meer zien. Ik weiger toe te kijken hoe jij je leven laat verpesten door iemand die jou, en ons, helemaal niet waard is."
Simone haar mond valt open en ze weet niet of ze moet huilen, schreeuwen of boos weg moet lopen. Haar vader, de man die ze aanbidt, dwingt haar een keuze te maken die ze niet wil maken. Een onmogelijke keuze. Ze wil geen ruzie met hem, maar ze wil Fritz ook niet verliezen. Ze wil niet kiezen. Ze kan niet kiezen. Langzaam, als in een droom, loopt ze naar de deur om het café te verlaten. Haar voeten voelen zwaar als lood. Bij de deurpost draait ze zich nog één keer om naar haar vader. Hij staat er nog, een stugge, onverzoenlijke gestalte achter de bar, maar ze ziet de diepe, teleurgestelde pijn in zijn ogen. "Het spijt me," zegt ze zacht, de woorden zijn een gebroken fluistering. "Het spijt me echt." Er trekt een pijnlijke knoop in haar maag. Stiekem, met een laatste, kinderlijke naïviteit, hoopt ze dat haar vader uiteindelijk wel weer zal bijdraaien, dat zijn liefde voor haar sterker zal zijn dan zijn haat voor de vijand.
- - -
De deur van de Duitse commandopost is een harde, onwelkome barrière tussen de vertrouwde wereld van het dorp en de kille, functionele realiteit van de bezetter. Simone aarzelt even, haar hand zweeft boven de klink, en stapt dan met een diepe zucht naar binnen. De lucht is hier anders, het ruikt naar natte wol, leer en de scherpe, antiseptische geur van discipline. Twee soldaten kijken haar met openlijke, onvriendelijke nieuwsgierigheid aan.
Ze vindt Fritz in een kleine, spaarzaam ingerichte kantoorruimte, gebogen over een grote kaart die op een ruwe, houten tafel ligt uitgespreid. Hij is niet de Fritz van het café. Hij is Hauptmann Hoffman, zijn gezicht is strak en geconcentreerd, de lijnen rond zijn mond dieper dan ze zich herinnert. Hij kijkt op als ze binnenkomt, en zijn uitdrukking is er een van verrassing, die snel plaatsmaakt voor iets anders. Iets geslotens, bijna geïrriteerds. Hij is hier de bevelhebber, en zij is een complicatie.
"Simone? Wat doe je hier?" Ze vertelt hem over de ruzie met haar vader, haar stem is nog schor van de ingehouden tranen. Ze vertelt over het ultimatum, de onmogelijke keuze, en de pijnlijke, stille wandeling door de deur, weg van haar thuis. Ze vertelt het allemaal, verwachtend dat hij haar in zijn armen zal nemen, dat hij haar troost en veiligheid zal bieden. Maar zijn reactie is een klap in haar gezicht. "Ik heb je niet gevraagd om mij te kiezen!" reageert Fritz, en zijn stem is hard en koud, ontdaan van elke tederheid. Hij kijkt haar aan alsof ze een onnozel, impulsief kind is. "Nee, dat weet ik," antwoordt ze, de schok van zijn reactie doet haar stem beven. Een ijskoude teleurstelling kruipt langs haar ruggengraat omhoog. "Verdomme, Fritz, wat had ik dan moeten doen?"
"Dat weet ik niet, Simone." Hij wendt zijn blik af en staart weer naar de kaart op tafel, alsof de strategische posities van zijn troepen belangrijker zijn dan de ruïnes van haar leven die voor hem staan. "Dat is jouw beslissing, niet de mijne." Simone schudt haar hoofd, sprakeloos. Zijn reactie is zo teleurstellend, zo compleet anders dan wat ze had gehoopt, dat ze zich plotseling enorm dom voelt. Dom dat ze haar vader, haar thuis, haar hele leven heeft laten vallen voor deze man, voor de droom van een terrasje in Parijs. Hete, bittere tranen van schaamte en spijt vloeien over haar gezicht. Het wordt haar te veel. Ze heeft het gevoel dat Fritz uit twee verschillende personen bestaat. Het ene moment is hij de warme, liefdevolle man die haar aanbidt en haar hart verovert. Het volgende is hij deze kille, afstandelijke officier die haar niet in zijn wereld, niet in zijn hart wil toelaten. Het is verwarrend en ondraaglijk. "Je kan niet verwachten dat ik de hele tijd je handje vasthoud, Simone," zegt hij, zijn stem is ongeduldig. Hij kijkt weer op van zijn kaart. "Ik heb werk te doen. Er is een oorlog gaande, mocht je dat vergeten zijn. En hier kun je niet blijven, dit huis is enkel voor soldaten bedoeld. Het is verboden terrein voor burgers."
"Meen je dit nu serieus?" snauwt Simone. Haar verdriet slaat om in een felle, verontwaardigde woede. Ze weet niet meer wat te doen of te denken. De grond is onder haar voeten weggeslagen. Nu ze haar vader kwijt is, heeft ze niemand meer om op terug te vallen. Ze is volkomen, ondraaglijk alleen.
Fritz doet enkele langzame stappen in haar richting. De kleine, kale kantoorruimte voelt plotseling nog kleiner aan. Hij overschaduwt haar met zijn grote lichaam, een dreigende, donkere wolk die al het licht en alle lucht lijkt op te zuigen. Zijn ogen zijn staalhard, de vriendelijke blauwe kleur van het café is verdwenen en heeft plaatsgemaakt voor het kille, onvergeeflijke grijs van een winterzee. Zijn kaken zijn strak op elkaar geklemd en zijn neusvleugels trillen bij elke beheerste, bijna sissende ademhaling. Simone slikt, haar keel is droog. Ze doet haar uiterste best om niet terug te deinzen, om haar grond te behouden, ondanks de pure, fysieke intimidatie die van hem uitgaat.
En dan, in zijn hardheid, begint het haar langzaam duidelijk te worden. De plotselinge kou, de afwijzing. Hij wil haar niet kwetsen. Hij wil haar wegjagen. Hij wil niet dat ze voor hem kiest. Het is verwarrend, want het ene moment drinkt hij haar aanwezigheid in als een man die dreigt te sterven van de dorst, maar tegelijkertijd houdt hij haar steeds op een armlengte afstand. "Waarom wil je me niet?" vraagt ze, en de vraag is een wanhopige poging om een logische reden te vinden voor de chaos in haar hart. "Heb je een vrouw in Duitsland? Een gezin?"
Een spottende, humorloze trek verschijnt om zijn lippen. Hij negeert haar vraag volledig en kiest in plaats daarvan voor een wrede, psychologische aanval. "Heb je je wel eens afgevraagd, Simone, hoe het komt dat je in deze situatie beland bent?" "Wat bedoel je?" vraagt ze voorzichtig. De brok in haar keel probeert ze zo goed als mogelijk door te slikken. "Je smeekt om een liefde die niet bestaat," zegt hij, zijn stem is nu een kille, analyserende klank die haar dieper treft dan een schreeuw zou doen. "Je klampt je vast aan het eerste sprankje warmte in een koude wereld."
Simone haar ogen worden waterig van de pijn van zijn woorden, maar ze is niet van plan zich zomaar te laten afwimpelen. De vechter in haar, de vrouw die de afgelopen maanden is gevormd in de harde realiteit van de bezetting, neemt het over. "Weet je wat pas zwak is, Hauptmann?" zegt ze, en ze spuugt zijn titel bijna uit. "Bang zijn dat iemand te dichtbij komt en daarom die persoon met alle macht proberen weg te duwen. Doe maar alsof je stoer bent, met je uniform en je bevelen. Maar eigenlijk ben je gewoon een lafaard."
"Nou, nou..." reageert Fritz spottend, maar de spottende klank bereikt zijn ogen niet. Ze ziet dat ze hem geraakt heeft. Simone klemt haar kaken op elkaar. "Blijkbaar wel." "Wat?" vervolgt ze bitter als Fritz niet reageert en haar enkel aanstaart. "Wil je me nu pijn doen? Slaan, misschien? Ga je gang. Het zal de eerste keer niet zijn dat een van jouw soort dat probeert." "Ga. Naar. Huis." Hij spuugt de woorden één voor één uit, zijn kaken strak tegen elkaar geklemd. De duisternis in zijn ogen kolkt, als een woeste, onstuimige zee. "Daar hoor je."
Simone schudt haar hoofd, een kleine, maar onwrikbare beweging. "Ik ga nergens naartoe." Ze krimpt ineen als hij met een plotselinge, gewelddadige beweging een glas van de tafel grist en het met een oorverdovende knal tegen de stenen muur kapot gooit. Glasscherven regenen neer op de vloer. "GA WEG!" brult hij, en het is een kreet van pure, onverdunde wanhoop.
"Waarom doe je zo?" smeekt Simone, haar eigen woede is verdwenen, vervangen door een diep, verward medelijden. "Liefje, ik..." De aanspreking ontsnapt hem, een moment van pure, ongefilterde tederheid te midden van de razernij. "Noem me niet zo!" snauwt ze, gekwetst door de plotselinge, verwarrende ommekeer. Fritz zwijgt, zijn borstkas gaat hevig op en neer, een innerlijke strijd woedt in hem. "Waarom?" herhaalt Simone haar vraag, zachter nu. "Omdat ik het je niet kan uitleggen," zegt hij, zijn stem is nu een verslagen, hese klank. "O-k-é," antwoordt Simone langzaam, niet goed wetend wat ze moet zeggen.
"Wat wij hebben... de nachten... het is fijn," gaat hij verder, en hij kijkt haar niet aan. "Maar je kan niet meer van me verwachten, Simone. Er is niet meer. Begrijp je dat?" Ze knikt, maar ze heeft eigenlijk geen idee waar hij het over heeft. Zijn uitspraken zijn een doolhof van tegenstrijdigheden. “Ik meen het,” zegt hij schor, en hij kijkt haar nu recht aan, zijn ogen vol van een pijn die ze niet kan peilen. “Laat me met rust.”
Maar ze is de spelletjes, de afstand, het constante duwen en trekken beu. Simone komt dichterbij, overbrugt de afstand die hij zo wanhopig probeert te bewaren, en drukt zich tegen hem aan, haar handen plat op zijn borst. “Dat kan ik niet,” antwoordt ze zacht en vastberaden. Fritz balt zijn vuisten aan zijn zijden, zijn hele lichaam is gespannen. “Waarom niet?” perst hij eruit.
Simone ademt diep in en kijkt hem van dichtbij aan, haar gezicht slechts centimeters van het zijne. “Omdat ik verliefd op jou ben,” zegt ze zachtjes, en de simpele, onontkoombare waarheid van die woorden vult de stilte in de kamer. Wezenloos, volslagen verslagen, schudt Fritz zijn hoofd. En dan kust ze hem. Het is geen daad van passie, maar van pure, onverbloemde kwetsbaarheid. Ze drukt haar lippen heel zachtjes tegen de zijne, een aarzelend, vragend gebaar dat bijna geen kus kan worden genoemd. Maar voor Fritz zijn lichaam, dat al weken, maanden, een strijd voert tegen zichzelf, is het als buskruit dat in aanraking komt met een klein, verraderlijk vlammetje. Zijn hoofd, de bevelhebbende Hauptmann, twijfelt misschien, maar zijn lichaam niet.
Hij begint terug te zoenen. Zijn bewegingen, eerst nog onzeker, worden met elke seconde dominanter, gretiger en eisender. Een diepe, gekwelde kreun ontsnapt hem, en hij trekt haar met een ruwe, bezitterige beweging tegen zich aan. Simone zucht, haar laatste verzet smelt weg in de hitte van zijn mond. Dit voelt zo goed, zo onvermijdelijk, zo juist. Met een laatste, diepe zucht verbreekt hij de kus. Zijn voorhoofd rust tegen dat van haar en ze hijgen allebei, hun ademhaling onregelmatig en luid in de stille kantoorruimte, alsof ze net een marathon hebben gelopen. Zijn ogen kijken haar verlangend aan, donkere poelen van een vuur dat hij niet langer kan bedwingen. Wanneer Simone, nog steeds bedwelmd, aanstalten maakt om de kus te hervatten, trekt hij abrupt zijn hoofd terug.
De verandering is onmiddellijk en gewelddadig. Fritz zijn ijskoude, militaire buitenkant is weer terug op zijn plek. De warmte in zijn ogen is gedoofd, de tederheid is verdwenen. Er is niets meer over van het hete, intieme moment van net. "Dit hadden we niet moeten doen," zegt hij, zijn stem is vlak en hol. Hij strijkt verwoed en gefrustreerd met zijn handen door zijn haren. Het lijkt alsof hij spijt heeft, en die realisatie is voor Simone een fysieke klap. De warmte van de kus wordt vervangen door een ijzige douche van vernedering en pijn. "Het spijt me, Simone. Ga naar huis." En met die woorden, zonder haar nog een blik waardig te keuren, draait hij zich om en verlaat hij zonder omkijken de kamer.
Binnenin Simone brandt er een hitte die ze onmogelijk kan negeren. Ditmaal is het niet de zinderende hitte van opwinding, maar van een pure, bijtende woede. Even blijft ze perplex staan, haar lippen tintelen nog van zijn kus, haar lichaam nog vol van de echo van zijn omhelzing. De afwijzing is te bruut, te onrechtvaardig. Nee, denkt ze. Ditmaal niet. Ze stormt de gang in. "Fritz!" brult ze, haar stem is scherp en luid in de stille, kazerneachtige gang. "Waar ben je, jij lafaard!" Simone loopt de trap van het huis op, haar woede geeft haar een onvermoede kracht. Ze probeert elke deur, rukkend aan de klinken. Ze heeft geen idee waar hij zich bevindt, maar als het nodig is, doorzoekt ze elke kamer van dit godvergeten gebouw. "FRITZ!"
En dan vliegt een van de volgende deuren met een klap open. Hij staat in de deuropening, zijn lichaam blokkeert de doorgang. Zijn gezicht is een donker, grimmig masker. "Waar ben je in godsnaam mee bezig?" brult hij, zijn stem is een lage, gevaarlijke grom. De manier waarop hij zijn vuisten balt aan zijn zijden, de manier waarop elke spier in zijn armen en borstkas is aangespannen, doet iets met Simone wat ze nog niet eerder heeft ervaren. Ze is niet bang. In zijn razernij, in zijn onmacht om haar te beheersen, ziet ze de waarheid. Ze ziet hoe diep zijn gevoelens voor haar werkelijk gaan. Zijn woede is een schild voor zijn eigen, gekwelde hart.
"Ik wil meer," antwoordt ze, haar stem is nu kalm en uitdagend te midden van zijn storm. "Veel meer." "Ik heb je al gezegd dat er niet meer is," sist hij, zijn tanden op elkaar geklemd. Simone schudt haar hoofd en blijft hem met grote ogen aankijken, terwijl ze langzaam haar jurkje naar beneden trekt.
“Je gaat hier spijt van krijgen.”
Simone laat haar kleedje op de grond vallen en stapt eruit. Ze staat nu halfnaakt voor hem.
“Ik waarschuw je!” Fritz trekt ruw aan de haren van Simone. Haar hoofd kantelt naar achteren en ze kijkt hem bang aan. In zijn ogen is enkel duisternis te zien. “Zeker dat je meer wilt?”
Simone hapt naar adem als hij haar slipje ruw naar beneden trekt en twee vingers bij haar naar binnen steekt. Het is duidelijk dat hij niet de bedoeling heeft haar op te winden. Het lijkt eerder alsof hij haar probeert af te schrikken door haar extra ruw te behandelen. Opeens begrijpt ze het helemaal. Hij wil haar laten zien en voelen dat hij niet kan geven waar ze naar verlangt. Het maakt haar bang, want ze weet niet hoe ver hij wil gaan.
“Ga je me pijn doen?” fluistert ze zacht. Ze kan niet voorkomen dat haar ogen waterig worden. Er valt een lange stilte, waarin enkel hun ademhalingen hoorbaar is. Fritz verroert zich niet meer, alleen de blik in zijn ogen verandert, alsof haar woorden hem wakker hebben geschud en hem hebben laten ontdooien. “Ik geloof niet dat je slecht bent, Fritz.” Simone reikt met haar hand omhoog en streelt voorzichtig over zijn kaaklijn, waarop hij zijn ogen sluit en diep inademt alsof haar aanrakingen hem pijn doen. “Ik geloof niet dat je me pijn zult doen. Ik vertrouw je.”
“Niet doen.”
“Kus me.” Fluistert ze. “Alsjeblieft.”
Fritz blijft stokstijf staan, zijn vingers nog altijd in haar. Het lijkt alsof hij niet weet wat doen.
“Alsjeblieft,” herhaalt ze.
Hij ademt langzaam uit en trekt dan zijn vingers langzaam terug.
“Kus me.” Herhaalt Simone. Ditmaal een stuk dwingender. Zodra zijn lippen eindelijk die van haar raken, duwt ze zich naar voor om de kus te verdiepen en om te vermijden dat hij zich alsnog terugtrekt. Meteen daarna duwt hij haar de kamer in en gooit haar op bed. Hij trekt haastig zijn broek en short naar beneden, gooit zijn hemd op de grond en kruipt dan boven op haar in bed. Even aarzelt hij wanneer de kop van zijn erectie tegen haar schaamlippen aan duwt. Simone spreidt haar benen zo ver als mogelijk. Ze wil hem en kan niet wachten om hem in zich te voelen. Haar lichaam staat in brand en hij is de enige die haar hitte kan blussen.
Zijn spieren van dichtbij zijn indrukwekkend. Ze heeft hem nog niet eerder naakt gezien. Zijn huid is gebronsd en zit vol littekens door het harde soldatenleven. Zonder na te denken plaatst ze haar vlakke hand tegen zijn strakke buikspieren. Zodra haar vingertoppen in aanraking komen met zijn huid, hoort ze dat hij scherp inademt en voelt ze zijn spieren aanspannen. Het doet haar mondhoeken omhoogtrekken. Dit voelt als een droom. Eentje waaruit ze nog lang niet wil ontwaken.
De penetratie voelt onwennig en ongemakkelijk. Gelukkig neemt hij de tijd en wacht even tot haar lichaam aan hem gewend is.
“Gaat het?” vraagt hij.
Simone verbijt de pijn – het is haar eerste keer - en knikt gretig. “Neuk me,” zegt ze zachtjes met een hese stem. Ze klemt haar benen om zijn middel en drukt haar heupen omhoog. “Alsjeblieft.”
Hij kust haar lippen voordat hij zijn heupen langzaam naar voor beweegt. Simone kreunt en klampt zich steviger aan hem vast, opgewonden en vol verwachting. En dan begint hij pas echt te bewegen.
Gretig beantwoordt Simone zijn stoten, bezeten door de drang met hem mee te bewegen, met hem mee te werken. Haar hele wereld bestaat alleen nog uit gevoel. Hij stoot diep in haar en trekt zich terug om vervolgens nogmaals diep te stoten. Haar hart smeekt hem om haar alles te geven. Ze grijpt zijn billen, stevig en gespierd onder haar handen en beweegt met hem mee. Hongerig naar meer en net zo vurig als hij. In zijn ogen ziet ze haar eigen passie weerspiegeld.
Ze voelt in de verte een orgasme sluimeren, maar probeert er alles aan te doen het te onderdrukken. Nog niet. Ze wil zo lang mogelijk van het moment, van hem, genieten.
“Fritz, ik…”
“Kom maar…”
Het lukt haar niet meer het nog langer tegen te houden, want de sensatie is te sterk. Er komen smekende, jammerende en kreunende geluiden uit haar mond. Vuurwerk ontploft in haar lijf. Wanneer ze weer bijkomt en haar ogen opent, kijkt ze recht in de heldere ogen van Fritz. Hij drukt een kus op haar voorhoofd, richt zich op en rolt zich van haar lichaam. “Wat doe je?” klinkt het verschrikt. “Je mag best verdergaan hoor.”
Fritz lacht hardop. Zijn hele uitstraling verandert erdoor en hij lijkt wel een ander mens, iemand die nog duizendmaal mooier is. “Dan moet je me even tijd geven, ik kan niet meteen nog een keer.”
“Nog een keer? Bedoel je… dat je…” ze krijgt het woord niet uit haar mond en voelt haar wangen gloeien.
De storm in hen is gaan liggen, en wat overblijft is de lome, vredige nasleep. De kamer is stil, enkel gevuld met het geluid van hun vertraagde ademhaling. Simone ligt met haar hoofd op zijn borst, haar vingers tekenen gedachteloos cirkels op zijn bezwete huid. Een plotselinge golf van verlegenheid overvalt haar, nu de alles verterende passie plaats heeft gemaakt voor deze stille, naakte nabijheid. Ze wordt zich bewust van haar eigen lichaam, van het zijne, en een dieprode blos kruipt vanuit haar hals omhoog naar haar wangen.
Fritz voelt haar lichte verstijving en de plotselinge warmte van haar huid. Een lage, geamuseerde klank rolt in zijn borstkas. "Ben je nu opeens verlegen, Fräulein?" fluistert hij. Met zijn rechterhand strijkt hij teder een vochtige pluk van haar haren naar achteren, weg van haar voorhoofd. "Wil je weten of ik er net zo van genoten heb als jij?" Hij kijkt haar plagend aan, een warme, ondeugende twinkeling in zijn ogen. Simone giechelt, een zacht, bijna verontschuldigend geluid, en slaat haar ogen neer, haar wimpers werpen lange schaduwen op haar roodgloeiende wangen. "Dat hoef ik jou in ieder geval niet te vragen," vervolgt hij, zijn stem een lage, tevreden brom. "Want dat was, als ik me niet vergis, overduidelijk."
"Oh nee..." mompelt ze, en ze verbergt haar gezicht dieper in de holte van zijn schouder, half gegeneerd, half opgelucht. "Maak je geen zorgen," fluistert hij. "Voor mij was het net zo fijn als voor jou. Misschien zelfs fijner." Glimlachend en voldaan nestelt Simone zich in de armen van Fritz, haar lichaam ontspant zich volledig in de veilige warmte van zijn omhelzing. Even blijven ze zo samen op bed liggen, een verstrengeld, vredig tafereel. Dan, in de comfortabele stilte, herinnert Simone zich de conversatie van eerder op de avond. De hardheid in zijn stem, de woede in zijn ogen, zijn gebrulde bevel: ‘Ga weg!’ De ijzige echo van die herinnering is een schril contrast met de tedere warmte van dit moment. De vrede in haar hart maakt plaats voor een plotselinge, knagende twijfel. Ze voelt hoe haar lichaam onwillekeurig verstijft.
Fritz voelt de verandering onmiddellijk. Hij trekt zich iets terug en kijkt haar aan, de plagerige glimlach is van zijn gezicht verdwenen en heeft plaatsgemaakt voor een frons van oprechte bezorgdheid. "Scheelt er iets, liefje?" Ze heft haar hoofd op en kijkt hem vertwijfeld aan, haar ogen vol van de plotselinge, teruggekeerde onzekerheid. Ze moet het vragen. Ze moet het weten. "Moet ik weggaan?" vraagt ze uiteindelijk, en haar stem is een bang, breekbaar gefluister. "Straks? Als de ochtend komt?"
Het blijft even stil, een ondraaglijke, geladen stilte waarin haar hart als een gevangen vogel tegen haar ribbenkast slaat. Hij kijkt haar aan, en in zijn ogen ziet hij de diepte van haar vraag. Ze vraagt niet alleen naar vannacht. Ze vraagt naar alles. Dan klinkt het verlossende woord, niet luid, maar met een diepe, onwrikbare overtuiging die elke twijfel in haar wegvaagt. "Nee." Simone haar hart maakt een sprongetje, een duizelingwekkende, bevrijdende salto van pure opluchting. Ze laat een ademtocht ontsnappen die ze niet wist dat ze vasthield, en met een laatste, kleine snik, nestelt ze haar hoofd weer op zijn borst, veilig. Thuis.
Wanneer ze ’s ochtends wakker wordt, is Fritz al vertrokken. Ze krabbelt overeind en wil uit bed stappen als ze plots iets plakkerigs aan de binnenkant van haar dijen voelt. Wanneer ze haar blik omlaag laat gaan, ziet ze een klodder sperma uit haar vagina druipen. Haar ogen worden groot en ze heeft het gevoel alsof ze stikt, omdat ze nu pas beseft dat ze vannacht geen condoom hebben gebruikt. Hoe konden ze in godsnaam zo dom en onvoorzichtig zijn?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10