Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Door: Leen
Datum: 03-09-2025 | Cijfer: 9.5 | Gelezen: 336
Lengte: Lang | Leestijd: 27 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Frankrijk, Verlegen,
De Pegasusbrug
10 januari 2015 - Jumièges, Normandië

SIMONE, WOLF en MARIE

"Willen jullie koffie?" De stem van de bejaarde Simone is dun en krakerig, als droog perkament, maar de warmte erin is onmiskenbaar. Met veel moeite en een steunende kreun probeert ze uit haar diepe, comfortabele leunstoel op te staan, maar Marie is haar onmiddellijk voor. Ze legt een liefdevolle, geruststellende hand op de frêle arm van de vrouw. "Blijf maar zitten, omaatje. Wolf en ik zorgen er wel voor."

De kamer zelf ademt de sfeer van een lang en gekoesterd leven. De lucht is gevuld met de geur van vers gezette koffie, boenwas en de vage, zoete geur van lavendel. Op elke beschikbare oppervlakte staan of liggen kleine, porseleinen beeldjes en gehaakte kleedjes. Een oude staande klok tikt een traag, geruststellend ritme, de hartslag van het huis. Het is het perfecte, stereotype tafereel van een bezoek aan een bejaarde grootmoeder. Een tafereel dat in schril contrast staat met de herinnering aan haar stem aan de telefoon.

"Kindje," zegt Simone met een guitige twinkeling in haar ogen, "vergeet de calvados niet. Een koffie zonder calva is als een kus zonder snor." Marie lacht, een helder, bevrijd geluid. "Wolf, die donkere, eikenhouten kast daar is de bar. Zorg jij voor de glaasjes drank? Ik zal intussen in de keuken de koffie verder afmaken." En met een laatste, liefdevolle kneep in Simones schouder, is ze weg.

De ontmoeting met Marie’s grootmoeder deze ochtend verloopt een stuk gemoedelijker dan ik me had voorgesteld, bijna verontrustend soepel. Het incident aan de telefoon, de nauwelijks verhulde doodsbedreiging, had Simone met een charmante, seniele handbeweging weggewuifd. "Ach, jongen toch," had ze gezegd, haar blik vol gespeelde schaamte. "Ik was zo bang dat het amulet in verkeerde handen zou vallen. Marie haar vorige vriendjes waren nogal... euh... problematisch." Ze had me een veelbetekenende, samenzweerderige blik gegeven. "Maar als ik jou zo zie, een sterke, eerlijke man, dan weet ik dat ze geen betere keuze had kunnen maken." Case closed. Voor oma in ieder geval. Zelf besloot ik nog even alert te blijven. Haar ogen, hoe warm ze ook leken, waren scherp en taxerend. En de woorden van Marie, "Ze wil je dood, Wolf," galmden nog steeds na in mijn achterhoofd.

Ik sta op van tafel en loop naar de drankkast. Mijn oog valt op een verzameling oude, vergeelde foto's in zilveren lijstjes op een bijzettafeltje. Een heel leven in zwart-wit en sepia. Eén foto trekt onmiddellijk mijn aandacht: een jong, stralend meisje en een knappe, lachende man die samen poseren op een brug, een indrukwekkend frame van grijze, geklonken stalen balken. Als door de bliksem getroffen blijf ik staan. De wereld om me heen tolt. De geur van koffie verdwijnt, de tik van de klok lost op. De foto voor me lijkt tot leven te komen, de kleuren stromen de sepiatint in, het geluid zwelt aan. Het is geen herinnering, ik ben er. Er klinkt geschreeuw, het scherpe geratel van geweervuur. Een groep soldaten in vreemde uniformen stormt de brug op. De man, die net nog vrolijk met zijn meisje poseerde, wordt geraakt. Zijn lach verstijft, zijn lichaam wordt met een schok naar achteren geworpen en hij valt dood neer op de houten planken van de brug. Het meisje knielt huilend neer, haar handen grijpen naar hem. "Frits, nee!" schreeuwt ze, een kreet van pure, onverdunde agonie.

"Wolf, scheelt er iets?" De stem van oma, scherp en helder, doorbreekt mijn visioen. De geluiden van de oorlog sterven weg, de geur van buskruit lost op. Ik knipper met mijn ogen en staar weer naar een stille, levenloze foto, mijn hart bonst in mijn keel, het zweet parelt op mijn voorhoofd. "Nee, sorry," zeg ik maar mijn stem klinkt vreemd en ver weg. "Ik was even naar die foto hier aan het kijken." Simones blik is onbewogen. "Bénouville," zegt ze, met een zweem van onverschilligheid. "Daar ben ik opgegroeid. Niet echt een interessant dorpje, vrees ik."

"Maar de brug wel," antwoord ik, terwijl de stukjes van een puzzel die ik niet wist dat ik aan het leggen was, op hun plaats beginnen te vallen. Ik herinner me een scène uit 'The Longest Day', een film die ik lang geleden heb gezien. "De Pegasusbrug. Tijdens D-Day, de landing van de geallieerden in Normandië, heeft die brug een cruciale, bloedige rol gespeeld." Oma zucht, een diepe, vermoeide zucht die uit de diepste krochten van haar geheugen lijkt te komen. "Die stomme, verdomde oorlog."

Het visioen. De naam die het meisje schreeuwde. Het amulet. Een onbewuste, intuïtieve gedachte, misschien ingefluisterd door de magie die nu in mijn bloed zindert, ontsnapt aan mijn lippen. "Een leven voor een leven," mompel ik. Simone schrikt. Haar reactie is onmiddellijk en gewelddadig. Het masker van de gemoedelijke, bejaarde oma valt weg. Alle kleur trekt uit haar gezicht, haar huid wordt lijkbleek en doorschijnend. Haar hand trilt oncontroleerbaar. Ze kijkt me aan, niet als een man, maar alsof ik een spook ben dat uit haar diepste, donkerste verleden is opgestaan om haar te kwellen.

- - -

14 mei 1943 - Bénouville, Normandië

In "Le Cafe Des Arts", het kleine café op de westelijke oever naast de brug is het die middag een drukte van jewelste. Bijna alle bezoekers, stuk voor stuk mannen in het veldgrijs van de Wehrmacht, hebben zich verzameld rond het kleine, geïmproviseerde podium achter in het café. Ditmaal staat daarop geen lokale zangeres of een man in vrouwenkleding die schunnige liedjes zingt. Er staat een gezette, roodwangige Duitse soldaat die met veel misbaar en overdreven gebaren grappen maakt over zijn leven als soldaat in dit "godvergeten, maar charmante" Franse boerengat. Elke pointe wordt gevolgd door een explosie van schatergelach en het harde kletteren van glazen op de houten tafels.

René kijkt het tafereel met lede ogen aan vanachter zijn toog. Hij poetst een glas, zijn knokkels zijn wit om de ruwe doek geklemd, zijn bewegingen zijn mechanisch. "Klotemoffen," scheldt hij zo'n beetje elke dag. Nog niet zo lang geleden zat het café vol Fransen: betweters, dronkenlappen, maar ook een paar notabelen uit het dorp. Dan werd er gedronken en gepraat. Maar dat was aan het begin van de oorlog. Nu is alles anders. Nu hebben de Duitsers er hun stamcafé van gemaakt en blijven de dorpelingen weg.

Naast hem staat zijn dochter, Simone. Ze vult een dienblad met schuimende pullen bier, haar gezicht is een zorgvuldig opgetrokken masker van beleefde onverschilligheid. Haar dagen bestaan uit het helpen van haar vader in het café, en het zijn lange, eindeloos saaie dagen en avonden geworden. Ze is jong en knap, een meisje op de drempel van de volwassenheid, dat het liefst met haar vriendinnen zou willen gaan stappen, naar de bioscoop in Caen, of dansen op de muziek van een swingband. Maar dat mag allemaal niet. Buiten is het donker en stil, de spertijd legt een verstikkende deken over het dorp. Er is geen leven, enkel wachten.

Voor zover de Duitsers weten, zijn René en zijn dochter eenvoudige, onbeduidende Normandische burgers. Mensen die de dankbare Duitse soldaten, die de cruciale brug bewaken, dagelijks voorzien van wijn, koffie en een eenvoudige maaltijd. In feite is René niet zo onbeduidend als hij zich voordoet. Hij is afkomstig uit de Elzas en spreekt vloeiend Duits, een feit dat hij met succes verborgen houdt voor de bezetters door te doen alsof hij hun bevelen nauwelijks verstaat. Hij haat de Duitsers voor wat ze Frankrijk hebben aangedaan, hij verfoeit het onderdanige leven dat hij onder de bezetting moet leiden, en bovenal vreest hij voor de toekomst van zijn dochter in deze duistere wereld. Redenen genoeg om te doen wat hij kan om hen tegen te werken.

In zijn geval is dat het leveren van informatie. Informatie over de omstandigheden op en rond de brug. Elke dag luistert hij, terwijl hij glazen poetst en biervaten aansluit, aandachtig naar het luidruchtige geklets van de soldaten die zijn café bezoeken. Twee soldaten aan de bar klagen steen en been.

"Alweer de vroege wacht morgen," gromt de een in zijn bier. "Die verdomde korporaal Hoffman is zo stipt als een Zwitsers uurwerk. Geen minuut te laat, anders zwaait er wat."

"Ach," zegt de ander met een grijns. "Beter dan de majoor. Die laat zich al weken niet zien. Majoor Schmidt zit liever in Caen, bij zijn Franse del, zich te goed te doen aan de Calvados. Die man weet pas hoe hij een oorlog moet uitzitten."

Renées gezicht verraadt niets, maar hij slaat de informatie op. De brug, die door de Duitsers zelf wordt beschouwd als een van de belangrijkste strategische punten in heel Normandië, wordt bewaakt door slechts één garnizoen. Twee soldaten op de brug zelf, terwijl de rest in hun bunkers ligt te slapen, als ze niet hier in zijn café aan het drinken zijn. De commandant, majoor Hans Schmidt, is een afwezige leider, en de dagelijkse leiding is in handen van een plichtsbewuste, maar niet al te snuggere korporaal, Fritz Hoffman.

Die info speelt hij door. Subtiel, verpakt in alledaagse transacties. Aan madame Georgette, de directrice van de plaatselijke school, die morgen ongetwijfeld weer langskomt voor wat extra suiker op de bon. En zij geeft het op haar beurt weer door aan het verzet in Caen. Het is een klein, maar dodelijk spel van geduld en stilzwijgen. En terwijl hij Simone met haar dienblad tussen de lachende, drinkende soldaten door ziet lopen, weet hij waarom hij het risico neemt. Voor haar. Voor de vage, verre hoop dat zij ooit weer zal kunnen dansen in een vrij Frankrijk.

De middag in het café vloeit naadloos en melancholisch over in de avond. Het laatste daglicht trekt zich terug uit de straten van Bénouville en René steekt met een diepe zucht de olielampen in de gelagzaal aan. De vlammen werpen een warme, maar trillende gloed op de lege tafels en de donkere, houten lambrisering. De stilte is zwaar, enkel doorbroken door het zachte tikken van een klok en het geluid van Simone die achter de toog glazen poetst.

Dan wordt de deur met een harde duw opengegooid. Een vlaag van koude, vochtige avondlucht walst naar binnen, en met die vlaag een groepje van vier Duitse soldaten. Ze zien er keurig uit, hun veldgrijze uniformen zijn smetteloos, de kragen gesteven, en hun hoge, zwarte laarzen glimmen alsof ze zojuist zijn gepoetst. Hun jeugdige, zelfvoldane gezichten staan in schril contrast met de vermoeide sfeer van het café. Ze zijn luidruchtig, hun harde, keelachtige Duitse klanken vullen de ruimte en verdringen de fragiele, Franse stilte. "Ober! Bring uns Wein!" roept een jonge, blonde soldaat met een arrogantie die suggereert dat hij gewend is onmiddellijk gehoorzaamd te worden. Zonder op antwoord te wachten, schuiven ze met veel lawaai een tafeltje in het midden van de ruimte voor zich uit, hun laarzen en stoelpoten krassen luid over de houten vloer.

René, die in een hoekje een stoel rechtzette, forceert de spanning uit zijn schouders en zet een neutrale, onderdanige uitdrukking op zijn gezicht. Hij snelt met een karaf van zijn goedkope, aangelengde huiswijn naar het groepje soldaten, zijn enige wens is om hen zo snel mogelijk te bedienen en weer te kunnen verdwijnen in de relatieve veiligheid van zijn toog. "Nein!" brult een van hen, een korporaal met een dikke nek en kleine, varkensachtige oogjes. Hij slaat met zijn vlakke hand op tafel, waardoor de karaf bijna omvalt. Zijn blik is niet op René gericht, maar op de gestalte van Simone achter de bar. Een trage, lelijke grijns spreidt zich over zijn gezicht. "Wir wollen von deiner Tochter bedient werden. We willen door je dochter bediend worden." De andere soldaten grinniken instemmend.

Op het voorhoofd van René verschijnen diepe rimpels. Een spier trekt in zijn kaak. Hij voelt het bloed naar zijn hoofd stijgen, een hete golf van pure haat. Hij houdt de karaf krampachtig vast, zijn knokkels zijn wit. "Maar..." probeert hij, zijn stem is laag en gespannen. "Ze is nog maar een kind." Het is een zwak, wanhopig protest. Een vader die zijn welp probeert te beschermen tegen een roedel wolven, wetende dat hij machteloos is.

Voordat de situatie kan escaleren, voordat de korporaal kan reageren op zijn verzet, voelt René een zachte, maar vastberaden hand op zijn arm. Simone is geruisloos naast hem komen staan. "Het is oké, papa," fluistert ze, haar stem is rustig en vol van een volwassenheid die haar leeftijd verraadt. Ze weet, net als hij, dat dit niet het moment is om rel te schoppen. Ze heeft de blik in de ogen van de korporaal gezien, en ze weet dat elke vorm van verzet enkel zou leiden tot meer problemen, voor haar vader, voor hun café. Ze offert haar eigen comfort op voor zijn veiligheid. Haar ogen ontmoeten de zijne, en in haar blik ziet hij geen angst, maar een stille, stalen vastberadenheid. Met een zucht die voelt als een fysieke nederlaag, laat René zijn schouders hangen. Simone neemt het dienblad met de glazen van hem over. Haar handen zijn volkomen stabiel. Met opgeheven hoofd en een neutrale, onbewogen uitdrukking op haar gezicht, loopt ze naar de tafel van de soldaten. René kijkt haar na, een knoop van woede en onmacht in zijn maag. Hij ziet de hongerige, bezitterige blikken die de soldaten op haar werpen, en hij is nog nooit zo bang en tegelijkertijd zo trots op zijn dochter geweest.

Met een beheerste, gracieuze beweging bukt Simone zich om de karaf en de glazen op de ruwe, houten tafel te zetten. Haar gezicht is een onbewogen masker, maar vanbinnen is haar hele lichaam gespannen. Terwijl haar bovenlichaam zich over de tafel buigt, voelt ze een plotselinge, ongewenste beweging. Een van de soldaten, de korporaal met de varkensoogjes, laat een hand van onder de tafel glijden. Zijn hand, ruw en zweterig, zoekt zijn weg onder haar rok en knijpt hard en bezitterig in haar bil. Simone slaat een verschrikt, ingehouden gilletje, een geluid als van een opgeschrikt vogeltje. De soldaat glimlacht breed, zijn tanden zijn geel in het lamplicht, en hij geeft haar een vette, samenzweerderige knipoog. Wanneer ze zich met een ruk wil terugtrekken, is hij sneller. Zijn andere hand grijpt haar heupen met een pijnlijke, ijzeren greep en met een brute, triomfantelijke ruk trekt hij haar op zijn schoot, boven op de onmiskenbare bobbel in zijn broek.

Een moment lang verstijft Simone, de schok en de walging verlammen haar. Het volgende moment heeft hij zijn hand in haar slipje en nog voor ze kan protesteren glijdt zijn middelvinger bij haar naar binnen. Haar ogen vliegen open en kijken verschrikt in de zijne, die op zijn zachtst gezegd broeierig staan, vol van een lelijke, roofdierachtige wellust. "Laat me los!" snikt Simone, haar zorgvuldig opgebouwde zelfbeheersing breekt. Haar handen verplaatsen zich naar zijn brede, gespierde bovenarmen en ze duwt zich met alle kracht die ze heeft van hem af, althans dat probeert ze.

Maar de enige reactie is een golf van bulderend, spottend gelach van de anderen. Een andere soldaat, die achter haar stoel is gaan staan, grijpt haar bij de schouders en zijn vingers beginnen te pulken aan de knoopjes van haar vestje. "Laat ons eens kijken wat er onder zit, Fräulein," lacht hij, zijn adem ruikt naar bier en uien.

"Wat heeft dit te betekenen!" Korporaal Fritz Hoffman is net het café binnengekomen en staart met open mond en ogen vol vuur en ongeloof naar het tafereel dat zich voor zijn ogen ontvouwt. "Laat dat meisje onmiddellijk los, of ik laat jullie alle vier arresteren voor ontering van het uniform!" dreigt hij. Zijn hand rust op het heft van het pistool aan zijn riem. Ogenblikkelijk laten de soldaten Simone los alsof ze een heet ijzer vasthouden. Ze struikelt van de schoot van de korporaal, haar gezicht is een bleek, betraand masker van schok en vernedering. Ze snelt terug naar de bar en valt snikkend in de armen van haar vader. René slaat zijn armen beschermend om haar heen. De blik die hij over haar schouder naar de soldaten werpt, is er een van pure, onverdunde haat, een haat die hem het woeste, gevaarlijke voorkomen van een in het nauw gedreven, aangeschoten dier geeft.

Even later is de rust in het café weer teruggekeerd. De vier soldaten zitten nu stil en bedremmeld aan hun tafel, hun arrogantie is verdwenen. Korporaal Fritz loopt naar de oude vleugel die in een hoek van het café staat en drukt met een vinger een paar toetsen in. Aan zijn onhandige, lompe manier is te zien dat hij nog nooit een noot heeft gespeeld. Simone, die haar tranen heeft gedroogd en haar composture heeft herwonnen, loopt met een glas wijn naar hem toe en zet het met een zachte klik op de piano. "Dank u wel, korporaal," zegt ze. Haar stem is nog een beetje trillend, maar ze kijkt hem recht aan en veegt met een bewuste, gracieuze beweging een lok haar uit haar gezicht. "Omdat u me daarnet geholpen heeft." Ze zegt het met een klein, koket glimlachje, de eerste, voorzichtige zet in een nieuw, gevaarlijk spel.

Fritz Hoffman lijkt verrassend genoeg gevoelig te zijn voor haar charmes. Een lichte blos verschijnt op zijn wangen. "Het was mijn plicht, Fräulein." "Zal ik iets spelen?" vraagt ze, haar blik glijdt van zijn gezicht naar zijn onhandige vingers op de toetsen. "Want u schijnt niet echt een natuurtalent te zijn." Fritz glimlacht, en met een galant, bijna hoffelijk gebaar schuift hij opzij, zodat er een plaats vrijkomt achter de piano. Simone gaat zitten, haar rug is recht, haar vingers zweven even boven de vergeelde, ivoren toetsen. Dan begint ze te spelen. Een bekende, melancholische melodie vult de ruimte. Een groepje van de andere Duitsers, aangemoedigd door de muziek en de alcohol, gaat rond haar en de piano zitten en begint luid en vals mee te zingen, zoals alleen dronken, eenzame mannen dat kunnen.

"Bei der Kaserne

Vor dem grossen Tor

Steht 'ne Laterne

Und steht sie noch davor

Da wollen wir uns wiedersehen

Bei der Laterne wollen wir stehen

Wie einst Lili Marlen

Wie einst Lili Marlen"

Wanneer rond middernacht de laatste, luidruchtige soldaten eindelijk het café verlaten en de nachtelijke stilte terugkeert, blijft Korporaal Fritz Hoffman als enige achter. Hij loopt ongemakkelijk naar de toog, waar Simone en René de glazen aan het opruimen zijn, en haalt een handvol Duitse marken uit zijn zak. Hij duwt ze onhandig in Simone haar handen, zijn blik op de vloer gericht. "Om te bewijzen dat we geen onmensen zijn," mompelt hij, zijn wangen rood van schaamte. Als dank, en met een instinctieve, berekende impuls, gaat Simone op haar tenen staan en geeft ze hem een zachte zoen op zijn ruwe, geschoren wang.

"Ik..." begint hij, volledig overdonderd. Het duurt wat langer dan normaal eer hij zijn concentratie en zijn autoritaire houding weer terug heeft. "Ik zal ervoor zorgen dat mijn soldaten u geen problemen meer veroorzaken, Fräulein." Ze kijkt op in zijn helderblauwe ogen, die haar nu met een verrassende, bijna verlegen vriendelijkheid toelachen. "Dat waardeer ik enorm, korporaal." God, wat ziet hij er plotseling knap uit, denkt ze, een verraderlijke, onwelkome gedachte. Ze voelt de kleur naar haar wangen stijgen en buigt verlegen haar hoofd een beetje. "Tot ziens dan maar." Kommandant Fritz blijft even twijfelend staan, alsof hij meer wil zeggen, maar stapt dan vastberaden de deur uit, de frisse, donkere nacht tegemoet.

Zodra de deur achter hem dichtvalt, draait René zich naar zijn dochter. "Simone, je flirtte met die man!" Ondanks de spanning van de avond, begint ze te lachen, een geluid dat een beetje te helder, een beetje te broos klinkt. "Ik was bang dat ik het was verleerd na al die tijd," zegt ze, terwijl ze de marken in de kassalade laat vallen. "Maar blijkbaar kan ik het nog altijd."

"Vergeet nooit wie ze zijn, kindje," zegt René, zijn stem is een zware, waarschuwende brom.

"Ach pa," zucht Simone, en ze begint de tafels af te ruimen. "Die man kan ons een boel narigheid besparen. En ik heb geen zin om elke dag betast te worden door een stel dronken soldaten. Jij wel?" René zucht en begint zwijgend zijn café op te ruimen. "Wat een oorlog," mompelt hij. "Toen de vorige was afgelopen, dacht ik dat ik er nooit meer een zou meemaken. Dat er nooit meer een oorlog zou komen. Hoe is het in godsnaam mogelijk dat mensen die in de loopgraven hebben gestaan, dit weer opnieuw laten gebeuren?"

"Ik ga maar eens mijn bedje in, papa. Tot morgen en pieker niet te veel over wat is."

"Jij hebt makkelijk praten," gromt hij.

"Mopperkont," zegt ze zacht, en ze geeft hem een kus op zijn wang voordat ze de trap op gaat.

Weken gaan voorbij. De lente in Normandië ontvouwt zich in al haar glorie, maar de sfeer in het dorp blijft gespannen. Simone zoekt steeds vaker het gezelschap op van korporaal Fritz. Het begint onschuldig, met een praatje aan de bar, een extra glas wijn dat hij voor haar bestelt. Langzaam maar zeker wordt het een routine. De andere soldaten, die de boodschap van hun korporaal goed hebben begrepen, laten haar met rust. Maar de dorpsgenoten, met hun scherpe, oordelende blikken, ontgaat het niet. "Er zijn mensen die zeggen dat Simone een beetje te vriendelijk is tegen die Duitser die naar het café komt..." begint Gerard, een oude vriend, op een middag zachtjes tegen René.

"Ze zeggen, ze zeggen," onderbreekt René hem boos, terwijl hij een glas zo hard poetst dat het bijna breekt. "Die roddelaars kunnen mijn rug op. Wat wil je dat mijn dochter doet? Moet ze die soldaten negeren en gemeen doen? Ik kan niet beletten dat ze mijn café bezoeken. Ik kan ze niet weigeren, dan ga ik failliet en staan we op straat. Zo simpel is het!"

"Sorry, René. Ik wou alleen maar dat je ervan op de hoogte was." Gerard legt een verzoenende hand op René zijn arm. "Hoe jullie je gedragen is jullie persoonlijke keuze... Het is niet aan ons om te controleren wat mensen zeggen of denken."

"Mon dieu, Gerard, denk je echt dat ik er iets over te zeggen heb dat die bezetters mijn café als stamkroeg gebruiken? We moeten allemaal onze kost verdienen. En als je niet tegen ze kunt vechten, kun je ze evengoed gebruiken. Het is toch waar."

Maar diep in zijn binnenste, wanneer hij 's nachts wakker ligt, maakt René zichzelf ook steeds meer zorgen. De dag voordien had hij Simone de keuken zien binnenkomen met een pakje vers vlees, een luxe die ze zich al maanden niet meer konden veroorloven. "Simone, waar heb je dat vandaan?"

Simone staarde voor zich uit, haar blik ontwijkend. "Fritz heeft me dat gegeven."

"En waarom zou die dat aan jou geven, liefje?" drong René aan, een kille angst bekroop hem.

"Wel eh... Hij zei dat ik een goed meisje ben."

René fronste zijn voorhoofd en keek achterdochtig naar zijn dochter. "En waarom zei hij dat?"

Simone trok enkel haar schouders op en begon het vlees uit te pakken.

Op een zonnige middag loopt René door het dorp om een boodschap te doen en krijgt hij zijn dochter in de gaten op het dorpsplein. Ze is in het gezelschap van een groepje Duitse soldaten, en ze is het stralende middelpunt. Er wordt geglimlacht en geschaterd. De intimiteit, de vanzelfsprekendheid van hun samenzijn, druipt er duidelijk van af. Een van hen, korporaal Fritz, legt vluchtig en teder zijn hand op haar arm. Het ontgaat René niet dat ze elkaar een lange, verliefde blik toewerpen.

Dan ziet hij hoe Fritz iets uit de zak van zijn uniform haalt. Een ketting. Hij ziet hoe Fritz het amulet, een fraai en kostbaar exemplaar, rond haar nek hangt. Het is duidelijk niet nieuw. René moet onmiddellijk denken aan de sieraden van zijn overleden vrouw, die hij zelf noodgedwongen had moeten verkopen voor een schijntje. Dit hangertje was ongetwijfeld ook afkomstig van iemand die ten einde raad was geweest. Of misschien, en de gedachte is als een vergiftigde pijl, van een van de Joodse families die onlangs uit Caen waren weggevoerd, en die volgens de geruchten alles hadden moeten achterlaten.

Renées hart wordt een koude, zware steen in zijn borst. Dit is geen onschuldige flirt meer. Dit is geen overlevingsstrategie. Zijn dochter accepteert gestolen goederen van de vijand. Ze laat zich inpalmen. Hij beseft dat hij zijn dochter zal moeten stoppen, haar moet redden van een pad dat onvermijdelijk naar de afgrond leidt. Al weet hij op dat moment nog niet hoe.
Trefwoord(en): Frankrijk, Verlegen, Suggestie?
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...