Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Door: Jefferson
Datum: 18-10-2025 | Cijfer: 0 | Gelezen: 104
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 36 minuten | Lezers Online: 1
Halloweenavond
Halloweenavond. De kliniek ademde een vreemde lichtheid, een bijna kinderlijk plezier dat nergens bij paste. De receptioniste had kattenoren op, de fysiotherapeut liep rond met een rubberen schedel op zijn schouder, en iemand had zelfs een opblaasvleermuis aan het plafond gehangen. Iedereen lachte, alsof het werk opeens niet meer over mensen ging maar over maskers en grapjes. Alleen ik voelde me anders. Mijn outfit, bedacht als een knipoog, had de verkeerde snaar geraakt. Het witte jurkje dat ik die middag met bravoure had aangetrokken — strak, kort, met een rode streep langs de zoom en een klein kruisje op de borst — bleek onder de tl-lampen van de behandelgang iets te… direct.

Ze hadden gelachen. Eerst zachtjes, dan openlijk. “Schaamteloos,” had iemand gefluisterd. “Een tikkie te veel van het goede.” Ik had geprobeerd mee te lachen, maar het prikte. Hun verkleedpakken waren veilig: heksenhoeden, clownspruiken, rubberen neuzen. Mijn versie van ‘fun’ leek plots een bekentenis. In elke spiegel die ik passeerde zag ik hoe mijn jurk glansde bij elke stap, hoe het licht speelde over de gladde stof. Ik had het zelf uitgekozen — dat was nog het ergste.

De avond sleepte zich voort tussen dossiers, telefoons en verplichte glimlachen. Het was drukker dan verwacht; mensen die zich aan hun rug of knie hadden bezeerd bij het versieren thuis. Overal klonk gelach, geroezemoes, het ritselen van snoepverpakkingen. En toch voelde ik me buiten alles staan. Alsof ik een rol speelde die niemand begreep. Tegen achten zei ik dat ik wel zou afsluiten. Een paar collega’s riepen nog wat flauwe grappen — of ik nog “huisbezoeken” ging doen — en toen verdwenen ze een voor een de nacht in.

Toen werd het stil. Het soort stilte dat eerst prettig lijkt, maar langzaam het bloed trager doet stromen. Alleen het zachte gezoem van de monitoren bleef over, en het ritme van mijn adem. Ik bleef nog even zitten, draaide de pen tussen mijn vingers en keek naar het rode lak van mijn nagels. Het was de kleur van zelfvertrouwen, had ik gedacht toen ik het opzette. Nu leek het eerder de kleur van betrapt zijn.

Ik stond op, liep door de gang en voelde hoe de vloer koud werd onder mijn hakken. De versieringen aan het plafond bewogen nog lichtjes na van de tocht van de deur. Mijn schouders ontspanden pas toen ik de sleutel omdraaide in het slot van mijn kantoor. De klik klonk bijna te hard. Ik liet me in de stoel zakken en zuchtte diep.

Wat een rotdag. Wat een stomme keuze. En toch, ergens onder dat alles, tintelde er iets van trots. Omdat ik ten minste durfde. Omdat ik mezelf had laten zien — misschien iets te letterlijk, maar wel echt. Ik tikte wat op het toetsenbord, bekeek de laatste dossiers, probeerde de gedachten uit mijn hoofd te jagen. Buiten was het donker geworden; het licht van de parkeerplaats gleed in een bleke baan over de muur. Halloween, dacht ik. Een avond van maskers, van lachen om wat eng hoort te zijn. En hier zat ik, in een leeg gebouw, met mijn eigen masker dat net iets te goed paste.

Het gebeurde zonder waarschuwing. Eén kort tikje, een flikkering van het licht, en toen—niets. De kliniek werd opgeslokt door duisternis. Alleen het zachte gezoem van de computers bleef hoorbaar, een bijna ademachtig geluid dat veel te hard leek nu alles stilviel. Mijn ogen probeerden zich aan te passen, maar er was niets te zien, geen contour, geen richting. Ik voelde de rilling in mijn nek kruipen, zo’n instinctieve herinnering aan hoe breekbaar een mens is in het donker.

Ik wilde mijn telefoon pakken, maar toen, onverwacht, lichtte het scherm van mijn computer op. Een bleke gloed vulde de kamer, koud en onnatuurlijk. In het midden verscheen een dossiervenster. Een naam. Mr. Longwood. Mijn hart sloeg een keer over. Het bestand trilde kort, alsof iemand op afstand het had geopend. Ik voelde mijn vingers aarzelen boven het toetsenbord.

Status: Vermist.

De woorden leken haast te bewegen. Alsof het systeem zelf ademde.

Ik lachte, half uit zenuwen, half uit ongeloof. “Wat is dit nou weer?” fluisterde ik, en mijn eigen stem klonk dun in de stilte. Ik klikte op de notities. Aandoening: Chronisch hard. Ik fronste, schoot weer in de lach, maar het was een ongemakkelijk geluid, meer een uitweg voor de spanning dan echt amusement. Het dossier was vreemd opgebouwd — alsof het telkens een laag dieper groef. Er stonden jaartallen bij. 1973, 1949, 1922… het scrollen leek eindeloos.

Tot ik iets opmerkte wat me de adem benam. De namen van de behandelaars. Allemaal vrouw. Allemaal jong. En geen enkele herkende ik, niet uit de geschiedenis van de kliniek, niet uit recente personeelsbestanden. Mijn vinger bleef hangen boven de muis terwijl ik verder scrolde. De oudste datum was uit de negentiende eeuw. Het bestand hoorde hier helemaal niet te kunnen bestaan.

Ik wreef met mijn hand over mijn voorhoofd. Het voelde klam, alsof de temperatuur ongemerkt was gestegen. “Hallo?” riep ik zacht, toen ik meende iets te horen — een doffe trilling, ver weg in de gang. Iets dat net te langzaam was om een voetstap te zijn, maar te regelmatig om toeval te lijken. Mijn adem bleef hangen.

Geen antwoord. Alleen het suizen van de ventilatie, of wat daar nog van over was. Ik bleef zitten, stokstijf, de ogen gefixeerd op het scherm. De cursor knipperde, ritmisch als een hartslag. Even dacht ik dat er iets bewoog in de reflectie van het glas, iets achter mij. Maar toen ik me omdraaide, was het donker gewoon donker.

Ik draaide terug naar het scherm. Het dossier was nog open, maar een regel tekst was erbij gekomen — ik wist zeker dat hij er net niet stond.

Consult opnieuw ingepland. 31 oktober. 2025.

Mijn keel trok samen. Dat was vanavond.

'Het begon met een fluistering, rauw en slepend, ergens diep uit de schaduw waar geen enkel licht reikte. “Een nieuwe…” De stem rolde langzaam door het donker, gleed als een koude hand over mijn ruggengraat. Mijn adem stokte, mijn handen verstijfden op de leuning van de stoel. “Wie weet…” Een zachte lach, schurend, als glas dat over steen krast. Ik sperde mijn ogen open, tuurde de leegte in — maar zag alleen het licht van mijn scherm, als een oog in een ondoorgrondelijke nacht.

En toen, tegen elke verwachting in, schoot de temperatuur omhoog, als een plotselinge koorts. Het begon bij mijn nek, verspreidde zich langs mijn schouders en gleed in golven door mijn lijf. Het kostuum, dat me net nog als een schild leek te beschermen, voelde nu te strak, te warm, als een tweede huid die zich in mijn vormen sneed. Ik kon de zachte stof voelen trekken bij mijn borsten, mijn dijen, en diep vanbinnen begon iets te tintelen wat ik niet kon negeren. Mijn adem werd kort, oppervlakkig. Wat gebeurde er met me?

“Veel potentie…” kwam de stem opnieuw, nu hees en haast genietend. “En dat op Halloween…”

Ik slikte, voelde mijn tong plakken aan mijn gehemelte. Het was alsof de spanning in de kamer tastbaar werd, als mist die op de huid slaat. Mijn onderbuik tintelde, vochtigheid kroop tussen mijn benen — ongepast, onverklaarbaar, bijna vernederend. Ik begreep er niets van, wist alleen dat elke zenuw in mijn lijf op scherp stond, tegelijk op de vlucht en in de ban.

Buiten het zicht begon de vloer te kraken. Voetstappen, eerst ver weg, nu dichterbij. Te langzaam om menselijk te zijn, maar te zeker om van iets anders. Mijn hart bonkte in mijn keel, ik kneep mijn handen om mijn telefoon, voelde de trillingen in mijn vingers. Nog steeds zag ik niets — alleen duisternis, het pulseren van het beeldscherm, en mijn eigen bleek gezicht in de weerspiegeling.

Ik wist niet waar ik moest kijken. Iets naderde. Mijn hoofd tolde van angst en opwinding, een sensatie die me volledig uit balans trok. Nog één keer keek ik vluchtig achterom, maar het was te donker. Met bevende vingers tikte ik op mijn telefoon, activeerde de zaklamp en draaide het licht de kamer in, als een houvast.

Toen gebeurde het. Uit het niets, op armlengte afstand, verscheen het — absurd, surrealistisch, bijna lachwekkend als het niet zo beangstigend was. Een schaduw, vormloos en massief, en middenin die schaduw een fallus die zich in het licht stak: groot, recht vooruit, onmiskenbaar. Mijn hand begon instinctief te filmen, alsof een ander mijn lichaam overnam. Alles in mij schreeuwde om te stoppen, maar ik kon niet anders dan kijken.

Voordat het tot me doordrong, voelde ik een onzichtbare kracht, een hand als mist, ijskoud maar onontkoombaar, op mijn achterhoofd. Mijn lippen werden open geduwd, zacht maar doortastend, en in diezelfde beweging vond het de weg naar binnen. Mijn mond werd gevuld, het besef kwam als een klap: ik was overgeleverd, half uit nieuwsgierigheid, half uit genade.

Alles in mij verstrakte. In het schijnsel van mijn telefoon zag ik alleen die schaduw, dat ritmische bewegen, mijn eigen verwilderde blik gevangen in het scherm, betrapt tussen angst en extase.

Zit ik dan. Mijn benen half onder het bureau, mijn knieën tegen elkaar, het plastic van de bureaustoel plakkerig onder mijn dijen. Mijn handen trillen nog steeds, maar houden zich krampachtig aan de telefoon vast — een laatste strohalm naar de werkelijkheid. Maar alles wat werkelijk lijkt, wordt overgenomen door iets wat ik nauwelijks durf te benoemen. Mijn mond is gevuld, tot het punt waarop het bijna onwerkelijk wordt. Hij — of wat het ook is — is heet, harder dan ik ooit gevoeld heb, en vult mij volledig, als een vloedgolf die iedere weerstand wegspoelt.

Ik zie niks, niks behalve dat ene: een stijve fallus, zo intens en massief dat het elk ander detail uitwist. Geen gezicht, geen handen, geen lijf. Alleen dat ene, dat zich een weg baant naar binnen, mij het zwijgen oplegt en alle zintuigen overneemt. Mijn adem gaat stotend, ik voel de warmte van mijn eigen adem tegen de huid, een benauwde, klamme hitte die zich verspreidt tot in het diepst van mijn buik. Het is alsof mijn hele lijf reageert — m’n lippen zwellen, mijn tong glijdt onbewust langs de strakke omtrek, speeksel vermengt zich met iets wat ik niet kan thuisbrengen. Ik word natter en natter, het gevoel loopt van mijn mond tot ver daaronder, als een elektrische lading die alle zenuwen openzet.

Ik wil wegkijken, maar het lukt niet. In het licht van mijn telefoon reflecteert alles: het glanzen van mijn lippen, de fonkeling van vocht op mijn kin, de haast smekende blik in mijn ogen. Ergens in mijn hoofd echoot nog de schaamte van eerder die avond, de blikken van de collega’s, hun gelach, het gevoel te veel te zijn. Maar nu… nu voel ik me gezien. Eindelijk is er iemand die niet lacht, niet oordeelt, maar me waardeert. Alsof mijn schaamteloze outfit niet voor niets is geweest, alsof het verlangen om op te vallen nu eindelijk beloond wordt — al is het op een manier die ik nooit had kunnen voorspellen.

Toch blijft het onwerkelijk. Wat gebeurt hier? Mijn hoofd maalt, probeert te begrijpen, maar elke poging tot logica verzuipt in de intensiteit van het moment. Mijn lijf brandt, het kostuum kleeft aan mijn huid, de spanning in mijn onderbuik groeit. Ik voel de druppels speeksel langs mijn kin naar beneden glijden, hoor het zuigende geluid dat mijn mond maakt bij elke beweging, en ergens daar tussenin groeit een soort genot waar ik geen woorden voor heb. Het is beangstigend, maar ook een bevrijding. Hier, in het donker, met alleen het licht van mijn telefoon en de contouren van die vurige erectie, voel ik me tegelijk overgeleverd én machtig.

Mijn gedachten schieten alle kanten op: Waarom ik? Wat wil hij? Is dit echt, of droom ik? Maar het enige dat telt, is wat mijn lijf voelt: elke vezel op scherp, de spanning die zich als een golf door me heen spoelt, de hitte die alles overneemt. Ik laat mijn hoofd zakken, sluit mijn ogen, geef me over aan het onverklaarbare — en weet, diep vanbinnen, dat dit het moment is waarop ik alles vergeet wat veilig leek.

“Elk jaar een ander…” De stem klinkt nu kermend, zwaar van verlangen en melancholie, alsof er werkelijk een geest voor me staat — eeuwenoud, gevangen tussen verlangen en wanhoop. “Wie gunt mij m’n rust…” De woorden hangen in de kamer als een koude mist, verstijven de lucht, doen het dunne licht van mijn telefoon beven. En nog steeds is alleen dat ene zichtbaar: zijn lul, massief, onaards hard, de enige vaste waarde in een wereld die op haar kop lijkt te staan. Alles wat ik wil weten — wie hij is, wat hij wil, waar ik aan toe ben — lost op in de duisternis, alleen dat deel is er nog, dat deel dat me vasthoudt, vult, overweldigt.

Met een schok word ik me bewust van mezelf, hoe ik erbij zit — mijn ogen trekken schuin naar mijn telefoon, het beeld daar zo onbeschaamd dat ik nauwelijks durf te geloven dat ik het ben. Maar het is onmiskenbaar: mijn mond wijd open, zijn lul diep naar binnen, speeksel dat in strengen langs mijn kin naar beneden loopt, ogen half dichtgeslagen, volledig overgeleverd aan genot. Mijn wangen gloeien. God, waarom voelt dit zo goed? Waarom kan ik me niet meer verzetten, waarom geniet ik van iets wat me tegelijkertijd zo angst aanjaagt?

Die vraag resoneert ergens diep vanbinnen, raakt iets wat ik tot nu toe genegeerd heb. Natuurlijk had ik met een reden zo’n outfit aangetrokken — het korte, strakke jurkje, de glanzende knoopjes, de rode accenten. Ik wilde gezien worden, wilde dat er iemand was die méér zag dan alleen de nurse, iemand die mij verlangend opnam zoals ik mezelf in de spiegel probeerde te zien. Maar dit… dit gaat veel verder dan ik ooit had durven dromen. Dit is niet langer spelen met aandacht — dit is het middelpunt zijn van een kracht die me compleet overweldigt, die me letterlijk optilt uit de stoel, me met onmenselijke macht boven het bureau tilt.

Voor ik kan beseffen wat er gebeurt, voel ik hoe een onzichtbare kracht mij overeind trekt. Mijn hielen schieten over het zeil, mijn rug landt op het koele hout van het bureau, benen gespreid, rok opgeschoven tot hoog over mijn heupen. Het gevoel van machteloosheid is totaal en totaal opwindend. Mijn telefoon, tot zojuist nog in mijn hand, wordt losgetrokken, en draait — als bestuurd door een onzichtbare regisseur — het licht op mij. In de weerkaatsing zie ik alles: mezelf, mijn naakte huid, zijn pik, glanzend en nat. Dan voel ik hem opnieuw, zijn glijbaan over mijn dij, de onmogelijke hitte die zich tussen mijn benen duwt, de glibberige kracht waarmee hij mij binnenkomt. Kreunend, hijgend, ontvang ik hem. De geluiden die ik maak — half dierlijk, half smekend — lijken de ruimte te vullen, de duisternis te doorbreken.

Mijn blik zoekt de schaduwen, zoekt een verklaring, maar vindt alleen die aanhoudende, krachtige beweging. De penetratie is allesoverheersend — soppend, glijdend, diep. Het lijkt alsof elk standje, elk verlangen dat ik ooit heimelijk gekoesterd heb, in dit ene moment samenkomt. Mijn eigen handen vinden als vanzelf hun weg naar mijn borsten, knijpen, kneden, zoeken meer sensatie. Mijn vingers glijden omlaag, over het kant van mijn slip, vinden mijn klit en beginnen te bewegen, haast wanhopig, alsof ik mezelf wil bewijzen dat ik het nog voel, dat ik er nog ben.

Het is griezelig — het idee dat ik niet weet wie of wat me zo neemt, dat ik nauwelijks greep heb op de werkelijkheid — maar het is vooral te geil. Het besef dat ik me niet meer kan verschuilen, dat alles wat ik ben wordt vastgelegd, bekeken, en opgezogen in deze ene duistere, hongerige nacht, maakt dat ik mezelf overgeef aan het genot, alles vergeet en uiteindelijk, trillend, schokkend, tot een spetterend orgasme kom terwijl hij me blijft nemen, hard en onstuitbaar. Dit is overgave zoals ik die nooit eerder heb gekend: onontkoombaar, angstaanjagend… en het lekkerste wat ik ooit heb meegemaakt.

Ik weet niet hoe lang het duurt, alleen dat het me volledig opslokt. Mijn tweede orgasme golft als een schok door mijn lijf, alles is even licht en leeg, mijn hartslag dendert door in mijn oren. Maar dan, tussen het razen van mijn adem en het trillen van mijn spieren door, klinkt zijn stem opnieuw, lager, spookachtiger, niet van deze wereld. “Niet genoeg…” Het klinkt als een windvlaag door een open raam, zuchtend, onheilspellend, en ik voel de vrees zich vastzetten onder mijn huid.

Zijn lul glijdt langzaam uit mij, warm, pulserend, en ik voel het gemis direct als een leegte in mijn buik. Nog voor ik kan bevatten wat er gebeurt, word ik met een beweging — onzichtbaar, onweerstaanbaar — gedraaid en uitgestrekt, mijn hoofd over de rand van het bureau, mijn rug holgetrokken zodat mijn keel als het ware wordt aangeboden. Mijn mond opent zich, bijna automatisch, als in trance. De koelte van de lucht over mijn lippen wordt plots doorbroken door de hitte van zijn eikel, die onverbiddelijk dieper schuift.

Mijn ogen rollen omhoog, alles lijkt zich te concentreren op het gevoel in mijn keel. Ik voel de camera — of wat ik denk dat de camera is — op me gericht, een oog dat alles registreert, elke traan, elk druppeltje speeksel, elke trilling van angst of opwinding in mijn gezicht. Wat moet ik eruitzien? Mijn mascara is waarschijnlijk uitgelopen, mijn haar verward, mijn mond wijd open om die onmogelijke dikte te ontvangen.

Zijn eikel glijdt dieper, mijn keel zet zich uit, mijn reflexen schieten alle kanten op. Het is meer dan ik aankan — maar het lijkt hem niets te kunnen schelen. Zijn stoten worden dieper, krachtiger, als wilde hij niet alleen mijn lichaam maar ook mijn laatste restje wil breken. Ik snak naar adem, probeer me vast te grijpen aan iets, maar vind alleen leegte, het harde hout onder mijn schouders en de kilte van de nacht om mij heen.

Hij briest, het klinkt als een dier — of als een spook, vol ongeloof, vol onvervuld verlangen. Het is alsof ik nergens meer ben, alleen mijn mond, mijn keel en dat genadeloze ritme. Ik kokhals, proest, traant, mijn hele lijf schokt. Ik hoor mezelf rare geluiden maken, half gesmoord, half radeloos, maar ik kan geen kant op. Dan, op het randje van wat ik aankan, voel ik hoe hij mijn keel vult — een stortvloed die warm en allesoverheersend is, zo intens dat het voelt alsof ik van binnenuit wordt bezet.

Het is het moment dat alles in mijn hoofd uitvalt: geen gedachten, geen weerstand, alleen het besef dat ik tot het uiterste ben gegaan — en dat hij, dat het, pas net begonnen lijkt te zijn.

Ik hijg, mijn longen vol met de zware lucht van lust, verwarring en uitputting. Mijn keel brandt nog na van zijn aanwezigheid, mijn wangen gloeien en ik voel de kracht uit mijn armen wegtrekken. Alles lijkt even stil te staan. Dan voel ik hoe hij zich tergend langzaam uit me terugtrekt. Elke centimeter is een nieuw golfje, een beladen belofte, een sensatie die alles op scherp zet. De hitte glijdt van diep uit mijn keel, langs mijn lippen, over mijn huid. Het zaad druipt uit mijn mond, eerst als een dikke straal, dan in langzame, warme druppels. Zijn eikel trekt over mijn bovenlip, smeert sporen over mijn neus, mijn voorhoofd, als een merkwaardige handtekening van de nacht zelf. Hij blijft pulseren, spuitend, zijn zaad over mij uitvloeien, in een eindeloze stroom die mijn hele gezicht en hals bedekt.

Ik durf nauwelijks te ademen. Mijn blik blijft hangen aan het enige wat nog telt: zijn lul, nog altijd hard, trotser dan de zwaartekracht, als het middelpunt van een bizarre droom. Even lijkt hij in kracht af te nemen — zijn omvang verzacht iets, het ritme van zijn beweging stokt. Een kort moment van rust, waarin ik de hoop koester dat het voorbij is, dat ik mag bijkomen, mag voelen wat er net gebeurd is. Maar dan, voor ik het goed en wel besef, voel ik alweer de druk tegen mijn lippen. Zijn eikel duwt zich, onverbiddelijk, tegen mijn mond. Zijn zaad klotst nog langs mijn wangen naar beneden, plakt aan mijn kin, sijpelt mijn hals in. Zonder waarschuwing duwt hij zich opnieuw naar binnen. Mijn lippen rekken zich opnieuw, mijn mond wordt weer gevuld. Het is alsof de nacht geen einde kent, alsof ik gevangen ben in een cyclus van verlangen, overgave en onstilbare honger.

De tijd lijkt niet meer te bestaan. Alles vervaagt tot een reeks flitsen, beelden en geluiden die zich in mijn geheugen branden. Dit is zonder twijfel de vreemdste, meest opwindende Halloween die ik ooit heb meegemaakt. Urenlang duurt het, een eindeloze aaneenschakeling van standjes, sensaties, opwellingen van extase en golf na golf van overgave. Mijn bureau kraakt onder mijn lijf, de scherpe rand van het hout drukt in mijn schouderbladen, soms lig ik op mijn rug, dan weer op mijn buik, mijn benen gespreid, mijn handen zoekend naar houvast.

Steeds weer voel ik zijn lul, warm en onverbiddelijk, afwisselend in mijn mond en tussen mijn benen, elke keer op een manier die alles overstijgt wat ik ooit gekend heb. Soms voel ik alleen zijn hitte, soms het koude oppervlak van het bureau onder me, dan weer het koele tochtje langs mijn blote huid, dat zo’n scherp contrast vormt met het vuur in mijn binnenste. Ik kreun, smeek, gil, verlies mezelf keer op keer in het genot, tot ik niet meer weet of ik nog besta of alleen nog maar deze golf van zinnelijkheid bén.

Langzaam verdwijnt elk stukje kleding. Op een gegeven moment ben ik helemaal naakt, mijn huid glanzend in het schijnsel van het scherm, bedekt met een tweede huid van zijn zaad — het plakt op mijn buik, in mijn navel, over mijn borsten en langs mijn nek. Het voelt niet eens meer vreemd; het is als een warme deken, een bewijs van wat er vannacht is gebeurd, een teken dat ik me nooit meer helemaal schoon zal voelen — en dat vind ik nu, in deze roes, alleen maar heerlijk.

Het duurt tot de eerste bleke streep van het ochtendlicht langs de kieren van het gordijn sluipt voordat de nacht eindelijk loslaat. Het lijkt alsof de tijd gestold heeft; uren zijn vervloeid in een waas van schokkend genot, uitputting en overgave. Dan, zonder waarschuwing, wordt alles stil. De kracht die me vasthield is opeens verdwenen, de lucht wordt kouder, mijn huid rilt. Zo abrupt als hij zich had aangekondigd, zo snel verdwijnt hij ook weer. Een zucht, rauw en spookachtig, siddert na in het halfduister: “Jij… bent… waardig…” Zijn stem kraakt als oude vloerplanken, als het fluisteren van wind tussen lege gangen.

Zijn lul — altijd het enige dat zichtbaar bleef, als een vloek en zegen tegelijk — lost langzaam op in het donker, trekt zich terug tot er niets meer is dan het kloppen van mijn eigen hart en het plakkerige reliëf op mijn huid. Er klinkt nog één keer het geluid van voetstappen: zwaar, traag, steeds verder weg, richting de dichte deur. Mijn adem komt hortend op gang. Mijn vingers glijden trillend van het gladde hout van het bureau, ik voel hoe mijn knieën het opgeven. Traag, alsof ik uit een droom word getild, laat ik mezelf van de rand afglijden tot mijn blote voeten de koude vloer raken. Alles tintelt en trekt, als restjes van een koortsige nacht.

Mijn telefoon ligt naast me, het scherm dof, het licht flakkerend als een verdwijnend vuur. In dezelfde ademtocht begint het computerscherm te storen — sneeuw, flikkeringen, een gonzend geluid alsof het hele systeem op tilt slaat. Mijn ogen zijn zwaar, maar ik word alert, voel de realiteit aan me trekken, koud en genadeloos. Mijn telefoon valt uit mijn hand, landt met een doffe tik op de grond. Maar op het scherm — onwerkelijk helder in de verder duistere kamer — springt opeens de opname aan.

Ik zie mezelf, naakt, bezweet, gehuld in het schijnsel van de beeldschermen. De rest van de kamer verdwijnt in totale duisternis; alleen ik ben zichtbaar, gevangen in licht. En daar, scherp omlijnd, is hij weer: die pik, het onmogelijke bewijs van wat er gebeurd is. Het beeld is rauw, echt, confronterend. Ik staar naar mezelf — ogen wijd, mond open, lichaam nog natrillend — en ergens groeit er een bizarre mengeling van schaamte, ongeloof en iets wat op trots lijkt.

Was het echt? Ben ik vannacht genomen door een spook? De stilte van het lege kantoor geeft geen antwoord. Het enige wat overblijft is de nasleep: mijn bonzende hartslag, de klamme resten op mijn huid, en het beeld van die ene nacht die alle andere zal overschaduwen. Halloween zal voor mij nooit meer hetzelfde zijn.

Wanneer het laatste restje nacht uit het scherm verdwijnt en de stemmen van Halloween langzaam wegsterven, blijft er nog één stem over — mijn eigen, in het warme licht van de werkelijkheid, klaar om te vertellen hoe dit allemaal tot stand kwam. Ik richt mij tot de kijkers. Ik wil meer zijn. Wij willen meer zijn dan zomaar twee lichamen die seks hebben voor een camera. Het scherm dooft langzaam uit na het laatste restje van onze bizarre Halloweenfilm, maar in plaats van totale duisternis floept er nog een ander licht aan: zacht, huiselijk, de gouden gloed van de lampen in onze woonkamer. En daar zit ik. De benen opgetrokken op de bank, een deken half over m’n blote knieën, glas wijn in de hand. Mijn hoofd nog een beetje in de war van alles wat we samen verzonnen en uitgespeeld hebben. En dus ook vastgelegd. Het is gek, maar dit voelt eigenlijk spannender dan de hele nacht op de 'kliniek'.

Ik glimlach even, kijk recht in de camera, en begin te praten. “Zo. Dit was hem dan. Voor iedereen die tot het eind heeft gekeken of gelezen — hoi! Ik ben Kamila. Of, als je me uit het verhaal kent, Milah-Rouge. En nee, ik ben niet écht verpleegkundige, maar ik kan het wel goed spelen. Al zeg ik het zelf.” wil ik luchtig beginnen met een stom grapje waar ik meteen spijt van heb. Weten ze precies wie ik echt ben. Zwoel en opgewonden voor de camera, lief en sullig in het echte leven. De perfecte combi...

Het is gek om jezelf zo te moeten voorstellen na zo’n rit. Maar ik wil het uitleggen — aan jou, aan iedereen die nieuwsgierig is, misschien zelfs aan mezelf. Want waarom doen we dit? Waarom schrijven we zulke verhalen, waarom verzinnen we samen zulke uitzinnige scènes, waarom zoeken we altijd weer de grens op?

Ik neem een slok, proef het bittere van de wijn, en glimlach breed. “Als je wilt weten hoe het achter de schermen werkt: het is eigenlijk één grote speeltuin. Lucas — of Luke Longwood, zoals hij zichzelf graag noemt als hij zich inleeft — en ik zijn samen altijd bezig met ideeën die nét iets te ver gaan om als doorsnee door te kunnen. Halloween is voor ons het excuus bij uitstek. Want als er één nacht is waarop alles mag en alles kan, is het deze.”

Ik denk terug aan het begin van deze episode. “Meestal begint het met een halve grap,” vertel ik. “Dit keer was het een echte: ‘Wat als je in zo’n veel te strak nurse-pakje naar je werk zou gaan op Halloween?’ En meteen gingen de radertjes draaien. Ik zag de kliniek voor me, de ongemakkelijkheid, de collega’s die lachten, de blikken. Dat gevoel van: ik val op, ik schaam me, maar ik wil het ook. En Lucas — Lucas pakt dat op en denkt meteen: oké, en dan? Wat als het licht uitvalt? Wat als je helemaal alleen bent, en je wordt niet zomaar gezien, maar écht gevonden?”

Dat is hoe het altijd gaat tussen ons. Eén van ons begint, de ander bouwt verder, en voor je het weet staan we samen scènes te herschrijven, te lachen, ons te schamen om onze eigen ideeën, en weer opnieuw te beginnen.

Wat veel mensen niet zien, is hoeveel techniek en nadenken er eigenlijk in zo’n verhaal zit. “We werken altijd met bouwstenen,” zeg ik, terwijl ik met mijn vingers vierkante luchtkastelen teken. “Per scène: waar ben ik, wat voel ik, wat zie ik, wat ruik ik, wat is het spannendste en het meest gênante wat me hier kan overkomen? Daarna ga ik het uitwerken, meestal eerst in mijn hoofd — ik moet het letterlijk voelen voor ik het op kan schrijven. Lucas kijkt dan mee, leest hardop voor, en let op ritme. Als ik te lang doordraaf in details, knipt hij alles strak. Als hij te kort wordt, duw ik er weer introspectie bij.”

Ik grinnik. “Het is een soort dans, eerlijk gezegd. Soms botsen we, meestal vullen we elkaar aan. En áltijd, als het goed voelt, weten we het tegelijk.”

Het mooiste, vind ik, is de spanning tussen het alledaagse en het absurde. “In het begin is alles nog gewoon. Ik zit in een kantoor, voel me stom in mijn outfit, wil eigenlijk verdwijnen. Maar zodra het licht uitvalt, ben je ineens in een andere wereld. Dan gebeuren er dingen die je niet kúnt verklaren — en dat is voor mij de kern van erotiek: niet weten, niet snappen, gewoon voelen en ondergaan.”

En ja, ik ben me ervan bewust dat het soms héél ver gaat. “Soms denk ik echt: Kan dit eigenlijk wel? Gaan we niet te ver? Maar juist dat is de lol. In fictie mag je alles — dat is het veilige aan het onveilige. Je kunt schaamte tot het uiterste oprekken, grenzen laten verdwijnen, verlangens laten bestaan die nergens anders mogen.”

Wat ik zelf altijd probeer, is om alles zó op te schrijven dat je als toeschowuer niet alleen kijkt, maar meevoelt. “Als ik beschrijf hoe warm het wordt onder dat pakje, hoe mijn hartslag omhoog schiet, hoe ik niet weet of ik wil vluchten of blijven — dan ben ik op m’n best. Want dan wordt het niet alleen een seksscène, maar een echte beleving. Dan wordt het eng, geil, grappig en beschamend tegelijk.”

Lucas vindt dat ik soms te ver ga in mijn hoofd. “Hij zegt weleens: ‘Je hoeft niet álles te benoemen, Kamila.’ Maar ik wil juist elk detail vangen: het suizen van het computerscherm, het schuren van de bureaustoel, het gevoel van zaad op je lippen als een tweede huid. Want dat zijn de dingen die bijblijven. Daar zit de magie.”

Hij, op zijn beurt, zorgt ervoor dat het niet uitloopt op een eindeloze stream of consciousness. “Lucas is de meester van het schrappen. Hij haalt alles weg wat niet strikt nodig is. En daardoor blijft alleen het allersterkste over. Zo komen we ergens tussen film en dagboek uit.”

Ik kijk even weg, denk aan de eindeloze discussies over zinsbouw, tempo, herhaling. “We lezen alles hardop, soms drie keer. En als het niet klinkt alsof ik het écht beleef, gaat het terug naar de tekentafel. We letten op ritme: snelle zinnen bij paniek, witregels bij suspense, lange golven bij overgave.”

En als we echt vastlopen? “Dan halen we er soms gewoon een scène uit het echte leven bij, of we spelen het samen half uit — ja, echt! — om te voelen of het klopt. De meeste lol zit in het uitproberen, het spelen met wat kan en mag.”

Waarom ik het doe? Waarom ik na zo’n nacht als deze niet gewoon denk: oké, klaar?

Omdat het me iets geeft wat ik nergens anders vind. “In het schrijven mag ik alles zijn: de stoerste, de lafste, de geilste, de bangste. Ik kan verdwalen en gevonden worden. Ik kan toegeven wat ik in het echt misschien nooit durf te zeggen. En omdat Lucas altijd naast me staat — soms kritisch, soms lacherig, maar altijd veilig — durf ik verder te gaan.”

Ik kijk de camera recht aan, en ik meen het. “Misschien is dat wel het mooiste: weten dat je samen alles kunt maken. Dat je samen de controle uit handen mag geven, en dat het nooit écht misgaat. Zelfs niet als je wordt ‘genomen door een spook’.”

Mijn glimlach wordt breder. “En weet je? Uiteindelijk hoop ik maar één ding: dat jij, als lezer of kijker, net zo hebt genoten als ik. Dat je je misschien een beetje schaamde, een beetje lachte, een beetje schrok — en vooral: dat je voelde dat alles kan als je durft te dromen.”

De lampen lijken even te flikkeren — een knipoog naar Halloween, een laatste echo van wat was.

Ik neem nog een slok, trek de deken wat strakker om me heen, en fluister dan, zacht, bijna stiekem: “Tot snel. Halloween begon dit jaar bij ons vroeg. En durf vooral het licht uit te laten. Want soms is het donker precies waar je moet zijn.”

Dan dooft het scherm alsnog.

En in de stilte blijft alleen nog dat nagonzende gevoel van een goed gedeelde fantasie — en de wetenschap dat alles, écht alles, mogelijk is zolang je het samen bedenkt.

-
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...