Door: Keith
Datum: 12-10-2025 | Cijfer: 9.8 | Gelezen: 2760
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 61 minuten | Lezers Online: 2
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 61 minuten | Lezers Online: 2
Vervolg op: Mini - 394
Zondag werd ik relatief laat wakker: de wekker gaf 08:03 aan. Voorzichtig gleed ik het bed uit om Joline niet wakker te maken. Trainingspak en gymschoenen mee; eerst Mocca even uitlaten. Die had me al gehoord en zat voor de slaapkamerdeur te wachten. Hij wilde naar Joline toe, maar ik hield hem tegen.
“Nee Mocca. Get leash!”
De hond rende naar de keuken, om even daarna met de riem terug te komen. “Dress!” Tuigje aan, riem om en de deur uit. Op het uitlaatveld deed hij wat er gedaan moest worden: goed zo. Nu even niet naar het losloopveld; wie weet dook hij weer die modderpoel in. Dan maar even een kilometertje draven, dan was de hond ook weer blij. Ik rende naar het cooperparcours, maakte de riem los en riep Mocca naast me. Toen rende ik één rondje van 500 meter. Op behoorlijke snelheid, niet mijn gewone duurlooptempo, maar een stuk harder.
En Mocca vond het prima: Liep netjes naast me mee, af en toe opkijkend. Na het rondje dribbelde ik, een stuk kalmer nu, naar huis. En met de trap naar boven. Nu hijgden we samen, Mocca net zo goed als ik. Het verschil was dat bij hem de tong uit z’n bek hing en bij mij nog niet. Nou ja, ik had zweetklieren, Mocca niet. Zijn tong was zijn radiator.
Eenmaal binnen liep hij naar z’n waterbak en slobberde die bijna leeg. Prima… Maar voor je eten moet je nog even wachten, bruine vriend. Ik maakte koffie en toen ik met twee kopjes in m’n handen de slaapkamer in liep, glipte Mocca mee en ging naast Joline zitten. “Hoi schat… Ik heb een kopje koffie en een bruine, hijgende hond voor je. Welke wil je het eerst?” “Doe me die hond maar. De koffie zal nog wel heet zijn…” Een slanke arm kwam onder het dekbed vandaan.
“Hé Mocca, goeiemorgen knul…” De hond likte haar hand en arm, al kwispelend. Ik ging naast Joline op het bed zitten. “Hé Kees, goeiemorgen knul…” Ze zei het met dezelfde intonatie en ik likte ook haar arm. “Oh, lekker… Door twee knappe kerels afgelikt worden… Dat is een goed begin van de ochtend!” Ik kroop onder het dekbed en wilde verder omlaag, maar werd door een hand in m’n haren tegengehouden.
“Niks ervan, Kees. Je bent een slecht voorbeeld voor dit mooie bruine hondenbeest! Omhoog jij!” Twee strenge blauwe ogen keken me aan. “Vanavond pas, lover. We moeten op tijd weg; als jij nu lekkere dingen tussen mijn benen gaat doen, komen we te laat. En dan ruikt Greet wát we gedaan hebben en krijg ik hele indringende vragen. En wellicht Brecht ruikt ook wat, het arme, onschuldige wicht.”
Ik pakte mijn mok en pruilde: “Er mag ook niks meer tegenwoordig…” Joline trok de mok uit mijn hand en zei zachtjes: “Er mag een heleboel, Kees Jonkman. Maar wél op de tijd die daarbij past. Niet ’s morgens vroeg terwijl we over… drie kwartier in de kerk moeten zijn.” “Mógen zijn, schat. Niet moéten.” Ze knikte nadenkend. “Ja. Mogen. Genoeg plekken waar je naar de kerk moét.”
Na de koffie schoot ik nog snel onder de douche. En scheren. Toen ik weer in de slaapkamer kwam ging Joline douchen en ik kleedde me netjes aan. Nette broek, witte coltrui, jasje. Schoenen netjes? Ja. Mooi. Bugelist Jonkman was er weer klaar voor. Ik liep de kamer in, waar Mocca me verwachtingsvol aan keek. “Even geduld nog met je labradormaag, vuilnisbakkie.” Mocca begreep blijkbaar wat ik bedoelde, want hij liep naar z’n mand en kroop er in. Wát hij begreep wist ik niet; of dat nu het woord ‘geduld’ was of ‘vuilnisbakkie’. Hoe dan ook, hij hield in ieder geval op met schooien. Wél lag Mocca vanuit de mand alles goed in de gaten te houden. En ik wist zeker dat, als ik nu een plak kaas liet vallen, er een bruine flits door de kamer stoof om die delicatesse meteen in te pikken. Maar niet doen dus…
Nog een kop thee bij het ontbijt maken? Ja, wel lekker. Eitjes? Nee. Bleven altijd een beetje in je mond plakken en dat blies niet fijn. Joline kwam binnen: ze haar blauw-oranje combinatie aan. “Schat, ik heb het al oneindig veel keren gezegd, maar dit staat je zó vreselijk goed…” Ze glimlachte. “De best bestede 300 euro van de laatste jaren.” Haar lachje ging over in een grijns. “Beter dan een startmotor voor een Mini, toch?” Ik knikte. “Inderdaad. Want daarmee kun je niet vrijen. Kom hier, mooie vrouw!” Ik trok haar tegen me aan en rook haar nieuwe parfum.
“Oei, mevrouw. Hier krijgt u problemen mee, weet u dat?” In mijn oor hoorde ik: “Ja, dat geloof ik ook wel. Meneer Jonkman trekt me zo meteen rechtstreeks in bed en de kerkelijke gemeente kan barsten zeker?” Ik schudde mijn hoofd. “Wat denk jij weer slecht van me. Nee schat, ik zat meer aan Greet te denken…”Joline duwde me weg. “Smeerlap. Jouw oh zo nette bugeldocente verdenken van het feit dat ze mij… Nou ja. Ga je schamen, Kees. Bovendien: mevrouw Zwart heeft dit parfum al geroken, terwijl ik me eergisternacht in haar bijzijn ontkleedde. Toen heeft ze braaf haar handen thuisgehouden hoor.” Ze giechelde. “Nou ja, misschien hielp het ook wel dat Anita naast haar stond…”
Samen grinnikten we, toen trok ik Joline naar de bar. “Kom, lekker eten. Over twintig minuten wil ik weg.” Een half uur later liepen we de kerk in. Brecht was er al, dat was goed te horen. Joline ging mee de orgelgalerij op. “Goedemorgen mevrouw de organiste! Zijn de pijpen al warmgespeeld?” Brecht keek op. “Warmgespeeld? ’t Is geen brommertje, Kees. Goeiemorgen overigens, ook Joline.” Ze pakte de partituur van de Suite op de G-snaar.
“Kom. Laten we Herr Kapellmeister Bach eens blij maken…” Ik klapte mijn muziekstandaard uit en blies de bugel schoon. Brecht telde af en toen gleden de bekende klanken door een verder doodstille kerk. Tijdens het spelen keek ik even naar Joline: die glimlachte en knipoogde. En op dat moment raakten onze zielen elkaar weer aan. Zo voelde het ten minste. Ik kreeg een héél warm gevoel van binnen. Wat hield ik van die vrouw… Na het laatste akkoord zei Joline zachtjes: “Dat was prachtig Brecht. En Kees. Héél mooi en gevoelig gespeeld. Doe dat straks ook en de gemeente blijft ademloos staan luisteren...”
“Nou, ik hoop dat ze tóch af en toe ademen, mevrouw Jonkman! Anders kan mijn schatje behoorlijk intensief mond-op-mond beademing toepassen! Dat kan ze prima, maar 300 mensen simultaan? Ik vraag het me af.” Greet was onhoorbaar de trap opgeslopen en Joline draaide zich om. “Wat ben jij af en toe een nuchter mens, mevrouw Zwart. Sta ik Brecht en mijn vent een compliment uit te delen dat ze dit muziekstuk zo mooi hebben vertolkt, kom jij aan met het beeld van Anita die 300 lui moet gaan beademen. Je wordt bedankt! Maar ook jij een goedemorgen, Greet.”
Die keek naar Brecht. “Ik heb jou dit nog nooit horen spelen, dame. Wanneer…” Brecht onderbrak haar. “Thuis, op m’n keyboard. Alleen het pedaal was even pittig; het keyboard thuis heeft maar één octaaf op het pedaal.” Greet knikte. “Ik ken het probleem. Maar: mooi gespeeld. En jij Kees? Wanneer heb jij dit geoefend?” “Gistermiddag, samen met mevrouw Solinge, beste Opper. We hebben er een uurtje op zitten studeren. En natuurlijk kende ik het stuk wel, ooit eens een poging gedaan om het mooi te spelen, maar op m’n ouwe bugel lukte dat niet zo goed. Bovendien was dat nog in het pré Greet Zwart-tijdperk…” Ze keek pestend. “Ja, dan zal er niet veel van terecht zijn gekomen. Netjes de nootjes blazen, maar enig gevoel… In geen heinde of wegen te horen natuurlijk.” Ik keek boos. “Je bent gewoon jaloers. Dat Brecht en ik dit mooie muziekstuk op deze manier konden vertolken. En dat Brecht de primeur had om dat samen met Kees te doen.” Greet zuchtte. “Ja, dat zal het zijn… De verdere stukken, dame en meneer?”
Brecht antwoordde. “Geen bijzonderheden, Greet. Voor de dienst een eigen improvisatie op het intochtslied, na de preek een improvisatie op het lied ‘Jezus die langs het water liep…’, want de preek gaat over de roeping van de discipelen en na de dienst de Suite op de G-snaar.” Greet knikte. “Ben benieuwd naar je improvisaties, dametje.” Ik zag Brecht nadenken. “Kees… Ik lag gisteravond op bed te denken… Zou jij de improvisatie voor de dienst mee kunnen spelen? Gewoon het couplet spelen; ik fantaseer er wel omheen.” Greet interrumpeerde: “Dat gaat hem vast lukken, Brecht. Domweg aan de nootjes vasthouden is meneer Jonkman best wel goed in!” Ze keek gemeen.
“Vals kreng…” mompelde ik voor me uit en Brecht en Joline schoten in de lach. “Nou, kom op dan met je improvisatie, Brecht! Ik begin en jij laat dat orgel z’n werk doen of…” Ze knikte. “Begin maar. Dit tempo…” Met haar hand gaf ze het tempo aan en ik knikte, zette de bugel aan mijn mond begon te blazen. En na de eerste regel viel zij in met een heel licht gespeelde variatie op de altpartij. Die bleef ze volhouden tot de laatste regel, toen trok ze snel een paar registers extra uit en gebaarde dat ik door moest gaan. Een tweede couplet volgde: nu kon ik wat forser spelen, omdat het orgel ook meer volume had. De nadruk lag nu op de baspartij: Brecht had de Subbas 16 uitgetrokken en de tonen dreunden door de kerk.
Met het 2e couplet ten einde gebaarde ze dat ik stil moest zijn en ze improviseerde nu alleen. En even later weer een gebaar: na een halve tel stilte blies ik weer en zij speelde de begeleiding. Na de afsluiting keek ze me met een brede lach aan. “Ging prima, Kees! Ik stel voor dat jij het derde couplet ook meespeelt. Dat kan wat forser.” Ik stak mijn duim op. Greet zachtjes: “Verdorie Brecht… Hier ben ik best wel jaloers op. Dat jij dit nú al kunt… Ik kon pas zó improviseren in het derde jaar conservatorium… Grote klasse, meid!” Brecht werd een beetje rood. “Dank je wel. Dit vind ik leuk, Greet. Lekker m’n eigenwijze gang gaan…”
Ik onthield me van commentaar; Brecht was écht goed. Niet gepast om daar een gemene opmerking over te maken. Greet keek op haar horloge. “Goed, dame en heer… Het is vijf over half tien: tijd voor indien nodig een sanitaire stop en een flesje water tanken. Over een kwartiertje is het tijd voor jullie.”
Ik keek Brecht aan. “Ergens klopt er iets niet, Brecht. De musici worden in een kerkdienst geacht om rond 09:50 te beginnen. De predikant echter komt pas om 10:00 in beeld. En nadat de dienst is afgelopen, dienen de musici nog een minuutje of vijf door te gaan met hun edele handwerk. Maar de predikant zit dan al weer aan de koffie. En die predikant verdient er een redelijke boterham mee; de dames en heren musici moeten uit pure armoe nog bijbeunen bij een Fanfare, hebben lastige privé-leerlingen te onderwijzen of staan ergens in de week voor een koor of zo. Of ze werken zich helemaal te pletter bij een obscuur ingenieursbureau en zijn tot overmaat van ramp ook nog reserve-majoor. En dat allemaal om in hun karige levensonderhoud te voorzien. ’t Is oneerlijk verdeeld in de wereld!”
“Broeit er een revolutie op het orgelbalkon? Hoor ik dat nou goed?” De stem Richard bij de deuropening. Greet antwoordde. “Nee hoor Richard. ’t Is alleen Kees maar die zich beklaagd over zijn lot als musicus. Niks van aantrekken.” “Oh… Dan is het goed, Greet. Lekker laten kletsen die vent.” “Da’s best wel makkelijk voor hem, Richard”, zei Joline. “Hij is ten slotte majoor, dus bij deze: een kletsmajoor.” Richard stak zijn duim op en verdween weer.
“Nou mevrouw Jonkman… Het wordt tijd voor een nogal pittig functioneringsgesprek met betrekking tot uw rol als wettige echtgenote!” Ik keek dreigend en Joline stak haar tong uit. “Ga maar water tanken jij. Anders moet ik het halverwege de dienst doen. Geen zin in.”
In de hal kwam ik Charlotte, Rogier, Margot en Gerben tegen. “Zo Kees… Moet je weer aan de bak?” Rogier vroeg het met een spottende ondertoon. “Ik mág aan de bak, Piraat. En daar geniet ik van. Ik hoop jullie ook, anders doe ik iets fout.” Lot legde even een hand op mijn arm. “Wij genieten ook, Kees. Zeker weten.” En Rogier keek me kort aan. “Dank voor de les, Kees. Dat ‘moeten’ is in ieder geval op ons niet van toepassing.” Ik knipoogde. “Weet ik, makker.”
En weer terug naar boven… Ik zag Greet halverwege de kerk zitten, naast Anita. Die wilde ons blijkbaar niet op de vingers kijken. Prima… Als we fouten maakten, hoorden we het straks wel. Ik kreeg nog een knipoog van Joline en aaide Mocca nog even, toen klom Brecht op de orgelbank. “Klaar, Kees?” Ik knikte. “Mooi. Jij begint. Je hoort het wel als ik mee ga doen.”
Zachtjes zette ik in. Het lied leende zich daar ook voor: ‘Wij komen hier ter ere van uw Naam…’ Dat moet je niet keihard de kerk inblazen. Toen ik de laatste noot van het eerste couplet had geblazen zag ik dat Brecht haar handen op de toetsen legde. En zij begon om de melodie heen te fantaseren. Ik dwong mezelf om exact hetzelfde tempo te blijven spelen en me niet af te laten leiden door Brecht haar improvisatie. Na voor de tweede keer het couplet gespeeld te hebben gebaarde Brecht dat ik moest stoppen en ging zij alleen verder. Ik keek naar Joline: die was ook zwaar onder de indruk. Even later kwam de kerkenraad binnen. Op het orgel ging dan een lampje branden dat de organist geacht werd zijn of haar spel af te ronden. En dat deed ze keurig; de ouderling van dienst schikte nét zijn papieren toen de laatste noot klonk.
“Gemeente, goedemorgen…” Mededelingen volgden: het thema van de dienst, diverse activiteiten binnen de gemeente, de collectes, waar de bloemen heengingen en tenslotte: “Voorganger in deze dienst is onze eigen predikant, het orgel wordt bespeeld door Brecht Solinge en Kees Jonkman speelt op de bugel. U weet ondertussen wat ons intochtslied is, daar hebben zij al op geïmproviseerd. Wij wensen u een gezegende dienst.” Brecht wachtte met inzetten tot de ouderling de dominee een hand had gegeven en de gemeente stond. Prima. Haar voorspel was simpel: de laatste twee regels van het couplet – één seconde stilte en daarna zetten we samen in. Iets forser dan de improvisatie: de gemeente zong mee en het orgel moet toch wel hoorbaar zijn als er ruim 200 mensen zingen. Bij het derde couplet trok ze bliksemsnel twee extra registers uit: de Mixtuur en de Prestant 16. Met het pedaal speelde ze samen met mij de melodie, op het hoofdwerk deed de Mixtuur de begeleiding. En dat klonk fors! Gelukkig kon dat hier: de gemeente zong goed.
Brecht rondde af met een in volume afnemend naspel tot een heel ingetogen eindakkoord. Toen nam ze haar handen van de toetsen en keek naar boven, terwijl de galm nog even bleef hangen. De dienst ging verder: bidden, zingen, lezen uit de Bijbel en uiteindelijk: de preek. Richard maakte het gelukkig niet al te moeilijk, ik kon hem goed volgen. Hij ging dan ook niet te ver de theologische diepte in. Zijn afronding was kort, maar krachtig.
“Gemeente, tenslotte…” Brecht stond op. “…zullen we ons huidige leven achter ons moeten laten. Dat moet iedereen, vanwege het simpele feit dat we op enig moment overlijden. De vraag die u zich deze week eens moet stellen is de volgende: denken we op ons sterfbed pas na over het volgen van Jezus, of waren we daar, met ons letterlijke vallen en opstaan, al eerder mee bezig? Denk daar eens over na en praat daar eens over op een geschikt moment. En als u dan schrikt van uzelf: Doe daar dan iets mee. Amen.”
Brecht drukte nog snel een register weg en begon te spelen. Hé! Dat was niet de melodie van ‘Jezus die langs het water liep’, maar het lied ‘Welk een vriend is onze Jezus’. Destijds, als ik me niet vergiste, geschreven door Johannes de Heer, en opgenomen in de Evangelische Liedbundel. Nou ja, dat was ook wel toepasselijk na deze preek… Maar nadat Brecht één couplet gespeeld had, heel simpel de sopraan en de altpartij, kwam er iets anders op het pedaal bij. Ze bleef de melodie spelen, maar op het pedaal hoorde je heel zachtjes en staccato de melodie van ‘Jezus die langs het water liep’ naar voren komen.
Verhip… Brecht! En die melodie werd steeds sterker: de linkerhand nam hem over, gedurende het couplet kwamen er registers bij en uiteindelijk culmineerde het geheel in een pittig gespeelde melodie van het laatste lied, waarbij je ‘voetstappen’ van de volgelingen van de Heer op het pedaal bijna over elkaar heen kon horen struikelen… Toen hield ze stil. Het was muisstil in de kerk, een stilte die even aanhield. Richard keek richting orgel.
“Gemeente, U hoorde zojuist een muzikale samenvatting van mijn preek. Een getuigenis dat de Heer onze Vriend is en dat we in zijn spoor mogen lopen. U hoorde zojuist de voetstappen van zijn volgelingen. En nee, Brecht en ik hebben dat niet afgesproken. Dank je wel, Brecht.”
Richard zag het natuurlijk niet, omdat de organist ‘verstopt zat’ achter het rugwerk, maar Brecht kreeg een kleur. En Joline en ik staken een duim op. Veel tijd om er over na te denken had ze echter niet, want meteen volgde een ander lied. Vervolgens een lang gebed: de dankzegging en de voorbeden voor gemeenteleden die in het ziekenhuis lagen of een verlies hadden te verwerken. Toen de collecte, waarbij ze een kort stuk van Bach liet horen. Ditmaal niet uit haar hoofd: Brecht was nu uiterst geconcentreerd de partituur aan het volgen. Het slotlied: Psalm 150. Een ‘krachtige’ lofprijzing, waarbij de gemeente stond en ook ‘krachtig’ meezong.
En ik kon ook mijn steentje bijdragen: ik kon voluit gaan. En bij het 2e couplet zorgde Brecht voor een volgende verrassing: plotseling begon ze een ‘bovenstem’ te spelen, terwijl ik de melodie moest volgen. Oeps… Keihard aan de noten vasthouden, Kees! Na een kwart seconde aarzeling lukte het me om de gemeente mee te nemen in de melodie, terwijl het orgel daar doorheen een bovenstem, een soort tegenstem van de sopraanpartij, speelde. Met name Engelse jongenskoren waren daar goed in: een laatste couplet van een hymne knálden die hoge jongenssopranen zo’n bovenstem de kerk in. En nu deed Brecht hetzelfde en moest Kees zich maar redden met z’n bugel…
Mooi om een kerkdienst mee af te sluiten. De zegen volgde, waarmee de dienst was afgelopen. Geroezemoes vulde de kerk toen de gemeente richting uitgang schuifelde. Snel verwisselde Brecht haar muziek, keek naar mij en telde af.
En de Suite op de G-snaar, één van de meest bekende stukken van Bach, klonk zachtjes door de kerk. Het geroezemoes beneden ons werd minder; een aantal mensen bleef staan om te luisteren. Ik kon het zien, omdat ik kerk in speelde, Brecht niet. Die had een videoscherm richting preekstoel en liturgisch centrum. Verder niets. Maar goed, ik zou het haar wel vertellen en anders Joline wel… Veel te snel klonk het laatste akkoord van de Suite en ik haalde bugel van mijn mond. Poeh… Dat was best pittig geweest…
Brecht sloeg echter een bladzijde van haar partituur om en met een ondeugend lachje op haar gezicht ging ze verder met de Gavotte nummer 1 uit dezelfde orkestsuite: het stuk wat meteen na de Suite op de G-snaar kwam. Een lekker, opwekkend werk. Haar voeten vlógen over de pedalen omdat die de partij van de chello speelden. Joline en ik zaten ademloos te kijken: dit was Muziek met een hele grote M. En uitgevoerd door een meisje van nét 20 jaar die nog aan het conservatorium moest beginnen! Na twee en halve minuut was ook de Gavotte ten einde en haalde Brecht haar vingers van de toetsen.
Even was het stil in de kerk, toen klonk er applaus van beneden. Uiterst ongewoon na een kerkdienst, maar nu compleet terecht. Brecht kreeg wéér een kleur. Joline liep naar haar toe, sloeg een arm om haar heen en gaf haar een kus op haar wang. “Dank je wel Brecht. Dit was… Nou ja, gewoon heel mooi.” Ik volgde Joline en gaf haar ook een zoen. En natuurlijk: op dat moment kwam Greet boven, gevolgd door Anita. “Wat zie ik nou? Twee leerlingen van mij die op de orgelbank zitten te zoenen?”
Ik kwam overeind. “Twee leerlingen van jou: inderdaad. Maar ten eerste is mijn wettige echtgenote erbij om over Brecht d’r zieleheil te waken en ten tweede: ik stond. En zat niet.” Ze bromde: “Jaja…” en liep toen door naar Brecht en knuffelde haar. Wat ze tegen Brecht zei verstond ik niet, maar die werd wéér rood. Anita keek mij aan. “Samen prima gespeeld, Kees.” En tegen Brecht zei ze: “De gemeentezang is bij jou in prima handen, Brecht.” Die schutterde nog wat met haar muziekboeken, tot Greet zei: “Nou, opruimen die handel; ik wil morgen geen rommel hier zien! En dan naar beneden voor koffie.”
Mocca, die de hele tijd rustig op zijn kleedje was blijven liggen kwam overeind en liep naar Anita. “Hé, jou ken ik…” De staart ging heen en weer. Anita lachte, knielde bij de hond en aaide onder zijn kin. “Hé Moccaatje… Zie ik je weer? Kon je het een beetje uithouden in de herrie hier?” Joline antwoordde droog: “Met een paar brokjes op z’n tijd kan dat bruine loeder dat prima, hoor Anita.” En op het woord ‘brokjes’ draaide Mocca zich meteen om en trippelde naar Joline. “Slim beestje!” gniffelde Greet. “Hij weet meteen waar hij moet zijn.” “Ja, laat dat maar aan een Labrador over”, mopperde Joline. “Als er één schepsel gefocust is op voer, dan is dat wel de Labrador. Bruine biobak…”
Ik pakte de bugel in de koffer en stopte mijn muziek in het zijvak. Heel even voelde ik Joline d’r hand in mijn nek; een snel gebaar, maar toen ik haar aankeek zag ik twee lief-kijkende ogen en wist dat ze ook mij bedankte. Eenmaal beneden was een deel van de gemeente al aan de koffie bezig; men kletste door elkaar.
Gerard schonk koffie in. “Mooi gespeeld, Brecht. En Kees. Jullie vormen een prima duo samen.” Brecht glimlachte verlegen. “Dank u wel, meneer van Heerden.” Ik deed een paar stappen opzij, ging in een hoekje staan waar wat minder licht was. Brecht stond nu in de belangstelling en dat was prima. Ik had haar alleen maar een beetje geholpen. Plotseling voelde ik een hand op mijn schouder en de stem van Richard, die zei: “Jullie hebben prima gespeeld samen, Kees. Dank je wel.” Ik wees. “Laat je dat ook even aan Brecht weten? Die deed het meeste werk, Richard.” Hij knikte. “Ga ik zó doen. Maar ik zag jou hier wat teruggetrokken staan… Is er iets, Kees?”
Ik schudde mijn hoofd. “Nee hoor. Maar ik hou er niet zo van om het middelpunt van de belangstelling te zijn. Ik geniet ervan dat Brecht nu alle lof krijgt die ze verdient; ik heb mijn portie al gehad. Van Joline en van Greet en Anita. Da’s voor mij voldoende. Ik zie een jonge, zeer getalenteerde organiste bij wie de doorbloeding van de bloedvaten in haar hoofd prima in orde is, oftewel ze bloost aan één stuk door vanwege alle complimenten. Prachtig.” Richard knikte. “Ik hoorde deze week dat Greet zich langzaam maar zeker wil terugtrekken als organiste hier. Zou Brecht een goeie opvolger zijn, denk je?”
“Wat denk je zelf, Richard? Ik heb gisteren een paar uur met haar geoefend; ze zou ‘wat improviseren’ voor de dienst. Deed ze gistermiddag ook. Maar de improvisaties die ik gisteren hoorde, vielen in het bij wat ze vandaag de kerk in blies. En als ik haar zie spelen zie ik iemand die helemaal opgaat in de muziek. Die improvisaties? Geen partituur voor zich, ze speelt wat haar handen en voeten haar ingeven en ze kijkt niet naar haar toetsen of de pedalen: Ze kijkt naar boven, naar de orgelpijpen. En misschien wel daar voorbij, rechtstreeks de muzikale Hemel in, ik weet het niet. Maar één advies aan de kerkenraad, Richard: zorg dat die meid hier blijft spelen, ook als ze over anderhalf jaar naar het conservatorium gaat.
Jullie gemeente zingt prima, die hebben recht op een goeie organiste. Jullie house-band is ook goed, één keer per twee maanden of zo, maar de combinatie tussen dit orgel, jullie gemeentezang én Brecht: onbetaalbaar. En dat meen ik letterlijk.” Hij keek me peinzend aan.
“Er zijn gemeenteleden die het orgel het zwijgen op willen leggen. Die een piano of een combo wel prima vinden en een orgel veel te duur. Wat is jouw mening?” Ik dacht na. “Ik ben slechts een simpele amateur, Richard. Met een nogal groot vooroordeel. Ik hou van orgelmuziek, met name barok. Bach, Händel, Krebs…Mooie liederen uit het liedboek, met name de Engelse melodiën… En in mijn optiek hoort orgelmuziek bij de kerk, bij geloof. De liederen uit het liedboek: vrijwel allemaal geschikt voor orgel. Oké, in het Nieuwe Liedboek zijn ook behoorlijk veel ‘andere’ liederen opgenomen, ook uit de Evangelische liedbundel. Liedjes die prima zijn voor een combo of een pianist.
Sommige prima te zingen, andere ‘liedjes’ vind ik draken. Niet melodieus, teksten waarvoor een doorsnee Sinterklaas zich zou schamen zo slecht, en al die herhalingen… Denkt de dichter dat onze Heer seniel is? Hier hoort U het nóg een keer, Heer. En nog eens… en nog eens… En dat willen sommige mensen horen in plaats van een prachtig orgel met een uiterst getalenteerd organiste achter de toetsen? Ze zijn gek. Ehhh… sorry, dat kwam er niet helemaal diplomatiek uit, geloof ik...”
Achter me hoorde ik een lage stem. “Mag ik het daar helemaal mee eens zijn, meneer Jonkman?” Ik keek om: Wim Brun, de zangpedagoog waarmee ik een paar maanden eerder een gesprekje had gehad. Richard grinnikte. “Jouw mening kennen we wel, Wim…” “Nou, ik hoor dat ik een medestander heb, Richard. Ik wilde u even bedanken voor uw spel, meneer Jonkman.”
“Ik heet Kees, meneer Brun.” Hij knikte. “O ja. Dat was ik vergeten. En ik ben Wim, voor vrienden. Ik ving je pleidooi voor het orgel op, Kees. En ben het daar helemaal mee eens. Maar dat weet Richard ondertussen wel, geloof ik.” Die sloeg zijn ogen op. “Nou, nogal. Tijdens de vergaderingen van de commissie Eredienst laat Wim zijn mening vaak nogal duidelijk weten. En het irritante is: weinig mensen hebben goeie tegenargumenten.” Wim knikte en met een lachje in zijn ogen vulde hij aan: “En ik heb een hele goeie medestander: ene mevrouw Zwart. Wellicht ken je haar?”
Ik bromde: “Ja, nogal. Beregoed musicus, maar soms een vreselijk vals kreng.” Beide heren schoten nogal hard in de lach en hoofden werden naar ons omgedraaid. Wim gaf me een klap op mijn schouder. “Je moet maar eens een avond in een vergadering van de commissie Eredienst komen kijken, Kees. Er is aanvulling nodig.” Ik keek twijfelend. “Ik weet niet of dat kán, Wim. Formeel ben ik, zijn wij, nog geen lid van deze gemeente. Die procedure loopt nog, heb ik begrepen. En om dan meteen al je stem te laten horen…”
“Ach, dat doe je toch al, Kees. Vandaag ook weer, dus wat is het probleem?” Richard gniffelde. “Denk er eens over, man.” Hij liep weg om met een ander gemeentelid te gaan praten en Wim wendde zich nu tot mij. “Ik heb genoten vandaag, Kees.” “Ik ook, Wim. Van een organiste die zomaar voor de vuistweg, zonder muziek een improvisatie speelt waarbij de melodielijn van het ene lied naadloos overgaat in een ander lied. Die de Suite op de G-snaar zó verbluffend goed en gevoelig speelt dat je er bijna tranen van in je ogen krijgt. En van een gemeente die bijzonder goed zingt in een kerk met een heerlijke akoestiek. En daar mag ik een klein steentje aan bijdragen met m’n bugel. Ben ik uiterst dankbaar voor.”
Hij knikte. “En ik denk dat ik namens een behoorlijk aantal gemeenteleden spreek als ik zeg dat we blij zijn met jouw bugelspel. Je hebt de teksten van de liederen gelezen, dat merk je.” Ik knikte. “Eén van de lessen van Greet. “Wij ondersteunen! En als je een lied begeleid, moet je weten wat de tekst van dat lied is, anders slaat je spel als een tang op een varken!” Hij moest lachen. “Ik hoor het haar zeggen… Ze haalt dat riedeltje ook nog wel eens aan bij de repetities van onze houseband. Die coachen wij samen. En sinds ruim een jaar starten we een repetitie met een kwartiertje liedteksten lezen en interpreteren. Goud waard. En soms haal ik Richard erbij. Dan duren de repetities meestal wat langer, maar dat boeit de jongelui niet zo erg; die vinden het interessant.”
Ik stak een duim op. “Ik heb ze één keer tijdens een dienst horen spelen en ze toen ook een gemeend compliment gemaakt. Het adagium van Greet: ‘Wij ondersteunen!!’ zat er nogal diep ingebakken. Een paar weken daarvoor waren we in een andere kerk geweest waar ook een combo speelde: ik had oordoppen nodig. En alles op één volume: kei- en keihard. De Rolling Stones waren er niks bij. Na de dienst een behoorlijk piep in m’n oren… Wát een verschil met jullie houseband.” Hij humde. “Goed om te horen. Ik zal het de jongelui doorgeven dat een zekere bugelist hun muziek ook kan waarderen.”
“Dat weten ze al, Wim. Als ik iets mooi vind, zeg ik dat betrokkenen het liefste rechtstreeks en zelf. En nu ga ik nog een beker thee scoren; om een of andere vage reden heb ik nogal dorst.” “Snap ik! Nou, een fijne zondag verder en nogmaals: dank je wel, Kees!”
Ik liep naar Gerard. “Heb je nog een bak thee voor een afgepeigerde bugelist, Gerard?” “Nóg erger dan bij Greet, Kees? Arme kerel…” Ik werd op mijn schouder getikt, draaide me om en keek in de gezichten van Diana, Arend en Irene Petersen, het gezin van het overleden gemeentelid. “Hallo Kees. We hebben het Brecht ook al gezegd, maar nu jij ook: dank voor jullie ondersteuning in deze kerkdienst.” Haar zoon lachte een beetje. “En zelfs wij…” hij wees op z’n zus, “hebben genoten.” Ik blies overdreven opgelucht uit. “Nou… als jullie dat zeggen: mijn dag is weer goed! Dank jullie wel.”
Ik keek Diana aan. “Hoe is het nu met jullie?” Ze trok een gezicht. “Die vraag heb ik de afgelopen maanden té vaak moeten beantwoorden, Kees. Zullen we daar bij ons thuis eens verder over praten? Jij had beloofd dat je ons iets over Bosnië zou vertellen… Kan dat vandaag of hebben jullie plannen?” Ik wees naar Joline. “Mag ik even overleggen? Voor hetzelfde geld heeft Jolien een afspraak gemaakt met iemand…” Ik liep naar haar toe. “Schat, mag ik even inbreken in een goed gesprek? Heb jij al met iemand afgesproken voor koffie of zo?” Ze schudde haar hoofd. “Mooi. Is het goed dat wij Diana, haar zoon en dochter bij ons uitnodigen? Zij willen nu wat meer weten over Bosnië.” Ze trok rimpels in haar gezicht.
“Diana… Oh wacht even… Die uitvaartdienst. Ja, prima.” Ik liep samen met Joline en Mocca naar Diana en haar kinderen. “Diana, dat is een prima idee. Met één wijziging: kom met ons mee. Dan kan ik ook wat foto’s laten zien en is deze mooie hond wat rustiger. Als we ergens op bezoek zijn, wil hij nog wel eens wat ahum… ‘nadrukkelijk aanwezig’ zijn.” Mocca ging kwispelend zitten en Irene wilde meteen gaan aaien.
“Sorry Irene, laat Mocca even met rust. Hij heeft zijn tuigje om, wat inhoudt dat hij aan het werk is.” Het meisje deed meteen een stap terug. “Neem me niet kwalijk… Hij heeft zo’n mooie kop…” We vertelden Diana waar we woonden, namen afscheid van Brecht, Greet en Anita en stapten in de auto. Diana in hun auto achter ons aan.
Tijdens de rit vroeg Joline: “Kún je het, Kees? Over Bosnië vertellen, bedoel ik?” Ik knikte. “Dankzij de blonde Feeks van Gorinchem nu een heel stuk beter dan anderhalf jaar geleden, Jolien. Ik zal niet alle details uit mijn missie vertellen; het gaat om Bram. Wie weet, als hij op een plek zat die ik ken, kan ik daar iets over vertellen…” Ze knikte. “Prima. En als de emoties bij hen oplopen, laten we Mocca z’n gang gaan. Die kan dat feilloos.” Ik humde instemmend. Ons bruine monster zou dan wel weer de ‘ideale empathische hulphond’ gaan uithangen…
Eenmaal binnen dirigeerde Joline mij naar de bank. “Zitten jij. Jij hebt al gewerkt. Ik maak de koffie wel. Arend, Irene: wat drinken jullie?” “Even niets, mevrouw Jonkman. Ik heb in de kerk al thee op.” Arend antwoordde beleefd en Irene knikte. “Dat geldt voor mij ook mevrouw.” Joline trok een wenkbrauw op. “Maar een stuk boterkoek gaat er toch wel in, hoop ik?” Twee knikkende koppies.
“Mooi. En by the way… Hoe oud zijn jullie?” De jongelui keken vragend. “Zeventien, mevrouw. En Arend vijftien. Hoezo?” “Dan schelen wij exact negen jaar Irene. En wij elf jaar, Arend. Volgens mij is dat nog geen generatiekloof. Ik heet Joline en Kees heet gewoon Kees.” Arend keek nogal twijfelend. “Maar… u bent getrouwd…”
Joline ging op de leuning van de bank zitten. “Ja én? Ben ik dan in jullie ogen meteen een ouwe taart geworden?” Haar ogen flikkerden en ze vervolgde: “Kom dan even mee naar buiten en loop samen met mij maar een paar rondjes hard. Dan zul je zien wat een ouwe taart Joline Jonkman is!” Ik schoot in de lach. “Wil jij deze uiterst beleefde jongelui meteen een minderwaardigheidscomplex bezorgen, Joline? Ga dan vooral zo door…”
Diana gniffelde ook. “Loop jij dan zo hard, Joline?” Die liep weer naar de keuken en van daaruit hoorden we: “Ik vind sprinten heerlijk. Even een warming up en dan gewoon voluit een kilometer alles geven. En Kees sukkelt er een beetje sloom achteraan.” Ik begon te grommen en Mocca tilde zijn kop op. “Vertel dan ook maar wat er ná die kilometer geschiedt, mevrouw!” Ze giechelde. “Het irritante is echter dat Kees me na die kilometer vrolijk voorbij komt draven in zijn tempo en dan zegt: ‘Kom Jolientje… Nog drie kilometer!’ Terwijl hij dan nog nauwelijks hijgt, de rotzak.” Ik verklaarde: “Ik ben meer van de lange afstand. Zo’n sprintje trekken, da’s niks voor mij, ik heet geen Porsche. Ik ben een diesel. Komt langzaam op snelheid, maar als hij die snelheid eenmaal heeft…”
Joline kwam met een blad kopjes de kamer in lopen. “Ja, hou op, schei uit. We waren op huwelijksreis in Scandinavië. Met een camper. Hadden een stuk van zo’n acht kilometer gewandeld en toen we terug waren bij de camper kwamen we erop dat we best wel goed bezig waren geweest die dag. En Kees maakte een vuile opmerking dat ik ten minste niet de hele dag op m’n gat had gezeten. Enfin, ik natuurlijk verongelijkt en daagde hem uit om dat stuk nog een keer te lopen… Alleen nu in trainingspak en op snelheid! En degene die als laatste aankwam moest koken!”
Ze keek nu sip. “Enfin, 200 meter ná het keerpunt kwam ik Kees tegen en ik dacht nog: ‘Succes met het schillen van de aardappels!’ Maar dat was iets te prematuur. 400 Meter voor de finish haalde hij me alsnog in…” Ze hield plotseling haar mond, duidelijk geschrokken. “Sorry. Ik zit over onze huwelijksreis te vertellen en jij… Sorry Diana.” Die grinnikte. “Hé, geen probleem hoor. Beter dan de verhalen van andere weduwen die nu zielig achter de geraniums zitten.”
Joline keek naar Arend. “Dus Arend: nog één keer ‘mevrouw’ of ‘u’ en je kunt je dinsdagavond om 19:00 melden op het Cooperparcours hier achter, om aan te sluiten bij het hardloopgroepje van ene Kees en Joline Jonkman. Duidelijk?” De jongen knikte. “Ja, ik geloof dat ik de boodschap wel begrepen heb, Joline.” Die knikte tevreden. “Mooi. En nu koffie en die boterkoek!”
Halverwege de koffie keek ik Diana aan. “Jij wil meer weten over Bosnië, Diana?” Ze knikte. “Ja. Bram heeft daar heel weinig over verteld. Hij ging in dienst in 1996. En twee jaar later werd hij als vrachtwagenchauffeur uitgezonden naar het voormalig Joegoslavië. Een half jaar. Kwam terug en het scheelde weinig of onze verkering was gecrasht. Hij was ánders. Stiller geworden, in zichzelf gekeerd… Enfin, een jaar later heeft hij de dienst verlaten, solliciteerde bij een handelsfirma als chauffeur. Hij kreeg die baan en studeerde in z’n vrije tijd door. Van chauffeur werd hij planner en uiteindelijk hoofd van de afdeling planning van een bergings- en kraanbedrijf. Een zeer veeleisende baan, want zijn planning werd nog wel eens aan diggelen gegooid als er ergens op de weg een calamiteit was.
Maar hij had het druk. Achteraf gezien té druk. En hij was binnenvetter. Kropte zaken op en dat is hem uiteindelijk fataal geworden: op zijn werk kreeg hij een hartaanval. Op zijn bureau. En is na ruim een uur pas gevonden.” Ik keek verwonderd. “Na een uur pas? Hoe…”
Diana boog zich voorover. “Als Bram met de planning bezig was, wilde hij niet gestoord worden. Dan lag zijn telefoon van de haak en hing er een briefje op zijn deur: ‘Genius at work’. En dan was het verboden om hem te storen. Als je dat wél deed, kreeg je een hele vuile snauw. En dat wisten de collega’s, tot en met de directeur. Die keken wel link uit. Maar toen hij niet op kwam dagen tijdens de theepauze was dat vreemd. En toen is een van de collega’s gaan kijken. En die vond hem: zittend met zijn hoofd op zijn bureau.” Arend grinnikte. “Nog nét niet met de letters QWERTY in spiegelschrift op zijn voorhoofd…” Ik schrok, maar Diana sloeg een arm om de jongen heen. “Ons standaard-grapje als we het over hun vader hebben.” Ik haalde even adem. “Wát een verhaal, jongens…”
Joline werd haar praktische zelf. “Kees: zonwering omlaag, beamer aanzetten en je computer er aan hangen. Diana: waar heeft Bram in Bosnië gewerkt? Wat was zijn basis? Misschien weet Kees daar meer van…” Diana keek even moeilijk. “Oei… Iets met Si… Vrij hoog in de bergen in ieder geval. Aan de voet van een olympische skischans.” Ik begon te lachen. “Sisava? Op de flank van de berg Vlasic?” Arend knikte. “Ja, dat klinkt bekend.”
“Dat gebied ken ik héél goed. In mijn tijd in Bosnië was mijn base in Nova Bila, zo’n 20 kilometer verderop. En ik ben een aantal keren op Sisava geweest. Heb er nog foto’s van, enfin die zien jullie zo. Eerst de hardware installeren, anders gaat Joline over de huppel en daar wil je niet bij zijn.” Even later was het halfdonker in de kamer. De beamer projecteerde een foto van het klooster van Guca Gora: twee witte torens met de kerk er tussen in. Op mijn laptop vloog ik door de map ‘Bosnië’ heen en selecteerde een aantal foto’s die ik van de omgeving had. Gelukkig ook een aantal van Sisava en van de ‘vesting’ op de berg Vlasic. Daar zou Bram ook wel geweest zijn. Een paar karakteristieke plaatjes van Travnik… En uiteindelijk een paar foto’s van mezelf in die tijd: voor ‘mijn’ YPR, samen met ‘mijn’ groep, Erik Loermans erbij, een foto van het huisje in de sneeuw, wat we hadden uitgegraven…en als laatste weer een foto van het klooster van Guca Gora. Die gingen in een Powerpoint.
“Zo, dames en heren… Eerst nog wat drinken inschenken. En wat knabbels erbij. Daarna Bosnië bekijken. Als het jullie allemaal teveel wordt: een seintje geven, Diana.” Ze glimlachte. “Houd de rol keukenpapier maar bij de hand. Misschien nodig.” Joline sprong op en zette een nieuwe rol op tafel. “Als het nodig is: gebruiken. Niet voor schamen!” Arend keek mij aan. “Wat heb jij in Bosnië gedaan, Kees?” Ik dacht na. “Ik ben na mijn middelbare school vrijwel direct in dienst gegaan, Arend. Ik was een einzelganger, een nerd. Zat altijd met mijn neus in de boeken of ik liep hard. Ik zocht iets waarin ik kameraadschap kon ervaren. techniek kon voelen. Avontuur misschien. Tja en dan kun je bij Defensie je hart ophalen. Kortom: een jaar nadat ik dienst had genomen, stond ik op het vliegveld van Sarajevo om me heen te kijken. Ik was chauffeur van een YPR-765 PRI, een pantserrupsvoertuig met tien man er in. Lekker technisch en mijn groep was ook een hechte groep. Met een beregoeie vent als groepscommandant: sergeant Eric Loermans. Streng, veeleisend, maar met een heel schep oog voor ‘zijn kerels’. Als je een dag niet lekker in je vel zat, kon je hem terecht. Hij was ook op onze bruiloft. Een vriend voor het leven, maar dat verhaal is voor straks…
Mijn vraag aan jullie is: wanneer is Bram in Bosnië geweest?” Het bleek dat hij een paar jaar voor mij daar rondgereden had. Toen de burgeroorlog nét was beëindigd door de akkoorden van Dayton. “Oké, dan heeft hij nog veel meer shit gezien dan ik, denk ik. Dan begrijp ik wel waarom hij er zwijgzaam over was…”
Joline zei zachtjes: “Ik heb de verhalen ook uit Kees moeten trékken, jongens. Met name de dingen die hem dwars zaten.” Diana knikte. “Bekend. Maar Bram liet vrijwel nooit wat los. ‘Dat ligt achter me, Diaan. Verleden tijd. Je hebt er niks aan als je dat weer oprakelt.’ Achteraf gezien wellicht zijn grootste fout, maar dat weet je op zo’n moment niet.” Joline knikte. “Ik ken het. Als Kees ’s nachts weer eens lag te schoppen tijdens een droom...”
Ze giebelde. “Enfin… Ik heb wel wat middeltjes om de tong van Kees Jonkman wat losser te maken.” Diana schoot in de lach. “Ja, dat geloof ik meteen!” Ik keek zielig, Arend gniffelde en Irene bloosde nogal. “Kom schat, niet verder nu. Je zit de jeugd hier op hele verkeerde gedachten te brengen.” Joline trok een zedig gezicht. “Nee, dat willen we niet. Sorry Irene en Arend.” Irene wees naar het beeld op de muur. “Gaan we nog verder over Bosnië of hoe zit ‘t? Anders mag je vertellen hoe jij Kees aan het kletsen krijgt. Lijkt me ook wel leerzaam voor in de toekomst.” Ik stak een duim op. “Prima, Irene! Hou de vaart er maar in!”
Een volgende foto verscheen op de muur. Het ‘berghotel’ van Sisava met de YPR van mij ervoor. Gedurende het volgende uur vertelde ik wat ik wist van de omgeving van Sisava. En Travnik. Het bleek dat Bram veel op pad was geweest met zijn viertonner. Deels in de winter, dus ik schetste ook de omstandigheden op de diverse routes: sneeuw en ‘black ice’ op de wegen, de Bosniacs die als idioten reden, de bermen die je moest vermijden vanwege de landmijnen… Sommige nog steeds gewapende groepen die overvallen uitvoerden… Het was bijna drie uur toen ik de laatste foto liet zien: wéér het klooster van Guca Gora.
“Een plek die me rust bracht mensen. Toen, nu elf jaar geleden, maar ook recentelijk.” Diana keek me aan. “Recentelijk? Hoezo?” Ik beschreef het reisje naar Bosnië om de plannen voor de nieuwe waterkrachtcentrale te verkennen. “We zijn, na een nogal pittige bespreking met de burgemeester, met z’n zessen naar dit klooster gereden. En daar heb ik wéér de rust gevonden die ik zocht. In een Katholieke kerk. Met een groot mozaïek achter het altaar: het laatste Avondmaal. Met de gezichten van de discipelen besmeurd met zwarte verf door de fanatieke Moslims die het klooster bezet hadden gehouden. Thee drinkend naast een beeld van Franciscus van Assisi, doorzeeft met kogels. Met een Franciscaner pater die ons vertelde over de geschiedenis van het klooster. Een oase van rust en vreedzaamheid in een land wat verscheurd is door acht eeuwen oorlog…”
Even was het stil, toen zei Diana zacht: “Dank dat je dit met ons wilde delen, Kees. Wij begrijpen nu iets meer van Bram. Nietwaar jongens?” Dochter en zoon knikten. Even later namen ze afscheid met de belofte om contact te houden. “Sowieso in de kerk, als je weer eens van die ouwe muziek blaast, Kees!” Irene lachte me uit. “Nou, wees dan maar eens een grote meid, loop het orgelbalkon op en probeer me eens tegen te houden, dametje. Dan loop je een vrij grote kans om ook tegen een paar andere mensen aan te stuiteren: Greet of Brecht, dat ligt er aan wie er op het orgel speelt, Joline, want die zit er ook vaak en ondergetekende. Het is te hopen dat er een paar BHV-ers in de kerk zitten, want die zijn dan hard nodig!”
Ze keek sip. “Dan kom ik wel als de houseband speelt… Geen orgel, geen toeter, geen Bach of Purchell, maar lekkere vlotte muziek.” Ik snoof. “Barbaar…” Ze keek op. “Ja, dat zei Pa ook altijd…”
Haar ogen werden wat rood en ze greep voor de eerste keer naar het keukenpapier. Mocca kwam overeind toen Irene zat te snikken, trippelde naar haar toe en duwde zijn neus tegen haar been. En toen zijn kop óp haar been. “Hé brave Mocca…” Ze aaide de hond en wij zaten er stil omheen te kijken. “Wat een schat van een hond…”
Diana klonk zacht en Joline knikte. “Mocca is een hele lieve, slimme, maar bijzonder gevoelige hond. Weet meteen als er iets met je aan de hand is. En hij zag nu dat Irene een moeilijk momentje had…” Irene keek op. “Ja, nogal. Ik hoorde plotseling Pa en dat kwam even binnen. Sorry.” Joline legde een hand op haar arm. “Dat mag hier, Irene. In dit huis wordt ook nog wel eens gejankt. Door mij, door de zussen Boogman, die twee bruine krullebollen die een half jaar bij ons woonden en zelfs door Kees. Als jij behoefte hebt aan een bruine Labrador om je door een moeilijk momentje heen te sleuren: bel op en je weet of we thuis zijn. En als we er zijn mag je Mocca ophalen om een eind met hem te lopen. Of je gaat met hem op de bank zitten knuffelen. Vindt hij helemaal niet erg, geloof ik…”
De hond zat nu kwispelend naast Irene op de grond, hevig haar handen te likken. Irene sloeg haar armen om Mocca heen. “Je bent lief. Dank je wel, mooie Mocca.” Ze bleven even zitten knuffelen en terwijl wij wachtten vroeg Diana aan mij: “Waarom kun jij wél over Bosnië praten en kon Bram dat niet, Kees?” Ik haalde mijn schouders op. “Geen idee, Diana. Ik heb jouw man niet gekend, kan alleen maar voor mezelf spreken. Toen ik uit dienst ging ben ik gaan studeren aan de TU hier. Zes jaar lang zat ik met m’n kop in de techniek. Het enige wat ik buiten de studie deed, was coach zijn van de hardloopgroep van de TU. Geen avonden in de kroeg: zonde van je tijd en je geld en om de volgende ochtend met een houten kop in de collegabanken te zitten leek me ook niet gezond.
Dus: geen tijd om terug te kijken: drukdrukdruk, gekkenhuis. Na mijn studie werd ik docent aan diezelfde TU. Oók weinig tijd en bovendien: ik had nét dit appartement gekocht: een bouwval. In twee jaar tijd heb ik het opgeknapt. Overdag stond ik les te geven op academisch niveau, ’s avonds en in de weekenden liep ik een ouwe spijkerbroek en vuil T-shirt door dit huis. Toen was het appartement klaar en naar m’n zin.
Niet veel later ging ik werken als groepsleider bij DT, Developing Technics, een klein, maar zeer kundig ingenieursbureau in Gorinchem. Na een paar weken leerde ik Joline kennen; zij was receptioniste in het bedrijfsverzamelgebouw waar DT gevestigd was. En een paar weken daarna kregen we een relatie.
Maar wat ik niet wist: deze blonde dame is nogal goed om mensen te peilen. Zij had vrij snel door dat er onder de oppervlakte van die rustige Kees Jonkman méér zat dan hij in eerste instantie wilde vertellen. En Joline heeft me op diverse momenten bijna gedwongen om mijn gedachten en gevoelens uit te spreken. Dat heeft enorm geholpen, Diana.” Haar gezicht stond strak. “Dus… Ik had meer moeten aandringen bij Bram, als hij weer eens…” Ze zweeg en Arend legde een arm om haar heen. Haar ogen waren rood. Joline nam het woord. “Zitten jullie. Ik zal mijn versie van het verhaal vertellen. En dat duurt even. Geeft niet, wij hebben de tijd en ik hoop jullie ook. Diaan: niemand is hetzelfde. Kees en ik hebben in de afgelopen anderhalf jaar nogal wat te verstouwen gekregen. Een aantal confrontaties gehad met criminele lui, tot en met twee inbraken in dit huis aan toe. Tijdens al deze incidenten was Kees terug als militair. Scenario’s uitdenken, variaties hierop uitwerken, enfin: dingen die hij in Bosnië en Afghanistan had geleerd. Maar tussen de bedrijven door kwam ook hij onder hoogspanning te staan. Werd soms kribbig, sliep onrustig, kon weinig hebben.
En op dié momenten heb ik hem uitgehoord. En zaten we soms op de bank hier te janken. En het feit dat Kees nu over Bosnië kan praten zonder meteen in de blokkade te schieten komt omdat hij er over kon praten. Jouw Bram, jullie vader kon dat wellicht niet. Geen mens is hetzelfde. En dat is niet jouw schuld Diana, maar als iemand zich niet openstelt voor een ander, kun je er heel weinig aan doen.
Denk er goed aan: PTSS is pas de laatste jaren bespreekbaar geworden. Bij Defensie al wel een tijdje, maar iemand in de burgermaatschappij wist tien jaar geleden absoluut niet wat de afkorting betekende.
Vergis je niet: ook onze relatie heeft een paar pittige crises gehad, Diana.” Die had haar ogen afgedroogd en zat nu Mocca te aaien. “Ik schrok me rot, Joline…” Ik schudde mijn hoofd. “Niet doen! Niet jouw schuld. Mijn buddy Fred, we zijn samen in Afghanistan geweest, was een drukvat van 110 kilo. Hij is nogal groot en breed; misschien heb je hem een paar keer in de kerk gezien: Arnold Schwarzenegger in z’n jonge jaren was er niks bij."
Arend knikte. “Ireen en ik hebben er na de kerk wel eens geintjes over gemaakt toen we hem zagen. Als hij ging zitten kraakte de kerkbank nogal…”
We schoten in de lach. “Ja, daar heb ik wel beeld bij… Maar goed: mijn bud Fred dus was een drukvat wat onder nog véél hogere spanning stond dan ik. Hij was met zijn toen nog vriendin hier voor een gezellige avond en toen vertelde zijn vriendin dat hij óók ’s nachts droomde, in zijn dromen schopte en lag te roepen. Alle verschijnselen van PTSS. Overdag was hij de vrolijke noot, maakte geintjes en nam iedereen in de zeik, ’s nachts was hij met z’n 110 kilo weer doodsbang.
Ik heb ‘m toen keihard aangepakt en uitgescholden voor rotte vis vanwege z’n eigenwijsheid. En hem wat later een Whiskey aangeboden waar hij bijna in stikte..." Joline proestte het uit bij de herinnering.
"...en ik ben een paar dagen er na samen met hem naar het Veteraneninstituut gegaan om hulp te vragen. In de weken erna is hij daar geestelijk uitgekleed, afgepeld, gedemonteerd en vervolgens weer in elkaar gezet door een psychologe…” Ik grijnsde. “Volgens zijn eigen zeggen: ‘Kees: de personificatie van de Nederlandse maagd uit Staphorst. Een meissie van een jaar of vijfentwintig met een hooggesloten bloesje, plooirok tot op de enkels, knotje op het achterhoofd en een tuttig brilletje op. Geen spoor van make-up, nul komma nul vrouwelijke verleidelijkheid. Maar ze was effectiever dan een knoflookpers…’ En nu heeft Fred geen herbelevingen meer. Oh, net als bij mij komt er wel eens wat naar boven, maar het doet geen pijn meer…”
“Ben jij dan ook uitgeknepen door die psychologe, Kees? Want jij had ook…” Irene zweeg en ik wees naar Joline. “Hiér zit mijn persoonlijke psychologe. Ziet er gelukkig wat appetijtelijker uit dan die dame in Doorn op het VI, mede daarom ben ik ook met haar getrouwd.” Ik kreeg een tijdschrift tegen mijn hoofd. “Kéés! Hou je in, smeerlap!”
En ik vervolgde: “Eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat Joline en ik elkaars soulmate zijn. We weten meteen als een van de twee ergens mee zit. Ik kan nóg zo’n neutraal gezicht opzetten, als ik ergens mee zit, ziet Joline het meteen. En vice versa begint dat ook te werken, geloof ik. Wij zijn een eenheid. En als je een van ons tweeën tegen je hebt, krijg je de ander er gratis bij.”
Diana knikte. “Snap ik. Irene… Ben jij klaar met Mocca te aaien? Ga zo door en het beest is aan het einde van de dag kaal. En om dat te voorkomen: wij gaan naar huis. Dank voor jullie openheid en de verhalen over Bosnië. We weten nu wat meer over wat Bram daar gezien heeft. Waardevol. En Kees: dank voor jouw bugelspel vanochtend. Samen met Brecht… Prachtig!”
Ik knikte. “Brecht gaat als het goed is langzaam maar zeker de plaats van Greet Zwart innemen. Greet wil zich breder ontplooien. En terecht want ze is een fantastisch musicus. Maar vlak Brecht niet uit; die zit nog niet op het conservatorium en wat ze voor de dienst en na de preek speelde improviseerde ze gewoon. Zonder muziek voor zich, omhoog kijkend naar de pijpen van orgel. Ik speelde stom de melodie, zij breidde er van alles omheen. Als die dame naar het conservatorium gaat… Misschien moeten ze haar daar dingen afleren, misschien moeten sommige docenten bij haar les nemen. En daarnaast kun je ook met haar lekker lachen: ze is niet op haar bekkie gevallen.”
We grinnikten, toen pakte het bezoek hun jassen. Ik liep mee naar beneden. “Ik laat Mocca meteen even uit, schat.” Joline knikte. Ïk ruim hier wel even op." In de hal kreeg ik knuffels van Diana en Irene en een hand van Arend. “Dank jullie wel. We hebben iets om over na te denken.”
Ik zei: “Doe dat. Sámen. En jank wanneer je janken moet. Ook jij, Arend. Niet stoer lopen doen omdat je een jongen bent. Ik heb ook behoorlijk wat zakdoeken versleten in het anderhalf jaar. En niet te vergeten: de schouderpartijen van Joline d’r bloesjes…”
Eenmaal buiten keek Diana mij aan. “Als we meer willen weten, Kees…” Ik vulde aan. “Dan bel je op en maken we een afspraak, Diana. Zonder gedoe.” Ze knikte. Met een opgestoken hand stapten zij in de auto en nadat ze weggereden waren liep ik richting uitlaat- en losloopveld. Mocca trippelde naast me mee, af en toe omhoogkijkend.
Héhé, wát een dag… En morgenavond weer inspannend: op de KMA in Breda. Hoe dan ook: daar zou zomaar meer gelachen kunnen worden.
"Dat dan weer wel", zou Gerard Cox alias buschauffeur der RET Jaap Kooijman gezegd hebben…
“Nee Mocca. Get leash!”
De hond rende naar de keuken, om even daarna met de riem terug te komen. “Dress!” Tuigje aan, riem om en de deur uit. Op het uitlaatveld deed hij wat er gedaan moest worden: goed zo. Nu even niet naar het losloopveld; wie weet dook hij weer die modderpoel in. Dan maar even een kilometertje draven, dan was de hond ook weer blij. Ik rende naar het cooperparcours, maakte de riem los en riep Mocca naast me. Toen rende ik één rondje van 500 meter. Op behoorlijke snelheid, niet mijn gewone duurlooptempo, maar een stuk harder.
En Mocca vond het prima: Liep netjes naast me mee, af en toe opkijkend. Na het rondje dribbelde ik, een stuk kalmer nu, naar huis. En met de trap naar boven. Nu hijgden we samen, Mocca net zo goed als ik. Het verschil was dat bij hem de tong uit z’n bek hing en bij mij nog niet. Nou ja, ik had zweetklieren, Mocca niet. Zijn tong was zijn radiator.
Eenmaal binnen liep hij naar z’n waterbak en slobberde die bijna leeg. Prima… Maar voor je eten moet je nog even wachten, bruine vriend. Ik maakte koffie en toen ik met twee kopjes in m’n handen de slaapkamer in liep, glipte Mocca mee en ging naast Joline zitten. “Hoi schat… Ik heb een kopje koffie en een bruine, hijgende hond voor je. Welke wil je het eerst?” “Doe me die hond maar. De koffie zal nog wel heet zijn…” Een slanke arm kwam onder het dekbed vandaan.
“Hé Mocca, goeiemorgen knul…” De hond likte haar hand en arm, al kwispelend. Ik ging naast Joline op het bed zitten. “Hé Kees, goeiemorgen knul…” Ze zei het met dezelfde intonatie en ik likte ook haar arm. “Oh, lekker… Door twee knappe kerels afgelikt worden… Dat is een goed begin van de ochtend!” Ik kroop onder het dekbed en wilde verder omlaag, maar werd door een hand in m’n haren tegengehouden.
“Niks ervan, Kees. Je bent een slecht voorbeeld voor dit mooie bruine hondenbeest! Omhoog jij!” Twee strenge blauwe ogen keken me aan. “Vanavond pas, lover. We moeten op tijd weg; als jij nu lekkere dingen tussen mijn benen gaat doen, komen we te laat. En dan ruikt Greet wát we gedaan hebben en krijg ik hele indringende vragen. En wellicht Brecht ruikt ook wat, het arme, onschuldige wicht.”
Ik pakte mijn mok en pruilde: “Er mag ook niks meer tegenwoordig…” Joline trok de mok uit mijn hand en zei zachtjes: “Er mag een heleboel, Kees Jonkman. Maar wél op de tijd die daarbij past. Niet ’s morgens vroeg terwijl we over… drie kwartier in de kerk moeten zijn.” “Mógen zijn, schat. Niet moéten.” Ze knikte nadenkend. “Ja. Mogen. Genoeg plekken waar je naar de kerk moét.”
Na de koffie schoot ik nog snel onder de douche. En scheren. Toen ik weer in de slaapkamer kwam ging Joline douchen en ik kleedde me netjes aan. Nette broek, witte coltrui, jasje. Schoenen netjes? Ja. Mooi. Bugelist Jonkman was er weer klaar voor. Ik liep de kamer in, waar Mocca me verwachtingsvol aan keek. “Even geduld nog met je labradormaag, vuilnisbakkie.” Mocca begreep blijkbaar wat ik bedoelde, want hij liep naar z’n mand en kroop er in. Wát hij begreep wist ik niet; of dat nu het woord ‘geduld’ was of ‘vuilnisbakkie’. Hoe dan ook, hij hield in ieder geval op met schooien. Wél lag Mocca vanuit de mand alles goed in de gaten te houden. En ik wist zeker dat, als ik nu een plak kaas liet vallen, er een bruine flits door de kamer stoof om die delicatesse meteen in te pikken. Maar niet doen dus…
Nog een kop thee bij het ontbijt maken? Ja, wel lekker. Eitjes? Nee. Bleven altijd een beetje in je mond plakken en dat blies niet fijn. Joline kwam binnen: ze haar blauw-oranje combinatie aan. “Schat, ik heb het al oneindig veel keren gezegd, maar dit staat je zó vreselijk goed…” Ze glimlachte. “De best bestede 300 euro van de laatste jaren.” Haar lachje ging over in een grijns. “Beter dan een startmotor voor een Mini, toch?” Ik knikte. “Inderdaad. Want daarmee kun je niet vrijen. Kom hier, mooie vrouw!” Ik trok haar tegen me aan en rook haar nieuwe parfum.
“Oei, mevrouw. Hier krijgt u problemen mee, weet u dat?” In mijn oor hoorde ik: “Ja, dat geloof ik ook wel. Meneer Jonkman trekt me zo meteen rechtstreeks in bed en de kerkelijke gemeente kan barsten zeker?” Ik schudde mijn hoofd. “Wat denk jij weer slecht van me. Nee schat, ik zat meer aan Greet te denken…”Joline duwde me weg. “Smeerlap. Jouw oh zo nette bugeldocente verdenken van het feit dat ze mij… Nou ja. Ga je schamen, Kees. Bovendien: mevrouw Zwart heeft dit parfum al geroken, terwijl ik me eergisternacht in haar bijzijn ontkleedde. Toen heeft ze braaf haar handen thuisgehouden hoor.” Ze giechelde. “Nou ja, misschien hielp het ook wel dat Anita naast haar stond…”
Samen grinnikten we, toen trok ik Joline naar de bar. “Kom, lekker eten. Over twintig minuten wil ik weg.” Een half uur later liepen we de kerk in. Brecht was er al, dat was goed te horen. Joline ging mee de orgelgalerij op. “Goedemorgen mevrouw de organiste! Zijn de pijpen al warmgespeeld?” Brecht keek op. “Warmgespeeld? ’t Is geen brommertje, Kees. Goeiemorgen overigens, ook Joline.” Ze pakte de partituur van de Suite op de G-snaar.
“Kom. Laten we Herr Kapellmeister Bach eens blij maken…” Ik klapte mijn muziekstandaard uit en blies de bugel schoon. Brecht telde af en toen gleden de bekende klanken door een verder doodstille kerk. Tijdens het spelen keek ik even naar Joline: die glimlachte en knipoogde. En op dat moment raakten onze zielen elkaar weer aan. Zo voelde het ten minste. Ik kreeg een héél warm gevoel van binnen. Wat hield ik van die vrouw… Na het laatste akkoord zei Joline zachtjes: “Dat was prachtig Brecht. En Kees. Héél mooi en gevoelig gespeeld. Doe dat straks ook en de gemeente blijft ademloos staan luisteren...”
“Nou, ik hoop dat ze tóch af en toe ademen, mevrouw Jonkman! Anders kan mijn schatje behoorlijk intensief mond-op-mond beademing toepassen! Dat kan ze prima, maar 300 mensen simultaan? Ik vraag het me af.” Greet was onhoorbaar de trap opgeslopen en Joline draaide zich om. “Wat ben jij af en toe een nuchter mens, mevrouw Zwart. Sta ik Brecht en mijn vent een compliment uit te delen dat ze dit muziekstuk zo mooi hebben vertolkt, kom jij aan met het beeld van Anita die 300 lui moet gaan beademen. Je wordt bedankt! Maar ook jij een goedemorgen, Greet.”
Die keek naar Brecht. “Ik heb jou dit nog nooit horen spelen, dame. Wanneer…” Brecht onderbrak haar. “Thuis, op m’n keyboard. Alleen het pedaal was even pittig; het keyboard thuis heeft maar één octaaf op het pedaal.” Greet knikte. “Ik ken het probleem. Maar: mooi gespeeld. En jij Kees? Wanneer heb jij dit geoefend?” “Gistermiddag, samen met mevrouw Solinge, beste Opper. We hebben er een uurtje op zitten studeren. En natuurlijk kende ik het stuk wel, ooit eens een poging gedaan om het mooi te spelen, maar op m’n ouwe bugel lukte dat niet zo goed. Bovendien was dat nog in het pré Greet Zwart-tijdperk…” Ze keek pestend. “Ja, dan zal er niet veel van terecht zijn gekomen. Netjes de nootjes blazen, maar enig gevoel… In geen heinde of wegen te horen natuurlijk.” Ik keek boos. “Je bent gewoon jaloers. Dat Brecht en ik dit mooie muziekstuk op deze manier konden vertolken. En dat Brecht de primeur had om dat samen met Kees te doen.” Greet zuchtte. “Ja, dat zal het zijn… De verdere stukken, dame en meneer?”
Brecht antwoordde. “Geen bijzonderheden, Greet. Voor de dienst een eigen improvisatie op het intochtslied, na de preek een improvisatie op het lied ‘Jezus die langs het water liep…’, want de preek gaat over de roeping van de discipelen en na de dienst de Suite op de G-snaar.” Greet knikte. “Ben benieuwd naar je improvisaties, dametje.” Ik zag Brecht nadenken. “Kees… Ik lag gisteravond op bed te denken… Zou jij de improvisatie voor de dienst mee kunnen spelen? Gewoon het couplet spelen; ik fantaseer er wel omheen.” Greet interrumpeerde: “Dat gaat hem vast lukken, Brecht. Domweg aan de nootjes vasthouden is meneer Jonkman best wel goed in!” Ze keek gemeen.
“Vals kreng…” mompelde ik voor me uit en Brecht en Joline schoten in de lach. “Nou, kom op dan met je improvisatie, Brecht! Ik begin en jij laat dat orgel z’n werk doen of…” Ze knikte. “Begin maar. Dit tempo…” Met haar hand gaf ze het tempo aan en ik knikte, zette de bugel aan mijn mond begon te blazen. En na de eerste regel viel zij in met een heel licht gespeelde variatie op de altpartij. Die bleef ze volhouden tot de laatste regel, toen trok ze snel een paar registers extra uit en gebaarde dat ik door moest gaan. Een tweede couplet volgde: nu kon ik wat forser spelen, omdat het orgel ook meer volume had. De nadruk lag nu op de baspartij: Brecht had de Subbas 16 uitgetrokken en de tonen dreunden door de kerk.
Met het 2e couplet ten einde gebaarde ze dat ik stil moest zijn en ze improviseerde nu alleen. En even later weer een gebaar: na een halve tel stilte blies ik weer en zij speelde de begeleiding. Na de afsluiting keek ze me met een brede lach aan. “Ging prima, Kees! Ik stel voor dat jij het derde couplet ook meespeelt. Dat kan wat forser.” Ik stak mijn duim op. Greet zachtjes: “Verdorie Brecht… Hier ben ik best wel jaloers op. Dat jij dit nú al kunt… Ik kon pas zó improviseren in het derde jaar conservatorium… Grote klasse, meid!” Brecht werd een beetje rood. “Dank je wel. Dit vind ik leuk, Greet. Lekker m’n eigenwijze gang gaan…”
Ik onthield me van commentaar; Brecht was écht goed. Niet gepast om daar een gemene opmerking over te maken. Greet keek op haar horloge. “Goed, dame en heer… Het is vijf over half tien: tijd voor indien nodig een sanitaire stop en een flesje water tanken. Over een kwartiertje is het tijd voor jullie.”
Ik keek Brecht aan. “Ergens klopt er iets niet, Brecht. De musici worden in een kerkdienst geacht om rond 09:50 te beginnen. De predikant echter komt pas om 10:00 in beeld. En nadat de dienst is afgelopen, dienen de musici nog een minuutje of vijf door te gaan met hun edele handwerk. Maar de predikant zit dan al weer aan de koffie. En die predikant verdient er een redelijke boterham mee; de dames en heren musici moeten uit pure armoe nog bijbeunen bij een Fanfare, hebben lastige privé-leerlingen te onderwijzen of staan ergens in de week voor een koor of zo. Of ze werken zich helemaal te pletter bij een obscuur ingenieursbureau en zijn tot overmaat van ramp ook nog reserve-majoor. En dat allemaal om in hun karige levensonderhoud te voorzien. ’t Is oneerlijk verdeeld in de wereld!”
“Broeit er een revolutie op het orgelbalkon? Hoor ik dat nou goed?” De stem Richard bij de deuropening. Greet antwoordde. “Nee hoor Richard. ’t Is alleen Kees maar die zich beklaagd over zijn lot als musicus. Niks van aantrekken.” “Oh… Dan is het goed, Greet. Lekker laten kletsen die vent.” “Da’s best wel makkelijk voor hem, Richard”, zei Joline. “Hij is ten slotte majoor, dus bij deze: een kletsmajoor.” Richard stak zijn duim op en verdween weer.
“Nou mevrouw Jonkman… Het wordt tijd voor een nogal pittig functioneringsgesprek met betrekking tot uw rol als wettige echtgenote!” Ik keek dreigend en Joline stak haar tong uit. “Ga maar water tanken jij. Anders moet ik het halverwege de dienst doen. Geen zin in.”
In de hal kwam ik Charlotte, Rogier, Margot en Gerben tegen. “Zo Kees… Moet je weer aan de bak?” Rogier vroeg het met een spottende ondertoon. “Ik mág aan de bak, Piraat. En daar geniet ik van. Ik hoop jullie ook, anders doe ik iets fout.” Lot legde even een hand op mijn arm. “Wij genieten ook, Kees. Zeker weten.” En Rogier keek me kort aan. “Dank voor de les, Kees. Dat ‘moeten’ is in ieder geval op ons niet van toepassing.” Ik knipoogde. “Weet ik, makker.”
En weer terug naar boven… Ik zag Greet halverwege de kerk zitten, naast Anita. Die wilde ons blijkbaar niet op de vingers kijken. Prima… Als we fouten maakten, hoorden we het straks wel. Ik kreeg nog een knipoog van Joline en aaide Mocca nog even, toen klom Brecht op de orgelbank. “Klaar, Kees?” Ik knikte. “Mooi. Jij begint. Je hoort het wel als ik mee ga doen.”
Zachtjes zette ik in. Het lied leende zich daar ook voor: ‘Wij komen hier ter ere van uw Naam…’ Dat moet je niet keihard de kerk inblazen. Toen ik de laatste noot van het eerste couplet had geblazen zag ik dat Brecht haar handen op de toetsen legde. En zij begon om de melodie heen te fantaseren. Ik dwong mezelf om exact hetzelfde tempo te blijven spelen en me niet af te laten leiden door Brecht haar improvisatie. Na voor de tweede keer het couplet gespeeld te hebben gebaarde Brecht dat ik moest stoppen en ging zij alleen verder. Ik keek naar Joline: die was ook zwaar onder de indruk. Even later kwam de kerkenraad binnen. Op het orgel ging dan een lampje branden dat de organist geacht werd zijn of haar spel af te ronden. En dat deed ze keurig; de ouderling van dienst schikte nét zijn papieren toen de laatste noot klonk.
“Gemeente, goedemorgen…” Mededelingen volgden: het thema van de dienst, diverse activiteiten binnen de gemeente, de collectes, waar de bloemen heengingen en tenslotte: “Voorganger in deze dienst is onze eigen predikant, het orgel wordt bespeeld door Brecht Solinge en Kees Jonkman speelt op de bugel. U weet ondertussen wat ons intochtslied is, daar hebben zij al op geïmproviseerd. Wij wensen u een gezegende dienst.” Brecht wachtte met inzetten tot de ouderling de dominee een hand had gegeven en de gemeente stond. Prima. Haar voorspel was simpel: de laatste twee regels van het couplet – één seconde stilte en daarna zetten we samen in. Iets forser dan de improvisatie: de gemeente zong mee en het orgel moet toch wel hoorbaar zijn als er ruim 200 mensen zingen. Bij het derde couplet trok ze bliksemsnel twee extra registers uit: de Mixtuur en de Prestant 16. Met het pedaal speelde ze samen met mij de melodie, op het hoofdwerk deed de Mixtuur de begeleiding. En dat klonk fors! Gelukkig kon dat hier: de gemeente zong goed.
Brecht rondde af met een in volume afnemend naspel tot een heel ingetogen eindakkoord. Toen nam ze haar handen van de toetsen en keek naar boven, terwijl de galm nog even bleef hangen. De dienst ging verder: bidden, zingen, lezen uit de Bijbel en uiteindelijk: de preek. Richard maakte het gelukkig niet al te moeilijk, ik kon hem goed volgen. Hij ging dan ook niet te ver de theologische diepte in. Zijn afronding was kort, maar krachtig.
“Gemeente, tenslotte…” Brecht stond op. “…zullen we ons huidige leven achter ons moeten laten. Dat moet iedereen, vanwege het simpele feit dat we op enig moment overlijden. De vraag die u zich deze week eens moet stellen is de volgende: denken we op ons sterfbed pas na over het volgen van Jezus, of waren we daar, met ons letterlijke vallen en opstaan, al eerder mee bezig? Denk daar eens over na en praat daar eens over op een geschikt moment. En als u dan schrikt van uzelf: Doe daar dan iets mee. Amen.”
Brecht drukte nog snel een register weg en begon te spelen. Hé! Dat was niet de melodie van ‘Jezus die langs het water liep’, maar het lied ‘Welk een vriend is onze Jezus’. Destijds, als ik me niet vergiste, geschreven door Johannes de Heer, en opgenomen in de Evangelische Liedbundel. Nou ja, dat was ook wel toepasselijk na deze preek… Maar nadat Brecht één couplet gespeeld had, heel simpel de sopraan en de altpartij, kwam er iets anders op het pedaal bij. Ze bleef de melodie spelen, maar op het pedaal hoorde je heel zachtjes en staccato de melodie van ‘Jezus die langs het water liep’ naar voren komen.
Verhip… Brecht! En die melodie werd steeds sterker: de linkerhand nam hem over, gedurende het couplet kwamen er registers bij en uiteindelijk culmineerde het geheel in een pittig gespeelde melodie van het laatste lied, waarbij je ‘voetstappen’ van de volgelingen van de Heer op het pedaal bijna over elkaar heen kon horen struikelen… Toen hield ze stil. Het was muisstil in de kerk, een stilte die even aanhield. Richard keek richting orgel.
“Gemeente, U hoorde zojuist een muzikale samenvatting van mijn preek. Een getuigenis dat de Heer onze Vriend is en dat we in zijn spoor mogen lopen. U hoorde zojuist de voetstappen van zijn volgelingen. En nee, Brecht en ik hebben dat niet afgesproken. Dank je wel, Brecht.”
Richard zag het natuurlijk niet, omdat de organist ‘verstopt zat’ achter het rugwerk, maar Brecht kreeg een kleur. En Joline en ik staken een duim op. Veel tijd om er over na te denken had ze echter niet, want meteen volgde een ander lied. Vervolgens een lang gebed: de dankzegging en de voorbeden voor gemeenteleden die in het ziekenhuis lagen of een verlies hadden te verwerken. Toen de collecte, waarbij ze een kort stuk van Bach liet horen. Ditmaal niet uit haar hoofd: Brecht was nu uiterst geconcentreerd de partituur aan het volgen. Het slotlied: Psalm 150. Een ‘krachtige’ lofprijzing, waarbij de gemeente stond en ook ‘krachtig’ meezong.
En ik kon ook mijn steentje bijdragen: ik kon voluit gaan. En bij het 2e couplet zorgde Brecht voor een volgende verrassing: plotseling begon ze een ‘bovenstem’ te spelen, terwijl ik de melodie moest volgen. Oeps… Keihard aan de noten vasthouden, Kees! Na een kwart seconde aarzeling lukte het me om de gemeente mee te nemen in de melodie, terwijl het orgel daar doorheen een bovenstem, een soort tegenstem van de sopraanpartij, speelde. Met name Engelse jongenskoren waren daar goed in: een laatste couplet van een hymne knálden die hoge jongenssopranen zo’n bovenstem de kerk in. En nu deed Brecht hetzelfde en moest Kees zich maar redden met z’n bugel…
Mooi om een kerkdienst mee af te sluiten. De zegen volgde, waarmee de dienst was afgelopen. Geroezemoes vulde de kerk toen de gemeente richting uitgang schuifelde. Snel verwisselde Brecht haar muziek, keek naar mij en telde af.
En de Suite op de G-snaar, één van de meest bekende stukken van Bach, klonk zachtjes door de kerk. Het geroezemoes beneden ons werd minder; een aantal mensen bleef staan om te luisteren. Ik kon het zien, omdat ik kerk in speelde, Brecht niet. Die had een videoscherm richting preekstoel en liturgisch centrum. Verder niets. Maar goed, ik zou het haar wel vertellen en anders Joline wel… Veel te snel klonk het laatste akkoord van de Suite en ik haalde bugel van mijn mond. Poeh… Dat was best pittig geweest…
Brecht sloeg echter een bladzijde van haar partituur om en met een ondeugend lachje op haar gezicht ging ze verder met de Gavotte nummer 1 uit dezelfde orkestsuite: het stuk wat meteen na de Suite op de G-snaar kwam. Een lekker, opwekkend werk. Haar voeten vlógen over de pedalen omdat die de partij van de chello speelden. Joline en ik zaten ademloos te kijken: dit was Muziek met een hele grote M. En uitgevoerd door een meisje van nét 20 jaar die nog aan het conservatorium moest beginnen! Na twee en halve minuut was ook de Gavotte ten einde en haalde Brecht haar vingers van de toetsen.
Even was het stil in de kerk, toen klonk er applaus van beneden. Uiterst ongewoon na een kerkdienst, maar nu compleet terecht. Brecht kreeg wéér een kleur. Joline liep naar haar toe, sloeg een arm om haar heen en gaf haar een kus op haar wang. “Dank je wel Brecht. Dit was… Nou ja, gewoon heel mooi.” Ik volgde Joline en gaf haar ook een zoen. En natuurlijk: op dat moment kwam Greet boven, gevolgd door Anita. “Wat zie ik nou? Twee leerlingen van mij die op de orgelbank zitten te zoenen?”
Ik kwam overeind. “Twee leerlingen van jou: inderdaad. Maar ten eerste is mijn wettige echtgenote erbij om over Brecht d’r zieleheil te waken en ten tweede: ik stond. En zat niet.” Ze bromde: “Jaja…” en liep toen door naar Brecht en knuffelde haar. Wat ze tegen Brecht zei verstond ik niet, maar die werd wéér rood. Anita keek mij aan. “Samen prima gespeeld, Kees.” En tegen Brecht zei ze: “De gemeentezang is bij jou in prima handen, Brecht.” Die schutterde nog wat met haar muziekboeken, tot Greet zei: “Nou, opruimen die handel; ik wil morgen geen rommel hier zien! En dan naar beneden voor koffie.”
Mocca, die de hele tijd rustig op zijn kleedje was blijven liggen kwam overeind en liep naar Anita. “Hé, jou ken ik…” De staart ging heen en weer. Anita lachte, knielde bij de hond en aaide onder zijn kin. “Hé Moccaatje… Zie ik je weer? Kon je het een beetje uithouden in de herrie hier?” Joline antwoordde droog: “Met een paar brokjes op z’n tijd kan dat bruine loeder dat prima, hoor Anita.” En op het woord ‘brokjes’ draaide Mocca zich meteen om en trippelde naar Joline. “Slim beestje!” gniffelde Greet. “Hij weet meteen waar hij moet zijn.” “Ja, laat dat maar aan een Labrador over”, mopperde Joline. “Als er één schepsel gefocust is op voer, dan is dat wel de Labrador. Bruine biobak…”
Ik pakte de bugel in de koffer en stopte mijn muziek in het zijvak. Heel even voelde ik Joline d’r hand in mijn nek; een snel gebaar, maar toen ik haar aankeek zag ik twee lief-kijkende ogen en wist dat ze ook mij bedankte. Eenmaal beneden was een deel van de gemeente al aan de koffie bezig; men kletste door elkaar.
Gerard schonk koffie in. “Mooi gespeeld, Brecht. En Kees. Jullie vormen een prima duo samen.” Brecht glimlachte verlegen. “Dank u wel, meneer van Heerden.” Ik deed een paar stappen opzij, ging in een hoekje staan waar wat minder licht was. Brecht stond nu in de belangstelling en dat was prima. Ik had haar alleen maar een beetje geholpen. Plotseling voelde ik een hand op mijn schouder en de stem van Richard, die zei: “Jullie hebben prima gespeeld samen, Kees. Dank je wel.” Ik wees. “Laat je dat ook even aan Brecht weten? Die deed het meeste werk, Richard.” Hij knikte. “Ga ik zó doen. Maar ik zag jou hier wat teruggetrokken staan… Is er iets, Kees?”
Ik schudde mijn hoofd. “Nee hoor. Maar ik hou er niet zo van om het middelpunt van de belangstelling te zijn. Ik geniet ervan dat Brecht nu alle lof krijgt die ze verdient; ik heb mijn portie al gehad. Van Joline en van Greet en Anita. Da’s voor mij voldoende. Ik zie een jonge, zeer getalenteerde organiste bij wie de doorbloeding van de bloedvaten in haar hoofd prima in orde is, oftewel ze bloost aan één stuk door vanwege alle complimenten. Prachtig.” Richard knikte. “Ik hoorde deze week dat Greet zich langzaam maar zeker wil terugtrekken als organiste hier. Zou Brecht een goeie opvolger zijn, denk je?”
“Wat denk je zelf, Richard? Ik heb gisteren een paar uur met haar geoefend; ze zou ‘wat improviseren’ voor de dienst. Deed ze gistermiddag ook. Maar de improvisaties die ik gisteren hoorde, vielen in het bij wat ze vandaag de kerk in blies. En als ik haar zie spelen zie ik iemand die helemaal opgaat in de muziek. Die improvisaties? Geen partituur voor zich, ze speelt wat haar handen en voeten haar ingeven en ze kijkt niet naar haar toetsen of de pedalen: Ze kijkt naar boven, naar de orgelpijpen. En misschien wel daar voorbij, rechtstreeks de muzikale Hemel in, ik weet het niet. Maar één advies aan de kerkenraad, Richard: zorg dat die meid hier blijft spelen, ook als ze over anderhalf jaar naar het conservatorium gaat.
Jullie gemeente zingt prima, die hebben recht op een goeie organiste. Jullie house-band is ook goed, één keer per twee maanden of zo, maar de combinatie tussen dit orgel, jullie gemeentezang én Brecht: onbetaalbaar. En dat meen ik letterlijk.” Hij keek me peinzend aan.
“Er zijn gemeenteleden die het orgel het zwijgen op willen leggen. Die een piano of een combo wel prima vinden en een orgel veel te duur. Wat is jouw mening?” Ik dacht na. “Ik ben slechts een simpele amateur, Richard. Met een nogal groot vooroordeel. Ik hou van orgelmuziek, met name barok. Bach, Händel, Krebs…Mooie liederen uit het liedboek, met name de Engelse melodiën… En in mijn optiek hoort orgelmuziek bij de kerk, bij geloof. De liederen uit het liedboek: vrijwel allemaal geschikt voor orgel. Oké, in het Nieuwe Liedboek zijn ook behoorlijk veel ‘andere’ liederen opgenomen, ook uit de Evangelische liedbundel. Liedjes die prima zijn voor een combo of een pianist.
Sommige prima te zingen, andere ‘liedjes’ vind ik draken. Niet melodieus, teksten waarvoor een doorsnee Sinterklaas zich zou schamen zo slecht, en al die herhalingen… Denkt de dichter dat onze Heer seniel is? Hier hoort U het nóg een keer, Heer. En nog eens… en nog eens… En dat willen sommige mensen horen in plaats van een prachtig orgel met een uiterst getalenteerd organiste achter de toetsen? Ze zijn gek. Ehhh… sorry, dat kwam er niet helemaal diplomatiek uit, geloof ik...”
Achter me hoorde ik een lage stem. “Mag ik het daar helemaal mee eens zijn, meneer Jonkman?” Ik keek om: Wim Brun, de zangpedagoog waarmee ik een paar maanden eerder een gesprekje had gehad. Richard grinnikte. “Jouw mening kennen we wel, Wim…” “Nou, ik hoor dat ik een medestander heb, Richard. Ik wilde u even bedanken voor uw spel, meneer Jonkman.”
“Ik heet Kees, meneer Brun.” Hij knikte. “O ja. Dat was ik vergeten. En ik ben Wim, voor vrienden. Ik ving je pleidooi voor het orgel op, Kees. En ben het daar helemaal mee eens. Maar dat weet Richard ondertussen wel, geloof ik.” Die sloeg zijn ogen op. “Nou, nogal. Tijdens de vergaderingen van de commissie Eredienst laat Wim zijn mening vaak nogal duidelijk weten. En het irritante is: weinig mensen hebben goeie tegenargumenten.” Wim knikte en met een lachje in zijn ogen vulde hij aan: “En ik heb een hele goeie medestander: ene mevrouw Zwart. Wellicht ken je haar?”
Ik bromde: “Ja, nogal. Beregoed musicus, maar soms een vreselijk vals kreng.” Beide heren schoten nogal hard in de lach en hoofden werden naar ons omgedraaid. Wim gaf me een klap op mijn schouder. “Je moet maar eens een avond in een vergadering van de commissie Eredienst komen kijken, Kees. Er is aanvulling nodig.” Ik keek twijfelend. “Ik weet niet of dat kán, Wim. Formeel ben ik, zijn wij, nog geen lid van deze gemeente. Die procedure loopt nog, heb ik begrepen. En om dan meteen al je stem te laten horen…”
“Ach, dat doe je toch al, Kees. Vandaag ook weer, dus wat is het probleem?” Richard gniffelde. “Denk er eens over, man.” Hij liep weg om met een ander gemeentelid te gaan praten en Wim wendde zich nu tot mij. “Ik heb genoten vandaag, Kees.” “Ik ook, Wim. Van een organiste die zomaar voor de vuistweg, zonder muziek een improvisatie speelt waarbij de melodielijn van het ene lied naadloos overgaat in een ander lied. Die de Suite op de G-snaar zó verbluffend goed en gevoelig speelt dat je er bijna tranen van in je ogen krijgt. En van een gemeente die bijzonder goed zingt in een kerk met een heerlijke akoestiek. En daar mag ik een klein steentje aan bijdragen met m’n bugel. Ben ik uiterst dankbaar voor.”
Hij knikte. “En ik denk dat ik namens een behoorlijk aantal gemeenteleden spreek als ik zeg dat we blij zijn met jouw bugelspel. Je hebt de teksten van de liederen gelezen, dat merk je.” Ik knikte. “Eén van de lessen van Greet. “Wij ondersteunen! En als je een lied begeleid, moet je weten wat de tekst van dat lied is, anders slaat je spel als een tang op een varken!” Hij moest lachen. “Ik hoor het haar zeggen… Ze haalt dat riedeltje ook nog wel eens aan bij de repetities van onze houseband. Die coachen wij samen. En sinds ruim een jaar starten we een repetitie met een kwartiertje liedteksten lezen en interpreteren. Goud waard. En soms haal ik Richard erbij. Dan duren de repetities meestal wat langer, maar dat boeit de jongelui niet zo erg; die vinden het interessant.”
Ik stak een duim op. “Ik heb ze één keer tijdens een dienst horen spelen en ze toen ook een gemeend compliment gemaakt. Het adagium van Greet: ‘Wij ondersteunen!!’ zat er nogal diep ingebakken. Een paar weken daarvoor waren we in een andere kerk geweest waar ook een combo speelde: ik had oordoppen nodig. En alles op één volume: kei- en keihard. De Rolling Stones waren er niks bij. Na de dienst een behoorlijk piep in m’n oren… Wát een verschil met jullie houseband.” Hij humde. “Goed om te horen. Ik zal het de jongelui doorgeven dat een zekere bugelist hun muziek ook kan waarderen.”
“Dat weten ze al, Wim. Als ik iets mooi vind, zeg ik dat betrokkenen het liefste rechtstreeks en zelf. En nu ga ik nog een beker thee scoren; om een of andere vage reden heb ik nogal dorst.” “Snap ik! Nou, een fijne zondag verder en nogmaals: dank je wel, Kees!”
Ik liep naar Gerard. “Heb je nog een bak thee voor een afgepeigerde bugelist, Gerard?” “Nóg erger dan bij Greet, Kees? Arme kerel…” Ik werd op mijn schouder getikt, draaide me om en keek in de gezichten van Diana, Arend en Irene Petersen, het gezin van het overleden gemeentelid. “Hallo Kees. We hebben het Brecht ook al gezegd, maar nu jij ook: dank voor jullie ondersteuning in deze kerkdienst.” Haar zoon lachte een beetje. “En zelfs wij…” hij wees op z’n zus, “hebben genoten.” Ik blies overdreven opgelucht uit. “Nou… als jullie dat zeggen: mijn dag is weer goed! Dank jullie wel.”
Ik keek Diana aan. “Hoe is het nu met jullie?” Ze trok een gezicht. “Die vraag heb ik de afgelopen maanden té vaak moeten beantwoorden, Kees. Zullen we daar bij ons thuis eens verder over praten? Jij had beloofd dat je ons iets over Bosnië zou vertellen… Kan dat vandaag of hebben jullie plannen?” Ik wees naar Joline. “Mag ik even overleggen? Voor hetzelfde geld heeft Jolien een afspraak gemaakt met iemand…” Ik liep naar haar toe. “Schat, mag ik even inbreken in een goed gesprek? Heb jij al met iemand afgesproken voor koffie of zo?” Ze schudde haar hoofd. “Mooi. Is het goed dat wij Diana, haar zoon en dochter bij ons uitnodigen? Zij willen nu wat meer weten over Bosnië.” Ze trok rimpels in haar gezicht.
“Diana… Oh wacht even… Die uitvaartdienst. Ja, prima.” Ik liep samen met Joline en Mocca naar Diana en haar kinderen. “Diana, dat is een prima idee. Met één wijziging: kom met ons mee. Dan kan ik ook wat foto’s laten zien en is deze mooie hond wat rustiger. Als we ergens op bezoek zijn, wil hij nog wel eens wat ahum… ‘nadrukkelijk aanwezig’ zijn.” Mocca ging kwispelend zitten en Irene wilde meteen gaan aaien.
“Sorry Irene, laat Mocca even met rust. Hij heeft zijn tuigje om, wat inhoudt dat hij aan het werk is.” Het meisje deed meteen een stap terug. “Neem me niet kwalijk… Hij heeft zo’n mooie kop…” We vertelden Diana waar we woonden, namen afscheid van Brecht, Greet en Anita en stapten in de auto. Diana in hun auto achter ons aan.
Tijdens de rit vroeg Joline: “Kún je het, Kees? Over Bosnië vertellen, bedoel ik?” Ik knikte. “Dankzij de blonde Feeks van Gorinchem nu een heel stuk beter dan anderhalf jaar geleden, Jolien. Ik zal niet alle details uit mijn missie vertellen; het gaat om Bram. Wie weet, als hij op een plek zat die ik ken, kan ik daar iets over vertellen…” Ze knikte. “Prima. En als de emoties bij hen oplopen, laten we Mocca z’n gang gaan. Die kan dat feilloos.” Ik humde instemmend. Ons bruine monster zou dan wel weer de ‘ideale empathische hulphond’ gaan uithangen…
Eenmaal binnen dirigeerde Joline mij naar de bank. “Zitten jij. Jij hebt al gewerkt. Ik maak de koffie wel. Arend, Irene: wat drinken jullie?” “Even niets, mevrouw Jonkman. Ik heb in de kerk al thee op.” Arend antwoordde beleefd en Irene knikte. “Dat geldt voor mij ook mevrouw.” Joline trok een wenkbrauw op. “Maar een stuk boterkoek gaat er toch wel in, hoop ik?” Twee knikkende koppies.
“Mooi. En by the way… Hoe oud zijn jullie?” De jongelui keken vragend. “Zeventien, mevrouw. En Arend vijftien. Hoezo?” “Dan schelen wij exact negen jaar Irene. En wij elf jaar, Arend. Volgens mij is dat nog geen generatiekloof. Ik heet Joline en Kees heet gewoon Kees.” Arend keek nogal twijfelend. “Maar… u bent getrouwd…”
Joline ging op de leuning van de bank zitten. “Ja én? Ben ik dan in jullie ogen meteen een ouwe taart geworden?” Haar ogen flikkerden en ze vervolgde: “Kom dan even mee naar buiten en loop samen met mij maar een paar rondjes hard. Dan zul je zien wat een ouwe taart Joline Jonkman is!” Ik schoot in de lach. “Wil jij deze uiterst beleefde jongelui meteen een minderwaardigheidscomplex bezorgen, Joline? Ga dan vooral zo door…”
Diana gniffelde ook. “Loop jij dan zo hard, Joline?” Die liep weer naar de keuken en van daaruit hoorden we: “Ik vind sprinten heerlijk. Even een warming up en dan gewoon voluit een kilometer alles geven. En Kees sukkelt er een beetje sloom achteraan.” Ik begon te grommen en Mocca tilde zijn kop op. “Vertel dan ook maar wat er ná die kilometer geschiedt, mevrouw!” Ze giechelde. “Het irritante is echter dat Kees me na die kilometer vrolijk voorbij komt draven in zijn tempo en dan zegt: ‘Kom Jolientje… Nog drie kilometer!’ Terwijl hij dan nog nauwelijks hijgt, de rotzak.” Ik verklaarde: “Ik ben meer van de lange afstand. Zo’n sprintje trekken, da’s niks voor mij, ik heet geen Porsche. Ik ben een diesel. Komt langzaam op snelheid, maar als hij die snelheid eenmaal heeft…”
Joline kwam met een blad kopjes de kamer in lopen. “Ja, hou op, schei uit. We waren op huwelijksreis in Scandinavië. Met een camper. Hadden een stuk van zo’n acht kilometer gewandeld en toen we terug waren bij de camper kwamen we erop dat we best wel goed bezig waren geweest die dag. En Kees maakte een vuile opmerking dat ik ten minste niet de hele dag op m’n gat had gezeten. Enfin, ik natuurlijk verongelijkt en daagde hem uit om dat stuk nog een keer te lopen… Alleen nu in trainingspak en op snelheid! En degene die als laatste aankwam moest koken!”
Ze keek nu sip. “Enfin, 200 meter ná het keerpunt kwam ik Kees tegen en ik dacht nog: ‘Succes met het schillen van de aardappels!’ Maar dat was iets te prematuur. 400 Meter voor de finish haalde hij me alsnog in…” Ze hield plotseling haar mond, duidelijk geschrokken. “Sorry. Ik zit over onze huwelijksreis te vertellen en jij… Sorry Diana.” Die grinnikte. “Hé, geen probleem hoor. Beter dan de verhalen van andere weduwen die nu zielig achter de geraniums zitten.”
Joline keek naar Arend. “Dus Arend: nog één keer ‘mevrouw’ of ‘u’ en je kunt je dinsdagavond om 19:00 melden op het Cooperparcours hier achter, om aan te sluiten bij het hardloopgroepje van ene Kees en Joline Jonkman. Duidelijk?” De jongen knikte. “Ja, ik geloof dat ik de boodschap wel begrepen heb, Joline.” Die knikte tevreden. “Mooi. En nu koffie en die boterkoek!”
Halverwege de koffie keek ik Diana aan. “Jij wil meer weten over Bosnië, Diana?” Ze knikte. “Ja. Bram heeft daar heel weinig over verteld. Hij ging in dienst in 1996. En twee jaar later werd hij als vrachtwagenchauffeur uitgezonden naar het voormalig Joegoslavië. Een half jaar. Kwam terug en het scheelde weinig of onze verkering was gecrasht. Hij was ánders. Stiller geworden, in zichzelf gekeerd… Enfin, een jaar later heeft hij de dienst verlaten, solliciteerde bij een handelsfirma als chauffeur. Hij kreeg die baan en studeerde in z’n vrije tijd door. Van chauffeur werd hij planner en uiteindelijk hoofd van de afdeling planning van een bergings- en kraanbedrijf. Een zeer veeleisende baan, want zijn planning werd nog wel eens aan diggelen gegooid als er ergens op de weg een calamiteit was.
Maar hij had het druk. Achteraf gezien té druk. En hij was binnenvetter. Kropte zaken op en dat is hem uiteindelijk fataal geworden: op zijn werk kreeg hij een hartaanval. Op zijn bureau. En is na ruim een uur pas gevonden.” Ik keek verwonderd. “Na een uur pas? Hoe…”
Diana boog zich voorover. “Als Bram met de planning bezig was, wilde hij niet gestoord worden. Dan lag zijn telefoon van de haak en hing er een briefje op zijn deur: ‘Genius at work’. En dan was het verboden om hem te storen. Als je dat wél deed, kreeg je een hele vuile snauw. En dat wisten de collega’s, tot en met de directeur. Die keken wel link uit. Maar toen hij niet op kwam dagen tijdens de theepauze was dat vreemd. En toen is een van de collega’s gaan kijken. En die vond hem: zittend met zijn hoofd op zijn bureau.” Arend grinnikte. “Nog nét niet met de letters QWERTY in spiegelschrift op zijn voorhoofd…” Ik schrok, maar Diana sloeg een arm om de jongen heen. “Ons standaard-grapje als we het over hun vader hebben.” Ik haalde even adem. “Wát een verhaal, jongens…”
Joline werd haar praktische zelf. “Kees: zonwering omlaag, beamer aanzetten en je computer er aan hangen. Diana: waar heeft Bram in Bosnië gewerkt? Wat was zijn basis? Misschien weet Kees daar meer van…” Diana keek even moeilijk. “Oei… Iets met Si… Vrij hoog in de bergen in ieder geval. Aan de voet van een olympische skischans.” Ik begon te lachen. “Sisava? Op de flank van de berg Vlasic?” Arend knikte. “Ja, dat klinkt bekend.”
“Dat gebied ken ik héél goed. In mijn tijd in Bosnië was mijn base in Nova Bila, zo’n 20 kilometer verderop. En ik ben een aantal keren op Sisava geweest. Heb er nog foto’s van, enfin die zien jullie zo. Eerst de hardware installeren, anders gaat Joline over de huppel en daar wil je niet bij zijn.” Even later was het halfdonker in de kamer. De beamer projecteerde een foto van het klooster van Guca Gora: twee witte torens met de kerk er tussen in. Op mijn laptop vloog ik door de map ‘Bosnië’ heen en selecteerde een aantal foto’s die ik van de omgeving had. Gelukkig ook een aantal van Sisava en van de ‘vesting’ op de berg Vlasic. Daar zou Bram ook wel geweest zijn. Een paar karakteristieke plaatjes van Travnik… En uiteindelijk een paar foto’s van mezelf in die tijd: voor ‘mijn’ YPR, samen met ‘mijn’ groep, Erik Loermans erbij, een foto van het huisje in de sneeuw, wat we hadden uitgegraven…en als laatste weer een foto van het klooster van Guca Gora. Die gingen in een Powerpoint.
“Zo, dames en heren… Eerst nog wat drinken inschenken. En wat knabbels erbij. Daarna Bosnië bekijken. Als het jullie allemaal teveel wordt: een seintje geven, Diana.” Ze glimlachte. “Houd de rol keukenpapier maar bij de hand. Misschien nodig.” Joline sprong op en zette een nieuwe rol op tafel. “Als het nodig is: gebruiken. Niet voor schamen!” Arend keek mij aan. “Wat heb jij in Bosnië gedaan, Kees?” Ik dacht na. “Ik ben na mijn middelbare school vrijwel direct in dienst gegaan, Arend. Ik was een einzelganger, een nerd. Zat altijd met mijn neus in de boeken of ik liep hard. Ik zocht iets waarin ik kameraadschap kon ervaren. techniek kon voelen. Avontuur misschien. Tja en dan kun je bij Defensie je hart ophalen. Kortom: een jaar nadat ik dienst had genomen, stond ik op het vliegveld van Sarajevo om me heen te kijken. Ik was chauffeur van een YPR-765 PRI, een pantserrupsvoertuig met tien man er in. Lekker technisch en mijn groep was ook een hechte groep. Met een beregoeie vent als groepscommandant: sergeant Eric Loermans. Streng, veeleisend, maar met een heel schep oog voor ‘zijn kerels’. Als je een dag niet lekker in je vel zat, kon je hem terecht. Hij was ook op onze bruiloft. Een vriend voor het leven, maar dat verhaal is voor straks…
Mijn vraag aan jullie is: wanneer is Bram in Bosnië geweest?” Het bleek dat hij een paar jaar voor mij daar rondgereden had. Toen de burgeroorlog nét was beëindigd door de akkoorden van Dayton. “Oké, dan heeft hij nog veel meer shit gezien dan ik, denk ik. Dan begrijp ik wel waarom hij er zwijgzaam over was…”
Joline zei zachtjes: “Ik heb de verhalen ook uit Kees moeten trékken, jongens. Met name de dingen die hem dwars zaten.” Diana knikte. “Bekend. Maar Bram liet vrijwel nooit wat los. ‘Dat ligt achter me, Diaan. Verleden tijd. Je hebt er niks aan als je dat weer oprakelt.’ Achteraf gezien wellicht zijn grootste fout, maar dat weet je op zo’n moment niet.” Joline knikte. “Ik ken het. Als Kees ’s nachts weer eens lag te schoppen tijdens een droom...”
Ze giebelde. “Enfin… Ik heb wel wat middeltjes om de tong van Kees Jonkman wat losser te maken.” Diana schoot in de lach. “Ja, dat geloof ik meteen!” Ik keek zielig, Arend gniffelde en Irene bloosde nogal. “Kom schat, niet verder nu. Je zit de jeugd hier op hele verkeerde gedachten te brengen.” Joline trok een zedig gezicht. “Nee, dat willen we niet. Sorry Irene en Arend.” Irene wees naar het beeld op de muur. “Gaan we nog verder over Bosnië of hoe zit ‘t? Anders mag je vertellen hoe jij Kees aan het kletsen krijgt. Lijkt me ook wel leerzaam voor in de toekomst.” Ik stak een duim op. “Prima, Irene! Hou de vaart er maar in!”
Een volgende foto verscheen op de muur. Het ‘berghotel’ van Sisava met de YPR van mij ervoor. Gedurende het volgende uur vertelde ik wat ik wist van de omgeving van Sisava. En Travnik. Het bleek dat Bram veel op pad was geweest met zijn viertonner. Deels in de winter, dus ik schetste ook de omstandigheden op de diverse routes: sneeuw en ‘black ice’ op de wegen, de Bosniacs die als idioten reden, de bermen die je moest vermijden vanwege de landmijnen… Sommige nog steeds gewapende groepen die overvallen uitvoerden… Het was bijna drie uur toen ik de laatste foto liet zien: wéér het klooster van Guca Gora.
“Een plek die me rust bracht mensen. Toen, nu elf jaar geleden, maar ook recentelijk.” Diana keek me aan. “Recentelijk? Hoezo?” Ik beschreef het reisje naar Bosnië om de plannen voor de nieuwe waterkrachtcentrale te verkennen. “We zijn, na een nogal pittige bespreking met de burgemeester, met z’n zessen naar dit klooster gereden. En daar heb ik wéér de rust gevonden die ik zocht. In een Katholieke kerk. Met een groot mozaïek achter het altaar: het laatste Avondmaal. Met de gezichten van de discipelen besmeurd met zwarte verf door de fanatieke Moslims die het klooster bezet hadden gehouden. Thee drinkend naast een beeld van Franciscus van Assisi, doorzeeft met kogels. Met een Franciscaner pater die ons vertelde over de geschiedenis van het klooster. Een oase van rust en vreedzaamheid in een land wat verscheurd is door acht eeuwen oorlog…”
Even was het stil, toen zei Diana zacht: “Dank dat je dit met ons wilde delen, Kees. Wij begrijpen nu iets meer van Bram. Nietwaar jongens?” Dochter en zoon knikten. Even later namen ze afscheid met de belofte om contact te houden. “Sowieso in de kerk, als je weer eens van die ouwe muziek blaast, Kees!” Irene lachte me uit. “Nou, wees dan maar eens een grote meid, loop het orgelbalkon op en probeer me eens tegen te houden, dametje. Dan loop je een vrij grote kans om ook tegen een paar andere mensen aan te stuiteren: Greet of Brecht, dat ligt er aan wie er op het orgel speelt, Joline, want die zit er ook vaak en ondergetekende. Het is te hopen dat er een paar BHV-ers in de kerk zitten, want die zijn dan hard nodig!”
Ze keek sip. “Dan kom ik wel als de houseband speelt… Geen orgel, geen toeter, geen Bach of Purchell, maar lekkere vlotte muziek.” Ik snoof. “Barbaar…” Ze keek op. “Ja, dat zei Pa ook altijd…”
Haar ogen werden wat rood en ze greep voor de eerste keer naar het keukenpapier. Mocca kwam overeind toen Irene zat te snikken, trippelde naar haar toe en duwde zijn neus tegen haar been. En toen zijn kop óp haar been. “Hé brave Mocca…” Ze aaide de hond en wij zaten er stil omheen te kijken. “Wat een schat van een hond…”
Diana klonk zacht en Joline knikte. “Mocca is een hele lieve, slimme, maar bijzonder gevoelige hond. Weet meteen als er iets met je aan de hand is. En hij zag nu dat Irene een moeilijk momentje had…” Irene keek op. “Ja, nogal. Ik hoorde plotseling Pa en dat kwam even binnen. Sorry.” Joline legde een hand op haar arm. “Dat mag hier, Irene. In dit huis wordt ook nog wel eens gejankt. Door mij, door de zussen Boogman, die twee bruine krullebollen die een half jaar bij ons woonden en zelfs door Kees. Als jij behoefte hebt aan een bruine Labrador om je door een moeilijk momentje heen te sleuren: bel op en je weet of we thuis zijn. En als we er zijn mag je Mocca ophalen om een eind met hem te lopen. Of je gaat met hem op de bank zitten knuffelen. Vindt hij helemaal niet erg, geloof ik…”
De hond zat nu kwispelend naast Irene op de grond, hevig haar handen te likken. Irene sloeg haar armen om Mocca heen. “Je bent lief. Dank je wel, mooie Mocca.” Ze bleven even zitten knuffelen en terwijl wij wachtten vroeg Diana aan mij: “Waarom kun jij wél over Bosnië praten en kon Bram dat niet, Kees?” Ik haalde mijn schouders op. “Geen idee, Diana. Ik heb jouw man niet gekend, kan alleen maar voor mezelf spreken. Toen ik uit dienst ging ben ik gaan studeren aan de TU hier. Zes jaar lang zat ik met m’n kop in de techniek. Het enige wat ik buiten de studie deed, was coach zijn van de hardloopgroep van de TU. Geen avonden in de kroeg: zonde van je tijd en je geld en om de volgende ochtend met een houten kop in de collegabanken te zitten leek me ook niet gezond.
Dus: geen tijd om terug te kijken: drukdrukdruk, gekkenhuis. Na mijn studie werd ik docent aan diezelfde TU. Oók weinig tijd en bovendien: ik had nét dit appartement gekocht: een bouwval. In twee jaar tijd heb ik het opgeknapt. Overdag stond ik les te geven op academisch niveau, ’s avonds en in de weekenden liep ik een ouwe spijkerbroek en vuil T-shirt door dit huis. Toen was het appartement klaar en naar m’n zin.
Niet veel later ging ik werken als groepsleider bij DT, Developing Technics, een klein, maar zeer kundig ingenieursbureau in Gorinchem. Na een paar weken leerde ik Joline kennen; zij was receptioniste in het bedrijfsverzamelgebouw waar DT gevestigd was. En een paar weken daarna kregen we een relatie.
Maar wat ik niet wist: deze blonde dame is nogal goed om mensen te peilen. Zij had vrij snel door dat er onder de oppervlakte van die rustige Kees Jonkman méér zat dan hij in eerste instantie wilde vertellen. En Joline heeft me op diverse momenten bijna gedwongen om mijn gedachten en gevoelens uit te spreken. Dat heeft enorm geholpen, Diana.” Haar gezicht stond strak. “Dus… Ik had meer moeten aandringen bij Bram, als hij weer eens…” Ze zweeg en Arend legde een arm om haar heen. Haar ogen waren rood. Joline nam het woord. “Zitten jullie. Ik zal mijn versie van het verhaal vertellen. En dat duurt even. Geeft niet, wij hebben de tijd en ik hoop jullie ook. Diaan: niemand is hetzelfde. Kees en ik hebben in de afgelopen anderhalf jaar nogal wat te verstouwen gekregen. Een aantal confrontaties gehad met criminele lui, tot en met twee inbraken in dit huis aan toe. Tijdens al deze incidenten was Kees terug als militair. Scenario’s uitdenken, variaties hierop uitwerken, enfin: dingen die hij in Bosnië en Afghanistan had geleerd. Maar tussen de bedrijven door kwam ook hij onder hoogspanning te staan. Werd soms kribbig, sliep onrustig, kon weinig hebben.
En op dié momenten heb ik hem uitgehoord. En zaten we soms op de bank hier te janken. En het feit dat Kees nu over Bosnië kan praten zonder meteen in de blokkade te schieten komt omdat hij er over kon praten. Jouw Bram, jullie vader kon dat wellicht niet. Geen mens is hetzelfde. En dat is niet jouw schuld Diana, maar als iemand zich niet openstelt voor een ander, kun je er heel weinig aan doen.
Denk er goed aan: PTSS is pas de laatste jaren bespreekbaar geworden. Bij Defensie al wel een tijdje, maar iemand in de burgermaatschappij wist tien jaar geleden absoluut niet wat de afkorting betekende.
Vergis je niet: ook onze relatie heeft een paar pittige crises gehad, Diana.” Die had haar ogen afgedroogd en zat nu Mocca te aaien. “Ik schrok me rot, Joline…” Ik schudde mijn hoofd. “Niet doen! Niet jouw schuld. Mijn buddy Fred, we zijn samen in Afghanistan geweest, was een drukvat van 110 kilo. Hij is nogal groot en breed; misschien heb je hem een paar keer in de kerk gezien: Arnold Schwarzenegger in z’n jonge jaren was er niks bij."
Arend knikte. “Ireen en ik hebben er na de kerk wel eens geintjes over gemaakt toen we hem zagen. Als hij ging zitten kraakte de kerkbank nogal…”
We schoten in de lach. “Ja, daar heb ik wel beeld bij… Maar goed: mijn bud Fred dus was een drukvat wat onder nog véél hogere spanning stond dan ik. Hij was met zijn toen nog vriendin hier voor een gezellige avond en toen vertelde zijn vriendin dat hij óók ’s nachts droomde, in zijn dromen schopte en lag te roepen. Alle verschijnselen van PTSS. Overdag was hij de vrolijke noot, maakte geintjes en nam iedereen in de zeik, ’s nachts was hij met z’n 110 kilo weer doodsbang.
Ik heb ‘m toen keihard aangepakt en uitgescholden voor rotte vis vanwege z’n eigenwijsheid. En hem wat later een Whiskey aangeboden waar hij bijna in stikte..." Joline proestte het uit bij de herinnering.
"...en ik ben een paar dagen er na samen met hem naar het Veteraneninstituut gegaan om hulp te vragen. In de weken erna is hij daar geestelijk uitgekleed, afgepeld, gedemonteerd en vervolgens weer in elkaar gezet door een psychologe…” Ik grijnsde. “Volgens zijn eigen zeggen: ‘Kees: de personificatie van de Nederlandse maagd uit Staphorst. Een meissie van een jaar of vijfentwintig met een hooggesloten bloesje, plooirok tot op de enkels, knotje op het achterhoofd en een tuttig brilletje op. Geen spoor van make-up, nul komma nul vrouwelijke verleidelijkheid. Maar ze was effectiever dan een knoflookpers…’ En nu heeft Fred geen herbelevingen meer. Oh, net als bij mij komt er wel eens wat naar boven, maar het doet geen pijn meer…”
“Ben jij dan ook uitgeknepen door die psychologe, Kees? Want jij had ook…” Irene zweeg en ik wees naar Joline. “Hiér zit mijn persoonlijke psychologe. Ziet er gelukkig wat appetijtelijker uit dan die dame in Doorn op het VI, mede daarom ben ik ook met haar getrouwd.” Ik kreeg een tijdschrift tegen mijn hoofd. “Kéés! Hou je in, smeerlap!”
En ik vervolgde: “Eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat Joline en ik elkaars soulmate zijn. We weten meteen als een van de twee ergens mee zit. Ik kan nóg zo’n neutraal gezicht opzetten, als ik ergens mee zit, ziet Joline het meteen. En vice versa begint dat ook te werken, geloof ik. Wij zijn een eenheid. En als je een van ons tweeën tegen je hebt, krijg je de ander er gratis bij.”
Diana knikte. “Snap ik. Irene… Ben jij klaar met Mocca te aaien? Ga zo door en het beest is aan het einde van de dag kaal. En om dat te voorkomen: wij gaan naar huis. Dank voor jullie openheid en de verhalen over Bosnië. We weten nu wat meer over wat Bram daar gezien heeft. Waardevol. En Kees: dank voor jouw bugelspel vanochtend. Samen met Brecht… Prachtig!”
Ik knikte. “Brecht gaat als het goed is langzaam maar zeker de plaats van Greet Zwart innemen. Greet wil zich breder ontplooien. En terecht want ze is een fantastisch musicus. Maar vlak Brecht niet uit; die zit nog niet op het conservatorium en wat ze voor de dienst en na de preek speelde improviseerde ze gewoon. Zonder muziek voor zich, omhoog kijkend naar de pijpen van orgel. Ik speelde stom de melodie, zij breidde er van alles omheen. Als die dame naar het conservatorium gaat… Misschien moeten ze haar daar dingen afleren, misschien moeten sommige docenten bij haar les nemen. En daarnaast kun je ook met haar lekker lachen: ze is niet op haar bekkie gevallen.”
We grinnikten, toen pakte het bezoek hun jassen. Ik liep mee naar beneden. “Ik laat Mocca meteen even uit, schat.” Joline knikte. Ïk ruim hier wel even op." In de hal kreeg ik knuffels van Diana en Irene en een hand van Arend. “Dank jullie wel. We hebben iets om over na te denken.”
Ik zei: “Doe dat. Sámen. En jank wanneer je janken moet. Ook jij, Arend. Niet stoer lopen doen omdat je een jongen bent. Ik heb ook behoorlijk wat zakdoeken versleten in het anderhalf jaar. En niet te vergeten: de schouderpartijen van Joline d’r bloesjes…”
Eenmaal buiten keek Diana mij aan. “Als we meer willen weten, Kees…” Ik vulde aan. “Dan bel je op en maken we een afspraak, Diana. Zonder gedoe.” Ze knikte. Met een opgestoken hand stapten zij in de auto en nadat ze weggereden waren liep ik richting uitlaat- en losloopveld. Mocca trippelde naast me mee, af en toe omhoogkijkend.
Héhé, wát een dag… En morgenavond weer inspannend: op de KMA in Breda. Hoe dan ook: daar zou zomaar meer gelachen kunnen worden.
"Dat dan weer wel", zou Gerard Cox alias buschauffeur der RET Jaap Kooijman gezegd hebben…
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10