Door: Keith
Datum: 29-10-2025 | Cijfer: 9.8 | Gelezen: 1108
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 60 minuten | Lezers Online: 7
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 60 minuten | Lezers Online: 7
Vervolg op: Mini - 397
Ik knikte. “Ja. Dames en heren: tot zover de afdeling ‘geintjes’…” Ik klikte de volgende dia op het scherm aan: een simpel tactisch plaatje van het terrein in Afghanistan waar we die rivier over moesten. Een slingerend weggetje door een dorpje met een aantal quala’s, het riviertje met de rietbeplanting aan beide zijden, de brug over het riviertje, het open terrein er achter en het bos op 200 meter afstand van de brug, waar de weg langs liep. En op het moment dat ik de tekening zag, zag ik in gedachten het terrein ook weer voor me… Ik schudde mijn hoofd. “Oké, even een terreinoriëntatie…”
Even later was iedereen in het plaatje en schetste ik de tactische toestand. “De Commandant Battlegroup wilde ons gebied van invloed uitbreiden naar het noorden. Daar waren een aantal dorpjes die waarschijnlijk nog onder Taliban-controle waren; ze hadden in dat gebied in ieder geval invloed. Bovendien was die streek een uitloper van de Balucha-vallei en een vermoedelijke infiltrantenroute. En… een smokkelroute voor hasj, één van de bronnen van inkomsten van de Talibs. Knijp die geldstroom af en de tegenstander kan minder wapens kopen, politielui omkopen enzovoorts. Al met al: een slim plan.
Dus… De Bravo compagnie werd op pad gestuurd. Ditmaal niet in open MB’s, maar alle YPR’s rolden de poort uit. En een paar viertonners van de logistiek en een bergingsvoertuig. We hadden ondersteuning van een Sperwer, zo’n grote RPV met een prima camera in de neus. De Pantserhouwitser op kamp Holland kon ook vuursteun geven, tot zo’n 20 kilometer én als het nodig was kon de baas een beroep doen op een paar A-10 Close Air Support kisten van de Yanks. Wie weet niet wat een A-10 is?” Een paar vingers gingen aarzelend de lucht in.
“Oké, u nú bent afgekeurd voor de Luchtmacht…” Ik legde even uit wat een A-10 ‘Thunderbolt II was en kon. “… kortom: de Talibs waren er doodsbang voor en terecht. En elke Talib-aanhanger in Tarin Koht wist nu dat de Hollanders niet voor een sociale patrouille op pad gingen. Enfin… Na tien kilometer begon het écht: we waren aan de rand van ons gebied gekomen en vanaf nu werd het serieus. De eerste kilometers ging het 1e peloton voorop. Looptempo: de voorste groep ging te voet, de YPR’s er op enige afstand in tactische formatie achteraan.
Na een paar kilometer werd het 2e peloton, ons peloton dus, voorop gecommandeerd en even later liepen wij spitspatrouille. Je bent dan de punt van de lans: bijzonder scherp, maar op de punt best wel dun en kwetsbaar. Eén goed geoefende en uitgeruste vijand kan je zomaar in een hinderlaag lokken en afmaken, voordat ze de rest van de compagnie over zich heen krijgen. Ik had uiteraard verbinding met de Pelotonscommandant; alles wat wij zagen werd gerapporteerd. De eerste kilometer: weinig bijzonders en ik begon al bijna een beetje te ontspannen. Tot we aan de rand van dít dorpje kwamen.
In het dorp: stilte. Geen kinderen op straat, alleen maar een enkele hond. Dat was al een teken dat men ellende verwachtte: of je nu voor of tegen de Talib was: je haalde je vrouwen en kinderen binnen als je gevechten verwachtte. Enfin, het dorpje werd onderzocht: niks te vinden. Dus: dóór. En we kwamen in de buurt van deze…” ik wees; “… deze brug. Ik liet de groep in dekking halthouden, pakte mijn kijker en verkende het terrein. Brug over een riviertje… Riet aan beide zijden… Aan de andere zijde open terrein, tot een boscomplex op 200 meter aan de andere kant. Prima locatie voor een vuuroverval als je de brug over wilde. En als ik aan de andere kant zou vechten, zou ik de brug ondermijnen. Zeker weten. Conclusie: niet over de brug. Dan maar zeiknat worden.”
Fred z’n microfoon klikte open en hij gromde: “Ja. Een hele fijne oplossing van sergeant Jonkman. Een uur voor zonsondergang nog even een doorwading. Zeker weten dat je tot je borst zeiknat werd. En een uur later werd het donker en dus gewoon koud. Kees was na die beslissing wat minder populair en dat is ongeveer het understatement van het jaar.”
Ik knikte. “Ik hoorde inderdaad nogal wat gemor toen ik zei wat ik van plan was. Ik legde het uit en het gemor werd wat minder. Dus: de club op linie en zo gingen we het riviertje door. Gelukkig was het niet zo diep: slechts tot onze navel, bij Fred dus ongeveer tot z’n knieën. Aan de overkant gekomen hield ik de club in het riet. Zelf schoof ik wat naar voren; ik wilde die bosrand door m’n kijker bekijken.
En ik had m’n kijker nauwelijks voor m’n ogen of ik zag reflecties in die bosrand. Optiek? Wapens? Een bril? Maakte niet uit; daar lag volk. En die lagen daar niet voor niets. Ik pakte mijn radio, maar dat was niet meer nodig.
De Talibs in die bosrand waren ongeduldig geworden en opende het vuur op de voertuigen die nog in de rand van het dorp stonden. Over ons heen dus. En die YPR’s vuurden terug met hun 25mm kanonnen. Wij werden natter: we doken het riet in en hielden ons laag. Na contact met de PC hoorde ik dat we luchtsteun zouden krijgen in de vorm van twee A-10’s.
“Bravo, hier Romeo, blijf waar je bent: in die sloot.”
“Bravo, roger, uit.”
De groep bleef in dekking, ik hield de bosrand zo goed en zo kwaad als het kon in de gaten. En een minuut later zag ik de bosrand verdwijnen in een grote stofwolk en een seconde daarna hoorde ik pas het kenmerkende geluid van het kanon van een A10: BRRRT
Toen zag ik ze pas. Twee kisten die een pass maakten met hun boordkanon, daarna gingen er vier bommen op de bosrand. Die verdween in één grote vuurbal en ik werd bijna het water in gedonderd door de luchtdruk. Holymoly… De vliegtuigen verdwenen en het werd stil. Ook in de bosrand.
“Bravo, hier Romeo: Sitrep, over.”
“Hier Bravo, we zitten nog in de sloot, geen bijzonderheden.”
“Hier Romeo, indien mogelijk voorwaarts.”
Potdomme… Als er nog Talibs in die bosrand leefden, waren ze in staat om alsnog vuur uit te brengen…
“Romeo, hier Bravo: wij volgen die sloot 500 meter naar rechts. Daarna gaan we op dat bos af. Dan hebben jullie vrij schootsveld. Ik meld wanneer we er vlakbij zijn. Over.”
“Romeo: roger. Goed plan, uit.”
En betekende dus: nog 500 meter wadlopen door die sloot. Gelukkig geen diepe bagger, maar stenen. En… we bleven gedekt! Uiteindelijk, na 500 meter klommen we uit de sloot en gingen we met vuur en beweging voorwaarts: de helft van de groep liggen, de andere helft een sprint van tien meter naar voren, liggen, klaar zijn om te vuren zodat de andere helft van de groep kon ‘springen’. En de Minimi, de lichte mitrailleur in de ene helft, de middelzware mitrailleur MAG in de andere helft. Zo bereikten we een ondiep greppeltje op 50 meter van het bos en ik riep de luit op, vertelde waar we zaten en dat er zo te zien niets meer bewoog in die groenstrook. Want dat was het: niets meer en niets minder. 300 meter breed, hooguit 50 meter diep.
De rest van de compagnie kwam snel onze kant uit: de voet en ook door de sloot. Die brug kwam later wel. En samen kamden we die groenstrook uit. Een aantal doden en een paar zwaargewonden. En ligsleuven. Teken dat de Talibs hier van plan waren om lang stand te houden; ze groeven nooit ligsleuven of schuttersputten. Als je geraakt werd, was dat Gods wil. ‘Insh Allah!’ werd er dan geroepen; ‘God’s wil!’ Ongeveer met dezelfde betekenis als hier ‘Shit happens’.
Enfin, na een paar uur konden wij als Bravo groep naar achteren. Richting logistiek. Droge kleren aantrekken. Dus we komen weer bij die brug. En Fred hier liep voorop en wilde doodleuk de brug over gaan…”
Naast me klonk: “Ja, natuurlijk. M’n kleren waren heel voorzichtig nét een beetje aan het opdrogen. Niet nóg een keertje zeiknat worden, ben je helemaal besodemieterd met je zwemhobby, Kees Jonkman, idioot die je bent…”
“Vraag over die zwemhobby maar eens iets aan Joline, maat. Maar goed, ik trok keihard aan z’n harnas, meneer ging onderuit en ik vroeg of hij gvd écht levensmoe was om over een niet-verkende brug te lopen. “Húp, het water in jij! En we bekijken meteen de onderkant van die brug; zeiknat zijn we dan toch al.”
Fred gromde. “Ja, ook dat nog. Nóg langer in die sloot rondhangen…”
Ik vervolgde: “Enfin: voorzichtig bekeken we de onderkant van die brug en jawel: twee zware anti-tankmijnen van Russische makelij plus een aantal mortiermijnen ‘made in China’. Als er voertuigen overheen waren gereden was het eerste voertuig de lucht in gevlogen; waren er lui overheen gelopen waren die mortiermijnen ontploft met een aantal doden en gewonden tot gevolg. Een lang verhaal kort: een dag later is de brug opgeblazen door de Genie. Inclusief mijnen. En een paar dagen later werd de brug door de Genie vervangen.
Ik ademde even uit en gooide een compleet glas water naar binnen. Ik voelde me wéér zweten.
“Fred, jouw beurt.” Die bromde. “Moet ik alle vloeken en verwensingen herhalen, Kees? Da’s nogal slecht voor de reputatie van de KMA denk ik… Hé Mocca…” De hond gaf Fred geen aandacht, maar ging naast mij zitten, kop tegen mijn been. Ik knielde even en aaide hem.
Fred vervolgde: “Wat wij gedaan hebben was niks anders dan toepassen van drills en skills. En gezond verstand. Van Kees, maar ook van de rest, zelfs van mij; nadat ik wakker was geworden in die kouwe sloot wist ik ook wel dat Kees groot gelijk had. Maar ja, ik was natuurlijk wel aan mijn stand verplicht om een beetje te mopperen…”
Hij zweeg even. “Na dit incident werden we écht buds. En dat zijn we nog steeds. Zoals Kees een paar weken terug zei: “Als we gay waren geweest, waren we al een jaar of zeven getrouwd geweest…”
Nu schoot de hele zaal in een daverende lach en toen dat een beetje was afgezakt vervolgde Fred droogjes: “Gelukkig voor onze echtgenotes zijn we dat niet. Maar daar kan Joline jullie straks over bijpraten. Als ze wil.”
Joline schudde hevig haar hoofd en ik grinnikte. Ivo stond op en gebaarde dat hij een microfoon wilde.
“Heren… Kees heeft een tactisch plaatje geschetst en hoe hij dat oploste. Maar: daar zitten we hier niet voor. Hoe stond het met het leiderschap tijdens deze actie? Dáár zijn we benieuwd naar, heren.” Ik kleurde een beetje. “Ja, u heeft gelijk, dat is me wat ontschoten. Leiderschap… Ja, als groepscommandant was ik maar al te blij dat onze pelotonscommandant mij de vrijheid liet om mijn eigen beslissingen te nemen. En dat hij me letterlijk, maar ook figuurlijk steunde. Letterlijk met alle wapensystemen van het peloton én de luchtsteun, figuurlijk dat hij geen discussie aanging. Wij waren ter plekke, zagen wat we zagen; hij ging op onze waarnemingen af. En onze compagniescommandant idem.
En dat legde een best wel grote druk op de schouders van de onervaren groepscommandant die ik toen nog was. Ik was op dat moment niet alleen verantwoordelijk voor mijn eigen groep, maar ook voor het juist afhandelen van de hele gevechtsactie. Alleen…” Wéér een slok water… “dat besefte ik toen nog niet. Pas drie dagen later, weer terug op Kamp Holland, heb ik een nacht slecht geslapen. Liep ik alle scenario’s weer na. ‘Had ik dit maar…’ ‘en als ik dát gedaan had?’ Tot ik er gek van werd. En dan ging ik er maar uit. Sportkleren aan, stom rennen, alles eruit persen. Nou jij, Fred.”
Die knikte en keek me opmerkzaam aan. “Gaat het?” Ik trok een gezicht. “Er kwam weer het één en ander boven. Jouw beurt.” Fred legde even een hand op mijn schouder en dat was goed. “Dames, heren… Mijn gedachten tijdens deze actie? Natuurlijk baalde ik als een stekker dat we die sloot in moesten. ’s Nachts is het smerig koud in Afghanistan en dan loop je daar in je natte kloffie. Maar ieder van ons wist ook: dat doet Kees niet om ons te pesten. En áls iemand dat al dacht, was hij daar snel van genezen toen de Talibs het vuur openden vanuit die bosrand. Het vertrouwen in Kees wás al groot; we zouden het niet geaccepteerd hebben als een sergeant van een ander peloton of compagnie na de verwonding van Grad Dekker plotseling aangewezen zou worden als onze groepscommandant. Potdomme: Kees was niet voor niks plaatsvervanger.
En de luit zei op Eindhoven, toen we als groep afscheid van elkaar namen en hij er even bij kwam: ‘Ik heb me over jullie nooit zorgen hoeven maken. Ja, jullie waren soms enorme lastpakken, maar als het menens werd… Ik vertelde Kees wat jullie moesten doen. Punt. En hoé? Dat mochten jullie zelf uitvogelen.’ Da’s vertrouwen geven, dames en heren. Vertrouwen wat gestoeld was op ervaring: ‘Laat de Bravogroep z’n gang maar gaan. Die regelen dat feilloos.’ Auftragstaktik op pelotonsniveau, zeg maar. Zo, heb ik toch mooi laten merken dat ik niet heb liggen meuren tijdens het verhaal van Commandant OOCL…”
Ivo stak grinnikend zijn duim op. Fred keek op zijn horloge en vervolgens de zaal in. “Ik zie nog geen vingers voor vragen… Zijn jullie zo bescheiden of liggen jullie wél te pitten?” Een vinger kwam omhoog en Christien liep naar de vraagsteller toe. Het bleek een vraagstelster te zijn, een vrouwelijke cadet.
“Majoor… Een hele onbescheiden vraag, maar… Majoor Jonkman had het net even moeilijk, zag ik. Is dat de reden waarom u een Hulphond heeft?” Ik moest lachen. “Dank voor je vraag en nee, ik heb geen PSTD. Wat ik wél heb, zijn herinneringen. En die komen soms hard binnen en zit ik even stuk, ja. Gelukkig had ik al jáááren een hele stevige schouder om tegenaan te leunen als het nodig was…” Ik gaf Fred een stomp “…en sinds ruim een half jaar een iets minder stevige, maar veel charmantere schouder om tegenaan te janken als het moest. Mijn lieve echtgenote is er bijzonder goed in om iets uit me te trekken als me iets dwars zit…”
Een lachsalvo dreunde door de zaak en Joline werd knálrood en schudde haar hoofd.
“Sorry. Die laatste opmerking nemen jullie natuurlijk letterlijk, maar zo was hij niet bedoeld. Smeerlappen…” Ik wachtte even tot het gelach bedaard was. “En om terug te komen op deze mooie bruine Labrador: Mocca is nog niet eens in opleiding. Wij zijn gastgezin. Socialiseren de hond. Verder niks. En Mocca is een hele sensitieve hond; het zou ons niets verbazen als hij straks inderdaad PTSS-hulphond wordt. Ik had het net even moeilijk: Mocca voelde dat aan en komt me even oppeppen. Nog meer vragen?” Die waren er niet.
Ik keek Fred aan. “Kort ons laatste vuurgevecht, Fred. En dat mag jij vertellen, ik ben toch te breedsprakig.” Fred knikte, zette een schets van onze laatste patrouille op het scherm. Kort vertelde hij over de reden van de patrouille en hoe we de nacht moesten doorbrengen. “We hadden al drie dagen gelopen. Geen Talib gezien, helemaal niks. En ’s avonds een Forward Observation Post inrichten. De eerste nachten als peloton, de op één na laatste nacht splitste de luit het peloton in tweeën; drie groepen hielden een lange, brede vallei in de gaten, de Bravo groep de vallei ernaast.
Smaller, maar hij liep evenwijdig. Enfin Kees zocht een mooi stekje uit waar we zouden overnachten, de rest van het peloton een kilometer bij ons vandaan, gescheiden door een hoge en steile rotswand. En Kees liet ons ligsleuven graven! Een compleet rondom, ligsleuven met aan de buitenzijde de grote keien die we uit het midden weghaalden. Er werd nogal wat gemopperd, want dit hadden we nog nooit gedaan. Maar hij was onverbiddelijk.
“Als we overvallen worden, zijn we op onszelf aangewezen, lui. De rest kan hier nooit op tijd zijn, dus…" Nou ja, dan maar graven. Bleef je ten minste warm bij, want ondertussen was het al avond geworden en het koelde snel af. Na twee uur was de stelling gereed: een keurig rondom. Sectoren voor de MAG en de Minimi waren uitgezet, iedereen had een opstelling en een reserve-opstelling en in het midden een ondiepe kuil waar we de slaapzakken in legden om te pitten. Drie man slapen in de slaapzak, drie man niét in de slaapzakken maar in hun ligsleuf rusten en hun ogen ontspannen, drie man waakzaam met warmtebeeld van een Colt, de Minimi en de MAG. Het slapen ging prima, ondanks de harde ondergrond; we hadden genoeg gelopen.
En om een uur of drie ’s nachts, ik was nét weer gaan pitten, word ik wakker gemaakt. “Er uit, Fred. Iedereen in stelling.” Kees stond over me heen. “Wat is er aan de hand?” “Nog niks, maar ik vertrouw het niet. Rot voorgevoel, meer niet.” Inwendig was ik al weer aan het griepen. Voorgevoel, Kees? Je ziet spoken, man… Niet dus.
Ik lag even later naast de MAG met Tim er achter door de warmtebeeld te turen. Plotseling stootte hij me aan. “Kijk jij eens… Beweging bij de ‘Twin Peaks’!” Twee scherpe rotspunten op 600 meter afstand. Ik keek door de WB en verdomd: mensen. Lange gewaden, wapens… Talib! En ze kwamen onze kant uit! Op datzelfde moment kroop Kees achter me. “Alarm!” En wij knikten. “Hebben ze net gezien, Kees. Ze komen deze kant uit. Wij zijn er klaar voor.”
Enfin, ik controleerde de jongens links en rechts naast me, Kees dirigeerde twee man naar achteren voor rugdekking. We moesten het dus klaren met de MAG, de Minimi en 5 Colts, waarvan er twee een granaatwerper hadden. Maar allemaal met nachtzicht. En wij hadden dekking; de Talibs niet. Ze waren met een man of dertig. Kees had de luit ondertussen opgeroepen en verteld wat er aan de hand was. En dat we het wel zouden redden; we hadden een prima plekje: zij liepen in het maanlicht, wij lagen in de schaduw van een rotswand. Ze moesten weten waar we waren, want ze gingen recht op ons af. Maar ze konden ons met geen mogelijkheid zien… En wij hén wel.
Op een gegeven moment liet Kees de twee granaatwerpers vuren. De granaten explodeerden op de rotsen vlak voor hen en toen brak de hel los. De lui renden op ons af vurend vanaf de heup met hun AK’s. Maar ja: wij lagen achter dekking, zij liepen door nogal open terrein en wij hadden nachtzicht én twee mitrailleurs: de Minimi op links, de MAG op rechts. En ze liepen recht in onze killingzone op 70 meter voor ons, waar het vuur van de MAG en de Minimi elkaar kruisten…
En toen was het klaar.
Zó liepen er nog 15 man, twee seconden later liepen er nog maar twee. En die liepen de andere kant uit, rennend voor hun leven. Ze kwamen niet ver, toen lagen ze ook. Gejammer uit het voorterrein: ja, logisch. Gewonden. We gingen niet kijken, laat staan helpen. Té vaak waren we besodemieterd door ‘nepgewonden’ die met een handgranaat onder hun kleding nog even een ISAF-militair mee wilde nemen naar dat paradijs met 70 maagden. No, thank you, veel te druk al die meiden aan m'n lijf...
Ik was juist met Tim de loop van de Mag aan het wisselen, toen Harrie op kwam dagen, een van de geweerschutters. Hevig jankend, geen woord mee te wisselen. Enfin, ik liet ‘m even uitjanken en vroeg toen wat er aan de hand was. Het bleek dat hij een van die vluchtende Talibs in de rug had geschoten en daar gewetenwroeging over had. Hevig. En tussen het snikken door vertelde hij Kees hem in z’n gezicht had gemept toen hij zat te janken en hem had uitgevloekt. Dat snapte ik wel een beetje; voor hetzelfde geld zou die Talib een dag later terug komen met een stel andere maten om zich te wreken…
Het bleek dat Kees hem dat ook al verteld had. Enfin, ik heb ‘m bij z’n lurven gepakt en keihard aan het werk gezet. Wéér ligsleuven maken. “Straks komen ze terug! Dan moet deze stelling nog beter zijn!” En dat bleek te helpen; hij was een uurtje later redelijk gekalmeerd. Nadat de zon op kwam, kwam er een heli; de paar gewonde Talibs werden verbonden en meegenomen, wij kregen extra munitie en er lagen twintig lijken verspreid over tweehonderd meter. De meesten in onze ‘killingzone’. En toen kwam het moeilijkste: Kees gaf opdracht om hen met het gezicht naar het zuidwesten te leggen. Richting Mekka.
Sommige jongens begonnen te griepen. “Moeten we die klootzakken ook nog een dienst bewijzen, Kees?” En Kees had het ook moeilijk mee; dat kon je met bakken aan z’n gezicht afscheppen. Begraven was geen optie; een paar scheppen zand over de lichamen, dat was het. En van stenen maakten we een grote halve maan. Zoals we hier een kruis gemaakt zouden hebben. Tijdens dat werk werden er géén geintjes gemaakt; het was doodstil. Letterlijk. Daarna pakten we onze eigen spullen, lieten de opstelling zoals hij was achter.
Inclusief alle lege hulzen; de Taliban zou weten dat ze niet met de Nederlanders moesten spotten. We klommen over de rotswand en meldden ons bij de rest van het peloton. Nog één nacht buiten slapen, dan waren we weer terug op Camp Holland. Terug van onze laatste patrouille. Een week later vlogen we naar huis.”
Hij keek me aan, ging toen verder. “Ook dát is leiderschap. Er was tijd en gelegenheid, dus moet je ook de doden van de tegenpartij begraven. Ook al is het symbolisch. Voor échte graven was de grond te hard en hadden we geen gereedschap. Maar die lichamen zó laten liggen was geen optie. En Harrie, die soldaat die door Kees was geslagen? Die bood op Kamp Holland z’n excuses aan Kees aan.”
Fred wachtte even en zijn mond krulde zich in een langzame grijns. “En of dat met die klap van Kees te maken heeft gehad, weten wij natuurlijk niet, maar hij is vorig jaar op dit mooie instituut bevorderd tot tweede Luitenant der Infanterie. Hij zou hier vanavond bij zijn, maar moest helaas afzeggen vanwege een oefening. Vragen?”
Die waren er niet; Fred z’n verhaal was klip en klaar geweest en ik was dolblij dat hij het vertelde. Ik keek op m’n horloge: kwart voor tien. “Ik denk dat we ons lolletje moeten skippen, Fred. Joline wil ook zendtijd.” Ivo vroeg, vanaf de voorste rij: “Lolletje? In een lezing over leiderschap? Het moet niet veel gekker worden, heren… Gouverneur?”
Die knikte naar Fred. “Ik verveel me niet, heren. En ik denk niemand in deze zaal…” Ik zuchtte en zette de volgende dia op: een foto van de Bravogroep, voor de poort van Kamp Holland.
“Dit zootje ongeregeld heeft de Australische SAS aan het janken gekregen, dames en heren. Helaas vond men het geen Militaire Willemsorde waard, da’s wel jammer, maar goed… Fred, jij was de aanstichter van dit gedoe, dus…” De sfeer werd gedurende Fred z’n verhaal wat lolliger en ik kon me ontspannen. Mocca lag nu op het podium een meter achter ons te maffen. Hij was niet meer nodig om Kees te helpen, dat had de hond feilloos in de gaten. Aan het van het verhaal kwam de foto op het scherm waarbij de mannen van de SAS stonden te janken op hun binnenplaatsje en een lachbui steeg op.
“Jij mag het slot vertellen, Kees.” Fred wees. “Oké… Op onze laatste dag liepen we vanaf het kamp naar de vliegstrip. Zoals gebruikelijk tussen twee rijen Nederlanders door die klapten. En aan het eind van die rij stonden een paar lui van de SAS, inclusief hun sergeant. Die wilden ook afscheid nemen van 22B; we hadden samen een aantal gevechtsacties uitgevoerd. Kortom: even later stonden we elkaar te omhelzen. En de loadmaster van de C130, een Amerikaan, stond te dreinen dat we op moesten schieten.
Eén van die jongens van de SAS maakte hem duidelijk dat hij échte soldaten in de gelegenheid moest stellen om afscheid te nemen. Toen we instapten hadden wij ook tranen in de ogen. En Fred kreeg van hun hun wapenschild; dat hangt nu in zijn mancave. Dít schild dus…”
De volgende dia liet het schildje zien met de dolk en het opschrift ‘Who dares, wins’.” Ik keek weer de zaal in. “Dit geintje had natuurlijk geen hout met ‘leiderschap’ te maken, maar wel met groepsbinding. Samen de randjes opzoeken, wetende dat als het fout gaat je samen voor gaas gaat. Maar als het goed gaat, kun je samen keihard lachen…
Dames en heren, dat was onze bijdrage. Als u nog vragen heeft…?” Die waren er niet. Gelukkig.
Ivo stond op en pakte de microfoon. “Als laatste wil ik mevrouw Jonkman naar voren vragen. Zij heeft ook nog een bijdrage. Joline?” Ze liep het podium op en Mocca trippelde kwispelend naar haar toe. “Jaja, ik ben er ook hoor. Brave hond. Mocca, zit.” Ze keek Fred en mij na en zei toen droogjes: “Kees en Fred: zit.” Een lachbui volgde.
“Dames en heren… Ik ben Joline Jonkman, de echtgenote van Kees. Géén militaire achtergrond, behalve dat ik de zus ben van eerste luitenant Ton Boogers, hier in de zaal. Mijn eerste militaire ervaring was een aantal keren met cadet-vaandrig Boogers dansen op het feestje toen ik mijn propodeuse Bedrijfseconomie gehaald had. Ik ben hoofd van het Backoffice van Developing Technics. Inderdaad hetzelfde bedrijf als waar Fred en Kees werken. DT, zoals ons bedrijf in de wandelgangen genoemd wordt, heeft een wat afwijkende bedrijfsfilosofie.
En die is: ‘Keihard werken, het team is belangrijker dan het individu en op z’n tijd een lolletje.’
Ik mag leiding geven aan een team van acht dames en één heer. Dit stelletje…” De dia van het Backoffice volgde en er volgden wat fluitjes. Ivo boog zich naar Fred. “Ik zie dat jij het heel moeilijk hebt tussen al die charme, Fred…” Hij grinnikte.
Joline was ondertussen verder gegaan. “Op drie dames na hebben de aanwezigen een academische graad. En degenen die het niet hebben, zijn er voor bezig. En ik heb het voorrecht, iets anders kan ik het niet noemen, om daar leiding aan te mogen geven. Toen ik deze job kreeg, bestond het backoffice uit vier dames: drie economen en een receptioniste. Nu zijn we uitgebreid met een KAM-coördinator, een A.I.-deskundige, een meester in de rechten en een communicatie-deskundige. En natuurlijk onze bedrijfsgorilla, die…” Verder kwam ze niet: een storm van gelach knálde door de zaal en Fred deed een gespeelde poging om op te staan. Ik hield hem tegen.
Joline vervolgde: “…die alle IT-gerelateerde zaken strak in de hand houdt. En zoals gezegd: ik ben econome; over een paar weken hoop ik mijn dissertatie te verdedigen en mag iedereen me ‘Master’ noemen.”
Ze zweeg even en lachte liefjes naar me. “Nu doet alleen Kees dat.”
Wéér een lachbui en nu kwam ik half overeind, maar werd op mijn beurt door Fred tegen gehouden. “Ik heb geen klap verstand van IT, van communicatie of A.I. En dat weet men. En dus laat ik die specialisten rustig hun gang gaan: ik vraag hen liefjes of dit of dat geregeld kan worden op hun gebied en of dat binnen een bepaalde termijn gereed kan zijn. En dan laat ik ze met rust. En altijd komt men ruim voor de deadline met de resultaten. En als men het niet haalt, vraagt men ruim voor die deadline ‘tijd bij’. Iets wat jullie bekend zou moeten voorkomen… toch?
Dames en heren: ik doe dit werk nu ruim een jaar. En heb heel veel geleerd over hoe je mensen aanstuurt. Van Kees, van Fred, van onze directeur Theo, die zijn dienstplichttijd heeft doorgebracht als schutter op een Leopard II. Laat mensen hun werk doen waarin ze gespecialiseerd zijn. In jullie geval: de schutter van het 25mm kanon op de YPR kent dat ding door en door. De pelotonscommandant kan er mee schieten, kan het ding waarschijnlijk ook wel demonteren, onderhouden en weer hopelijk fatsoenlijk in elkaar zetten, zonder dat hij de patroonaanvoerschuiven in het zand laat flikkeren…”
Ik stak een duim op; ik had Joline een paar weken geleden iets verteld over het 25mm kanon.
Ze vervolgde: “...maar de schutter is specialist op dat ding. Laat hem dus in die waarde. Recent wilde ik Zelda, onze A.I.-specialiste, iets vertellen over een mogelijke toepassing van A.I. in een presentatie over een van onze projecten. Ze keek me aan, pakte haar laptop en zette een filmpje op. “Zoiets bedoel je, Jolien?”
Een A.I.-gegenereerd filmpje over de werking van een krachtstroomschakeling op een offshoreplatform. Ik zat helemaal stuk en werd uitgelachen. Ik hoefde haar niets te vertellen over het ‘hoe’; alleen maar over het ‘wat’. Kort en goed: een heleboel ‘leiderschap’ bij DT is komen overwaaien vanuit Defensie. Niet alleen via de vent waar ik mee getrouwd ben, maar ook via onze directeur Theo die ons ook verteld wát we moeten doen, maar niet hoé.
En via Fred natuurlijk, hoewel zijn aandeel grotendeels bestaat uit het verzorgen van het ‘lolletje’ in onze bedrijfsfilosofie…” Ze lachte liefjes. “Moraal van dit verhaal is simpel: laat je mensen in hun waarde. Zoals Kees al zei aan het begin van zijn verhaal: de meesten van jullie hebben heel veel theoretische kennis, als je eenmaal luitenant bent. En of dat nou bij de Infanterie, de logistiek of de geneeskundige dienst is; maakt niet uit. Jullie mensen moeten de dingen uitvoeren. Ja, je mag ze controleren, sterker nog, dat is je taak. Maar als gebleken is dat ze jullie vertrouwen waard zijn: laat hen in hun waarde en laat hen dat bij tijd en wijle weten.
Theo, onze directeur, is er een meester in om mensen plotseling te belonen als ze dat verdiend hebben. Of om mensen plotseling naar huis te sturen als hij hoort dat er thuis dingen spelen. Vanochtend ook; een van de collega’s is vandaag 20 jaar getrouwd. Hij had daar geen ruchtbaarheid aan gegeven; het kwam toevallig ter sprake in de lunchpauze. De reactie van Theo? ‘Wat doe je hier dan nog, prutser? Ga naar huis en maak je vrouw blij! Wegwezen, jouw team kan wel een middag zonder je.’
Zoiets dus. En nee, die middag ging niét van zijn verlofdagen af.” Men lachte en Joline vervolgde: “De andere kant van de medaille is echter: als men bij ons merkt dat je er de kantjes vanaf loopt, dat je de hele dag in je kantoortje zit te Facebooken, dat je de billen van je collega’s wel eens ‘aan een kwaliteits-audit wil onderwerpen’… dan sta je met een enorme zwieper op straat.
Dáár is Theo glashard in. Inclusief een mailtje richting UVW waarin staat wáárom betrokkene ontslagen is. Iemand, hoe briljant hij of zij ook is, moet in het team passen. Zo niet: dáár is de deur en succes met je been.” Ze zweeg even nam een slok water. “Dat was mijn bijdrage aan het verhaal ‘leiderschap’. Tenzij dat er vragen zijn?”
Het was stil en Joline vervolgde: “Mooi. Dan was ik duidelijk. Of jullie durven niet, dat kan ook. Maar nu: Something completely different. Mocca!” De hond, die schuin achter haar had gelegen kwam overeind. “Mocca: side en zit.” Netjes kwam hij naast haar zitten, koppie omhoog en kwispelend.
“Jullie hebben Mocca al een paar keer in actie gezien. Mocca is een aanstaand Hulphond. Tenminste… dat hopen wij van harte en volgens ons gaat ze prima door de opleiding heen fietsen. Kees en ik zijn Gastgezin voor Hulphond Nederland. Dat houdt niets anders in dan de hond ‘socialiseren’. Laten wennen aan allerlei verschillende omstandigheden. En véél liefde en aandacht geven; een veilig thuis voor hem zijn. Een aanstaand hulphond blijft acht weken bij zijn moeder in een puppy-gastgezin. Dan komt hij bij een ‘gewoon gastgezin’, zoals bij Kees en bij mij. In het begin heel aandoenlijk: een klein pupje, smekende oogjes, zacht vachtje…
Maar na een paar maanden wordt dat lieve pupje een soms lastige puber die de grenzen opzoekt en er overheen gaat. Mocca is nu iets meer dan een jaar en woont nu ruim een maand bij ons; zijn vorige gastgezin emigreerde naar Frankrijk. En die hebben Mocca voorbeeldig opgevoed; Kees en ik hebben nauwelijks iets te corrigeren. Da’s wel prettig, want dit is onze eerste Hulphond.
Over een paar maanden gaat Mocca de feitelijke opleiding in: in Herpen. Daar krijgt elke aanstaand Hulphond zo’n 70 basiscommando’s die hij moet kennen en kunnen uitvoeren. En ondertussen wordt de hond geobserveerd. Wat zit er in?
De meeste hulphonden worden ADL-hond. ADL staat voor Algemene Dagelijkse Levensbehoeften. Komen bij iemand die fysiek gehandicapt is en helpen de cliënt. Kastjes openmaken, deur open, was in en uit de machine halen, boodschappen uit het schap pakken, you name it. En dat doen ze prima! En maken de cliënt een stuk zelfstandiger. Sommige honden dekken de cliënt ’s avonds toe of helpen de cliënt zich ’s nachts om te draaien. Daarvoor moet de hond ook sterk zijn; een teckeltje van 3 kilo lukt dat natuurlijk niet. Maar de hond moet ‘mensgericht’ zijn, de ‘will to please’ in zich hebben. Vandaar dat de meeste Hulphonden Labradors of Golden Retrievers zijn. Of poedels. Of een kruising tussen die rassen. Sterk, slim en gericht op de mens. Of op voer natuurlijk, zoals deze schurk. Want als een van ons het woord ‘brokjes’ zegt…”
Ze hield stil en Mocca was meteen overeind gekomen, blik in de stand ‘Hoorde ik iets interessants?’ Joline lachte. “Dát bedoel ik dus… Mocca: zit.” En er ging een brokje in.
Ze vervolgde: “Er zijn ook andere Hulphonden. Een therapiehond bijvoorbeeld helpt patiënten in een ziekenhuis door moeilijke momenten heen. Of helpt kinderen met een ‘rugzakje’ om zich te concentreren. Die gaan ziekenhuizen of scholen af om te assisteren bij gedragstherapie. Héél waardevol. Een hond oordeelt niet en dat stelt zo’n cliëntje gerust.
Epilepsiehonden: héél zeldzaam. Zijn de steun en toeverlaat voor mensen met epilepsie. Kunnen een epileptische aanval lang van te voren voelen aankomen en dwingen de cliënt te gaan liggen, pakken vervolgens de ‘noodtas’ en drukken de alarmknop in, zodat er hulp komt. Een buurman of buurvrouw, familie of een arts. Hoe ze het zover van te voren weten is nog steeds een raadsel. De medische wetenschap kan een epileptische aanval een paar minuten van de voren zien aankomen, maar… Dan moet je kop helemaal vol zitten met elektroden zodat men de hersenactiviteit kan zien. De hond heeft dat niet nodig. Hij voelt het, ruikt het wellicht? Men weet het niet, maar hij signaleert wel. Ook een stuk leven wat aan de cliënt teruggegeven kan worden: men durft nu naar buiten, een stuk wandelen. Zonder hond durft een cliënt dat niet.
En als laatste, maar in dit gezelschap wellicht het meest aansprekend: de PTSS-hond. Een aantal veteranen heeft veel last van PTSS. En dat zijn niet alleen militairen, maar ook politielui, brandweerlui en mensen die op een ambulance rijden of hebben gereden. Die té vaak een slachtoffer onder hun handen zagen overlijden en dat op een gegeven moment niet meer aankonden. Zij blijven weg van mensenmenigten, durven geen boodschappen meer te doen, slapen slecht, dromen vreselijk hevig, hebben herbelevingen…
Voor die mensen is een PTSS-hulphond een uitkomst. De hond is niet alleen hun buddy, maar houdt hun ‘zes uur’ in de gaten. In de supermarkt zit de hond naast hen als zij de spruitjes voor de volgende dag uitzoeken. De cliënt weet dat er op zes uur waargenomen wordt. De hond houdt mensen op een afstand. Niet door te grommen of te blaffen, maar gewoon door ruimte te scheppen tussen de cliënt en het overig publiek. De hond komt tegen je aan zitten als je het even moeilijk hebt. Dat zagen jullie net bij Kees; Hij was weer even terug in Afghanistan, Mocca voelde dat aan en komt naast hem zitten. En Kees heeft géén PTSS, dat weet ik zeker, maar sommige herinneringen zitten best wel diep en zijn gevoelig. En Mocca voelt dat feilloos aan.
En het komt niet vaak voor, maar als wij eens een keertje woorden hebben, wordt Mocca nerveus en treedt op als vredestichter. Kortom: wij hopen van harte dat Mocca later een veteraan kan helpen als PTSS-hond. Hij heeft er in ieder geval aanleg voor…”
Wéér een brokje. “En voor de rest is Mocca gewoon een vrolijke, levenslustige hond met een prima conditie. Hij gaat mee naar DT en ligt daar lekker onder mijn bureau. Hij gaat mee sporten; dat doen we drie keer per week, in de middagpauze. Dan heeft hij zijn tuigje aan, dat houdt in dat hij aan het werk is. Als ik hem z’n tuigje af doe, mag hij ‘gewoon hond’ zijn:
Lekker dollen, spelen met andere honden, in de modder rollen, zoals een paar dagen terug… Hij zag er niet uit. Was een grote modderplas op het losloopveld ingedoken. Kees kwam met hem terug. Twee kerels onder de blubber. Samen zijn ze toen maar onder de douche gegaan, de smeerlappen…” Gelach.
Joline vervolgde: “Als jullie iemand tegenkomen met een hulphond zijn er een paar gedragsregels. Je mag de cliënt best aanspreken. Da’s altijd prima. Maar geef de hond geen aandacht. Geen oogcontact maken, niet over de hond heen buigen en hem toespreken, niet aaien… hoe moeilijk dat ook is. Zeker bij blonde Labradors, die hebben een hele hoge aaibaarheidsfactor… En pas als de cliënt toestemming geeft en het hulphondtuigje af doet, dán pas mag je contact maken met de hond. Een hond met tuigje is net zoiets als een rolstoel: een medisch hulpmiddel. Alleen vreet dit hulpmiddel brokjes.”
Húp, Mocca zat weer, koppie omhoog, vragend kijken. “Jaja, vreetbaal… Je lijkt Fred wel.” Lachbui en een dreigende blik van onder borstelige wenkbrauwen. Joline ging verder. “Ik zal Mocca zo dadelijk verlossen van z’n tuigje, dan mogen jullie hem aandacht geven. Eén verzoek: knuffel hem niet helemaal te pletter.
En als laatste: denk er eens over om van jullie salaris een deeltje over te maken aan Hulphond Nederland. Want die Stichting is compleet afhankelijk van donaties. Wij, Kees en ik doneren tijd en liefde. Maar het voer, de entingen, keuringen en alle medische kosten komen voor rekening van Hulphond Nederland. En die worden weliswaar gesponsord; het voer bijvoorbeeld komt gratis van Royal Canin, om maar eens een grote sponsor te noemen. Maar: vanaf de dekking van een teefje tot en met de afronding van de opleiding tot Hulphond ben je ongeveer 30.000 euro verder. En ook tijdens het verblijf bij de cliënt zorgt Hulphond Nederland nog steeds voor begeleiding, eventueel extra trainingen en advies. Dat kost veel tijd en personeel. Want de trainers en verzorgers, de mensen die de administratie doen in Herpen, de directie: ze hebben allemaal hart voor de zaak, zonder meer, maar het is wel hun betaalde baan.
En als de hond tien jaar is, gaat hij met pensioen. Geen hulphond-verantwoording meer, dan mag hij gewoon lekker ‘huishond’ zijn. Hetzij bij de cliënt die hopelijk ondertussen een nieuwe Hulphond heeft, hetzij bij een gezin die een liefdevol huis wil zijn voor de wat oudere hond en hem een mooie oude dag wil verzorgen.”
De laatste dia verscheen op het scherm: een foto van Joline en mij, knielend naast Mocca. Met bovenin het logo van Stichting Hulphond én hun bankrekeningnummer. En een QR-code. “Als je nu een foto maakt van deze dia, heb je niet alleen een knappe Hulphond op de foto, maar ook de QR-code die je rechtstreeks richting bankrekening van Hulphond Nederland leidt. Dank voor de aandacht.”
Een applaus volgde. Ivo sprong overeind, wenkte Fred en mij en samen namen we het applaus in ontvangst. De Gouverneur pakte de microfoon van Joline over. “Dame, heren… Het is ondertussen 22:40. Normaal duurt zo’n lezing anderhalf uur of zo, dan is het wel klaar. Nu hebben we meer dan drie uur geboeid zitten luisteren. Naar een verhaal over twee veldmaarschalken, gevolgd door een paar verhalen over een korporaal en een sergeant. En uiteindelijk een verhaal hoe je aan zeven dames en één bedrijfsgorilla leiding geeft… Misschien nog wel het moeilijkst van allemaal. En ik kan het weten, want ik heb drie puber-dochters…” Gelach.
“Heeft u zelf voor gekozen, generaal. Geen medelijden.” Joline lachte liefjes. “Ik spreek u over een jaar of vijftien nog wel een keertje, mevrouw Jonkman. Dan ben ik van dat gekwebbel over mode, vriendjes en make-up af en u zit er midden in. Succes!”
Hij hield even stil en vervolgde toen: “Normaal geven wij de spreker of sprekers een nette fles wijn en een cadeaubon. In overleg met Ivo heb ik besloten om dat vandaag niét te doen. In plaats daarvan doet de Koninklijke Militaire Academie een gift aan Hulphond Nederland. En dat doen we niet zomaar: cadetten, jullie mogen meedoen. Morgen staat er in de eetzaal een collectebus voor een vrijwillige donatie. Daar mogen jullie je gift in deponeren.
De KMA schenkt sowieso een bedrag van 750 euro; dat is mijn maandbudget voor deze lezingen. Daar bovenop komt dus het bedrag van jullie donaties. En dát bedrag verdubbel ik. Dus: hoe meer jullie doneren…” Ik stond even met mijn oren te klapperen. “Wauw, generaal…”
Joline pakte het minder subtiel aan. Ze liep naar de Gouverneur toe en gaf hem drie zoenen. En vervolgens Ivo ook. Pakte toen de microfoon en zei ondeugend: “Zo. Die kan nu ook van de bucketlist af; op één avond twee generaals zoenen.” Ze keek naar Fred en naar mij. “Majoors had ik al afgevinkt.”
Fred bromde iets onverstaanbaars; ik keek haar ook nogal doordringend aan. Toen bukte ze zich en maakte het tuigje van Mocca los. “Mocca: release!” Die vond het prachtig en begon heen en weer te springen en over het podium te rennen. “Gekke hond…” We liepen van het podium af. Christien was de eerste die aandacht van Mocca kreeg. “Hé… Jou ken ik… lik-lik-lik…”
Vervolgens een aantal cadetten, die het ook prachtig vonden. Joline hield Mocca wel goed in de gaten en dat bleek omgekeerd ook zo te zijn. Op een gegeven moment was de hond niet meer zichtbaar. “Mocca! Hierrr…” Een bruine flits stoof door de massa heen en meldde zich keurig. “Goed zo, Mocca. Kijk eens?” Een paar brokjes tegelijk gingen naar binnen. “Nounou…”, bromde ik, “Over verwennen gesproken…”
Ze draaide zich om. “Kwam je tekort, majoor? Kom hier dan!” En ze gaf ook mij drie zoenen. Eén verschil: op m’n mond. En achter me hoorde ik: “En Fredje vist weer achter het net, zoals gewoonlijk…” Joline liet me los. “Kom hier, moppersmurf!” Ook hij kreeg drie zoenen, maar wel op z’n wangen. “Verschil moet er zijn, majoor van Laar!” Achter me hoorde ik de stem van Greet. “Zo. Die kun je in je zak steken, Fred. Dan blijft die ten minste droog… Met het water tot je knieën in plaats van tot je navel.”
“U heeft goed geluisterd, geliefde opperwachtmeester”, complimenteerde ik haar. “Dat klopt. Het was de moeite van het beluisteren meer dan waard. Jullie alle vier.” Derk, achter haar staand, knikte. “Mee eens, Greet.”
Ivo kwam erbij staan. “Hé, opper! Leuk dat je er ook bent.” Greet nam, ondanks dat ze in burger was, de houding aan, Derk ook. Ivo keek Derk aan. “Volgens mij kennen wij elkaar nog niet. U bent?” “Overste Derk Zondervan, generaal. Die recruiter die deze heren ‘in hun nekvel greep’, zoals u een uurtje geleden hoorde.” Ze schudden handen. “Goed dat u dat gedaan heeft, overste. Ben ik als ‘eindbaas’ van het OOCL wel blij mee. En nu ga ik ergens iets te drinken scoren; ook ik heb een nogal droge keel.”
“Goed plan Ivo. Mogen we met je meelopen?” We liepen naar de hal, waar een counter stond met Paresto-personeel. Een dame van een jaar of veertig liep van achter die counter naar me toe. “Dag majoor. Ik ben Leonie; we hebben vandaag telefonisch contact gehad. Complimenten voor uw verhaal! En waar is die mooie hond van u?” “Hij is niet van mij, mevrouw, maar van Hulphond Nederland. Ik mag hem slechts zijn brokjes geven en af en toe een aai… Even kijken… Ziet u mijn echtgenote daar? Hij zal er niet ver uit de buurt zijn, schat ik zo.” Ik zag inderdaad een bruine staart kwispelen.
“Dan ga ik daar even naar toe. Mag ik hem iets lekkers geven?” “Wat, mevrouw?” Ze hield een biscuitje omhoog en ik stak een duim op. Even later zag ik haar met Joline praten. Mocca ging netjes zitten en pakte het biscuitje keurig beheerst aan. Een kwispel volgde.
“Majoor Jonkman?” Een cadet-vaandrig keek me aan. “Dank voor uw verhaal en dat van uw bud. Heeft me een beetje wakker geschud. Ziet u: Drie weken geleden liep ik stage bij een logistieke eenheid. Dacht inderdaad dat ik de wijsheid in pacht had en was aan het micro-managen. En kreeg een nogal negatieve beoordeling. Nota bene van de OPC van het peloton waar ik stage bij liep, een sergeant-majoor. Daar ben ik toen nogal mee in de clinch gegaan; ik vond dat hij niet kon beoordelen of ik m’n werk wel of niet goed deed. Enfin, het liep nogal hoog op en ik beklaagde me bij de compagniescommandant.
En die gaf me ronduit op mijn flikker en zei dat ik, na mijn bul-uitreiking niét welkom was bij zijn compagnie. Vanavond heb ik begrepen waarom. Dank daarvoor. Dat wilde ik u even zeggen.” En even snel als hij kwam maakte hij zich uit de voeten en verdween richting uitgang. Nou…
Ik trok me met m’n drankje een beetje in de schaduw terug. Joline was met Mocca een middelpunt van belangstelling en ik bekeek het vanaf de zijlijn. Prima… Ze was een uitstekend promotor van Hulphond geweest, samen met dat bruine loedertje. Benieuwd wat de uiteindelijke opbrengst van de ‘collecte’ voor Hulphond Nederland zou zijn…
“Kees, sta jij weer eens te muurbloemen?” Ton dook naast me op en ik knikte. “Je weet dat ik allergisch ben voor spotlights, Ton.” “Gelul. Jij stond net ruim een uur in de spotlights. En je deed het prima.” Ik knikte. “Klopt, maar dat was functioneel. Nu, als het informeel is en iedereen je wat wil vragen of zo, ben ik het liefst onzichtbaar.”
Hij grijnsde. “Pilaar hé? ‘Ja, hij is nuttig, maar valt niet op.’ Je eigen woorden, vriend.” Ik gromde. “Verdorie… Kon Joline haar grote waffel weer eens niet houden?” Een dreun op mijn schouder volgde. “Jullie deden het prima, kerel. Ik ga naar Oirschot; morgen weer een drukke dag. Maar dit had ik niet willen missen, Kees. Dank je wel.” Hij liep naar Joline toe en knuffelde haar.
En ik lachte. Een aantal cadetten zou zich nu wel afvragen wat die Infanterie-luitenant had wat hij miste…
Wéér een hand op mijn schouder: Derk. “Hé ouwe reus… Ben je een beetje aardig geweest voor mijn aanstaande schoonzus?” “Dat ben ik altijd, dat weet je toch? En Derk: we hebben haar én Anita opgenomen in onze vriendengroep. Zij horen er gewoon bij.” Hij humde instemmend. “Ze vertelde het, op weg hierheen. En de dames zijn er super blij mee. Anita zei tegen me, toen ik Greet ophaalde: “Wát een stel totaal geschifte idioten… En wat een schatten van meiden. Vreselijk gelachen en ’s avonds op Joline d’r slaapkamer hele goeie gesprekken gehad… Afgewisseld met een giechelbui.”
“Joline vertelde iets soortgelijks, ja. Dat het af en toe op een pyjamaparty leek van een stel 8ste groepers op de basisschool…” Ik keek snel om me heen: Greet was in gesprek met een paar cadetten, aan de andere kant van de hal. “Derk, een vraag… over de bruiloft van Anita en Greet. Joline en ik hebben kort geleden een kistorgeltje op de kop kunnen tikken. Dat vereist nog wat restauratie, maar ik denk dat ik dat wel kan fiksen. Kan ik dat op hun trouwdag aan hen beiden geven, of voelt jouw zus zich dan wat achtergesteld?”
Hij keek me aan, één en al verbazing. “Néé! Het is een hobby van hen beiden. Kijk, Greet is de beroepsmusicus, maar vlak Anita op muzikaal gebied niet uit; Alleen is die meer van het luisteren. Heeft ooit een aantal lessen orgel bij Greet gevolgd, maar ze had er te weinig aanleg voor. ‘Ik luister liever, Derk. En het is heerlijk om te luisteren naar de vrouw van wie ik hou.’ Haar letterlijke tekst. Maar ik denk dat mijn lieve zusje misschien nog wel méér lol heeft in kleine orgeltjes dan Greet. In een van hun kamers boven staan een stuk of tien orgeltjes. En ze zijn er allebei helemaal verknocht aan. Schot in de roos, man!”
“Hé, ik ben ooit toch SLA opgeleid, weet je nog? Het was m’n vak en ik was er goed in.” Plotseling keek hij nadenkend. “Ja. En ondanks dat had je je gedachten bij die vent die, in jouw vizier, z’n laatste sjekkie rookte. Dát, Kees, is het verschil tussen een oorlogsmisdadiger en een militair. Vergeet dat nooit.” Derk was plotseling bloedserieus en kon niet anders dan knikken. “Ik weet ‘t, overste. Dank voor het herinneren.”
Ik kreeg een dreun op mijn schouder. “Bij jou niet nodig. Dank voor vanavond!”
“Ehh… Je houd je mond tegen je lieve zusje en schoonzusje hé?” “Wat denk je zelf? Ik wil de koppen van die twee meiden wel zien als je met dat ding binnenkomt!” Hij dempte zijn stem. “Jouw echtgenote had het er over dat twee generaals op één avond zoenen op haar bucketlist stond en dat ze dat nu kon afstrepen… Heb jij wellicht op je bucketlist staan om daar twee lesbiënnes tegelijk gezoend te worden? Die kun je op 31 december denk ik óók afstrepen!” Ik keek somber. “Ja, vast. En daarna wordt Joline door diezelfde twee gezoend en is even later tot de damesliefde bekeerd…”
Verder kwam ik niet: Derk schoot in de gierend in de lach, wat tot gevolg had Greet op hem af kwam. “En wat zijn deze heren aan het bespreken? Het zal wel weer iets vunzigs zijn… Vertel op!” Ze keek streng en ik schudde mijn hoofd. “Niet voor jouw oortjes bestemd, opper. Mannengeheimpje.”
Ze keek misprijzend. “Vunzig dus. Nou overste, als je bent uitgehikt: ik wil naar mijn liefje toe. Start dat degelijke Duitse ding van je en transporteer deze opperwachtmeester netjes naar Eindhoven. Daarna mag je doorrijden naar je lieve vrouw. Misschien wil ze nog even op je trompet blazen.”
Mijn mond viel open. “En jij zegt dat wij mannen vunzig zijn? ‘Ranzig’ is het juiste woord voor jouw opmerking zojuist, Greet.” Hikkend zei Derk: “App het haar maar. Maar of ze dan nog op jouw bruiloft komt…” Ze namen afscheid, ook van Joline en Fred.
En ik liep daarna rustig naar Joline. “Hé schat… Gaan we richting huis? Het is ondertussen al bijna half twaalf; deze jongeman had al lang in z’n mandje moeten liggen.” Ze keek op haar horloge. “Shit, ja… En morgen…” “…loopt de wekker weer om half zes af. Dus…” Na het afscheid van Fred, Ivo, Christien en de Gouverneur liepen we over een stil Kasteelplein naar de auto. “Wat een oase van rust, Kees. Even stoppen en genieten.”
Ze had gelijk: het terrein van de KMA was donker, rustig en stil; aan de andere kant van de slotgracht reed, zelfs op dit tijdstip nog redelijk veel verkeer. “Je zult hier maar wonen… Heerlijk lijkt me dat!” Ik bromde sceptisch: “Vraag maar aan Ton hoe ‘fijn’ het wonen hier was. Vier jaar lang op je vingers gekeken worden… No, thank you, madam. En oh ja, je mag niet trouwen.”
Joline keek me aan. “Wát?” “Zolang je cadet bent, mag je niet trouwen. Tenzij dat je de dame in kwestie in bepaalde gezegende toestand hebt gebracht, dan moést je wel. En weet je wat het getrouwde stel dan van het Cadettencorps kreeg, pontificaal op hun bruiloft? Een strijkijzer. Als men het dan nog niet wist dat de oh zo lieve bruid zwanger was, dan wist men het op dat moment wel. Al vraag ik me af of die regel en die traditie momenteel nog in gebruik zijn… Het nogal moeilijk zwanger worden voor twee homo’s…”
Een diepe zucht klonk naast me. “Maak die Volvo open, majoor! Mocca heeft net keurig in de berm geplast, dus húp: gas op de lolly. Dan kan ik ten minste nog een half uurtje slaap pikken in de auto.” “Ohlala, madame…” Ik deed de achterklep open en Mocca sprong in de auto. Achterklep dicht, instappen.
Eenmaal in de auto, met de binnenverlichting uit, zoende ik haar. “Ik was trots op je, Jolien. Toen jij jouw verhaal vertelde. Zó uit je hoofd, af en toe een geintje er tussendoor, maar met jouw presentatietechnieken is niks mis. Dáár hoef je tijdens de verdediging van je dissertatie in ieder geval niet bang voor te zijn.” Ik kreeg een lieve zoen terug. “En jij, jullie moet ik in feite zeggen, waren ook prima om aan te horen, schatje. Oók dat momentje dat je even moeilijk had… Daarom stuurde ik Mocca op je af.”
“Ja. Dank je wel daarvoor. Was niet bedoeld waarschijnlijk, maar wel een prima demo wat een PTSS hond voor iemand kan betekenen.” Een zachte hand kwam op mijn knie. “We houden jou wel in de gaten, Kees. Mocca en ik.” Even was het stil, toen volgde: “En de rest van onze vriendengroep. En nu rijden jij. Als ik niet wakker schrik onderweg, heb ik misschien nog een leuke beloning voor je, thuis.”
"Oh mevrouw, dat belooft wat! Dat opent perspectieven!”
Naast me klonk een nadrukkelijke gaap. “Ja. En wellicht benen. Straks. Netjes rijden jij!”
Even buiten Breda, in de bocht van de A58 naar het oosten, lag ze al te slapen.
En uit de achterbak hoorde ik ook zacht gesnurk…
Even later was iedereen in het plaatje en schetste ik de tactische toestand. “De Commandant Battlegroup wilde ons gebied van invloed uitbreiden naar het noorden. Daar waren een aantal dorpjes die waarschijnlijk nog onder Taliban-controle waren; ze hadden in dat gebied in ieder geval invloed. Bovendien was die streek een uitloper van de Balucha-vallei en een vermoedelijke infiltrantenroute. En… een smokkelroute voor hasj, één van de bronnen van inkomsten van de Talibs. Knijp die geldstroom af en de tegenstander kan minder wapens kopen, politielui omkopen enzovoorts. Al met al: een slim plan.
Dus… De Bravo compagnie werd op pad gestuurd. Ditmaal niet in open MB’s, maar alle YPR’s rolden de poort uit. En een paar viertonners van de logistiek en een bergingsvoertuig. We hadden ondersteuning van een Sperwer, zo’n grote RPV met een prima camera in de neus. De Pantserhouwitser op kamp Holland kon ook vuursteun geven, tot zo’n 20 kilometer én als het nodig was kon de baas een beroep doen op een paar A-10 Close Air Support kisten van de Yanks. Wie weet niet wat een A-10 is?” Een paar vingers gingen aarzelend de lucht in.
“Oké, u nú bent afgekeurd voor de Luchtmacht…” Ik legde even uit wat een A-10 ‘Thunderbolt II was en kon. “… kortom: de Talibs waren er doodsbang voor en terecht. En elke Talib-aanhanger in Tarin Koht wist nu dat de Hollanders niet voor een sociale patrouille op pad gingen. Enfin… Na tien kilometer begon het écht: we waren aan de rand van ons gebied gekomen en vanaf nu werd het serieus. De eerste kilometers ging het 1e peloton voorop. Looptempo: de voorste groep ging te voet, de YPR’s er op enige afstand in tactische formatie achteraan.
Na een paar kilometer werd het 2e peloton, ons peloton dus, voorop gecommandeerd en even later liepen wij spitspatrouille. Je bent dan de punt van de lans: bijzonder scherp, maar op de punt best wel dun en kwetsbaar. Eén goed geoefende en uitgeruste vijand kan je zomaar in een hinderlaag lokken en afmaken, voordat ze de rest van de compagnie over zich heen krijgen. Ik had uiteraard verbinding met de Pelotonscommandant; alles wat wij zagen werd gerapporteerd. De eerste kilometer: weinig bijzonders en ik begon al bijna een beetje te ontspannen. Tot we aan de rand van dít dorpje kwamen.
In het dorp: stilte. Geen kinderen op straat, alleen maar een enkele hond. Dat was al een teken dat men ellende verwachtte: of je nu voor of tegen de Talib was: je haalde je vrouwen en kinderen binnen als je gevechten verwachtte. Enfin, het dorpje werd onderzocht: niks te vinden. Dus: dóór. En we kwamen in de buurt van deze…” ik wees; “… deze brug. Ik liet de groep in dekking halthouden, pakte mijn kijker en verkende het terrein. Brug over een riviertje… Riet aan beide zijden… Aan de andere zijde open terrein, tot een boscomplex op 200 meter aan de andere kant. Prima locatie voor een vuuroverval als je de brug over wilde. En als ik aan de andere kant zou vechten, zou ik de brug ondermijnen. Zeker weten. Conclusie: niet over de brug. Dan maar zeiknat worden.”
Fred z’n microfoon klikte open en hij gromde: “Ja. Een hele fijne oplossing van sergeant Jonkman. Een uur voor zonsondergang nog even een doorwading. Zeker weten dat je tot je borst zeiknat werd. En een uur later werd het donker en dus gewoon koud. Kees was na die beslissing wat minder populair en dat is ongeveer het understatement van het jaar.”
Ik knikte. “Ik hoorde inderdaad nogal wat gemor toen ik zei wat ik van plan was. Ik legde het uit en het gemor werd wat minder. Dus: de club op linie en zo gingen we het riviertje door. Gelukkig was het niet zo diep: slechts tot onze navel, bij Fred dus ongeveer tot z’n knieën. Aan de overkant gekomen hield ik de club in het riet. Zelf schoof ik wat naar voren; ik wilde die bosrand door m’n kijker bekijken.
En ik had m’n kijker nauwelijks voor m’n ogen of ik zag reflecties in die bosrand. Optiek? Wapens? Een bril? Maakte niet uit; daar lag volk. En die lagen daar niet voor niets. Ik pakte mijn radio, maar dat was niet meer nodig.
De Talibs in die bosrand waren ongeduldig geworden en opende het vuur op de voertuigen die nog in de rand van het dorp stonden. Over ons heen dus. En die YPR’s vuurden terug met hun 25mm kanonnen. Wij werden natter: we doken het riet in en hielden ons laag. Na contact met de PC hoorde ik dat we luchtsteun zouden krijgen in de vorm van twee A-10’s.
“Bravo, hier Romeo, blijf waar je bent: in die sloot.”
“Bravo, roger, uit.”
De groep bleef in dekking, ik hield de bosrand zo goed en zo kwaad als het kon in de gaten. En een minuut later zag ik de bosrand verdwijnen in een grote stofwolk en een seconde daarna hoorde ik pas het kenmerkende geluid van het kanon van een A10: BRRRT
Toen zag ik ze pas. Twee kisten die een pass maakten met hun boordkanon, daarna gingen er vier bommen op de bosrand. Die verdween in één grote vuurbal en ik werd bijna het water in gedonderd door de luchtdruk. Holymoly… De vliegtuigen verdwenen en het werd stil. Ook in de bosrand.
“Bravo, hier Romeo: Sitrep, over.”
“Hier Bravo, we zitten nog in de sloot, geen bijzonderheden.”
“Hier Romeo, indien mogelijk voorwaarts.”
Potdomme… Als er nog Talibs in die bosrand leefden, waren ze in staat om alsnog vuur uit te brengen…
“Romeo, hier Bravo: wij volgen die sloot 500 meter naar rechts. Daarna gaan we op dat bos af. Dan hebben jullie vrij schootsveld. Ik meld wanneer we er vlakbij zijn. Over.”
“Romeo: roger. Goed plan, uit.”
En betekende dus: nog 500 meter wadlopen door die sloot. Gelukkig geen diepe bagger, maar stenen. En… we bleven gedekt! Uiteindelijk, na 500 meter klommen we uit de sloot en gingen we met vuur en beweging voorwaarts: de helft van de groep liggen, de andere helft een sprint van tien meter naar voren, liggen, klaar zijn om te vuren zodat de andere helft van de groep kon ‘springen’. En de Minimi, de lichte mitrailleur in de ene helft, de middelzware mitrailleur MAG in de andere helft. Zo bereikten we een ondiep greppeltje op 50 meter van het bos en ik riep de luit op, vertelde waar we zaten en dat er zo te zien niets meer bewoog in die groenstrook. Want dat was het: niets meer en niets minder. 300 meter breed, hooguit 50 meter diep.
De rest van de compagnie kwam snel onze kant uit: de voet en ook door de sloot. Die brug kwam later wel. En samen kamden we die groenstrook uit. Een aantal doden en een paar zwaargewonden. En ligsleuven. Teken dat de Talibs hier van plan waren om lang stand te houden; ze groeven nooit ligsleuven of schuttersputten. Als je geraakt werd, was dat Gods wil. ‘Insh Allah!’ werd er dan geroepen; ‘God’s wil!’ Ongeveer met dezelfde betekenis als hier ‘Shit happens’.
Enfin, na een paar uur konden wij als Bravo groep naar achteren. Richting logistiek. Droge kleren aantrekken. Dus we komen weer bij die brug. En Fred hier liep voorop en wilde doodleuk de brug over gaan…”
Naast me klonk: “Ja, natuurlijk. M’n kleren waren heel voorzichtig nét een beetje aan het opdrogen. Niet nóg een keertje zeiknat worden, ben je helemaal besodemieterd met je zwemhobby, Kees Jonkman, idioot die je bent…”
“Vraag over die zwemhobby maar eens iets aan Joline, maat. Maar goed, ik trok keihard aan z’n harnas, meneer ging onderuit en ik vroeg of hij gvd écht levensmoe was om over een niet-verkende brug te lopen. “Húp, het water in jij! En we bekijken meteen de onderkant van die brug; zeiknat zijn we dan toch al.”
Fred gromde. “Ja, ook dat nog. Nóg langer in die sloot rondhangen…”
Ik vervolgde: “Enfin: voorzichtig bekeken we de onderkant van die brug en jawel: twee zware anti-tankmijnen van Russische makelij plus een aantal mortiermijnen ‘made in China’. Als er voertuigen overheen waren gereden was het eerste voertuig de lucht in gevlogen; waren er lui overheen gelopen waren die mortiermijnen ontploft met een aantal doden en gewonden tot gevolg. Een lang verhaal kort: een dag later is de brug opgeblazen door de Genie. Inclusief mijnen. En een paar dagen later werd de brug door de Genie vervangen.
Ik ademde even uit en gooide een compleet glas water naar binnen. Ik voelde me wéér zweten.
“Fred, jouw beurt.” Die bromde. “Moet ik alle vloeken en verwensingen herhalen, Kees? Da’s nogal slecht voor de reputatie van de KMA denk ik… Hé Mocca…” De hond gaf Fred geen aandacht, maar ging naast mij zitten, kop tegen mijn been. Ik knielde even en aaide hem.
Fred vervolgde: “Wat wij gedaan hebben was niks anders dan toepassen van drills en skills. En gezond verstand. Van Kees, maar ook van de rest, zelfs van mij; nadat ik wakker was geworden in die kouwe sloot wist ik ook wel dat Kees groot gelijk had. Maar ja, ik was natuurlijk wel aan mijn stand verplicht om een beetje te mopperen…”
Hij zweeg even. “Na dit incident werden we écht buds. En dat zijn we nog steeds. Zoals Kees een paar weken terug zei: “Als we gay waren geweest, waren we al een jaar of zeven getrouwd geweest…”
Nu schoot de hele zaal in een daverende lach en toen dat een beetje was afgezakt vervolgde Fred droogjes: “Gelukkig voor onze echtgenotes zijn we dat niet. Maar daar kan Joline jullie straks over bijpraten. Als ze wil.”
Joline schudde hevig haar hoofd en ik grinnikte. Ivo stond op en gebaarde dat hij een microfoon wilde.
“Heren… Kees heeft een tactisch plaatje geschetst en hoe hij dat oploste. Maar: daar zitten we hier niet voor. Hoe stond het met het leiderschap tijdens deze actie? Dáár zijn we benieuwd naar, heren.” Ik kleurde een beetje. “Ja, u heeft gelijk, dat is me wat ontschoten. Leiderschap… Ja, als groepscommandant was ik maar al te blij dat onze pelotonscommandant mij de vrijheid liet om mijn eigen beslissingen te nemen. En dat hij me letterlijk, maar ook figuurlijk steunde. Letterlijk met alle wapensystemen van het peloton én de luchtsteun, figuurlijk dat hij geen discussie aanging. Wij waren ter plekke, zagen wat we zagen; hij ging op onze waarnemingen af. En onze compagniescommandant idem.
En dat legde een best wel grote druk op de schouders van de onervaren groepscommandant die ik toen nog was. Ik was op dat moment niet alleen verantwoordelijk voor mijn eigen groep, maar ook voor het juist afhandelen van de hele gevechtsactie. Alleen…” Wéér een slok water… “dat besefte ik toen nog niet. Pas drie dagen later, weer terug op Kamp Holland, heb ik een nacht slecht geslapen. Liep ik alle scenario’s weer na. ‘Had ik dit maar…’ ‘en als ik dát gedaan had?’ Tot ik er gek van werd. En dan ging ik er maar uit. Sportkleren aan, stom rennen, alles eruit persen. Nou jij, Fred.”
Die knikte en keek me opmerkzaam aan. “Gaat het?” Ik trok een gezicht. “Er kwam weer het één en ander boven. Jouw beurt.” Fred legde even een hand op mijn schouder en dat was goed. “Dames, heren… Mijn gedachten tijdens deze actie? Natuurlijk baalde ik als een stekker dat we die sloot in moesten. ’s Nachts is het smerig koud in Afghanistan en dan loop je daar in je natte kloffie. Maar ieder van ons wist ook: dat doet Kees niet om ons te pesten. En áls iemand dat al dacht, was hij daar snel van genezen toen de Talibs het vuur openden vanuit die bosrand. Het vertrouwen in Kees wás al groot; we zouden het niet geaccepteerd hebben als een sergeant van een ander peloton of compagnie na de verwonding van Grad Dekker plotseling aangewezen zou worden als onze groepscommandant. Potdomme: Kees was niet voor niks plaatsvervanger.
En de luit zei op Eindhoven, toen we als groep afscheid van elkaar namen en hij er even bij kwam: ‘Ik heb me over jullie nooit zorgen hoeven maken. Ja, jullie waren soms enorme lastpakken, maar als het menens werd… Ik vertelde Kees wat jullie moesten doen. Punt. En hoé? Dat mochten jullie zelf uitvogelen.’ Da’s vertrouwen geven, dames en heren. Vertrouwen wat gestoeld was op ervaring: ‘Laat de Bravogroep z’n gang maar gaan. Die regelen dat feilloos.’ Auftragstaktik op pelotonsniveau, zeg maar. Zo, heb ik toch mooi laten merken dat ik niet heb liggen meuren tijdens het verhaal van Commandant OOCL…”
Ivo stak grinnikend zijn duim op. Fred keek op zijn horloge en vervolgens de zaal in. “Ik zie nog geen vingers voor vragen… Zijn jullie zo bescheiden of liggen jullie wél te pitten?” Een vinger kwam omhoog en Christien liep naar de vraagsteller toe. Het bleek een vraagstelster te zijn, een vrouwelijke cadet.
“Majoor… Een hele onbescheiden vraag, maar… Majoor Jonkman had het net even moeilijk, zag ik. Is dat de reden waarom u een Hulphond heeft?” Ik moest lachen. “Dank voor je vraag en nee, ik heb geen PSTD. Wat ik wél heb, zijn herinneringen. En die komen soms hard binnen en zit ik even stuk, ja. Gelukkig had ik al jáááren een hele stevige schouder om tegenaan te leunen als het nodig was…” Ik gaf Fred een stomp “…en sinds ruim een half jaar een iets minder stevige, maar veel charmantere schouder om tegenaan te janken als het moest. Mijn lieve echtgenote is er bijzonder goed in om iets uit me te trekken als me iets dwars zit…”
Een lachsalvo dreunde door de zaak en Joline werd knálrood en schudde haar hoofd.
“Sorry. Die laatste opmerking nemen jullie natuurlijk letterlijk, maar zo was hij niet bedoeld. Smeerlappen…” Ik wachtte even tot het gelach bedaard was. “En om terug te komen op deze mooie bruine Labrador: Mocca is nog niet eens in opleiding. Wij zijn gastgezin. Socialiseren de hond. Verder niks. En Mocca is een hele sensitieve hond; het zou ons niets verbazen als hij straks inderdaad PTSS-hulphond wordt. Ik had het net even moeilijk: Mocca voelde dat aan en komt me even oppeppen. Nog meer vragen?” Die waren er niet.
Ik keek Fred aan. “Kort ons laatste vuurgevecht, Fred. En dat mag jij vertellen, ik ben toch te breedsprakig.” Fred knikte, zette een schets van onze laatste patrouille op het scherm. Kort vertelde hij over de reden van de patrouille en hoe we de nacht moesten doorbrengen. “We hadden al drie dagen gelopen. Geen Talib gezien, helemaal niks. En ’s avonds een Forward Observation Post inrichten. De eerste nachten als peloton, de op één na laatste nacht splitste de luit het peloton in tweeën; drie groepen hielden een lange, brede vallei in de gaten, de Bravo groep de vallei ernaast.
Smaller, maar hij liep evenwijdig. Enfin Kees zocht een mooi stekje uit waar we zouden overnachten, de rest van het peloton een kilometer bij ons vandaan, gescheiden door een hoge en steile rotswand. En Kees liet ons ligsleuven graven! Een compleet rondom, ligsleuven met aan de buitenzijde de grote keien die we uit het midden weghaalden. Er werd nogal wat gemopperd, want dit hadden we nog nooit gedaan. Maar hij was onverbiddelijk.
“Als we overvallen worden, zijn we op onszelf aangewezen, lui. De rest kan hier nooit op tijd zijn, dus…" Nou ja, dan maar graven. Bleef je ten minste warm bij, want ondertussen was het al avond geworden en het koelde snel af. Na twee uur was de stelling gereed: een keurig rondom. Sectoren voor de MAG en de Minimi waren uitgezet, iedereen had een opstelling en een reserve-opstelling en in het midden een ondiepe kuil waar we de slaapzakken in legden om te pitten. Drie man slapen in de slaapzak, drie man niét in de slaapzakken maar in hun ligsleuf rusten en hun ogen ontspannen, drie man waakzaam met warmtebeeld van een Colt, de Minimi en de MAG. Het slapen ging prima, ondanks de harde ondergrond; we hadden genoeg gelopen.
En om een uur of drie ’s nachts, ik was nét weer gaan pitten, word ik wakker gemaakt. “Er uit, Fred. Iedereen in stelling.” Kees stond over me heen. “Wat is er aan de hand?” “Nog niks, maar ik vertrouw het niet. Rot voorgevoel, meer niet.” Inwendig was ik al weer aan het griepen. Voorgevoel, Kees? Je ziet spoken, man… Niet dus.
Ik lag even later naast de MAG met Tim er achter door de warmtebeeld te turen. Plotseling stootte hij me aan. “Kijk jij eens… Beweging bij de ‘Twin Peaks’!” Twee scherpe rotspunten op 600 meter afstand. Ik keek door de WB en verdomd: mensen. Lange gewaden, wapens… Talib! En ze kwamen onze kant uit! Op datzelfde moment kroop Kees achter me. “Alarm!” En wij knikten. “Hebben ze net gezien, Kees. Ze komen deze kant uit. Wij zijn er klaar voor.”
Enfin, ik controleerde de jongens links en rechts naast me, Kees dirigeerde twee man naar achteren voor rugdekking. We moesten het dus klaren met de MAG, de Minimi en 5 Colts, waarvan er twee een granaatwerper hadden. Maar allemaal met nachtzicht. En wij hadden dekking; de Talibs niet. Ze waren met een man of dertig. Kees had de luit ondertussen opgeroepen en verteld wat er aan de hand was. En dat we het wel zouden redden; we hadden een prima plekje: zij liepen in het maanlicht, wij lagen in de schaduw van een rotswand. Ze moesten weten waar we waren, want ze gingen recht op ons af. Maar ze konden ons met geen mogelijkheid zien… En wij hén wel.
Op een gegeven moment liet Kees de twee granaatwerpers vuren. De granaten explodeerden op de rotsen vlak voor hen en toen brak de hel los. De lui renden op ons af vurend vanaf de heup met hun AK’s. Maar ja: wij lagen achter dekking, zij liepen door nogal open terrein en wij hadden nachtzicht én twee mitrailleurs: de Minimi op links, de MAG op rechts. En ze liepen recht in onze killingzone op 70 meter voor ons, waar het vuur van de MAG en de Minimi elkaar kruisten…
En toen was het klaar.
Zó liepen er nog 15 man, twee seconden later liepen er nog maar twee. En die liepen de andere kant uit, rennend voor hun leven. Ze kwamen niet ver, toen lagen ze ook. Gejammer uit het voorterrein: ja, logisch. Gewonden. We gingen niet kijken, laat staan helpen. Té vaak waren we besodemieterd door ‘nepgewonden’ die met een handgranaat onder hun kleding nog even een ISAF-militair mee wilde nemen naar dat paradijs met 70 maagden. No, thank you, veel te druk al die meiden aan m'n lijf...
Ik was juist met Tim de loop van de Mag aan het wisselen, toen Harrie op kwam dagen, een van de geweerschutters. Hevig jankend, geen woord mee te wisselen. Enfin, ik liet ‘m even uitjanken en vroeg toen wat er aan de hand was. Het bleek dat hij een van die vluchtende Talibs in de rug had geschoten en daar gewetenwroeging over had. Hevig. En tussen het snikken door vertelde hij Kees hem in z’n gezicht had gemept toen hij zat te janken en hem had uitgevloekt. Dat snapte ik wel een beetje; voor hetzelfde geld zou die Talib een dag later terug komen met een stel andere maten om zich te wreken…
Het bleek dat Kees hem dat ook al verteld had. Enfin, ik heb ‘m bij z’n lurven gepakt en keihard aan het werk gezet. Wéér ligsleuven maken. “Straks komen ze terug! Dan moet deze stelling nog beter zijn!” En dat bleek te helpen; hij was een uurtje later redelijk gekalmeerd. Nadat de zon op kwam, kwam er een heli; de paar gewonde Talibs werden verbonden en meegenomen, wij kregen extra munitie en er lagen twintig lijken verspreid over tweehonderd meter. De meesten in onze ‘killingzone’. En toen kwam het moeilijkste: Kees gaf opdracht om hen met het gezicht naar het zuidwesten te leggen. Richting Mekka.
Sommige jongens begonnen te griepen. “Moeten we die klootzakken ook nog een dienst bewijzen, Kees?” En Kees had het ook moeilijk mee; dat kon je met bakken aan z’n gezicht afscheppen. Begraven was geen optie; een paar scheppen zand over de lichamen, dat was het. En van stenen maakten we een grote halve maan. Zoals we hier een kruis gemaakt zouden hebben. Tijdens dat werk werden er géén geintjes gemaakt; het was doodstil. Letterlijk. Daarna pakten we onze eigen spullen, lieten de opstelling zoals hij was achter.
Inclusief alle lege hulzen; de Taliban zou weten dat ze niet met de Nederlanders moesten spotten. We klommen over de rotswand en meldden ons bij de rest van het peloton. Nog één nacht buiten slapen, dan waren we weer terug op Camp Holland. Terug van onze laatste patrouille. Een week later vlogen we naar huis.”
Hij keek me aan, ging toen verder. “Ook dát is leiderschap. Er was tijd en gelegenheid, dus moet je ook de doden van de tegenpartij begraven. Ook al is het symbolisch. Voor échte graven was de grond te hard en hadden we geen gereedschap. Maar die lichamen zó laten liggen was geen optie. En Harrie, die soldaat die door Kees was geslagen? Die bood op Kamp Holland z’n excuses aan Kees aan.”
Fred wachtte even en zijn mond krulde zich in een langzame grijns. “En of dat met die klap van Kees te maken heeft gehad, weten wij natuurlijk niet, maar hij is vorig jaar op dit mooie instituut bevorderd tot tweede Luitenant der Infanterie. Hij zou hier vanavond bij zijn, maar moest helaas afzeggen vanwege een oefening. Vragen?”
Die waren er niet; Fred z’n verhaal was klip en klaar geweest en ik was dolblij dat hij het vertelde. Ik keek op m’n horloge: kwart voor tien. “Ik denk dat we ons lolletje moeten skippen, Fred. Joline wil ook zendtijd.” Ivo vroeg, vanaf de voorste rij: “Lolletje? In een lezing over leiderschap? Het moet niet veel gekker worden, heren… Gouverneur?”
Die knikte naar Fred. “Ik verveel me niet, heren. En ik denk niemand in deze zaal…” Ik zuchtte en zette de volgende dia op: een foto van de Bravogroep, voor de poort van Kamp Holland.
“Dit zootje ongeregeld heeft de Australische SAS aan het janken gekregen, dames en heren. Helaas vond men het geen Militaire Willemsorde waard, da’s wel jammer, maar goed… Fred, jij was de aanstichter van dit gedoe, dus…” De sfeer werd gedurende Fred z’n verhaal wat lolliger en ik kon me ontspannen. Mocca lag nu op het podium een meter achter ons te maffen. Hij was niet meer nodig om Kees te helpen, dat had de hond feilloos in de gaten. Aan het van het verhaal kwam de foto op het scherm waarbij de mannen van de SAS stonden te janken op hun binnenplaatsje en een lachbui steeg op.
“Jij mag het slot vertellen, Kees.” Fred wees. “Oké… Op onze laatste dag liepen we vanaf het kamp naar de vliegstrip. Zoals gebruikelijk tussen twee rijen Nederlanders door die klapten. En aan het eind van die rij stonden een paar lui van de SAS, inclusief hun sergeant. Die wilden ook afscheid nemen van 22B; we hadden samen een aantal gevechtsacties uitgevoerd. Kortom: even later stonden we elkaar te omhelzen. En de loadmaster van de C130, een Amerikaan, stond te dreinen dat we op moesten schieten.
Eén van die jongens van de SAS maakte hem duidelijk dat hij échte soldaten in de gelegenheid moest stellen om afscheid te nemen. Toen we instapten hadden wij ook tranen in de ogen. En Fred kreeg van hun hun wapenschild; dat hangt nu in zijn mancave. Dít schild dus…”
De volgende dia liet het schildje zien met de dolk en het opschrift ‘Who dares, wins’.” Ik keek weer de zaal in. “Dit geintje had natuurlijk geen hout met ‘leiderschap’ te maken, maar wel met groepsbinding. Samen de randjes opzoeken, wetende dat als het fout gaat je samen voor gaas gaat. Maar als het goed gaat, kun je samen keihard lachen…
Dames en heren, dat was onze bijdrage. Als u nog vragen heeft…?” Die waren er niet. Gelukkig.
Ivo stond op en pakte de microfoon. “Als laatste wil ik mevrouw Jonkman naar voren vragen. Zij heeft ook nog een bijdrage. Joline?” Ze liep het podium op en Mocca trippelde kwispelend naar haar toe. “Jaja, ik ben er ook hoor. Brave hond. Mocca, zit.” Ze keek Fred en mij na en zei toen droogjes: “Kees en Fred: zit.” Een lachbui volgde.
“Dames en heren… Ik ben Joline Jonkman, de echtgenote van Kees. Géén militaire achtergrond, behalve dat ik de zus ben van eerste luitenant Ton Boogers, hier in de zaal. Mijn eerste militaire ervaring was een aantal keren met cadet-vaandrig Boogers dansen op het feestje toen ik mijn propodeuse Bedrijfseconomie gehaald had. Ik ben hoofd van het Backoffice van Developing Technics. Inderdaad hetzelfde bedrijf als waar Fred en Kees werken. DT, zoals ons bedrijf in de wandelgangen genoemd wordt, heeft een wat afwijkende bedrijfsfilosofie.
En die is: ‘Keihard werken, het team is belangrijker dan het individu en op z’n tijd een lolletje.’
Ik mag leiding geven aan een team van acht dames en één heer. Dit stelletje…” De dia van het Backoffice volgde en er volgden wat fluitjes. Ivo boog zich naar Fred. “Ik zie dat jij het heel moeilijk hebt tussen al die charme, Fred…” Hij grinnikte.
Joline was ondertussen verder gegaan. “Op drie dames na hebben de aanwezigen een academische graad. En degenen die het niet hebben, zijn er voor bezig. En ik heb het voorrecht, iets anders kan ik het niet noemen, om daar leiding aan te mogen geven. Toen ik deze job kreeg, bestond het backoffice uit vier dames: drie economen en een receptioniste. Nu zijn we uitgebreid met een KAM-coördinator, een A.I.-deskundige, een meester in de rechten en een communicatie-deskundige. En natuurlijk onze bedrijfsgorilla, die…” Verder kwam ze niet: een storm van gelach knálde door de zaal en Fred deed een gespeelde poging om op te staan. Ik hield hem tegen.
Joline vervolgde: “…die alle IT-gerelateerde zaken strak in de hand houdt. En zoals gezegd: ik ben econome; over een paar weken hoop ik mijn dissertatie te verdedigen en mag iedereen me ‘Master’ noemen.”
Ze zweeg even en lachte liefjes naar me. “Nu doet alleen Kees dat.”
Wéér een lachbui en nu kwam ik half overeind, maar werd op mijn beurt door Fred tegen gehouden. “Ik heb geen klap verstand van IT, van communicatie of A.I. En dat weet men. En dus laat ik die specialisten rustig hun gang gaan: ik vraag hen liefjes of dit of dat geregeld kan worden op hun gebied en of dat binnen een bepaalde termijn gereed kan zijn. En dan laat ik ze met rust. En altijd komt men ruim voor de deadline met de resultaten. En als men het niet haalt, vraagt men ruim voor die deadline ‘tijd bij’. Iets wat jullie bekend zou moeten voorkomen… toch?
Dames en heren: ik doe dit werk nu ruim een jaar. En heb heel veel geleerd over hoe je mensen aanstuurt. Van Kees, van Fred, van onze directeur Theo, die zijn dienstplichttijd heeft doorgebracht als schutter op een Leopard II. Laat mensen hun werk doen waarin ze gespecialiseerd zijn. In jullie geval: de schutter van het 25mm kanon op de YPR kent dat ding door en door. De pelotonscommandant kan er mee schieten, kan het ding waarschijnlijk ook wel demonteren, onderhouden en weer hopelijk fatsoenlijk in elkaar zetten, zonder dat hij de patroonaanvoerschuiven in het zand laat flikkeren…”
Ik stak een duim op; ik had Joline een paar weken geleden iets verteld over het 25mm kanon.
Ze vervolgde: “...maar de schutter is specialist op dat ding. Laat hem dus in die waarde. Recent wilde ik Zelda, onze A.I.-specialiste, iets vertellen over een mogelijke toepassing van A.I. in een presentatie over een van onze projecten. Ze keek me aan, pakte haar laptop en zette een filmpje op. “Zoiets bedoel je, Jolien?”
Een A.I.-gegenereerd filmpje over de werking van een krachtstroomschakeling op een offshoreplatform. Ik zat helemaal stuk en werd uitgelachen. Ik hoefde haar niets te vertellen over het ‘hoe’; alleen maar over het ‘wat’. Kort en goed: een heleboel ‘leiderschap’ bij DT is komen overwaaien vanuit Defensie. Niet alleen via de vent waar ik mee getrouwd ben, maar ook via onze directeur Theo die ons ook verteld wát we moeten doen, maar niet hoé.
En via Fred natuurlijk, hoewel zijn aandeel grotendeels bestaat uit het verzorgen van het ‘lolletje’ in onze bedrijfsfilosofie…” Ze lachte liefjes. “Moraal van dit verhaal is simpel: laat je mensen in hun waarde. Zoals Kees al zei aan het begin van zijn verhaal: de meesten van jullie hebben heel veel theoretische kennis, als je eenmaal luitenant bent. En of dat nou bij de Infanterie, de logistiek of de geneeskundige dienst is; maakt niet uit. Jullie mensen moeten de dingen uitvoeren. Ja, je mag ze controleren, sterker nog, dat is je taak. Maar als gebleken is dat ze jullie vertrouwen waard zijn: laat hen in hun waarde en laat hen dat bij tijd en wijle weten.
Theo, onze directeur, is er een meester in om mensen plotseling te belonen als ze dat verdiend hebben. Of om mensen plotseling naar huis te sturen als hij hoort dat er thuis dingen spelen. Vanochtend ook; een van de collega’s is vandaag 20 jaar getrouwd. Hij had daar geen ruchtbaarheid aan gegeven; het kwam toevallig ter sprake in de lunchpauze. De reactie van Theo? ‘Wat doe je hier dan nog, prutser? Ga naar huis en maak je vrouw blij! Wegwezen, jouw team kan wel een middag zonder je.’
Zoiets dus. En nee, die middag ging niét van zijn verlofdagen af.” Men lachte en Joline vervolgde: “De andere kant van de medaille is echter: als men bij ons merkt dat je er de kantjes vanaf loopt, dat je de hele dag in je kantoortje zit te Facebooken, dat je de billen van je collega’s wel eens ‘aan een kwaliteits-audit wil onderwerpen’… dan sta je met een enorme zwieper op straat.
Dáár is Theo glashard in. Inclusief een mailtje richting UVW waarin staat wáárom betrokkene ontslagen is. Iemand, hoe briljant hij of zij ook is, moet in het team passen. Zo niet: dáár is de deur en succes met je been.” Ze zweeg even nam een slok water. “Dat was mijn bijdrage aan het verhaal ‘leiderschap’. Tenzij dat er vragen zijn?”
Het was stil en Joline vervolgde: “Mooi. Dan was ik duidelijk. Of jullie durven niet, dat kan ook. Maar nu: Something completely different. Mocca!” De hond, die schuin achter haar had gelegen kwam overeind. “Mocca: side en zit.” Netjes kwam hij naast haar zitten, koppie omhoog en kwispelend.
“Jullie hebben Mocca al een paar keer in actie gezien. Mocca is een aanstaand Hulphond. Tenminste… dat hopen wij van harte en volgens ons gaat ze prima door de opleiding heen fietsen. Kees en ik zijn Gastgezin voor Hulphond Nederland. Dat houdt niets anders in dan de hond ‘socialiseren’. Laten wennen aan allerlei verschillende omstandigheden. En véél liefde en aandacht geven; een veilig thuis voor hem zijn. Een aanstaand hulphond blijft acht weken bij zijn moeder in een puppy-gastgezin. Dan komt hij bij een ‘gewoon gastgezin’, zoals bij Kees en bij mij. In het begin heel aandoenlijk: een klein pupje, smekende oogjes, zacht vachtje…
Maar na een paar maanden wordt dat lieve pupje een soms lastige puber die de grenzen opzoekt en er overheen gaat. Mocca is nu iets meer dan een jaar en woont nu ruim een maand bij ons; zijn vorige gastgezin emigreerde naar Frankrijk. En die hebben Mocca voorbeeldig opgevoed; Kees en ik hebben nauwelijks iets te corrigeren. Da’s wel prettig, want dit is onze eerste Hulphond.
Over een paar maanden gaat Mocca de feitelijke opleiding in: in Herpen. Daar krijgt elke aanstaand Hulphond zo’n 70 basiscommando’s die hij moet kennen en kunnen uitvoeren. En ondertussen wordt de hond geobserveerd. Wat zit er in?
De meeste hulphonden worden ADL-hond. ADL staat voor Algemene Dagelijkse Levensbehoeften. Komen bij iemand die fysiek gehandicapt is en helpen de cliënt. Kastjes openmaken, deur open, was in en uit de machine halen, boodschappen uit het schap pakken, you name it. En dat doen ze prima! En maken de cliënt een stuk zelfstandiger. Sommige honden dekken de cliënt ’s avonds toe of helpen de cliënt zich ’s nachts om te draaien. Daarvoor moet de hond ook sterk zijn; een teckeltje van 3 kilo lukt dat natuurlijk niet. Maar de hond moet ‘mensgericht’ zijn, de ‘will to please’ in zich hebben. Vandaar dat de meeste Hulphonden Labradors of Golden Retrievers zijn. Of poedels. Of een kruising tussen die rassen. Sterk, slim en gericht op de mens. Of op voer natuurlijk, zoals deze schurk. Want als een van ons het woord ‘brokjes’ zegt…”
Ze hield stil en Mocca was meteen overeind gekomen, blik in de stand ‘Hoorde ik iets interessants?’ Joline lachte. “Dát bedoel ik dus… Mocca: zit.” En er ging een brokje in.
Ze vervolgde: “Er zijn ook andere Hulphonden. Een therapiehond bijvoorbeeld helpt patiënten in een ziekenhuis door moeilijke momenten heen. Of helpt kinderen met een ‘rugzakje’ om zich te concentreren. Die gaan ziekenhuizen of scholen af om te assisteren bij gedragstherapie. Héél waardevol. Een hond oordeelt niet en dat stelt zo’n cliëntje gerust.
Epilepsiehonden: héél zeldzaam. Zijn de steun en toeverlaat voor mensen met epilepsie. Kunnen een epileptische aanval lang van te voren voelen aankomen en dwingen de cliënt te gaan liggen, pakken vervolgens de ‘noodtas’ en drukken de alarmknop in, zodat er hulp komt. Een buurman of buurvrouw, familie of een arts. Hoe ze het zover van te voren weten is nog steeds een raadsel. De medische wetenschap kan een epileptische aanval een paar minuten van de voren zien aankomen, maar… Dan moet je kop helemaal vol zitten met elektroden zodat men de hersenactiviteit kan zien. De hond heeft dat niet nodig. Hij voelt het, ruikt het wellicht? Men weet het niet, maar hij signaleert wel. Ook een stuk leven wat aan de cliënt teruggegeven kan worden: men durft nu naar buiten, een stuk wandelen. Zonder hond durft een cliënt dat niet.
En als laatste, maar in dit gezelschap wellicht het meest aansprekend: de PTSS-hond. Een aantal veteranen heeft veel last van PTSS. En dat zijn niet alleen militairen, maar ook politielui, brandweerlui en mensen die op een ambulance rijden of hebben gereden. Die té vaak een slachtoffer onder hun handen zagen overlijden en dat op een gegeven moment niet meer aankonden. Zij blijven weg van mensenmenigten, durven geen boodschappen meer te doen, slapen slecht, dromen vreselijk hevig, hebben herbelevingen…
Voor die mensen is een PTSS-hulphond een uitkomst. De hond is niet alleen hun buddy, maar houdt hun ‘zes uur’ in de gaten. In de supermarkt zit de hond naast hen als zij de spruitjes voor de volgende dag uitzoeken. De cliënt weet dat er op zes uur waargenomen wordt. De hond houdt mensen op een afstand. Niet door te grommen of te blaffen, maar gewoon door ruimte te scheppen tussen de cliënt en het overig publiek. De hond komt tegen je aan zitten als je het even moeilijk hebt. Dat zagen jullie net bij Kees; Hij was weer even terug in Afghanistan, Mocca voelde dat aan en komt naast hem zitten. En Kees heeft géén PTSS, dat weet ik zeker, maar sommige herinneringen zitten best wel diep en zijn gevoelig. En Mocca voelt dat feilloos aan.
En het komt niet vaak voor, maar als wij eens een keertje woorden hebben, wordt Mocca nerveus en treedt op als vredestichter. Kortom: wij hopen van harte dat Mocca later een veteraan kan helpen als PTSS-hond. Hij heeft er in ieder geval aanleg voor…”
Wéér een brokje. “En voor de rest is Mocca gewoon een vrolijke, levenslustige hond met een prima conditie. Hij gaat mee naar DT en ligt daar lekker onder mijn bureau. Hij gaat mee sporten; dat doen we drie keer per week, in de middagpauze. Dan heeft hij zijn tuigje aan, dat houdt in dat hij aan het werk is. Als ik hem z’n tuigje af doe, mag hij ‘gewoon hond’ zijn:
Lekker dollen, spelen met andere honden, in de modder rollen, zoals een paar dagen terug… Hij zag er niet uit. Was een grote modderplas op het losloopveld ingedoken. Kees kwam met hem terug. Twee kerels onder de blubber. Samen zijn ze toen maar onder de douche gegaan, de smeerlappen…” Gelach.
Joline vervolgde: “Als jullie iemand tegenkomen met een hulphond zijn er een paar gedragsregels. Je mag de cliënt best aanspreken. Da’s altijd prima. Maar geef de hond geen aandacht. Geen oogcontact maken, niet over de hond heen buigen en hem toespreken, niet aaien… hoe moeilijk dat ook is. Zeker bij blonde Labradors, die hebben een hele hoge aaibaarheidsfactor… En pas als de cliënt toestemming geeft en het hulphondtuigje af doet, dán pas mag je contact maken met de hond. Een hond met tuigje is net zoiets als een rolstoel: een medisch hulpmiddel. Alleen vreet dit hulpmiddel brokjes.”
Húp, Mocca zat weer, koppie omhoog, vragend kijken. “Jaja, vreetbaal… Je lijkt Fred wel.” Lachbui en een dreigende blik van onder borstelige wenkbrauwen. Joline ging verder. “Ik zal Mocca zo dadelijk verlossen van z’n tuigje, dan mogen jullie hem aandacht geven. Eén verzoek: knuffel hem niet helemaal te pletter.
En als laatste: denk er eens over om van jullie salaris een deeltje over te maken aan Hulphond Nederland. Want die Stichting is compleet afhankelijk van donaties. Wij, Kees en ik doneren tijd en liefde. Maar het voer, de entingen, keuringen en alle medische kosten komen voor rekening van Hulphond Nederland. En die worden weliswaar gesponsord; het voer bijvoorbeeld komt gratis van Royal Canin, om maar eens een grote sponsor te noemen. Maar: vanaf de dekking van een teefje tot en met de afronding van de opleiding tot Hulphond ben je ongeveer 30.000 euro verder. En ook tijdens het verblijf bij de cliënt zorgt Hulphond Nederland nog steeds voor begeleiding, eventueel extra trainingen en advies. Dat kost veel tijd en personeel. Want de trainers en verzorgers, de mensen die de administratie doen in Herpen, de directie: ze hebben allemaal hart voor de zaak, zonder meer, maar het is wel hun betaalde baan.
En als de hond tien jaar is, gaat hij met pensioen. Geen hulphond-verantwoording meer, dan mag hij gewoon lekker ‘huishond’ zijn. Hetzij bij de cliënt die hopelijk ondertussen een nieuwe Hulphond heeft, hetzij bij een gezin die een liefdevol huis wil zijn voor de wat oudere hond en hem een mooie oude dag wil verzorgen.”
De laatste dia verscheen op het scherm: een foto van Joline en mij, knielend naast Mocca. Met bovenin het logo van Stichting Hulphond én hun bankrekeningnummer. En een QR-code. “Als je nu een foto maakt van deze dia, heb je niet alleen een knappe Hulphond op de foto, maar ook de QR-code die je rechtstreeks richting bankrekening van Hulphond Nederland leidt. Dank voor de aandacht.”
Een applaus volgde. Ivo sprong overeind, wenkte Fred en mij en samen namen we het applaus in ontvangst. De Gouverneur pakte de microfoon van Joline over. “Dame, heren… Het is ondertussen 22:40. Normaal duurt zo’n lezing anderhalf uur of zo, dan is het wel klaar. Nu hebben we meer dan drie uur geboeid zitten luisteren. Naar een verhaal over twee veldmaarschalken, gevolgd door een paar verhalen over een korporaal en een sergeant. En uiteindelijk een verhaal hoe je aan zeven dames en één bedrijfsgorilla leiding geeft… Misschien nog wel het moeilijkst van allemaal. En ik kan het weten, want ik heb drie puber-dochters…” Gelach.
“Heeft u zelf voor gekozen, generaal. Geen medelijden.” Joline lachte liefjes. “Ik spreek u over een jaar of vijftien nog wel een keertje, mevrouw Jonkman. Dan ben ik van dat gekwebbel over mode, vriendjes en make-up af en u zit er midden in. Succes!”
Hij hield even stil en vervolgde toen: “Normaal geven wij de spreker of sprekers een nette fles wijn en een cadeaubon. In overleg met Ivo heb ik besloten om dat vandaag niét te doen. In plaats daarvan doet de Koninklijke Militaire Academie een gift aan Hulphond Nederland. En dat doen we niet zomaar: cadetten, jullie mogen meedoen. Morgen staat er in de eetzaal een collectebus voor een vrijwillige donatie. Daar mogen jullie je gift in deponeren.
De KMA schenkt sowieso een bedrag van 750 euro; dat is mijn maandbudget voor deze lezingen. Daar bovenop komt dus het bedrag van jullie donaties. En dát bedrag verdubbel ik. Dus: hoe meer jullie doneren…” Ik stond even met mijn oren te klapperen. “Wauw, generaal…”
Joline pakte het minder subtiel aan. Ze liep naar de Gouverneur toe en gaf hem drie zoenen. En vervolgens Ivo ook. Pakte toen de microfoon en zei ondeugend: “Zo. Die kan nu ook van de bucketlist af; op één avond twee generaals zoenen.” Ze keek naar Fred en naar mij. “Majoors had ik al afgevinkt.”
Fred bromde iets onverstaanbaars; ik keek haar ook nogal doordringend aan. Toen bukte ze zich en maakte het tuigje van Mocca los. “Mocca: release!” Die vond het prachtig en begon heen en weer te springen en over het podium te rennen. “Gekke hond…” We liepen van het podium af. Christien was de eerste die aandacht van Mocca kreeg. “Hé… Jou ken ik… lik-lik-lik…”
Vervolgens een aantal cadetten, die het ook prachtig vonden. Joline hield Mocca wel goed in de gaten en dat bleek omgekeerd ook zo te zijn. Op een gegeven moment was de hond niet meer zichtbaar. “Mocca! Hierrr…” Een bruine flits stoof door de massa heen en meldde zich keurig. “Goed zo, Mocca. Kijk eens?” Een paar brokjes tegelijk gingen naar binnen. “Nounou…”, bromde ik, “Over verwennen gesproken…”
Ze draaide zich om. “Kwam je tekort, majoor? Kom hier dan!” En ze gaf ook mij drie zoenen. Eén verschil: op m’n mond. En achter me hoorde ik: “En Fredje vist weer achter het net, zoals gewoonlijk…” Joline liet me los. “Kom hier, moppersmurf!” Ook hij kreeg drie zoenen, maar wel op z’n wangen. “Verschil moet er zijn, majoor van Laar!” Achter me hoorde ik de stem van Greet. “Zo. Die kun je in je zak steken, Fred. Dan blijft die ten minste droog… Met het water tot je knieën in plaats van tot je navel.”
“U heeft goed geluisterd, geliefde opperwachtmeester”, complimenteerde ik haar. “Dat klopt. Het was de moeite van het beluisteren meer dan waard. Jullie alle vier.” Derk, achter haar staand, knikte. “Mee eens, Greet.”
Ivo kwam erbij staan. “Hé, opper! Leuk dat je er ook bent.” Greet nam, ondanks dat ze in burger was, de houding aan, Derk ook. Ivo keek Derk aan. “Volgens mij kennen wij elkaar nog niet. U bent?” “Overste Derk Zondervan, generaal. Die recruiter die deze heren ‘in hun nekvel greep’, zoals u een uurtje geleden hoorde.” Ze schudden handen. “Goed dat u dat gedaan heeft, overste. Ben ik als ‘eindbaas’ van het OOCL wel blij mee. En nu ga ik ergens iets te drinken scoren; ook ik heb een nogal droge keel.”
“Goed plan Ivo. Mogen we met je meelopen?” We liepen naar de hal, waar een counter stond met Paresto-personeel. Een dame van een jaar of veertig liep van achter die counter naar me toe. “Dag majoor. Ik ben Leonie; we hebben vandaag telefonisch contact gehad. Complimenten voor uw verhaal! En waar is die mooie hond van u?” “Hij is niet van mij, mevrouw, maar van Hulphond Nederland. Ik mag hem slechts zijn brokjes geven en af en toe een aai… Even kijken… Ziet u mijn echtgenote daar? Hij zal er niet ver uit de buurt zijn, schat ik zo.” Ik zag inderdaad een bruine staart kwispelen.
“Dan ga ik daar even naar toe. Mag ik hem iets lekkers geven?” “Wat, mevrouw?” Ze hield een biscuitje omhoog en ik stak een duim op. Even later zag ik haar met Joline praten. Mocca ging netjes zitten en pakte het biscuitje keurig beheerst aan. Een kwispel volgde.
“Majoor Jonkman?” Een cadet-vaandrig keek me aan. “Dank voor uw verhaal en dat van uw bud. Heeft me een beetje wakker geschud. Ziet u: Drie weken geleden liep ik stage bij een logistieke eenheid. Dacht inderdaad dat ik de wijsheid in pacht had en was aan het micro-managen. En kreeg een nogal negatieve beoordeling. Nota bene van de OPC van het peloton waar ik stage bij liep, een sergeant-majoor. Daar ben ik toen nogal mee in de clinch gegaan; ik vond dat hij niet kon beoordelen of ik m’n werk wel of niet goed deed. Enfin, het liep nogal hoog op en ik beklaagde me bij de compagniescommandant.
En die gaf me ronduit op mijn flikker en zei dat ik, na mijn bul-uitreiking niét welkom was bij zijn compagnie. Vanavond heb ik begrepen waarom. Dank daarvoor. Dat wilde ik u even zeggen.” En even snel als hij kwam maakte hij zich uit de voeten en verdween richting uitgang. Nou…
Ik trok me met m’n drankje een beetje in de schaduw terug. Joline was met Mocca een middelpunt van belangstelling en ik bekeek het vanaf de zijlijn. Prima… Ze was een uitstekend promotor van Hulphond geweest, samen met dat bruine loedertje. Benieuwd wat de uiteindelijke opbrengst van de ‘collecte’ voor Hulphond Nederland zou zijn…
“Kees, sta jij weer eens te muurbloemen?” Ton dook naast me op en ik knikte. “Je weet dat ik allergisch ben voor spotlights, Ton.” “Gelul. Jij stond net ruim een uur in de spotlights. En je deed het prima.” Ik knikte. “Klopt, maar dat was functioneel. Nu, als het informeel is en iedereen je wat wil vragen of zo, ben ik het liefst onzichtbaar.”
Hij grijnsde. “Pilaar hé? ‘Ja, hij is nuttig, maar valt niet op.’ Je eigen woorden, vriend.” Ik gromde. “Verdorie… Kon Joline haar grote waffel weer eens niet houden?” Een dreun op mijn schouder volgde. “Jullie deden het prima, kerel. Ik ga naar Oirschot; morgen weer een drukke dag. Maar dit had ik niet willen missen, Kees. Dank je wel.” Hij liep naar Joline toe en knuffelde haar.
En ik lachte. Een aantal cadetten zou zich nu wel afvragen wat die Infanterie-luitenant had wat hij miste…
Wéér een hand op mijn schouder: Derk. “Hé ouwe reus… Ben je een beetje aardig geweest voor mijn aanstaande schoonzus?” “Dat ben ik altijd, dat weet je toch? En Derk: we hebben haar én Anita opgenomen in onze vriendengroep. Zij horen er gewoon bij.” Hij humde instemmend. “Ze vertelde het, op weg hierheen. En de dames zijn er super blij mee. Anita zei tegen me, toen ik Greet ophaalde: “Wát een stel totaal geschifte idioten… En wat een schatten van meiden. Vreselijk gelachen en ’s avonds op Joline d’r slaapkamer hele goeie gesprekken gehad… Afgewisseld met een giechelbui.”
“Joline vertelde iets soortgelijks, ja. Dat het af en toe op een pyjamaparty leek van een stel 8ste groepers op de basisschool…” Ik keek snel om me heen: Greet was in gesprek met een paar cadetten, aan de andere kant van de hal. “Derk, een vraag… over de bruiloft van Anita en Greet. Joline en ik hebben kort geleden een kistorgeltje op de kop kunnen tikken. Dat vereist nog wat restauratie, maar ik denk dat ik dat wel kan fiksen. Kan ik dat op hun trouwdag aan hen beiden geven, of voelt jouw zus zich dan wat achtergesteld?”
Hij keek me aan, één en al verbazing. “Néé! Het is een hobby van hen beiden. Kijk, Greet is de beroepsmusicus, maar vlak Anita op muzikaal gebied niet uit; Alleen is die meer van het luisteren. Heeft ooit een aantal lessen orgel bij Greet gevolgd, maar ze had er te weinig aanleg voor. ‘Ik luister liever, Derk. En het is heerlijk om te luisteren naar de vrouw van wie ik hou.’ Haar letterlijke tekst. Maar ik denk dat mijn lieve zusje misschien nog wel méér lol heeft in kleine orgeltjes dan Greet. In een van hun kamers boven staan een stuk of tien orgeltjes. En ze zijn er allebei helemaal verknocht aan. Schot in de roos, man!”
“Hé, ik ben ooit toch SLA opgeleid, weet je nog? Het was m’n vak en ik was er goed in.” Plotseling keek hij nadenkend. “Ja. En ondanks dat had je je gedachten bij die vent die, in jouw vizier, z’n laatste sjekkie rookte. Dát, Kees, is het verschil tussen een oorlogsmisdadiger en een militair. Vergeet dat nooit.” Derk was plotseling bloedserieus en kon niet anders dan knikken. “Ik weet ‘t, overste. Dank voor het herinneren.”
Ik kreeg een dreun op mijn schouder. “Bij jou niet nodig. Dank voor vanavond!”
“Ehh… Je houd je mond tegen je lieve zusje en schoonzusje hé?” “Wat denk je zelf? Ik wil de koppen van die twee meiden wel zien als je met dat ding binnenkomt!” Hij dempte zijn stem. “Jouw echtgenote had het er over dat twee generaals op één avond zoenen op haar bucketlist stond en dat ze dat nu kon afstrepen… Heb jij wellicht op je bucketlist staan om daar twee lesbiënnes tegelijk gezoend te worden? Die kun je op 31 december denk ik óók afstrepen!” Ik keek somber. “Ja, vast. En daarna wordt Joline door diezelfde twee gezoend en is even later tot de damesliefde bekeerd…”
Verder kwam ik niet: Derk schoot in de gierend in de lach, wat tot gevolg had Greet op hem af kwam. “En wat zijn deze heren aan het bespreken? Het zal wel weer iets vunzigs zijn… Vertel op!” Ze keek streng en ik schudde mijn hoofd. “Niet voor jouw oortjes bestemd, opper. Mannengeheimpje.”
Ze keek misprijzend. “Vunzig dus. Nou overste, als je bent uitgehikt: ik wil naar mijn liefje toe. Start dat degelijke Duitse ding van je en transporteer deze opperwachtmeester netjes naar Eindhoven. Daarna mag je doorrijden naar je lieve vrouw. Misschien wil ze nog even op je trompet blazen.”
Mijn mond viel open. “En jij zegt dat wij mannen vunzig zijn? ‘Ranzig’ is het juiste woord voor jouw opmerking zojuist, Greet.” Hikkend zei Derk: “App het haar maar. Maar of ze dan nog op jouw bruiloft komt…” Ze namen afscheid, ook van Joline en Fred.
En ik liep daarna rustig naar Joline. “Hé schat… Gaan we richting huis? Het is ondertussen al bijna half twaalf; deze jongeman had al lang in z’n mandje moeten liggen.” Ze keek op haar horloge. “Shit, ja… En morgen…” “…loopt de wekker weer om half zes af. Dus…” Na het afscheid van Fred, Ivo, Christien en de Gouverneur liepen we over een stil Kasteelplein naar de auto. “Wat een oase van rust, Kees. Even stoppen en genieten.”
Ze had gelijk: het terrein van de KMA was donker, rustig en stil; aan de andere kant van de slotgracht reed, zelfs op dit tijdstip nog redelijk veel verkeer. “Je zult hier maar wonen… Heerlijk lijkt me dat!” Ik bromde sceptisch: “Vraag maar aan Ton hoe ‘fijn’ het wonen hier was. Vier jaar lang op je vingers gekeken worden… No, thank you, madam. En oh ja, je mag niet trouwen.”
Joline keek me aan. “Wát?” “Zolang je cadet bent, mag je niet trouwen. Tenzij dat je de dame in kwestie in bepaalde gezegende toestand hebt gebracht, dan moést je wel. En weet je wat het getrouwde stel dan van het Cadettencorps kreeg, pontificaal op hun bruiloft? Een strijkijzer. Als men het dan nog niet wist dat de oh zo lieve bruid zwanger was, dan wist men het op dat moment wel. Al vraag ik me af of die regel en die traditie momenteel nog in gebruik zijn… Het nogal moeilijk zwanger worden voor twee homo’s…”
Een diepe zucht klonk naast me. “Maak die Volvo open, majoor! Mocca heeft net keurig in de berm geplast, dus húp: gas op de lolly. Dan kan ik ten minste nog een half uurtje slaap pikken in de auto.” “Ohlala, madame…” Ik deed de achterklep open en Mocca sprong in de auto. Achterklep dicht, instappen.
Eenmaal in de auto, met de binnenverlichting uit, zoende ik haar. “Ik was trots op je, Jolien. Toen jij jouw verhaal vertelde. Zó uit je hoofd, af en toe een geintje er tussendoor, maar met jouw presentatietechnieken is niks mis. Dáár hoef je tijdens de verdediging van je dissertatie in ieder geval niet bang voor te zijn.” Ik kreeg een lieve zoen terug. “En jij, jullie moet ik in feite zeggen, waren ook prima om aan te horen, schatje. Oók dat momentje dat je even moeilijk had… Daarom stuurde ik Mocca op je af.”
“Ja. Dank je wel daarvoor. Was niet bedoeld waarschijnlijk, maar wel een prima demo wat een PTSS hond voor iemand kan betekenen.” Een zachte hand kwam op mijn knie. “We houden jou wel in de gaten, Kees. Mocca en ik.” Even was het stil, toen volgde: “En de rest van onze vriendengroep. En nu rijden jij. Als ik niet wakker schrik onderweg, heb ik misschien nog een leuke beloning voor je, thuis.”
"Oh mevrouw, dat belooft wat! Dat opent perspectieven!”
Naast me klonk een nadrukkelijke gaap. “Ja. En wellicht benen. Straks. Netjes rijden jij!”
Even buiten Breda, in de bocht van de A58 naar het oosten, lag ze al te slapen.
En uit de achterbak hoorde ik ook zacht gesnurk…
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10


Bezoek ook eens mijn profiel pagina om meer over mij te weten te komen, een overzicht te zien van mijn verhalen of om een berichtje achter te laten! Ook kun je jezelf aanmelden om een mail te ontvangen als ik een nieuw verhaal heb geplaatst!
