Door: Mucike
Datum: 14-07-2025 | Cijfer: 9.6 | Gelezen: 1397
Lengte: Lang | Leestijd: 30 minuten | Lezers Online: 1
Lengte: Lang | Leestijd: 30 minuten | Lezers Online: 1
Vervolg op: Interne Zaken - 4: Onder Spanning
Met Open Vizier
De dagen na het gesprek verliepen in stilte. Niet in de vorm van afwezigheid, maar als aanwezigheid die zich niet liet benoemen. Er kwamen geen berichten. Geen vervolgvragen. Geen subtiele bijstellingen in beleidsstukken. De agenda’s bleven zoals ze waren, gevuld, cyclisch, voorspelbaar.
Marck werkte met de regelmaat die bij hem hoorde. Rapportages, overleggen, aftekeningen. Hij hield zijn tempo aan, zijn toon vast, zijn stijl ongewijzigd. Wie hem tegenkwam, zou niets aan hem merken. Althans dat dacht hij.
Alleen in de kleine dingen gleed er iets anders door de dagen. Een collega die even opkeek toen hij binnenkwam bij een projectoverleg. Een secretaresse die bij het kopieerapparaat iets op haar tong hield en het net niet uitsprak. De blik van Lennart, van Juridische Zaken, die hem een halve seconde te lang vasthield bij het koffiestation. Niet vijandig. Niet nieuwsgierig. Maar oplettender.
Hij registreerde het, zonder te reageren. Wat gezegd was, stond vast. Wat vastlag, hoefde niet verdedigd te worden. Hij hoefde niets recht te zetten. Niets in te halen. Hij hoefde vooral niet te compenseren. En dat was een vorm van vrijheid.
Het verslag van het gesprek lag opgeslagen, beveiligd, gedeeld met niemand. Zijn secretaresse had het discreet en correct geformuleerd, zoals altijd. Hij had niets toegevoegd. Geen voetnoot. Geen interpretatie. Alleen zijn bevestiging dat het zo was verlopen, zoals genotuleerd. Meer hoefde niet.
Op woensdag nam hij even plaats in de bibliotheekruimte van het gebouw, een ruimte die zelden gebruikt werd. Hij bladerde door een rapport van de Franse vestiging. Zes incidenten in het afgelopen kwartaal, waarvan twee op het grensvlak van gedrag en cultuur. Hij las de beschrijvingen, de managementreacties, de voorgestelde interventies. Alles volgens procedure. Alles binnen de lijnen.
Normaal gesproken zou hij iets van afstand voelen bij wat hij las. Maar nu niet, niet vanwege de ernst, maar vanwege de helderheid. Alles wat zwart op wit stond, was navolgbaar, meetbaar en afdwingbaar. Wat tussen mensen speelde, wat opbouwde in blikken, stiltes, woorden met dubbele bodem, daar was geen rapport voor. En dat was eigenlijk veel belangrijker.
Het gesprek met Sophie speelde zich nog één keer in zijn hoofd af, maar alleen op sleutelzinnen. “Ik heb geen melding gedaan.” “Mijn aanwezigheid hier is een reactie op jouw verzoek.” “Je had toen kunnen blijven. Als je dat echt had gewild.” Die laatste zin had hij niet voorbereid. Die kwam van binnenuit, spontaan. En haar antwoord, “Ik weet het”, had alles gezegd wat er nog te zeggen viel.
Sindsdien had hij haar niet meer gezien. Geen mail, geen memo, geen toevallige ontmoeting in de gang. Ze bewoog zich zichtbaar buiten zijn gezichtsveld, bewust òf door toeval. Maar zelfs toeval had vaak een richting.
Op vrijdagochtend, tijdens het operationeel directeurenoverleg, merkte hij dat zijn toon iets rustiger was dan anders. Niet gezapig. Niet weifelend. Maar kalm, zonder het onderliggende defensieve dat hem eerder soms had gekleurd. Hij hoorde zichzelf spreken als iemand die geen positie meer hoefde te bewaken. Alleen koers.
Na afloop bleef hij even alleen achter in de vergaderzaal. Hij pakte zijn aantekeningen, bladerde ze door, legde ze weer neer. Zijn telefoon trilde eenmaal. Een e-mail. Afzender: Sophie van Elst.
Hij opende het bericht. Eén zin in het onderwerpveld: “Zin in koffie?”
Daaronder:
“Niet hier. Niet formeel. Geen agenda. Zeg maar wanneer en waar.”
Hij las het bericht tweemaal. Er zat niets aan vast. Geen handtekening. Geen HR-verwijzing. Geen logo.
Hij typte:
“Maandag, 10:30. Buiten. Parkbank bij het museum.”
Hij wachtte een paar seconden. Klikte toen op verzenden. Geen extra woorden. Geen uitleg. Geen vraag terug.
Daarna bleef hij nog even zitten.
Was dit verstandig? vroeg hij zich af. De situatie in Brussel was ook begonnen buiten de muren van het bedrijf. Daar was ook geen formele aanleiding. Alleen aanwezigheid, nabijheid, en de ruimte die daartussen ontstond. En kijk wat daaruit was voortgekomen.
Maar dit voelde anders. Niet omdat de plek veiliger was, maar omdat de kaarten nu op tafel lagen. Er was niets meer om te verbergen. Alleen nog wat er overbleef als je niets meer hoefde te bevechten.
Hij stond op, borg zijn aantekeningen op en liep naar zijn kamer. Het kantoor voelde niet anders. Maar hijzelf wel. Niet opgelucht. Niet ontspannen. Maar licht verschoven. Naar voren.
Maandag, het park lag er, ondanks het zachte zonlicht dat door de kale boomkruinen viel, stil bij. Het was maart, de lucht helder, maar nog zonder warmte. Marck arriveerde tien minuten voor tijd. Hij liep langzaam over het grindpad langs het museum, zijn handen diep in de zakken van zijn jas. Geen aktetas, geen laptop. Alleen zichzelf.
De bank stond iets verderop, halverwege een lege vijver en een beeldengroep van roestkleurig staal, iets wat door sommigen kunst werd genoemd. Hij ging zitten aan de rechterkant, rug recht, benen losjes gekruist. Hij keek niet op zijn horloge. Als ze kwam, kwam ze. Als ze niet kwam, was dat ook een antwoord.
Ze kwam.
Om precies 10:30 zag hij haar in zijn ooghoek de bocht nemen. Donkerblauwe jas, los haar, geen map onder haar arm. Ze droeg platte schoenen en geen tas. Alleen haar telefoon in de hand, die ze voor ze ging zitten op stil zette en wegstak in haar jaszak.
‘Goedemorgen,’ zei ze.
‘Sophie,’ zei hij.
Ze ging naast hem zitten, met een halve tussenruimte tussen hen in. Niet te dichtbij. Niet afstandelijk. Precies neutraal. Ze keek voor zich uit, naar de vijver die stil lag, met alleen een enkele meeuw aan de rand.
‘Dank dat je kwam,’ zei ze.
‘Je nodigde me uit,’ zei hij. Zijn stem was niet scherp. Alleen feitelijk.
Ze knikte. ‘Ik was niet zeker of je zou reageren.’
‘Ik ook niet.’
Ze lachte kort, schamper bijna. Niet om hem, maar om zichzelf. Daarna zwegen ze even. Alleen het kraken van een fiets op het grindpad achter hen klonk hoorbaar.
‘Ik wilde geen gesprek,’ zei ze. ‘Althans geen voortzetting of afronding. Alleen… een moment zonder structuur. Zonder agenda.’
‘Dat zei je, ja.’
‘En toch is het dat natuurlijk nooit,’ vervolgde ze. ‘We nemen onszelf altijd mee. Hoe we kijken, hoe we zitten, wat we niet zeggen.’
Hij zweeg. De meeuw aan de vijverrand vloog op, trok een cirkel en verdween over het dak van het museum.
‘Ik dacht,’ zei ze, ‘dat ik jou kon beheersen. Niet persoonlijk als mens. Maar als een werksituatie, als zakelijk risico. Ik dacht: dit vangen we op met afstand en structuur, zolang we ons maar aan de procedures houden.’
‘En dat werkte niet,’ zei Marck.
Ze schudde haar hoofd. ‘Nee. Omdat jij iets deed wat ik niet had verwacht. Je liet het niet passeren. Je maakte het geen incident. Je draaide het om en maakte het zichtbaar. Maar niet publiekelijk, maar wel tussen ons beiden.’
Hij keek haar nu aan. Zijn blik was niet hard, niet zachter dan normaal. Alleen vol.
‘Ik ben niet voor niets op mijn huidige positie terechtgekomen, Sophie. Ik ben niet een van die omhooggevallen types die snel carrière maken door nooit ergens langer dan 3 jaar op een functie te blijven en daardoor geen inhoudelijke ontwikkeling meemaken. Ik hou van de materie waar ik mij dagelijks mee bezig hou en ik hou van de mensen waar ik dat mee doe.’
‘En jij?’ vervolgde hij. ‘Wat verwachtte jij van dit moment?’
Ze haalde haar schouders op. Een klein gebaar, nauwelijks zichtbaar.
‘Dat we iets van rust konden toelaten. Niet oplossen of herstellen. Alleen… rust. Jij en ik. Zonder het bedrijf ertussen. Zonder posities.’
Hij knikte langzaam. Zijn blik gleed weer naar voren.
‘Wat ik nog steeds niet weet,’ zei hij, ‘is wat jij voelde toen we dáár waren. In Brussel. Vóór dit alles.’ Hij gebaarde naar de open ruimte tussen hen alsof zich daar het conflict bevond.
Ze keek hem niet aan. Maar haar stem was helder.
‘Aantrekking,’ zei ze. ‘Opwinding. Verlangen. Nieuwsgierigheid. Alles wat je voelt als je denkt dat je nog kunt kiezen. Maar ik vergat dat kiezen ook betekent dat je controle deels of geheel weggeeft.’
‘Je had kunnen zeggen wie je was.’
‘Ik weet het.’
Hij zweeg. Ze draaide zich nu iets naar hem toe. Niet om hem aan te raken. Alleen om niet meer van opzij te hoeven spreken.
Hij vervolgde:
‘Wat jij je kennelijk niet gerealiseerd hebt, is dat ik toen echt iets voelde. Iets echts en tastbaars. Geen spel of een vluchtige verleiding. Gewoon… iets wat me raakte, iets authentieks. Niet alleen omdat jij iets deed, maar omdat er even niets tussen zat. Geen rol, geen oordeel. Onze naaktheid wierp ons terug op wat wij eigenlijk altijd zouden moeten zijn: mensen met hun angsten, verlangens en zwaktes. Zonder het risico dat daar door anderen misbruik van wordt gemaakt.’
Ze keek hem nu aan, stiller dan voorheen.
‘En juist daarom voelden jouw stilte en zakelijke gedrag daarna als een ontkenning. Niet van de feiten. Maar van de mogelijkheid dat het iets had kunnen zijn en van mij als mens net al mijn kwetsbaarheid. Ik mag dan wel hoog in de boom zitten in ons bedrijf, maar ik ben en blijf gewoon een man met zijn fouten en zwaktes.’
Ze slikte iets weg. Haar blik werd niet vochtig, niet week. Alleen stil.
‘Ik begrijp dat,’ zei ze zacht. ‘Misschien te laat. Maar ik begrijp het.’
Hij knikte langzaam.
Daarna zwegen ze. Niet als einde. Niet als opluchting. Maar omdat alles gezegd was wat op dit moment gezegd kon worden.
De maandagmiddag verliep verder zonder bijzonderheden. Zijn agenda was gevuld, maar overzichtelijk. Twee voortgangsgesprekken, een interne memo-review, en een call met de vestiging in Bilbao over vertraging bij een aanbesteding. Alles binnen de lijnen.
Maar het voelde anders.
Niet omdat iemand iets zei. Niet omdat hij zich anders gedroeg. Maar omdat er in hem iets was afgelegd. Niet vergeten, niet afgesloten, maar neergelegd, zoals je een steen uit je binnenzak haalt en teruglegt waar hij hoort.
Hij liep rustiger dan normaal door de gangen. Niet trager of plechtiger, gewoon zonder haast. Hij hoefde zich niet meer te bewijzen. Niet aan Sophie, niet aan de organisatie en zéker niet aan zichzelf.
Bij het koffieapparaat kwam hij Lennart weer tegen. Juridische Zaken. Altijd alert, altijd informeel met een onderlaag van analyse.
‘Hé Marck,’ zei hij. ‘Lang weekend gehad?’
‘Vanochtend even buiten koffie gedronken,’ zei Marck.
‘Buiten?’
‘Ja, parkbank bij het museum. Goede plek voor lucht.’
Lennart keek hem een fractie van een seconde te lang aan, maar knikte toen langzaam.
‘Klinkt gezond. Je ziet er ook helderder uit dan vorige week.’
Marck glimlachte flauwtjes. ‘Zou kunnen. Het is voor de verandering even stil in mijn hoofd.’
‘Laat dat zo blijven,’ zei Lennart, en liep weg met zijn kopje.
Terug op zijn kamer opende hij het verslag van de kwartaalmeeting. Er stond een update in over de interne vertrouwenslijnen. Nieuwe procedure bij samenloop van belangen. Geen namen, geen verwijzingen, maar tussen de regels door kon hij het moment herleiden. Niet naar hem, maar naar de situatie. En dat was voldoende.
Zijn blik bleef even rusten op de passage. Hij dacht niet aan Sophie. Niet aan het gesprek. Alleen aan hoe precair vertrouwen werd opgebouwd, en hoe stil het snel kon verdwijnen.
Tegen het einde van de middag zat hij een half uur met zijn managementassistent om het jaarplan door te nemen. Ze werkten nauwgezet de komende tien weken door. Projectdeadlines, bedrijfsbezoeken, kwartaaldoelen. Niets liet hij liggen, niets schoof hij door.
Toen ze opstond en haar notities opborg, zei ze: ‘Je bent rustiger dan normaal. Gefocust zoals altijd, maar… minder gespannen.’
Hij keek op. ‘Is dat iets goeds?’
‘Volgens mij wel,’ zei ze. ‘Je schenkt sowieso altijd klare taal, maar nu klink je minder alsof je iets moet verdedigen. Dat maakt onze gesprekken nòg prettiger dan ze al waren.’
Ze glimlachte, knikte ter afscheid en vertrok.
Hij bleef nog even zitten. Opende geen nieuw bestand. Dacht ook niet aan het volgende dossier.
Hij vroeg zich af hoe lang dat zou blijven: dit verschil dat voor anderen zichtbaar werd, terwijl hij het zelf nauwelijks voelde. Het was geen bevrijding. Maar wel een afwezigheid van verkramping. Alsof zijn lichaam eerder doorhad wat zijn hoofd nog moest bijbenen.
Bij het verlaten van het pand groette hij de receptioniste. Ze keek op, vriendelijk, niets bijzonders. Maar er was een ogenblik waarin ze hem iets nadrukkelijker aankeek. Alsof ze zocht of hij iets terugzag in haar blik. Hij gaf niets prijs.
De avond viel vroeg. Hij was op tijd thuis. Geen late calls of deadlines. Zijn koelkast bevatte precies genoeg voor een eenvoudige maaltijd. Na het eten dronk hij thee. Geen wijn. Geen behoefte aan ruis. Zijn laptop bleef gesloten. Zijn telefoon op stil. Hij zat aan tafel met een notitieboek, een lege pagina voor zich, pen in de hand.
Hij schreef geen verslag, geen analyse. Alleen korte zinnen, woorden zonder veel structuur.
geen voornemen, toch gebeurd
zwijgen, dan structureren, dan inhalen
wie als eerste beweegt, bewaart controle
wat begon met aanraking, eindigde met notulen
wat niet uitgesproken werd, bleef bestaan
Hij keek naar de bladzijde. Sloeg het boek dicht.
Het was niet de bedoeling geweest dat het zo ver kwam. Niet in Brussel of daarna. En toch had het hem niet zo moeten verrassen, het patroon lag er altijd al: de gevoeligheid van hiërarchie bij relaties met collega’s, zeker in deze tijd waarin sommige vrouwen meenden een inhaalslag te moeten maken.
In zijn werk had hij geleerd om vooruit te denken, als een schaker. Risico’s en de volgende zetten te voorzien met eventuele consequenties. Maar wat hem had overvallen, was dat het allemaal zo snel was gegaan en het op persoonlijk èn zakelijk vlak zo gemakkelijk had kunnen ontsporen.
En wat hem echt diep had geraakt, was dat ze hem niet had gewaarschuwd. Niet omdat ze dat verplicht was, maar omdat hij, ten minste voor even, dacht dat er iets was wat groter was dan de zakelijke context. Iets van warmte en genegenheid.
En wellicht was dat naïef. Maar het was wel echt. Zo echt dat hij besefte dat er nog andere dingen zijn in het leven buiten het werk. Genegenheid, warmte, intimiteit, dingen die hij niet meer heeft gehad sinds zijn scheiding.
Het gesprek op kantoor had hem niet leeggetrokken. Het had hem niet uitgeput. Het had hem herijkt. Hij had gehoord wat ze toegaf en wat ze níét ontkende en tussen regels door, wel had geweten. Maar wat hem was bijgebleven, was wat er níét in het verslag stond. Wat ze hem pas later zei. In het park. Zonder publiek. Zonder functie. Alleen zij. Alleen hij.
“Misschien te laat. Maar ik begrijp het.” En nog later, haar blik. Niet smekend. Niet zoekend. Maar wel stil. Inzichtelijk. Alsof zij voor het eerst echt zag wat ze had dichtgedrukt.
Hij vroeg zich af wat hij had verwacht. Vergeving? Niet nodig. Herstel? Te abstract. Erkenning wellicht. Maar die was er gekomen, in lagen. Niet onmiddellijk, als bekentenis. Maar als langzaam kantelende positie.
Wat hij nu voelde, was niet triomf. Ook geen restpijn. Het was iets kalms. Het besef dat dit hoofdstuk geschreven was. Niet afgerond. Maar wel op een plek lag waar het verder mocht rusten.
Hij was de volgende ochtend vroeg op kantoor. De gang was nog leeg, op een karretje met poetsmiddelen na dat halverwege stond geparkeerd. De lucht rook naar linoleum en oplosmiddel. Marck groette de schoonmaker met een knikje en liep door naar zijn kamer.
Het was maandag. Buiten hing een grijze lucht tussen de gebouwen, dicht als een deken, maar zonder regen. Binnen was alles zoals altijd: de tafel leeg op drie geordende stapels na, het scherm zwart, de jaloezieën open. Hij hing zijn jas aan de kapstok, op dezelfde haak als altijd, en ging zitten.
Even zat hij stil, zijn handen losjes op het bureaublad. De echo van het weekend werkte nog na. Niet als gedachte, maar als een soort spanning in zijn spieren. Alsof zijn lichaam meer wist dan hijzelf.
Er was geen directe reden om van slag te zijn. Alles was gegaan zoals het moest. Geen incident, geen conflict. Maar het was niet niets geweest.
Hij opende zijn laptop, startte zijn agenda. De eerste afspraak was pas om half tien. Genoeg tijd om koffie te halen. In de pantry trof hij zijn secretaresse. Ze keek op van haar tablet.
‘Goedemorgen, Marck. Alles goed?’
‘Ja hoor. Gewoon wat minder goed geslapen.’ Hij schonk zich koffie in.
‘Sophie heeft nog niet gereageerd op het laatste memo,’ zei ze.
‘Dat hoeft ook niet meer. Het dossier is rond.’
Ze knikte, maar haar blik bleef even op hem rusten. Niet vragend. Eerder observerend. Hij liep terug naar zijn kamer, met de koffie in zijn hand, alsof hij zijn ritme niet wilde laten verstoren.
Aan zijn bureau concentreerde hij zich weer als vanouds. Na zijn eerste meeting, kort en zakelijk, liep hij even naar buiten. De lucht was inmiddels opengebroken. In de verte scheen de zon, voorzichtig, zonder warmte. Hij liep naar het plein, haalde een broodje bij de bakker.
‘Het is weer eens een mooie dag, meneer Driessen,’ zei de vrouw achter de toonbank opgewekt.
‘Dat is het, inderdaad.’ antwoordde hij.
Ze lachte. ‘Eigenlijk niet een dag om te werken!’
Hij glimlachte terug en liep met zijn broodje richting een bankje aan de rand van het plein. Hij ging niet zitten, maar bleef even staan. Zijn ogen volgden de mensen die voorbijkwamen, hun tassen, hun ritme, hun gezichten.
Het was alsof de stad hem minder raakte dan anders, alsof er een bubble om hem heen zat. Hij at langzaam en liet zich de smaak van het versgebakken brood welgevallen.
Terug op kantoor werkte hij een paar documenten door. Routinematig en effectief. Maar het voelde anders, alsof hij als buitenstaander toekeek hoe hij zijn werk deed, in plaats van erin op te gaan.
Hij bekeek de rapportage van een project in Lyon, zette een correctie in de marge, maar zijn gedachten bleven afdwalen naar iets wat hij niet goed kon benoemen.
Hij dacht aan Brussel, aan de kamer, aan de seks. Niet aan de setting, maar aan de rust en de vanzelfsprekendheid. Hoe er even niets uitgelegd hoefde te worden. Dat had hij gemist.
Tijdens een korte pauze midden op de middag liep hij naar het koffieapparaat in de hal. Daar stond de stagiaire van HR. Ze keek op, aarzelde even, en zei toen:
‘Dat was best een pittig dossier, hoorde ik.’
‘Welk dossier?’
‘Over die interne klacht. Dat er toch geen melding is gedaan. Sophie, bedoel ik.’
Hij keek haar aan, maar zijn gezicht bleef neutraal.
‘Wat je hoort is niet altijd de waarheid,’ zei hij rustig, ‘soms zijn wandelgang verhalen precies wat ze zijn, wandelgang verhalen.’
‘Dat geloof ik direct.’ Ze bloosde en keek weer weg.
Hij liep terug naar zijn kamer met een beker dampende koffie. De warmte in zijn hand contrasteerde met de lichte spanning in zijn schouders, alsof zijn lichaam het gesprek nog niet had losgelaten. Hij dacht weer aan het gesprek met Sophie.
Dat was wat bleef, niet persé wat ze zei, maar de erkenning die er in besloten lag en misschien ook de spijt. Hij was niet op zoek naar genoegdoening of naar herstel. Maar de erkenning dat iets er wás, was meer dan hij had verwacht. En dat maakte het moeilijker om het los te laten.
Na zijn werkdag nam hij een route terug naar huis via het tankstation. Zijn auto had op zich geen brandstof nodig, maar hij wilde even rijden. Even de stad uit, een kilometer of tien om zijn gedachten te verzetten.
Aan de pomp rekende hij af bij een jonge man met een slaperige blik.
‘Nog iets anders?’ vroeg hij.
‘Nee, dit is goed zo,’ zei Marck.
De jongen keek even op, trok zijn wenkbrauw op.
‘Drukke dag?’
‘Genoeg om over na te denken,’ zei Marck.
Hij knikte traag, alsof hij het begreep. Marck stapte weer in en reed weg. De zon brak nu echt door, zo laat op de dag. Laag, diffuus, maar helder genoeg om de schaduwen langer te maken.
Hij wist dat hij Sophie niet meer zou spreken. Niet uit onwil. Maar omdat het moment voorbij was. En omdat er tussen hen iets had bestaan dat geen herhaling nodig had om echt te zijn.
Hij dacht aan vroeger. Aan de eerste jaren na zijn scheiding. Hoe hij zich had voorgenomen om niet meer afhankelijk te zijn. Niet van een blik. Niet van een stem. Hoe hij zichzelf had opgebouwd als structuur, zonder toegang tot de lagen eronder.
En nu was er iets opengegaan. Een deur was op een kier komen te staan en achter die deur bevond zich iets dat nog kleins was, maar wat kon uitgroeien tot iets betekenisvol. Iets wat nog geen naam had, maar wel een richting.
En dat was wat hij het meeste voelde: geen verlies, geen gemis, maar beweging. De wetenschap dat hij nog in staat was om geraakt te worden. Niet door een drama, maar door een kleine, oprechte ontmoeting.
Thuis aangekomen vond hij een bericht van zijn secretaresse op zijn telefoon. Iets over het overleg van de volgende ochtend dat was verplaatst waardoor hij niet zo vroeg naar kantoor hoefde. Hij legde zijn telefoon naast zich op de bank neer en deed de TV aan om het laatste nieuws te bekijken. Het was de ouverture voor een rustige avond.
Na het nieuws stond hij stond op en liep naar het raam. Buiten stonden de auto’s stil onder de straatlampen. Een fietser reed voorbij met een zware tas aan het stuur, zijn jas opengewaaid door de wind. Alles bewoog zoals het altijd bewoog.
Hij dacht weer aan haar laatste woorden in het park. “Ik begrijp het.” En aan wat hij daarop níét had gezegd en wèl had moeten zeggen. En misschien was dat wel een gemiste kans.
De week verliep zonder rimpeling. Marck werkte, vergaderde, tekende stukken en facturen. Zijn dagen liepen zoals ze altijd liepen, in vaste kaders, met voorspelbare ritmes. Hij hield zich aan zijn schema’s, zijn afspraken, zijn gewoonten.
Op donderdag liep hij naar de parkeerplaats achter het gebouw. Hij had zijn jas al aan, zijn sleutels in de hand. Het was half zes, het licht begon al te zakken. Bij de achteringang zag hij haar staan. Niet wachtend. Gewoon daar. Ze stond met haar telefoon in de hand, bladerde traag door berichten, keek niet op.
Hij liep haar voorbij, knikte kort.
‘Sophie.’
Ze keek op, glimlachte.
‘Marck.’
Geen poging tot gesprek of gebaar. Alleen een korte uitwisseling en een rust die eerder ontbrak.
Hij stapte in zijn auto. Startte de motor. Bleef even zitten met zijn handen op het stuur. Toen reed hij weg, langzaam, niet gehaast. Het was geen moment dat iets betekende. Maar het betekende wel dat niets verstoord hoefde te worden.
Thuis vond hij een envelop op de mat. Geen afzender of postzegel. Alleen zijn naam. Hij herkende het handschrift meteen. Sophie. Hij opende de envelop aan tafel, zette een glas water neer en vouwde het papier open. De tekst was kort.
Marck, Je had gelijk. Niet in alles. Maar in wat ertoe deed. Ik zal niets meer zeggen wat je moet interpreteren. Alleen dit: ik zie je zoals je bent. En hoop dat jij mij ook ziet.
– S.
Hij las het tweemaal. Daarna vouwde hij het blad terug, schoof het in de envelop en legde het in de lade waar hij dingen bewaarde die niet onmiddellijk weggegooid hoefden te worden. Hij voelde geen verwarring of verlangen. Het was iets anders, iets tussen helderheid en mildheid in en in zekere opzicht wel vergeving.
Hij maakte een wandeling voor het eten. Onderweg dacht hij terug aan hoe het begon, die avond in Brussel. De bar en hun aftastende spel van uitdagen en pareren. De kleine tekens van toenadering. En toen, de nacht, de seks, niet wild of heel explosief. Maar met emotionele lading, echt. En daarna: haar stilte. Zijn reactie. Het systeem dat zich om hen heen sloot. En uiteindelijk weer opende.
Vrijdagmiddag op kantoor. Zijn kamer was opgeruimd. De planten water gegeven, het whiteboard leeg. Zijn agenda had hem ruimte gegeven aan het einde van de dag. Geen overleggen meer, geen taken die om afronding vroegen. Gewoon een open uur, zeldzaam, maar welkom.
Marck pakte een schrift uit de lade, niet het officiële notitieboek met logboeken en aantekeningen, maar het andere. Met de linnen kaft en de pagina’s zonder kopjes. Het schrift waarin hij soms zinnen noteerde die nergens bij hoorden. Ideeën, bedenkingen, losse observaties. Geen dagboek, geen plan. Alleen gedachten.
Hij sloeg een lege bladzijde open en schreef: Wat overblijft, is wat niet meer verdedigd hoeft te worden.
Hij las de zin, zette zijn pen neer en keek naar het raam. Buiten hing de lucht grijs, met licht dat nergens vandaan leek te komen. In de verte reed een vrachtwagen het terrein af, traag, zonder geluid.
Hij dacht aan de brief. Die lag nog steeds in de lade thuis. Niet tussen andere papieren. Alleen. Niet in een map, zonder label. Alleen vouwsporen en inkt. Hij had hem niet herlezen. Maar de woorden zaten in zijn hoofd.
Hij had niets teruggestuurd. Niet uit onverschilligheid, maar omdat er niets was wat hij hoefde toe te voegen. Het was niet aan hem om de balans op te maken. Die was allang ontstaan, tussen de zinnen door, in wat ze niet meer probeerden te verbergen.
Een paar minuten later werd er geklopt. Zijn secretaresse kwam binnen, vroeg of hij nog iets nodig had.
‘Nee,’ zei hij. ‘Dank je. Fijn weekend alvast.’
Ze knikte. ‘Jij ook.’
Hij zag aan haar dat ze iets wilde zeggen, of in elk geval iets voelde. Maar ze hield het binnen. En dat waardeerde hij. Alles wat uitgesproken moest worden, was al voorbij.
Toen hij alleen was, liep hij naar het raam. Zijn handen in zijn zakken. Hij dacht niet aan Sophie. Niet direct, maar haar aanwezigheid hing ergens op de achtergrond, als een geur die nooit helemaal verdwijnt.
Hij wist dat een relatie nooit primair het doel was geweest. Misschien waren ze daar allebei niet geschikt voor of was de basis daarvoor wel te smal. Maar wat hij niet uitsloot, was contact. Geen functioneel overleg of toeval aan de koffietafel. Maar contact dat vrij was van de vroegere context.
Hij dacht aan een collega van vroeger. Iemand die ooit zei: sommige mensen blijven niet in je leven, maar ze verlaten het ook niet. Hij had toen niet begrepen wat dat betekende. Nu wel.
Even overwoog hij haar te mailen. Eén regel. Eén vraag. Maar hij deed het niet. Niet uit voorzichtigheid. Maar omdat hij wist dat het niet hoefde. Als het moest, gebeurde het vanzelf wel en als het niet moest, was dit voldoende.
Aan het eind van de middag trok hij zijn jas aan, nam zijn tas mee en liet het kantoor achter zich zonder nog iemand te groeten. Hij liep het parkeerterrein op, keek even naar het pand. De ramen, de verdiepingen, de lichten. Alles draaide. Alles bleef functioneren. En hijzelf, hij maakte er nog steeds deel van uit. Maar op een andere manier.
Hij dacht aan wat hij de afgelopen weken had gedaan. Niet als reconstructie, maar als erkenning. Hij had gesproken en geluisterd. Hij had niet teruggeslagen, gezwegen of gevlucht. Hij had zich niet kleiner gemaakt dan hij was, en haar ook niet. Hij had met open vizier gehandeld. Niet omdat hij sterk was. Maar omdat hij het zich niet kon permitteren om het anders te doen.
Dat was waar het om ging.
De weken daarna verliepen zonder contact.
Geen berichten of toevallige ontmoetingen. En dat was prima zo. Of in elk geval: toereikend. Het hoefde niet méér te zijn.
Marck werkte met zijn gebruikelijke focus. Zijn dagen hadden vorm, zijn nachten waren stil en leeg. Hij miste niets. Maar hij wist wel wat er ontbrak.
Op een vrijdagmiddag, na een lange werkweek, liep hij door de stad. Geen doel of bestemming. Alleen de behoefte aan lucht.
Hij stak een plein over, langs een kleine galerie die hij kende van vroeger. Het raam stond op een kier. De binnenruimte was leeg, op één werk na, een abstract doek, warm van toon, open in vorm.
Hij bleef even staan, keek naar binnen. En toen gebeurde het.
Zij stond daar. In haar jas, handen in de zakken, blik op het doek.
Ze draaide haar hoofd. Hun ogen kruisten elkaar.
Geen schrik. Geen glimlach. Alleen herkenning.
Hij knikte. Zij ook. En nog voor hij een stap zette, wist hij: dit was het moment waarop alles weer kon beginnen. Anders en zonder regels.
Marck werkte met de regelmaat die bij hem hoorde. Rapportages, overleggen, aftekeningen. Hij hield zijn tempo aan, zijn toon vast, zijn stijl ongewijzigd. Wie hem tegenkwam, zou niets aan hem merken. Althans dat dacht hij.
Alleen in de kleine dingen gleed er iets anders door de dagen. Een collega die even opkeek toen hij binnenkwam bij een projectoverleg. Een secretaresse die bij het kopieerapparaat iets op haar tong hield en het net niet uitsprak. De blik van Lennart, van Juridische Zaken, die hem een halve seconde te lang vasthield bij het koffiestation. Niet vijandig. Niet nieuwsgierig. Maar oplettender.
Hij registreerde het, zonder te reageren. Wat gezegd was, stond vast. Wat vastlag, hoefde niet verdedigd te worden. Hij hoefde niets recht te zetten. Niets in te halen. Hij hoefde vooral niet te compenseren. En dat was een vorm van vrijheid.
Het verslag van het gesprek lag opgeslagen, beveiligd, gedeeld met niemand. Zijn secretaresse had het discreet en correct geformuleerd, zoals altijd. Hij had niets toegevoegd. Geen voetnoot. Geen interpretatie. Alleen zijn bevestiging dat het zo was verlopen, zoals genotuleerd. Meer hoefde niet.
Op woensdag nam hij even plaats in de bibliotheekruimte van het gebouw, een ruimte die zelden gebruikt werd. Hij bladerde door een rapport van de Franse vestiging. Zes incidenten in het afgelopen kwartaal, waarvan twee op het grensvlak van gedrag en cultuur. Hij las de beschrijvingen, de managementreacties, de voorgestelde interventies. Alles volgens procedure. Alles binnen de lijnen.
Normaal gesproken zou hij iets van afstand voelen bij wat hij las. Maar nu niet, niet vanwege de ernst, maar vanwege de helderheid. Alles wat zwart op wit stond, was navolgbaar, meetbaar en afdwingbaar. Wat tussen mensen speelde, wat opbouwde in blikken, stiltes, woorden met dubbele bodem, daar was geen rapport voor. En dat was eigenlijk veel belangrijker.
Het gesprek met Sophie speelde zich nog één keer in zijn hoofd af, maar alleen op sleutelzinnen. “Ik heb geen melding gedaan.” “Mijn aanwezigheid hier is een reactie op jouw verzoek.” “Je had toen kunnen blijven. Als je dat echt had gewild.” Die laatste zin had hij niet voorbereid. Die kwam van binnenuit, spontaan. En haar antwoord, “Ik weet het”, had alles gezegd wat er nog te zeggen viel.
Sindsdien had hij haar niet meer gezien. Geen mail, geen memo, geen toevallige ontmoeting in de gang. Ze bewoog zich zichtbaar buiten zijn gezichtsveld, bewust òf door toeval. Maar zelfs toeval had vaak een richting.
Op vrijdagochtend, tijdens het operationeel directeurenoverleg, merkte hij dat zijn toon iets rustiger was dan anders. Niet gezapig. Niet weifelend. Maar kalm, zonder het onderliggende defensieve dat hem eerder soms had gekleurd. Hij hoorde zichzelf spreken als iemand die geen positie meer hoefde te bewaken. Alleen koers.
Na afloop bleef hij even alleen achter in de vergaderzaal. Hij pakte zijn aantekeningen, bladerde ze door, legde ze weer neer. Zijn telefoon trilde eenmaal. Een e-mail. Afzender: Sophie van Elst.
Hij opende het bericht. Eén zin in het onderwerpveld: “Zin in koffie?”
Daaronder:
“Niet hier. Niet formeel. Geen agenda. Zeg maar wanneer en waar.”
Hij las het bericht tweemaal. Er zat niets aan vast. Geen handtekening. Geen HR-verwijzing. Geen logo.
Hij typte:
“Maandag, 10:30. Buiten. Parkbank bij het museum.”
Hij wachtte een paar seconden. Klikte toen op verzenden. Geen extra woorden. Geen uitleg. Geen vraag terug.
Daarna bleef hij nog even zitten.
Was dit verstandig? vroeg hij zich af. De situatie in Brussel was ook begonnen buiten de muren van het bedrijf. Daar was ook geen formele aanleiding. Alleen aanwezigheid, nabijheid, en de ruimte die daartussen ontstond. En kijk wat daaruit was voortgekomen.
Maar dit voelde anders. Niet omdat de plek veiliger was, maar omdat de kaarten nu op tafel lagen. Er was niets meer om te verbergen. Alleen nog wat er overbleef als je niets meer hoefde te bevechten.
Hij stond op, borg zijn aantekeningen op en liep naar zijn kamer. Het kantoor voelde niet anders. Maar hijzelf wel. Niet opgelucht. Niet ontspannen. Maar licht verschoven. Naar voren.
Maandag, het park lag er, ondanks het zachte zonlicht dat door de kale boomkruinen viel, stil bij. Het was maart, de lucht helder, maar nog zonder warmte. Marck arriveerde tien minuten voor tijd. Hij liep langzaam over het grindpad langs het museum, zijn handen diep in de zakken van zijn jas. Geen aktetas, geen laptop. Alleen zichzelf.
De bank stond iets verderop, halverwege een lege vijver en een beeldengroep van roestkleurig staal, iets wat door sommigen kunst werd genoemd. Hij ging zitten aan de rechterkant, rug recht, benen losjes gekruist. Hij keek niet op zijn horloge. Als ze kwam, kwam ze. Als ze niet kwam, was dat ook een antwoord.
Ze kwam.
Om precies 10:30 zag hij haar in zijn ooghoek de bocht nemen. Donkerblauwe jas, los haar, geen map onder haar arm. Ze droeg platte schoenen en geen tas. Alleen haar telefoon in de hand, die ze voor ze ging zitten op stil zette en wegstak in haar jaszak.
‘Goedemorgen,’ zei ze.
‘Sophie,’ zei hij.
Ze ging naast hem zitten, met een halve tussenruimte tussen hen in. Niet te dichtbij. Niet afstandelijk. Precies neutraal. Ze keek voor zich uit, naar de vijver die stil lag, met alleen een enkele meeuw aan de rand.
‘Dank dat je kwam,’ zei ze.
‘Je nodigde me uit,’ zei hij. Zijn stem was niet scherp. Alleen feitelijk.
Ze knikte. ‘Ik was niet zeker of je zou reageren.’
‘Ik ook niet.’
Ze lachte kort, schamper bijna. Niet om hem, maar om zichzelf. Daarna zwegen ze even. Alleen het kraken van een fiets op het grindpad achter hen klonk hoorbaar.
‘Ik wilde geen gesprek,’ zei ze. ‘Althans geen voortzetting of afronding. Alleen… een moment zonder structuur. Zonder agenda.’
‘Dat zei je, ja.’
‘En toch is het dat natuurlijk nooit,’ vervolgde ze. ‘We nemen onszelf altijd mee. Hoe we kijken, hoe we zitten, wat we niet zeggen.’
Hij zweeg. De meeuw aan de vijverrand vloog op, trok een cirkel en verdween over het dak van het museum.
‘Ik dacht,’ zei ze, ‘dat ik jou kon beheersen. Niet persoonlijk als mens. Maar als een werksituatie, als zakelijk risico. Ik dacht: dit vangen we op met afstand en structuur, zolang we ons maar aan de procedures houden.’
‘En dat werkte niet,’ zei Marck.
Ze schudde haar hoofd. ‘Nee. Omdat jij iets deed wat ik niet had verwacht. Je liet het niet passeren. Je maakte het geen incident. Je draaide het om en maakte het zichtbaar. Maar niet publiekelijk, maar wel tussen ons beiden.’
Hij keek haar nu aan. Zijn blik was niet hard, niet zachter dan normaal. Alleen vol.
‘Ik ben niet voor niets op mijn huidige positie terechtgekomen, Sophie. Ik ben niet een van die omhooggevallen types die snel carrière maken door nooit ergens langer dan 3 jaar op een functie te blijven en daardoor geen inhoudelijke ontwikkeling meemaken. Ik hou van de materie waar ik mij dagelijks mee bezig hou en ik hou van de mensen waar ik dat mee doe.’
‘En jij?’ vervolgde hij. ‘Wat verwachtte jij van dit moment?’
Ze haalde haar schouders op. Een klein gebaar, nauwelijks zichtbaar.
‘Dat we iets van rust konden toelaten. Niet oplossen of herstellen. Alleen… rust. Jij en ik. Zonder het bedrijf ertussen. Zonder posities.’
Hij knikte langzaam. Zijn blik gleed weer naar voren.
‘Wat ik nog steeds niet weet,’ zei hij, ‘is wat jij voelde toen we dáár waren. In Brussel. Vóór dit alles.’ Hij gebaarde naar de open ruimte tussen hen alsof zich daar het conflict bevond.
Ze keek hem niet aan. Maar haar stem was helder.
‘Aantrekking,’ zei ze. ‘Opwinding. Verlangen. Nieuwsgierigheid. Alles wat je voelt als je denkt dat je nog kunt kiezen. Maar ik vergat dat kiezen ook betekent dat je controle deels of geheel weggeeft.’
‘Je had kunnen zeggen wie je was.’
‘Ik weet het.’
Hij zweeg. Ze draaide zich nu iets naar hem toe. Niet om hem aan te raken. Alleen om niet meer van opzij te hoeven spreken.
Hij vervolgde:
‘Wat jij je kennelijk niet gerealiseerd hebt, is dat ik toen echt iets voelde. Iets echts en tastbaars. Geen spel of een vluchtige verleiding. Gewoon… iets wat me raakte, iets authentieks. Niet alleen omdat jij iets deed, maar omdat er even niets tussen zat. Geen rol, geen oordeel. Onze naaktheid wierp ons terug op wat wij eigenlijk altijd zouden moeten zijn: mensen met hun angsten, verlangens en zwaktes. Zonder het risico dat daar door anderen misbruik van wordt gemaakt.’
Ze keek hem nu aan, stiller dan voorheen.
‘En juist daarom voelden jouw stilte en zakelijke gedrag daarna als een ontkenning. Niet van de feiten. Maar van de mogelijkheid dat het iets had kunnen zijn en van mij als mens net al mijn kwetsbaarheid. Ik mag dan wel hoog in de boom zitten in ons bedrijf, maar ik ben en blijf gewoon een man met zijn fouten en zwaktes.’
Ze slikte iets weg. Haar blik werd niet vochtig, niet week. Alleen stil.
‘Ik begrijp dat,’ zei ze zacht. ‘Misschien te laat. Maar ik begrijp het.’
Hij knikte langzaam.
Daarna zwegen ze. Niet als einde. Niet als opluchting. Maar omdat alles gezegd was wat op dit moment gezegd kon worden.
De maandagmiddag verliep verder zonder bijzonderheden. Zijn agenda was gevuld, maar overzichtelijk. Twee voortgangsgesprekken, een interne memo-review, en een call met de vestiging in Bilbao over vertraging bij een aanbesteding. Alles binnen de lijnen.
Maar het voelde anders.
Niet omdat iemand iets zei. Niet omdat hij zich anders gedroeg. Maar omdat er in hem iets was afgelegd. Niet vergeten, niet afgesloten, maar neergelegd, zoals je een steen uit je binnenzak haalt en teruglegt waar hij hoort.
Hij liep rustiger dan normaal door de gangen. Niet trager of plechtiger, gewoon zonder haast. Hij hoefde zich niet meer te bewijzen. Niet aan Sophie, niet aan de organisatie en zéker niet aan zichzelf.
Bij het koffieapparaat kwam hij Lennart weer tegen. Juridische Zaken. Altijd alert, altijd informeel met een onderlaag van analyse.
‘Hé Marck,’ zei hij. ‘Lang weekend gehad?’
‘Vanochtend even buiten koffie gedronken,’ zei Marck.
‘Buiten?’
‘Ja, parkbank bij het museum. Goede plek voor lucht.’
Lennart keek hem een fractie van een seconde te lang aan, maar knikte toen langzaam.
‘Klinkt gezond. Je ziet er ook helderder uit dan vorige week.’
Marck glimlachte flauwtjes. ‘Zou kunnen. Het is voor de verandering even stil in mijn hoofd.’
‘Laat dat zo blijven,’ zei Lennart, en liep weg met zijn kopje.
Terug op zijn kamer opende hij het verslag van de kwartaalmeeting. Er stond een update in over de interne vertrouwenslijnen. Nieuwe procedure bij samenloop van belangen. Geen namen, geen verwijzingen, maar tussen de regels door kon hij het moment herleiden. Niet naar hem, maar naar de situatie. En dat was voldoende.
Zijn blik bleef even rusten op de passage. Hij dacht niet aan Sophie. Niet aan het gesprek. Alleen aan hoe precair vertrouwen werd opgebouwd, en hoe stil het snel kon verdwijnen.
Tegen het einde van de middag zat hij een half uur met zijn managementassistent om het jaarplan door te nemen. Ze werkten nauwgezet de komende tien weken door. Projectdeadlines, bedrijfsbezoeken, kwartaaldoelen. Niets liet hij liggen, niets schoof hij door.
Toen ze opstond en haar notities opborg, zei ze: ‘Je bent rustiger dan normaal. Gefocust zoals altijd, maar… minder gespannen.’
Hij keek op. ‘Is dat iets goeds?’
‘Volgens mij wel,’ zei ze. ‘Je schenkt sowieso altijd klare taal, maar nu klink je minder alsof je iets moet verdedigen. Dat maakt onze gesprekken nòg prettiger dan ze al waren.’
Ze glimlachte, knikte ter afscheid en vertrok.
Hij bleef nog even zitten. Opende geen nieuw bestand. Dacht ook niet aan het volgende dossier.
Hij vroeg zich af hoe lang dat zou blijven: dit verschil dat voor anderen zichtbaar werd, terwijl hij het zelf nauwelijks voelde. Het was geen bevrijding. Maar wel een afwezigheid van verkramping. Alsof zijn lichaam eerder doorhad wat zijn hoofd nog moest bijbenen.
Bij het verlaten van het pand groette hij de receptioniste. Ze keek op, vriendelijk, niets bijzonders. Maar er was een ogenblik waarin ze hem iets nadrukkelijker aankeek. Alsof ze zocht of hij iets terugzag in haar blik. Hij gaf niets prijs.
De avond viel vroeg. Hij was op tijd thuis. Geen late calls of deadlines. Zijn koelkast bevatte precies genoeg voor een eenvoudige maaltijd. Na het eten dronk hij thee. Geen wijn. Geen behoefte aan ruis. Zijn laptop bleef gesloten. Zijn telefoon op stil. Hij zat aan tafel met een notitieboek, een lege pagina voor zich, pen in de hand.
Hij schreef geen verslag, geen analyse. Alleen korte zinnen, woorden zonder veel structuur.
geen voornemen, toch gebeurd
zwijgen, dan structureren, dan inhalen
wie als eerste beweegt, bewaart controle
wat begon met aanraking, eindigde met notulen
wat niet uitgesproken werd, bleef bestaan
Hij keek naar de bladzijde. Sloeg het boek dicht.
Het was niet de bedoeling geweest dat het zo ver kwam. Niet in Brussel of daarna. En toch had het hem niet zo moeten verrassen, het patroon lag er altijd al: de gevoeligheid van hiërarchie bij relaties met collega’s, zeker in deze tijd waarin sommige vrouwen meenden een inhaalslag te moeten maken.
In zijn werk had hij geleerd om vooruit te denken, als een schaker. Risico’s en de volgende zetten te voorzien met eventuele consequenties. Maar wat hem had overvallen, was dat het allemaal zo snel was gegaan en het op persoonlijk èn zakelijk vlak zo gemakkelijk had kunnen ontsporen.
En wat hem echt diep had geraakt, was dat ze hem niet had gewaarschuwd. Niet omdat ze dat verplicht was, maar omdat hij, ten minste voor even, dacht dat er iets was wat groter was dan de zakelijke context. Iets van warmte en genegenheid.
En wellicht was dat naïef. Maar het was wel echt. Zo echt dat hij besefte dat er nog andere dingen zijn in het leven buiten het werk. Genegenheid, warmte, intimiteit, dingen die hij niet meer heeft gehad sinds zijn scheiding.
Het gesprek op kantoor had hem niet leeggetrokken. Het had hem niet uitgeput. Het had hem herijkt. Hij had gehoord wat ze toegaf en wat ze níét ontkende en tussen regels door, wel had geweten. Maar wat hem was bijgebleven, was wat er níét in het verslag stond. Wat ze hem pas later zei. In het park. Zonder publiek. Zonder functie. Alleen zij. Alleen hij.
“Misschien te laat. Maar ik begrijp het.” En nog later, haar blik. Niet smekend. Niet zoekend. Maar wel stil. Inzichtelijk. Alsof zij voor het eerst echt zag wat ze had dichtgedrukt.
Hij vroeg zich af wat hij had verwacht. Vergeving? Niet nodig. Herstel? Te abstract. Erkenning wellicht. Maar die was er gekomen, in lagen. Niet onmiddellijk, als bekentenis. Maar als langzaam kantelende positie.
Wat hij nu voelde, was niet triomf. Ook geen restpijn. Het was iets kalms. Het besef dat dit hoofdstuk geschreven was. Niet afgerond. Maar wel op een plek lag waar het verder mocht rusten.
Hij was de volgende ochtend vroeg op kantoor. De gang was nog leeg, op een karretje met poetsmiddelen na dat halverwege stond geparkeerd. De lucht rook naar linoleum en oplosmiddel. Marck groette de schoonmaker met een knikje en liep door naar zijn kamer.
Het was maandag. Buiten hing een grijze lucht tussen de gebouwen, dicht als een deken, maar zonder regen. Binnen was alles zoals altijd: de tafel leeg op drie geordende stapels na, het scherm zwart, de jaloezieën open. Hij hing zijn jas aan de kapstok, op dezelfde haak als altijd, en ging zitten.
Even zat hij stil, zijn handen losjes op het bureaublad. De echo van het weekend werkte nog na. Niet als gedachte, maar als een soort spanning in zijn spieren. Alsof zijn lichaam meer wist dan hijzelf.
Er was geen directe reden om van slag te zijn. Alles was gegaan zoals het moest. Geen incident, geen conflict. Maar het was niet niets geweest.
Hij opende zijn laptop, startte zijn agenda. De eerste afspraak was pas om half tien. Genoeg tijd om koffie te halen. In de pantry trof hij zijn secretaresse. Ze keek op van haar tablet.
‘Goedemorgen, Marck. Alles goed?’
‘Ja hoor. Gewoon wat minder goed geslapen.’ Hij schonk zich koffie in.
‘Sophie heeft nog niet gereageerd op het laatste memo,’ zei ze.
‘Dat hoeft ook niet meer. Het dossier is rond.’
Ze knikte, maar haar blik bleef even op hem rusten. Niet vragend. Eerder observerend. Hij liep terug naar zijn kamer, met de koffie in zijn hand, alsof hij zijn ritme niet wilde laten verstoren.
Aan zijn bureau concentreerde hij zich weer als vanouds. Na zijn eerste meeting, kort en zakelijk, liep hij even naar buiten. De lucht was inmiddels opengebroken. In de verte scheen de zon, voorzichtig, zonder warmte. Hij liep naar het plein, haalde een broodje bij de bakker.
‘Het is weer eens een mooie dag, meneer Driessen,’ zei de vrouw achter de toonbank opgewekt.
‘Dat is het, inderdaad.’ antwoordde hij.
Ze lachte. ‘Eigenlijk niet een dag om te werken!’
Hij glimlachte terug en liep met zijn broodje richting een bankje aan de rand van het plein. Hij ging niet zitten, maar bleef even staan. Zijn ogen volgden de mensen die voorbijkwamen, hun tassen, hun ritme, hun gezichten.
Het was alsof de stad hem minder raakte dan anders, alsof er een bubble om hem heen zat. Hij at langzaam en liet zich de smaak van het versgebakken brood welgevallen.
Terug op kantoor werkte hij een paar documenten door. Routinematig en effectief. Maar het voelde anders, alsof hij als buitenstaander toekeek hoe hij zijn werk deed, in plaats van erin op te gaan.
Hij bekeek de rapportage van een project in Lyon, zette een correctie in de marge, maar zijn gedachten bleven afdwalen naar iets wat hij niet goed kon benoemen.
Hij dacht aan Brussel, aan de kamer, aan de seks. Niet aan de setting, maar aan de rust en de vanzelfsprekendheid. Hoe er even niets uitgelegd hoefde te worden. Dat had hij gemist.
Tijdens een korte pauze midden op de middag liep hij naar het koffieapparaat in de hal. Daar stond de stagiaire van HR. Ze keek op, aarzelde even, en zei toen:
‘Dat was best een pittig dossier, hoorde ik.’
‘Welk dossier?’
‘Over die interne klacht. Dat er toch geen melding is gedaan. Sophie, bedoel ik.’
Hij keek haar aan, maar zijn gezicht bleef neutraal.
‘Wat je hoort is niet altijd de waarheid,’ zei hij rustig, ‘soms zijn wandelgang verhalen precies wat ze zijn, wandelgang verhalen.’
‘Dat geloof ik direct.’ Ze bloosde en keek weer weg.
Hij liep terug naar zijn kamer met een beker dampende koffie. De warmte in zijn hand contrasteerde met de lichte spanning in zijn schouders, alsof zijn lichaam het gesprek nog niet had losgelaten. Hij dacht weer aan het gesprek met Sophie.
Dat was wat bleef, niet persé wat ze zei, maar de erkenning die er in besloten lag en misschien ook de spijt. Hij was niet op zoek naar genoegdoening of naar herstel. Maar de erkenning dat iets er wás, was meer dan hij had verwacht. En dat maakte het moeilijker om het los te laten.
Na zijn werkdag nam hij een route terug naar huis via het tankstation. Zijn auto had op zich geen brandstof nodig, maar hij wilde even rijden. Even de stad uit, een kilometer of tien om zijn gedachten te verzetten.
Aan de pomp rekende hij af bij een jonge man met een slaperige blik.
‘Nog iets anders?’ vroeg hij.
‘Nee, dit is goed zo,’ zei Marck.
De jongen keek even op, trok zijn wenkbrauw op.
‘Drukke dag?’
‘Genoeg om over na te denken,’ zei Marck.
Hij knikte traag, alsof hij het begreep. Marck stapte weer in en reed weg. De zon brak nu echt door, zo laat op de dag. Laag, diffuus, maar helder genoeg om de schaduwen langer te maken.
Hij wist dat hij Sophie niet meer zou spreken. Niet uit onwil. Maar omdat het moment voorbij was. En omdat er tussen hen iets had bestaan dat geen herhaling nodig had om echt te zijn.
Hij dacht aan vroeger. Aan de eerste jaren na zijn scheiding. Hoe hij zich had voorgenomen om niet meer afhankelijk te zijn. Niet van een blik. Niet van een stem. Hoe hij zichzelf had opgebouwd als structuur, zonder toegang tot de lagen eronder.
En nu was er iets opengegaan. Een deur was op een kier komen te staan en achter die deur bevond zich iets dat nog kleins was, maar wat kon uitgroeien tot iets betekenisvol. Iets wat nog geen naam had, maar wel een richting.
En dat was wat hij het meeste voelde: geen verlies, geen gemis, maar beweging. De wetenschap dat hij nog in staat was om geraakt te worden. Niet door een drama, maar door een kleine, oprechte ontmoeting.
Thuis aangekomen vond hij een bericht van zijn secretaresse op zijn telefoon. Iets over het overleg van de volgende ochtend dat was verplaatst waardoor hij niet zo vroeg naar kantoor hoefde. Hij legde zijn telefoon naast zich op de bank neer en deed de TV aan om het laatste nieuws te bekijken. Het was de ouverture voor een rustige avond.
Na het nieuws stond hij stond op en liep naar het raam. Buiten stonden de auto’s stil onder de straatlampen. Een fietser reed voorbij met een zware tas aan het stuur, zijn jas opengewaaid door de wind. Alles bewoog zoals het altijd bewoog.
Hij dacht weer aan haar laatste woorden in het park. “Ik begrijp het.” En aan wat hij daarop níét had gezegd en wèl had moeten zeggen. En misschien was dat wel een gemiste kans.
De week verliep zonder rimpeling. Marck werkte, vergaderde, tekende stukken en facturen. Zijn dagen liepen zoals ze altijd liepen, in vaste kaders, met voorspelbare ritmes. Hij hield zich aan zijn schema’s, zijn afspraken, zijn gewoonten.
Op donderdag liep hij naar de parkeerplaats achter het gebouw. Hij had zijn jas al aan, zijn sleutels in de hand. Het was half zes, het licht begon al te zakken. Bij de achteringang zag hij haar staan. Niet wachtend. Gewoon daar. Ze stond met haar telefoon in de hand, bladerde traag door berichten, keek niet op.
Hij liep haar voorbij, knikte kort.
‘Sophie.’
Ze keek op, glimlachte.
‘Marck.’
Geen poging tot gesprek of gebaar. Alleen een korte uitwisseling en een rust die eerder ontbrak.
Hij stapte in zijn auto. Startte de motor. Bleef even zitten met zijn handen op het stuur. Toen reed hij weg, langzaam, niet gehaast. Het was geen moment dat iets betekende. Maar het betekende wel dat niets verstoord hoefde te worden.
Thuis vond hij een envelop op de mat. Geen afzender of postzegel. Alleen zijn naam. Hij herkende het handschrift meteen. Sophie. Hij opende de envelop aan tafel, zette een glas water neer en vouwde het papier open. De tekst was kort.
Marck, Je had gelijk. Niet in alles. Maar in wat ertoe deed. Ik zal niets meer zeggen wat je moet interpreteren. Alleen dit: ik zie je zoals je bent. En hoop dat jij mij ook ziet.
– S.
Hij las het tweemaal. Daarna vouwde hij het blad terug, schoof het in de envelop en legde het in de lade waar hij dingen bewaarde die niet onmiddellijk weggegooid hoefden te worden. Hij voelde geen verwarring of verlangen. Het was iets anders, iets tussen helderheid en mildheid in en in zekere opzicht wel vergeving.
Hij maakte een wandeling voor het eten. Onderweg dacht hij terug aan hoe het begon, die avond in Brussel. De bar en hun aftastende spel van uitdagen en pareren. De kleine tekens van toenadering. En toen, de nacht, de seks, niet wild of heel explosief. Maar met emotionele lading, echt. En daarna: haar stilte. Zijn reactie. Het systeem dat zich om hen heen sloot. En uiteindelijk weer opende.
Vrijdagmiddag op kantoor. Zijn kamer was opgeruimd. De planten water gegeven, het whiteboard leeg. Zijn agenda had hem ruimte gegeven aan het einde van de dag. Geen overleggen meer, geen taken die om afronding vroegen. Gewoon een open uur, zeldzaam, maar welkom.
Marck pakte een schrift uit de lade, niet het officiële notitieboek met logboeken en aantekeningen, maar het andere. Met de linnen kaft en de pagina’s zonder kopjes. Het schrift waarin hij soms zinnen noteerde die nergens bij hoorden. Ideeën, bedenkingen, losse observaties. Geen dagboek, geen plan. Alleen gedachten.
Hij sloeg een lege bladzijde open en schreef: Wat overblijft, is wat niet meer verdedigd hoeft te worden.
Hij las de zin, zette zijn pen neer en keek naar het raam. Buiten hing de lucht grijs, met licht dat nergens vandaan leek te komen. In de verte reed een vrachtwagen het terrein af, traag, zonder geluid.
Hij dacht aan de brief. Die lag nog steeds in de lade thuis. Niet tussen andere papieren. Alleen. Niet in een map, zonder label. Alleen vouwsporen en inkt. Hij had hem niet herlezen. Maar de woorden zaten in zijn hoofd.
Hij had niets teruggestuurd. Niet uit onverschilligheid, maar omdat er niets was wat hij hoefde toe te voegen. Het was niet aan hem om de balans op te maken. Die was allang ontstaan, tussen de zinnen door, in wat ze niet meer probeerden te verbergen.
Een paar minuten later werd er geklopt. Zijn secretaresse kwam binnen, vroeg of hij nog iets nodig had.
‘Nee,’ zei hij. ‘Dank je. Fijn weekend alvast.’
Ze knikte. ‘Jij ook.’
Hij zag aan haar dat ze iets wilde zeggen, of in elk geval iets voelde. Maar ze hield het binnen. En dat waardeerde hij. Alles wat uitgesproken moest worden, was al voorbij.
Toen hij alleen was, liep hij naar het raam. Zijn handen in zijn zakken. Hij dacht niet aan Sophie. Niet direct, maar haar aanwezigheid hing ergens op de achtergrond, als een geur die nooit helemaal verdwijnt.
Hij wist dat een relatie nooit primair het doel was geweest. Misschien waren ze daar allebei niet geschikt voor of was de basis daarvoor wel te smal. Maar wat hij niet uitsloot, was contact. Geen functioneel overleg of toeval aan de koffietafel. Maar contact dat vrij was van de vroegere context.
Hij dacht aan een collega van vroeger. Iemand die ooit zei: sommige mensen blijven niet in je leven, maar ze verlaten het ook niet. Hij had toen niet begrepen wat dat betekende. Nu wel.
Even overwoog hij haar te mailen. Eén regel. Eén vraag. Maar hij deed het niet. Niet uit voorzichtigheid. Maar omdat hij wist dat het niet hoefde. Als het moest, gebeurde het vanzelf wel en als het niet moest, was dit voldoende.
Aan het eind van de middag trok hij zijn jas aan, nam zijn tas mee en liet het kantoor achter zich zonder nog iemand te groeten. Hij liep het parkeerterrein op, keek even naar het pand. De ramen, de verdiepingen, de lichten. Alles draaide. Alles bleef functioneren. En hijzelf, hij maakte er nog steeds deel van uit. Maar op een andere manier.
Hij dacht aan wat hij de afgelopen weken had gedaan. Niet als reconstructie, maar als erkenning. Hij had gesproken en geluisterd. Hij had niet teruggeslagen, gezwegen of gevlucht. Hij had zich niet kleiner gemaakt dan hij was, en haar ook niet. Hij had met open vizier gehandeld. Niet omdat hij sterk was. Maar omdat hij het zich niet kon permitteren om het anders te doen.
Dat was waar het om ging.
De weken daarna verliepen zonder contact.
Geen berichten of toevallige ontmoetingen. En dat was prima zo. Of in elk geval: toereikend. Het hoefde niet méér te zijn.
Marck werkte met zijn gebruikelijke focus. Zijn dagen hadden vorm, zijn nachten waren stil en leeg. Hij miste niets. Maar hij wist wel wat er ontbrak.
Op een vrijdagmiddag, na een lange werkweek, liep hij door de stad. Geen doel of bestemming. Alleen de behoefte aan lucht.
Hij stak een plein over, langs een kleine galerie die hij kende van vroeger. Het raam stond op een kier. De binnenruimte was leeg, op één werk na, een abstract doek, warm van toon, open in vorm.
Hij bleef even staan, keek naar binnen. En toen gebeurde het.
Zij stond daar. In haar jas, handen in de zakken, blik op het doek.
Ze draaide haar hoofd. Hun ogen kruisten elkaar.
Geen schrik. Geen glimlach. Alleen herkenning.
Hij knikte. Zij ook. En nog voor hij een stap zette, wist hij: dit was het moment waarop alles weer kon beginnen. Anders en zonder regels.
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10