Door: Leen
Datum: 12-09-2025 | Cijfer: 9.9 | Gelezen: 339
Lengte: Lang | Leestijd: 19 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Frankrijk, Verlangen,
Lengte: Lang | Leestijd: 19 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Frankrijk, Verlangen,
Vervolg op: Het Satorvierkant - 25: Robert Le Diable
D-day
6 juni 1944 - Bénouville, Normandië
SIMONE
De scherpe, kruitachtige geur van het schot hangt nog in de vochtige lucht boven de brug. Simone staart wezenloos naar het lichaam van Fritz, haar geest is een lege, witte, oorverdovende leegte. De wereld is gestopt met draaien.
"Niet huilen, meisje. Het komt allemaal wel goed."
De stem is zacht, Engels met een ruw randje. Het dringt langzaam door tot haar verdoofde bewustzijn. Ze kijkt op en ziet hem staan: de soldaat. De man die zojuist haar wereld heeft vernietigd. Dat uitgerekend hij, de moordenaar van haar geliefde, haar nu troost, voelt zo onwerkelijk en vernederend dat een golf van misselijkheid in haar opstijgt. Eigenlijk zou haar trots haar moeten verbieden zich door hem te laten troosten. Ze zou moeten schreeuwen, slaan, vluchten.
Maar zijn armen, wanneer hij haar voorzichtig overeind helpt, voelen zo verrukkelijk sterk en solide aan in een wereld die vloeibaar is geworden. Ze leunt erin, haar lichaam te zwak en te geschokt om nog te protesteren.
"Ik ben pathetisch," fluistert ze, de woorden zijn een giftige cocktail van zelfhaat en verdriet. "Dat ik me al die tijd heb laten gebruiken. Door iedereen."
"Je moet jezelf nooit zo noemen." Sergeant William Taylor neemt haar gezicht tussen zijn grote, ruwe handen en dwingt haar hem aan te kijken. Zijn ogen zijn verrassend helder, een diep, ernstig blauw. "Je bent verre van zielig. Je bent... moedig. En mooi."
Simone schudt haar hoofd, een zwakke, afwerende beweging. Ze weet dat haar ogen en neus rood en opgezwollen zijn van het huilen. Ze weet dat ze er niet op haar best uitziet. "Lieve help, wat kan jij liegen," snuift ze.
"Geloof me, het is de waarheid." Zijn duimen vegen teder over de natte sporen van haar tranen. "Je bent een prachtige vrouw en je verdient het om gelukkig te zijn."
Ze opent haar mond om hem tegen te spreken, om te schreeuwen dat hij geen recht van spreken heeft, maar hij houdt haar tegen. "Misschien kan dit je overtuigen," zegt hij, zijn stem is nu een hese fluistering. En dan, in een daad van pure, onbezonnen impulsiviteit, brengt hij zijn mond naar haar lippen.
De kus is een schok. Simone smaakt precies naar wat ze is: een verboden vrucht, een onmogelijkheid. Hij voelt haar aarzeling, haar verbazing, hij proeft het zout van haar verse tranen. Zich losmakend van haar verleidelijke mond, haalt hij een trillende hand door zijn haar, zijn gezicht een en al ongeloof over zijn eigen daad. "Sorry, dat... dat had ik niet mogen doen."
Maar Simone schudt haar hoofd. De schok van de kus heeft iets in haar wakker gemaakt, een wilde, destructieve drang om de ondraaglijke pijn te verdoven met een andere, overweldigende sensatie. "Verontschuldig je alsjeblieft niet," fluistert ze. Meteen trekt ze zijn hoofd weer naar beneden.
Hij weet dat hij haar beter met rust kan laten, dat dit verkeerd is op elk mogelijk niveau. Maar zes maanden van oorlog, van angst, van opgekropte eenzaamheid en lust komen in één keer tot uitbarsting. Hij heeft geleefd met de fantasie van een zachte, warme vrouw, en nu houdt hij de belichaming van die fantasie in zijn armen. Hij trekt haar stevig tegen zich aan. Haar woede en verdriet zijn bijna tastbaar, een wilde, trillende energie. Maar dan, onder de druk van zijn mond, zijn ze plotseling verdwenen, vervangen door iets wat veel gevaarlijker is. Ze lijkt te verzachten, zich volledig en roekeloos aan hem over te geven.
De kracht van haar kus schokt hem. Hij vult zijn handen met haar ronde billen en trekt haar harder tegen zich aan. Ze kreunt tegen zijn mond en duwt haar heupen tegen de hardheid die hij niet langer kan ontkennen. Ze slaat een been over het zijne, zichzelf voor hem openend in een daad van pure, wanhopige overgave. Zijn vingers glijden over de stof van haar jurk, zoekend...
"Oh Fritz..." fluistert ze kreunend tegen zijn mond, haar ogen gesloten.
De naam. De naam van de man die aan hun voeten ligt. Het is als een emmer ijskoud water. Waar is hij in vredesnaam mee bezig? Bijna had hij haar intiem gestreeld, de rouwende geliefde van de man die hij net heeft gedood. Hij hapt naar adem en maakt zich met een ruwe, schokkende beweging van haar los, in een wanhopige poging zijn zelfbeheersing terug te vinden.
"Het spijt me. Dat had niet mogen gebeuren," perst hij eruit, vol zelfwalging. "Sorry, ik heb me laten gaan."
"Je hoeft je niet te verontschuldigen," zegt Simone, haar stem is nu leeg. "Je hebt me nergens toe gedwongen." En dan wendt ze haar blik af. "Je vindt me vast een hoer."
"Echt niet," zegt William onmiddellijk en met felle overtuiging. "Dat moet je me geloven. Maar je bent in de war, je bent in shock. En ik ben te ver gegaan. Het zal niet weer gebeuren. Ik wil geen misbruik van je maken."
"Je hebt geen misbruik van me gemaakt," zegt ze ferm, maar ze kijkt hem niet aan.
Op dat moment komen een aantal soldaten de brug opgerend, hun laarzen kletteren op het metaal. Ze bekijken hoofdschuddend het bizarre schouwspel dat zich voor hun ogen afspeelt: hun sergeant, een Franse vrouw in tranen, en een dode Duitse officier op de grond.
"Sergeant Taylor," rapporteert een van hen, "we hebben de twee bruggen ongeschonden in handen. De Duitsers hebben zich overgegeven."
"Mooi," zegt William, en zijn stem is weer die van de sergeant, kordaat en professioneel. Hij zet een masker op, de kwetsbare man van een moment geleden is verdwenen. "Dan zijn we klaar voor het vervolg."
"Vervolg?" vraagt Simone voorzichtig, haar stem is een fluistering.
Williams blik verzacht even als hij naar haar kijkt. "De landing," verduidelijkt hij. "Binnen enkele uren landen onze troepen op de stranden van Normandië."
---
‘Wat doe ik hier in godsnaam?’ Denkt Jeff paniekerig. De laadklep van de landingsboot is net met een klap in het water neergekomen. D-day is begonnen.
"Go! Go! Go!" brult luitenant Marshall.
Tsjak tsjak tsjak tsjak... voordat Jeff ook maar een stap kan zetten opent Duits geschut het vuur op de boot en wordt de eerste rij soldaten neergemaaid. "Schiet op!" schreeuwt de luitenant. Maar waarheen? De kogelregen in? Jeff zijn hart gaat tekeer van angst. Als je in de boot blijft, ga je dood, als je naar voor oprukt, ga je ook dood. Een soldaat links van hem wordt geraakt en zakt in elkaar. Met kloppend hart springt Jeff het water in. Hij schiet anderhalf meter naar beneden. Kou beneemt hem de adem. Om hem heen raken kogels het wateroppervlak. Hij wordt in zijn linkerarm getroffen en een felle pijn verspreidt zich in zijn arm. Naast hem valt de zoveelste dode soldaat in het water. Het gebeurt allemaal zo snel. Dode soldaten drijven tegen hem op, de zee is donker van het bloed. Mannen schreeuwen om hun moeder. Vanuit de Duitse bunkers op de kliffen blijft een dodelijk spervuur op hen neerdalen.
En intussen blijven soldaten de boten af stormen. Ze gaan allen een regen van kogels, mortiergranaten en mijnen tegemoet. Nog meer dode soldaten drijven in het water, nog meer boten vliegen in brand. De scherpe stank van benzine en kruit dringen Jeffs longen binnen. 'Dit is echt de hel. Ik moet hier weg zien te geraken,' denkt hij.
Achter Jeff klinkt een luide explosie. Hij draait zijn hoofd om en ziet dat een boot door Duits artilleriegeschut is geraakt en explodeert in een bal van oranje vlammen.
Naast hem gaat een zeemijn af. Een soldaat geeft een gil en wordt de lucht in geslingerd. Een seconde later komt hij met een misselijkmakende smak neer.
Jeff blijft staan. De branding slaat tegen hem aan en kogels en granaten raken het wateroppervlak om hem heen. Tranen rollen over zijn gezicht. Hij ziet niet scherp meer en kan niet meer nadenken. Verbaasd staat hij daar, te midden van de verwoesting. Zijn wereldje bestaat alleen nog maar uit water dat ritmisch tegen hem aan klotst.
Waar is hij? Wat heeft dit voor zin? Het is alsof hij naar een film aan het kijken is. Binnen een uurtje is de film afgelopen en dan is alles voorbij.
En dan weerklinkt er een sissend geluid. SSS-BOEM! Een mortiergranaat komt vlak voor hem neer en explodeert. Voor Jeff is de oorlog inderdaad voorbij.
---
In het café aan de brug zit bevelvoerder William Taylor nerveus te luisteren naar zijn radio. Die spuwt met het uur steeds meer onrustwekkende berichten over de mislukte landing op de stranden van Normandië.
Vechtend tegen de wanhoop sluit hij zijn ogen. Alles waar hij zo bang voor geweest was, lijkt te gebeuren. Triest denkt hij aan het lot van al die jonge mannen. Dit is een nachtmerrie, pure waanzin. Wat is dit voor een invasie? Wie heeft bedacht dat zoveel soldaten overdag aan land moeten gaan om rechtstreeks in de muil van het Duitse geschut te lopen? Waarom is er geen bijstand vanuit de lucht? Waarom heeft het bombardement van de oorlogsschepen de bunkers op de kliffen niet vernietigd? Dit is echt de gruwelijkste invasie uit de hele geschiedenis.
'Ik moet iets doen,' denkt hij, 'maar wat? Ik heb maar vijftig lichtbewapende manschappen.' Hij slaat zijn twee handen voor zijn ogen en slaakt een zucht. De waarheid is dat hij geen uitweg meer ziet. Het is hopeloos.
'Ik moet iets doen,' denkt Simone. Ze zit aan een tafeltje even verderop en ziet de wanhoop van William met het uur toenemen. 'Maar wat?'. En dan denkt ze aan het gebeuren van de dag voordien. 'De amulet... zou het?'. Simone staat op en loopt de trappen op naar haar slaapkamer. Ze pakt de amulet dat op het nachttafeltje ligt en mompelt de woorden die erop staan. "sator rotas opera tenet". Er gebeurt niks. 'Waardeloos,' zucht ze. Maar dan fluistert er een stem door haar hoofd. Het lijkt alsof de amulet haar roept en ze balt haar vuist tot de randen van het amulet in haar handpalm prikken. De kracht van de amulet drukt tegen haar aan, wil binnengelaten worden. Het zindert in haar hand en er kringelt witte rook tussen haar vingers uit.
De lucht om haar heen begint te knetteren van energie en magie. Ze kan het ruiken: metalig als verhit staal. Het verschroeit de lucht. Maar het is niet de geur die haar doet huiveren. Het is een soort gevoel, iets scherps als woede of haat. Een felheid die ze nog nooit eerder ervaren heeft. Simone knijpt haar ogen dicht. Haar hart bonkt in haar borstkas en gedachten razen door haar hoofd. Een stoot energie, als bliksem, schiet door haar arm, brandt door haar zenuwen en ze gilt het uit. Haar gil wordt door de wind opgepikt en meegevoerd naar de stranden van Normandië. Het geluid cirkelt rond de hoofden van de vele gesneuvelde soldaten. En dan gebeurt het onmogelijke: dode soldaten heffen een voor een hun hoofd op, hun ogen nietszeggends voor zich uit starend. En dan openen ze hun mond en nemen ze het gegil over in een oorverdovend gekrijs.
De lucht verandert en wolken schuiven uiteen. Een zacht gerommel klinkt in de verte en dan een knal dichterbij. Een bliksemschicht splijt de lucht en dan nog een en nog een. Grote gele flitsen doorklieven de hemel en zetten de wolken in brand. Een vuurbal verlicht de hemel, helder als daglicht. Het gerommel komt dichtbij en er weerklinkt een enorme dreun, oorverdovend alsof de zee eronder opensplijt. Een onmenselijk geschreeuw volgt, luid genoeg om de doden te wekken.
De hemel wordt een antracietgrijze muur. Zwarte wolken barsten open en vallen uiteen om daarna op te gaan in een nog donkerdere massa. Het is een dantesk spektakel. De scheiding tussen hemel en aarde, water en lucht, onder en boven vervaagt.
"Wat is dit in godsnaam?" soldaten in de landingsboten heffen verschrikt hun hoofd op.
Een felle gloed van licht splijt de nachtelijke hemel.
"De Apocalyps," fluistert een van de soldaten.
"Moet je zien!" roept een ander, zijn stem strak van zenuwen en opwinding. "We zitten op de eerste rij." Een brandende komeetstaart schiet op ooghoogte voorbij. De moordende, griezelige schoonheid doet het bloed van vele soldaten sneller stromen.
Het vuur verlicht het hele strand, maar het heeft een vreemde kleur. Zodra het licht verdwijnt, weerklinkt een angstaanjagend geluid. Het is dof en galmend, begint hoog en klimt snel omlaag. Alsof er in de hemel iets scheurt of barst en valt.
De lucht vult zich plotseling met een sinister en geheimzinnig gesis en gefluit. Schreeuwen van angst en alarmkreten weerklinken. In een mum van tijd raast een storm over het slagveld heen. Een woud van vlammen ontspringt uit de aarde en een hagel van stenen komt fluitend dichterbij terwijl wolken in zwavelige dampen over de vlakte walsen. Een muur van torenhoge aardefonteinen schiet omhoog en schuift over de openbarstende mijnenvelden op het strand, rijt de prikkeldraadversperringen uiteen en begraaft Duitse stellingen en machinegeweernesten. Een tornado van stukken hout, wapens en lichamen wervelt op de bunkers af. Het borrelt en ruist en huilt en davert.
En dan is het ineens stil. Muisstil. Al het geluid verstomt. De kanonnen zwijgen. Het lijkt net of iedereen wacht op wat komen gaat.
Precies op dat moment klinkt er opnieuw een knal. Een kil, wit licht zoekt knetterend een weg omlaag uit de wolken. Het splijt zich in meerdere dunne schichten, waarvan de breedste zigzaggend op de Duitse bunkerlinie afstevent. Er weerklinkt een helse kreet en een enorme donderslag weergalmt over het strand. De lucht vult zich met het geschreeuw van duizenden Duitse soldaten, terwijl ze worden verzwolgen door een enorme muur van vuur. Binnen enkele seconden is er niks meer van hen over, behalve hoopjes as.
---
Wanneer Simone opkijkt, verward door een geluid in de gang, ziet ze René, haar vader, in de deuropening van haar slaapkamer staan. Hij beweegt niet. Hij staart haar aan, maar zijn blik is vreemd, afwezig. En dan lacht hij.
Zo heeft ze hem nog nooit gezien. Ze heeft hem zien schreeuwen in woede, zien huilen van verdriet, maar nog nooit, in haar hele leven, heeft ze hem hardop zien schateren. Het is geen geluid van vreugde. Het is een droge, krakende, humorloze klank die uit het diepst van zijn borstkas lijkt te worden gerukt, als het geluid van dorre takken die breken in een winterbos. Zijn mondhoeken staan onnatuurlijk ver omhoog gekruld en hij gooit zijn hoofd in zijn nek, zijn adamsappel danst op en neer terwijl hij een merkwaardige, bijna stille kreet laat horen die overgaat in die afschuwelijke lach. De adertjes in het wit van zijn ogen zwellen op tot ze barsten, en kleuren zijn blik in een angstaanjagend, bloeddoorlopen rood.
De lach stopt even abrupt als hij begon, en wordt vervangen door een verstikt, gorgelend geluid. Hij grijpt met twee handen tegelijk naar zijn hart, zijn vingers klauwen zich vast in de stof van zijn hemd. Zijn ogen zijn nu wijd opengesperd, niet van het lachen, maar van een plotselinge, onbegrijpelijke pijn en paniek. Hij kan geen lucht meer krijgen. Happend naar adem, als een vis op het droge, glijdt hij langzaam langs de deurpost omlaag, zijn nagels laten lange, witte krassen achter in het geverfde hout.
Simone zit als aan haar stoel genageld, haar hele lichaam is verlamd door een koude, ongelovige schok. Dit kan niet. Dit gebeurt niet echt.
Haar vader ligt nu op de vloer. Hij begint te spartelen, zijn benen trappen wild en ongecontroleerd tegen de houten vloerplanken, zijn armen slaan tegen de grond. Een rochelend, borrelend geluid komt uit zijn keel. Zijn gezicht, dat ze zo goed kent, is vertrokken tot een onherkenbaar masker van pijn. Voor zijn ogen, die nog steeds op haar gericht zijn, trekt een waas. De kamer tolt, een hoge, snerpende toon trilt door zijn hersens en dan, terwijl zijn dochter in afschuw toekijkt, wordt de wereld voor René één groot, verpletterend zwart gat.
Ontzet kijkt Simone naar haar vader. De wilde, stuiptrekkende bewegingen stoppen. Een laatste, trillende ademtocht ontsnapt zijn lippen. En dan… niets. Hij ligt volkomen bewegingloos op de grond, zijn ogen open en leeg, starende naar het plafond.
Dood.
Het woord is een stille, oorverdovende explosie in haar hoofd. De verlamming laat los en maakt plaats voor een golf van ijskoude, misselijkmakende realisatie. Dit is geen toeval. Dit is geen ziekte. Dit is een afrekening.
Ze denkt aan wat Robert Le Diable haar de dag voordien heeft gezegd, zijn verleidelijke, sissende woorden echoën in de plotselinge, grafstille kamer: “Ik wou je alles geven. Macht. Een eeuwig leven… Maak de juiste keuze… anders ga je alles verliezen. Alles wat je dierbaar is…”
Haar keuze. Haar ruzie met haar vader. Haar liefde voor de vijand. Haar pact met Fritz.
“NEEE!” De gil is een oergegil, een geluid van pure, onverdunde agonie dat uit het diepst van haar ziel wordt gerukt. Het is het geluid van een hart dat breekt, van een wereld die instort. Ze valt op haar knieën naast het levenloze lichaam van haar vader, haar handen slaan op de vloer.
“Wat heb ik gedaan?” huilt ze, en de vraag is geen vraag, maar een schuldbekentenis. Een afschuwelijk, onontkoombaar besef dat de duisternis haar waarschuwing heeft waargemaakt, en dat zij zojuist de prijs heeft betaald.
SIMONE
De scherpe, kruitachtige geur van het schot hangt nog in de vochtige lucht boven de brug. Simone staart wezenloos naar het lichaam van Fritz, haar geest is een lege, witte, oorverdovende leegte. De wereld is gestopt met draaien.
"Niet huilen, meisje. Het komt allemaal wel goed."
De stem is zacht, Engels met een ruw randje. Het dringt langzaam door tot haar verdoofde bewustzijn. Ze kijkt op en ziet hem staan: de soldaat. De man die zojuist haar wereld heeft vernietigd. Dat uitgerekend hij, de moordenaar van haar geliefde, haar nu troost, voelt zo onwerkelijk en vernederend dat een golf van misselijkheid in haar opstijgt. Eigenlijk zou haar trots haar moeten verbieden zich door hem te laten troosten. Ze zou moeten schreeuwen, slaan, vluchten.
Maar zijn armen, wanneer hij haar voorzichtig overeind helpt, voelen zo verrukkelijk sterk en solide aan in een wereld die vloeibaar is geworden. Ze leunt erin, haar lichaam te zwak en te geschokt om nog te protesteren.
"Ik ben pathetisch," fluistert ze, de woorden zijn een giftige cocktail van zelfhaat en verdriet. "Dat ik me al die tijd heb laten gebruiken. Door iedereen."
"Je moet jezelf nooit zo noemen." Sergeant William Taylor neemt haar gezicht tussen zijn grote, ruwe handen en dwingt haar hem aan te kijken. Zijn ogen zijn verrassend helder, een diep, ernstig blauw. "Je bent verre van zielig. Je bent... moedig. En mooi."
Simone schudt haar hoofd, een zwakke, afwerende beweging. Ze weet dat haar ogen en neus rood en opgezwollen zijn van het huilen. Ze weet dat ze er niet op haar best uitziet. "Lieve help, wat kan jij liegen," snuift ze.
"Geloof me, het is de waarheid." Zijn duimen vegen teder over de natte sporen van haar tranen. "Je bent een prachtige vrouw en je verdient het om gelukkig te zijn."
Ze opent haar mond om hem tegen te spreken, om te schreeuwen dat hij geen recht van spreken heeft, maar hij houdt haar tegen. "Misschien kan dit je overtuigen," zegt hij, zijn stem is nu een hese fluistering. En dan, in een daad van pure, onbezonnen impulsiviteit, brengt hij zijn mond naar haar lippen.
De kus is een schok. Simone smaakt precies naar wat ze is: een verboden vrucht, een onmogelijkheid. Hij voelt haar aarzeling, haar verbazing, hij proeft het zout van haar verse tranen. Zich losmakend van haar verleidelijke mond, haalt hij een trillende hand door zijn haar, zijn gezicht een en al ongeloof over zijn eigen daad. "Sorry, dat... dat had ik niet mogen doen."
Maar Simone schudt haar hoofd. De schok van de kus heeft iets in haar wakker gemaakt, een wilde, destructieve drang om de ondraaglijke pijn te verdoven met een andere, overweldigende sensatie. "Verontschuldig je alsjeblieft niet," fluistert ze. Meteen trekt ze zijn hoofd weer naar beneden.
Hij weet dat hij haar beter met rust kan laten, dat dit verkeerd is op elk mogelijk niveau. Maar zes maanden van oorlog, van angst, van opgekropte eenzaamheid en lust komen in één keer tot uitbarsting. Hij heeft geleefd met de fantasie van een zachte, warme vrouw, en nu houdt hij de belichaming van die fantasie in zijn armen. Hij trekt haar stevig tegen zich aan. Haar woede en verdriet zijn bijna tastbaar, een wilde, trillende energie. Maar dan, onder de druk van zijn mond, zijn ze plotseling verdwenen, vervangen door iets wat veel gevaarlijker is. Ze lijkt te verzachten, zich volledig en roekeloos aan hem over te geven.
De kracht van haar kus schokt hem. Hij vult zijn handen met haar ronde billen en trekt haar harder tegen zich aan. Ze kreunt tegen zijn mond en duwt haar heupen tegen de hardheid die hij niet langer kan ontkennen. Ze slaat een been over het zijne, zichzelf voor hem openend in een daad van pure, wanhopige overgave. Zijn vingers glijden over de stof van haar jurk, zoekend...
"Oh Fritz..." fluistert ze kreunend tegen zijn mond, haar ogen gesloten.
De naam. De naam van de man die aan hun voeten ligt. Het is als een emmer ijskoud water. Waar is hij in vredesnaam mee bezig? Bijna had hij haar intiem gestreeld, de rouwende geliefde van de man die hij net heeft gedood. Hij hapt naar adem en maakt zich met een ruwe, schokkende beweging van haar los, in een wanhopige poging zijn zelfbeheersing terug te vinden.
"Het spijt me. Dat had niet mogen gebeuren," perst hij eruit, vol zelfwalging. "Sorry, ik heb me laten gaan."
"Je hoeft je niet te verontschuldigen," zegt Simone, haar stem is nu leeg. "Je hebt me nergens toe gedwongen." En dan wendt ze haar blik af. "Je vindt me vast een hoer."
"Echt niet," zegt William onmiddellijk en met felle overtuiging. "Dat moet je me geloven. Maar je bent in de war, je bent in shock. En ik ben te ver gegaan. Het zal niet weer gebeuren. Ik wil geen misbruik van je maken."
"Je hebt geen misbruik van me gemaakt," zegt ze ferm, maar ze kijkt hem niet aan.
Op dat moment komen een aantal soldaten de brug opgerend, hun laarzen kletteren op het metaal. Ze bekijken hoofdschuddend het bizarre schouwspel dat zich voor hun ogen afspeelt: hun sergeant, een Franse vrouw in tranen, en een dode Duitse officier op de grond.
"Sergeant Taylor," rapporteert een van hen, "we hebben de twee bruggen ongeschonden in handen. De Duitsers hebben zich overgegeven."
"Mooi," zegt William, en zijn stem is weer die van de sergeant, kordaat en professioneel. Hij zet een masker op, de kwetsbare man van een moment geleden is verdwenen. "Dan zijn we klaar voor het vervolg."
"Vervolg?" vraagt Simone voorzichtig, haar stem is een fluistering.
Williams blik verzacht even als hij naar haar kijkt. "De landing," verduidelijkt hij. "Binnen enkele uren landen onze troepen op de stranden van Normandië."
---
‘Wat doe ik hier in godsnaam?’ Denkt Jeff paniekerig. De laadklep van de landingsboot is net met een klap in het water neergekomen. D-day is begonnen.
"Go! Go! Go!" brult luitenant Marshall.
Tsjak tsjak tsjak tsjak... voordat Jeff ook maar een stap kan zetten opent Duits geschut het vuur op de boot en wordt de eerste rij soldaten neergemaaid. "Schiet op!" schreeuwt de luitenant. Maar waarheen? De kogelregen in? Jeff zijn hart gaat tekeer van angst. Als je in de boot blijft, ga je dood, als je naar voor oprukt, ga je ook dood. Een soldaat links van hem wordt geraakt en zakt in elkaar. Met kloppend hart springt Jeff het water in. Hij schiet anderhalf meter naar beneden. Kou beneemt hem de adem. Om hem heen raken kogels het wateroppervlak. Hij wordt in zijn linkerarm getroffen en een felle pijn verspreidt zich in zijn arm. Naast hem valt de zoveelste dode soldaat in het water. Het gebeurt allemaal zo snel. Dode soldaten drijven tegen hem op, de zee is donker van het bloed. Mannen schreeuwen om hun moeder. Vanuit de Duitse bunkers op de kliffen blijft een dodelijk spervuur op hen neerdalen.
En intussen blijven soldaten de boten af stormen. Ze gaan allen een regen van kogels, mortiergranaten en mijnen tegemoet. Nog meer dode soldaten drijven in het water, nog meer boten vliegen in brand. De scherpe stank van benzine en kruit dringen Jeffs longen binnen. 'Dit is echt de hel. Ik moet hier weg zien te geraken,' denkt hij.
Achter Jeff klinkt een luide explosie. Hij draait zijn hoofd om en ziet dat een boot door Duits artilleriegeschut is geraakt en explodeert in een bal van oranje vlammen.
Naast hem gaat een zeemijn af. Een soldaat geeft een gil en wordt de lucht in geslingerd. Een seconde later komt hij met een misselijkmakende smak neer.
Jeff blijft staan. De branding slaat tegen hem aan en kogels en granaten raken het wateroppervlak om hem heen. Tranen rollen over zijn gezicht. Hij ziet niet scherp meer en kan niet meer nadenken. Verbaasd staat hij daar, te midden van de verwoesting. Zijn wereldje bestaat alleen nog maar uit water dat ritmisch tegen hem aan klotst.
Waar is hij? Wat heeft dit voor zin? Het is alsof hij naar een film aan het kijken is. Binnen een uurtje is de film afgelopen en dan is alles voorbij.
En dan weerklinkt er een sissend geluid. SSS-BOEM! Een mortiergranaat komt vlak voor hem neer en explodeert. Voor Jeff is de oorlog inderdaad voorbij.
---
In het café aan de brug zit bevelvoerder William Taylor nerveus te luisteren naar zijn radio. Die spuwt met het uur steeds meer onrustwekkende berichten over de mislukte landing op de stranden van Normandië.
Vechtend tegen de wanhoop sluit hij zijn ogen. Alles waar hij zo bang voor geweest was, lijkt te gebeuren. Triest denkt hij aan het lot van al die jonge mannen. Dit is een nachtmerrie, pure waanzin. Wat is dit voor een invasie? Wie heeft bedacht dat zoveel soldaten overdag aan land moeten gaan om rechtstreeks in de muil van het Duitse geschut te lopen? Waarom is er geen bijstand vanuit de lucht? Waarom heeft het bombardement van de oorlogsschepen de bunkers op de kliffen niet vernietigd? Dit is echt de gruwelijkste invasie uit de hele geschiedenis.
'Ik moet iets doen,' denkt hij, 'maar wat? Ik heb maar vijftig lichtbewapende manschappen.' Hij slaat zijn twee handen voor zijn ogen en slaakt een zucht. De waarheid is dat hij geen uitweg meer ziet. Het is hopeloos.
'Ik moet iets doen,' denkt Simone. Ze zit aan een tafeltje even verderop en ziet de wanhoop van William met het uur toenemen. 'Maar wat?'. En dan denkt ze aan het gebeuren van de dag voordien. 'De amulet... zou het?'. Simone staat op en loopt de trappen op naar haar slaapkamer. Ze pakt de amulet dat op het nachttafeltje ligt en mompelt de woorden die erop staan. "sator rotas opera tenet". Er gebeurt niks. 'Waardeloos,' zucht ze. Maar dan fluistert er een stem door haar hoofd. Het lijkt alsof de amulet haar roept en ze balt haar vuist tot de randen van het amulet in haar handpalm prikken. De kracht van de amulet drukt tegen haar aan, wil binnengelaten worden. Het zindert in haar hand en er kringelt witte rook tussen haar vingers uit.
De lucht om haar heen begint te knetteren van energie en magie. Ze kan het ruiken: metalig als verhit staal. Het verschroeit de lucht. Maar het is niet de geur die haar doet huiveren. Het is een soort gevoel, iets scherps als woede of haat. Een felheid die ze nog nooit eerder ervaren heeft. Simone knijpt haar ogen dicht. Haar hart bonkt in haar borstkas en gedachten razen door haar hoofd. Een stoot energie, als bliksem, schiet door haar arm, brandt door haar zenuwen en ze gilt het uit. Haar gil wordt door de wind opgepikt en meegevoerd naar de stranden van Normandië. Het geluid cirkelt rond de hoofden van de vele gesneuvelde soldaten. En dan gebeurt het onmogelijke: dode soldaten heffen een voor een hun hoofd op, hun ogen nietszeggends voor zich uit starend. En dan openen ze hun mond en nemen ze het gegil over in een oorverdovend gekrijs.
De lucht verandert en wolken schuiven uiteen. Een zacht gerommel klinkt in de verte en dan een knal dichterbij. Een bliksemschicht splijt de lucht en dan nog een en nog een. Grote gele flitsen doorklieven de hemel en zetten de wolken in brand. Een vuurbal verlicht de hemel, helder als daglicht. Het gerommel komt dichtbij en er weerklinkt een enorme dreun, oorverdovend alsof de zee eronder opensplijt. Een onmenselijk geschreeuw volgt, luid genoeg om de doden te wekken.
De hemel wordt een antracietgrijze muur. Zwarte wolken barsten open en vallen uiteen om daarna op te gaan in een nog donkerdere massa. Het is een dantesk spektakel. De scheiding tussen hemel en aarde, water en lucht, onder en boven vervaagt.
"Wat is dit in godsnaam?" soldaten in de landingsboten heffen verschrikt hun hoofd op.
Een felle gloed van licht splijt de nachtelijke hemel.
"De Apocalyps," fluistert een van de soldaten.
"Moet je zien!" roept een ander, zijn stem strak van zenuwen en opwinding. "We zitten op de eerste rij." Een brandende komeetstaart schiet op ooghoogte voorbij. De moordende, griezelige schoonheid doet het bloed van vele soldaten sneller stromen.
Het vuur verlicht het hele strand, maar het heeft een vreemde kleur. Zodra het licht verdwijnt, weerklinkt een angstaanjagend geluid. Het is dof en galmend, begint hoog en klimt snel omlaag. Alsof er in de hemel iets scheurt of barst en valt.
De lucht vult zich plotseling met een sinister en geheimzinnig gesis en gefluit. Schreeuwen van angst en alarmkreten weerklinken. In een mum van tijd raast een storm over het slagveld heen. Een woud van vlammen ontspringt uit de aarde en een hagel van stenen komt fluitend dichterbij terwijl wolken in zwavelige dampen over de vlakte walsen. Een muur van torenhoge aardefonteinen schiet omhoog en schuift over de openbarstende mijnenvelden op het strand, rijt de prikkeldraadversperringen uiteen en begraaft Duitse stellingen en machinegeweernesten. Een tornado van stukken hout, wapens en lichamen wervelt op de bunkers af. Het borrelt en ruist en huilt en davert.
En dan is het ineens stil. Muisstil. Al het geluid verstomt. De kanonnen zwijgen. Het lijkt net of iedereen wacht op wat komen gaat.
Precies op dat moment klinkt er opnieuw een knal. Een kil, wit licht zoekt knetterend een weg omlaag uit de wolken. Het splijt zich in meerdere dunne schichten, waarvan de breedste zigzaggend op de Duitse bunkerlinie afstevent. Er weerklinkt een helse kreet en een enorme donderslag weergalmt over het strand. De lucht vult zich met het geschreeuw van duizenden Duitse soldaten, terwijl ze worden verzwolgen door een enorme muur van vuur. Binnen enkele seconden is er niks meer van hen over, behalve hoopjes as.
---
Wanneer Simone opkijkt, verward door een geluid in de gang, ziet ze René, haar vader, in de deuropening van haar slaapkamer staan. Hij beweegt niet. Hij staart haar aan, maar zijn blik is vreemd, afwezig. En dan lacht hij.
Zo heeft ze hem nog nooit gezien. Ze heeft hem zien schreeuwen in woede, zien huilen van verdriet, maar nog nooit, in haar hele leven, heeft ze hem hardop zien schateren. Het is geen geluid van vreugde. Het is een droge, krakende, humorloze klank die uit het diepst van zijn borstkas lijkt te worden gerukt, als het geluid van dorre takken die breken in een winterbos. Zijn mondhoeken staan onnatuurlijk ver omhoog gekruld en hij gooit zijn hoofd in zijn nek, zijn adamsappel danst op en neer terwijl hij een merkwaardige, bijna stille kreet laat horen die overgaat in die afschuwelijke lach. De adertjes in het wit van zijn ogen zwellen op tot ze barsten, en kleuren zijn blik in een angstaanjagend, bloeddoorlopen rood.
De lach stopt even abrupt als hij begon, en wordt vervangen door een verstikt, gorgelend geluid. Hij grijpt met twee handen tegelijk naar zijn hart, zijn vingers klauwen zich vast in de stof van zijn hemd. Zijn ogen zijn nu wijd opengesperd, niet van het lachen, maar van een plotselinge, onbegrijpelijke pijn en paniek. Hij kan geen lucht meer krijgen. Happend naar adem, als een vis op het droge, glijdt hij langzaam langs de deurpost omlaag, zijn nagels laten lange, witte krassen achter in het geverfde hout.
Simone zit als aan haar stoel genageld, haar hele lichaam is verlamd door een koude, ongelovige schok. Dit kan niet. Dit gebeurt niet echt.
Haar vader ligt nu op de vloer. Hij begint te spartelen, zijn benen trappen wild en ongecontroleerd tegen de houten vloerplanken, zijn armen slaan tegen de grond. Een rochelend, borrelend geluid komt uit zijn keel. Zijn gezicht, dat ze zo goed kent, is vertrokken tot een onherkenbaar masker van pijn. Voor zijn ogen, die nog steeds op haar gericht zijn, trekt een waas. De kamer tolt, een hoge, snerpende toon trilt door zijn hersens en dan, terwijl zijn dochter in afschuw toekijkt, wordt de wereld voor René één groot, verpletterend zwart gat.
Ontzet kijkt Simone naar haar vader. De wilde, stuiptrekkende bewegingen stoppen. Een laatste, trillende ademtocht ontsnapt zijn lippen. En dan… niets. Hij ligt volkomen bewegingloos op de grond, zijn ogen open en leeg, starende naar het plafond.
Dood.
Het woord is een stille, oorverdovende explosie in haar hoofd. De verlamming laat los en maakt plaats voor een golf van ijskoude, misselijkmakende realisatie. Dit is geen toeval. Dit is geen ziekte. Dit is een afrekening.
Ze denkt aan wat Robert Le Diable haar de dag voordien heeft gezegd, zijn verleidelijke, sissende woorden echoën in de plotselinge, grafstille kamer: “Ik wou je alles geven. Macht. Een eeuwig leven… Maak de juiste keuze… anders ga je alles verliezen. Alles wat je dierbaar is…”
Haar keuze. Haar ruzie met haar vader. Haar liefde voor de vijand. Haar pact met Fritz.
“NEEE!” De gil is een oergegil, een geluid van pure, onverdunde agonie dat uit het diepst van haar ziel wordt gerukt. Het is het geluid van een hart dat breekt, van een wereld die instort. Ze valt op haar knieën naast het levenloze lichaam van haar vader, haar handen slaan op de vloer.
“Wat heb ik gedaan?” huilt ze, en de vraag is geen vraag, maar een schuldbekentenis. Een afschuwelijk, onontkoombaar besef dat de duisternis haar waarschuwing heeft waargemaakt, en dat zij zojuist de prijs heeft betaald.
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10