Door: Leen
Datum: 16-10-2025 | Cijfer: 9.9 | Gelezen: 50
Lengte: Lang | Leestijd: 27 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Droom, Erotisch, Fantasy, Oma,
Lengte: Lang | Leestijd: 27 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Droom, Erotisch, Fantasy, Oma,
Vervolg op: Het Satorvierkant - 30: Mathilde (2)
Een Speling Van Het Lot
11 januari 2015 - Jumièges, Normandië
WOLF, MARIE EN SIMONE
Het eerste wat ik waarneem als ik uit mijn diepe, droomloze slaap ontwaak, is de onmiskenbare, hartverwarmende geur van gebakken spek en eieren die zachtjes de trap op kringelt en de muffe, oude geur van de zolderkamer verdrijft. Daarna komt het geluid: een zacht, ritmisch gekletter van pannen in de keuken beneden. Ik kreun zachtjes en draai me om, strek een arm uit over de breedte van het oude matras om Marie dichter tegen me aan te trekken, om mijn gezicht in haar haren te begraven. Maar mijn hand vindt enkel koele, lege lakens. Mijn ogen schieten open. Ik hef mijn hoofd op en zie haar. Ze zit op de rand van het bed, haar rug naar me toe, een delicate, kwetsbare curve in het zachte, grijze ochtendlicht dat door het zolderraam valt. Ze is al aangekleed, haar handen rusten in haar schoot.
“Waar wou jij naar toe?” vraag ik, mijn stem is nog diep en rauw van de slaap. Ze schrikt op van mijn stem en haar schouders trekken even op. "Ik... ik wou gewoon opstaan," fluistert ze, zonder zich om te draaien.
Ik geef haar geen kans om te vertrekken. Mijn arm schiet naar voren, slaat zich om haar middel en met een zachte, maar onverbiddelijke ruk trek ik haar naar achteren, terug het warme nest van het bed in. Ze slaakt een kleine, verraste kreet die overgaat in een lach als ze op haar rug naast me landt. "Je begrijpt het concept van samen slapen duidelijk niet," brom ik speels, terwijl ik me half over haar heen rol en haar gevangen houd met mijn lichaam. Mijn hand blijft niet op haar middel rusten. Ik laat hem langzaam over haar buik naar boven glijden, over de zachte stof van haar trui, en stop vlak onder de welving van haar borsten.
"Ik..." Marie stopt abrupt met antwoorden wanneer mijn hand iets verder naar boven gaat en mijn vingers zich spreiden. Met mijn duim streel ik nonchalant, bijna afwezig, over de zachte onderkant van haar borst. Een rilling trekt door haar lichaam, en ze hapt zachtjes naar adem. "Ach, waarom zouden we überhaupt slapen," vervolg ik, mijn stem is nu een lage, hese fluistering vlak bij haar oor. "Ik vind je wakker veel leuker." Ik druk een spoor van zachte kusjes in haar nek, en voel hoe ze zich onder me ontspant en overgeeft aan de sensatie. Ze draait haar hoofd en haar lippen vinden de mijne, eerst zacht, dan hongeriger. Maar terwijl onze kus dieper wordt, wordt de geur van het ontbijt onweerstaanbaar. Met een zucht van gespeelde frustratie verbreekt ze de kus. "Je probeert me te verleiden," fluistert ze, haar ogen twinkelen, "terwijl grootmoeder beneden voor ons staat te koken." Een diepe, tevreden lach rolt uit mijn borstkas. "Oké, je hebt gewonnen. Voor nu."
Ik kleed me aan terwijl Marie me vanaf de rand van het bed gadeslaat met een zachte, tevreden glimlach op haar lippen. De intimiteit van het moment, van het simpelweg samen zijn in de ochtendschemering, heeft geen verdere woorden nodig.
Wanneer we de krakende trap afdalen, wordt de geur van gebakken spek overweldigend en horen we het vertrouwde, huiselijke sissen van spek in een hete pan, vermengd met het zachte, ritmische schrapen van eieren die worden geroerd. In de keuken staat Simone, met haar rug naar ons toe, gebogen over het oude, gietijzeren fornuis. Ze draagt een eenvoudig schort over haar jurk, haar grijze haren zijn samengebonden in een slordige knot. Ze lijkt kleiner, frêler in het heldere ochtendlicht. De tafel is al gedekt voor drie personen, compleet met kopjes, borden en een pot dampende koffie.
Ze heeft ons niet horen aankomen.
"Oma?" zegt Marie zacht.
Simone schrikt lichtjes op en draait zich om. Haar gezicht is vermoeid, de lijnen van de emotionele uitbarsting van gisteren zijn nog zichtbaar, maar haar ogen zijn helder. Ze kijkt van haar kleindochter naar mij, een onleesbare uitdrukking op haar gezicht. Er is geen warmte, maar ook geen vijandigheid. Enkel een diepe, afwachtende vermoeidheid. "Goedemorgen," zegt ze, haar stem is een beetje schor. "Ik dacht... ik dacht dat jullie wel een stevig ontbijt konden gebruiken."
De sfeer aan de oude, houten keukentafel is gespannen, maar niet vijandig. Het is de onwennige stilte van drie mensen die de ruïnes van een emotioneel slagveld overzien en niet precies weten hoe ze moeten beginnen met het opbouwen van iets nieuws. Het enige geluid is het zachte getik van bestek op de porseleinen borden en het knetteren van het haardvuur. De geur van de eieren en sterke koffie vult de ruimte en vormt een bijna absurd, huiselijk contrast met de zwaarte van de onuitgesproken woorden. Ik neem een hap van mijn ei, dat perfect gebakken is. Ik doorbreek de stilte, mijn stem oprecht en warm in een poging om een brug te slaan. "Dit is heerlijk, Simone. Echt waar. Het is lang geleden dat ik zo'n goed ontbijt heb gehad." Simone kijkt op van haar bord, haar blik is even verrast. Een kleine, bijna onmerkbare glimlach verschijnt op haar lippen, en verdwijnt dan weer. "Eet maar, jongen," mompelt ze. "Jullie hebben je kracht nodig."
Er valt weer een stilte. Marie roert peinzend in haar koffie, haar blik afwezig. Ik zie de spanning in de lijn van haar schouders en besluit dat het tijd is om de olifant in de kamer aan te spreken, hoe voorzichtig ook. Ik leg mijn vork neer. "Simone," begin ik, mijn toon rustig en bedachtzaam. "We hebben gisteren... of vannacht, nagedacht over dat amulet." Bij het woord 'amulet' verstijven beide vrouwen. Marie’s blik schiet van haar kopje naar mij, en Simone heft langzaam haar hoofd op, haar ogen zijn nu alert en waakzaam. "Om echt te begrijpen wat het is, wat het doet," vervolg ik, en ik kies mijn woorden zorgvuldig, "zouden we eigenlijk moeten weten waar het vandaan komt. Wat de geschiedenis ervan is." Ik kijk van Marie naar Simone. "Ik weet niet of er iets over terug te vinden is in de loop van de geschiedenis, in oude boeken of legendes, maar..."
Mijn stem sterft weg. Simone staart me aan, maar ze ziet me niet echt. Haar blik is naar binnen gekeerd, haar vork rust vergeten in haar hand. De rimpels op haar voorhoofd worden dieper, niet van woede of verdriet, maar van een diepe, intense concentratie. Ik zie hoe haar geest terug in de tijd reist, door de mist van decennia, op zoek naar halfvergeten verhalen, naar de fluisteringen van haar eigen grootmoeder, naar de legendes die men elkaar vertelde op donkere winteravonden, lang voor de oorlog. Ze denkt na. En in de stilte van haar herinnering, wacht onze toekomst op een antwoord.
Langzaam, heel langzaam, worden haar ogen weer helder. Ze focust zich op mij, maar haar blik is nog steeds ver weg, gevuld met de echo's van lang vervlogen tijden. "Het is lang geleden," begint ze, haar stem is zacht en broos, de stem van iemand die spreekt over geesten. "Toen ik nog een jong meisje was, nog voor de oorlog alles veranderde... was ik, net als Marie, geobsedeerd door dit amulet. Door de verhalen." Ze pauzeert, en neemt een klein slokje van haar inmiddels koude koffie. "Ik ben ooit, samen met Marianne, een oude vriendin uit het dorp, op zoek gegaan. We waren jong en dwaas, gefascineerd door de verhalen die onze grootmoeders ons vertelden. We zochten in de archieven van de abdij, in de verhalen van de oudste bewoners." Ze zucht, en een zweem van nostalgie trekt over haar gezicht. "Veel van de sporen, veel van de legendes die we vonden, zijn op de een of andere manier gelinkt aan de kerk. Niet aan de kerk van nu, met haar bisschoppen en haar dogma's. Maar aan het begin. Het prille, mysterieuze begin van het Christendom."
Ze leunt iets naar voren, haar stem wordt een samenzweerderige fluistering. De sfeer in de keuken verandert onmiddellijk. De huiselijke geur van spek en eieren maakt plaats voor de geur van oude manuscripten en koude, stenen crypten. "Volgens Marianne," vervolgt ze, en ze legt een duidelijke nadruk op de naam, alsof ze de verantwoordelijkheid voor de komende, schokkende woorden bij haar vriendin legt, "was het amulet ouder dan de kerk zelf. Ze geloofde dat Jezus het gebruikte. Voor zijn mirakels. Voor het veranderen van water in wijn, voor het helen van de zieken..." Simone haalt abrupt adem, alsof ze zich realiseert welke ketterij ze zojuist heeft uitgesproken. Ze kijkt even schichtig om zich heen, alsof er onzichtbare luistervinken in de kamer zijn. "...en voor zijn wederopstanding uit de dood." De laatste woorden vallen in een bodemloze, geschokte stilte. Ik kijk naar Marie, wier gezicht lijkbleek is geworden. Dit is een verhaal dat ze duidelijk nog nooit heeft gehoord.
"Maar..." zegt Simone snel, en ze maakt een klein, afwerend gebaar met haar hand. "Ik weet het niet. Het zijn maar verhalen. Misschien is het godslastering om er zelfs maar aan te denken." Ze wendt haar blik af, duidelijk ongemakkelijk. "Je zou het haar zelf moeten vragen. Marianne. Zij is altijd al meer bekend geweest met al die oude, gevaarlijke verhalen en legendes dan ik."
Ze pakt haar vork weer op en prikt afwezig in haar ei, het gesprek is voor haar ten einde. Maar voor Marie en mij is de wereld zojuist op zijn kop gezet. Het koude, half opgegeten ontbijt op onze borden is vergeten. De huiselijke keuken voelt plotseling aan als het centrum van een onvoorstelbaar, duizelingwekkend mysterie. Het amulet in mijn zak is niet zomaar een magisch voorwerp; het is mogelijk een relikwie van een onvoorstelbare, goddelijke macht.
Simone voelt zich duidelijk ongemakkelijk onder onze intense, zwijgende blikken. Ze wendt haar hoofd af en staart naar de oude, donkere dressoir in de hoek van de kamer. "Ach, het zijn maar verhalen," mompelt ze opnieuw, alsof ze zichzelf probeert te overtuigen en de gevaarlijke woorden die ze zojuist heeft uitgesproken, ongedaan wil maken. "Marianne was altijd al de dromer van ons twee."
Dan zie ik hoe ze verstijft. Heel langzaam licht er een vonkje van herkenning op in haar ogen. "Wacht eens even..." zegt ze, meer tegen zichzelf dan tegen ons. "Mijn schrijfsels." Ze staat moeizaam op, haar stoel schraapt luid over de houten vloer. Ze loopt naar de dressoir en opent een van de onderste, krakende lades. Ze rommelt even tussen stapels oud linnen en vergeelde documenten, en haalt er dan een klein, met leer gebonden kaftje uit. Het leer is versleten en gebarsten van de ouderdom, de hoeken zijn zacht en afgerond.
"Ik heb nog wel een schriftje," zegt ze, en ze legt het voorzichtig op tafel, alsof het een kostbaar relikwie is. "Waarin ik toen alles heb opgeschreven. Onze zoektocht, de verhalen die we vonden..." Ze maakt het kaftje open. De pagina's zijn vergeeld, de inkt is op sommige plaatsen vervaagd. Het zijn geen geordende notities, maar een warboel van losse schrijfsels, haastige aantekeningen, doorgehaalde zinnen en kleine, ingeplakte knipsels. "Ik weet niet of jullie er iets mee zijn," zegt ze met een verontschuldigende zucht.
Ik schuif het kaftje voorzichtig naar me toe. De geur van oud leer en papier stijgt op. Marie komt onmiddellijk dichterbij zitten, haar schouder tegen de mijne, en kijkt nieuwsgierig mee. Ik begin te bladeren, de pagina's voelen broos en breekbaar aan onder mijn vingers. Ik zie fragmenten van legendes, namen van heiligen die ik vaag herken, en haastige schetsen van symbolen die onmiskenbaar op die van het amulet lijken.
En dan, tussen twee pagina's vol met Simone's vervaagde handschrift, valt mijn oog op iets anders. Een oud, vergeeld krantenartikel, zorgvuldig uitgeknipt en met lijm op de pagina geplakt. De kop is in het Italiaans. De foto eronder is korrelig en in zwart-wit, en toont een archeologische opgraving. Mannen met schoppen en borstels zijn voorzichtig bezig in wat een oude, door as bedekte ruïne lijkt te zijn.
De kop luidt: Mistero a Pompei: Trovato un Amuleto Unico.
Mysterie in Pompeï: Een Uniek Amulet Gevonden.
Marie’s vinger volgt de woorden, en ze begint zachtjes de vertaling te lezen die Simone eronder met potlood heeft gekrabbeld.
Corriere di Napoli - 12 Augustus 1938
POMPEÏ – Een vondst die de archeologische en theologische wereld op haar grondvesten doet schudden, is deze week gedaan te midden van de door as bewaarde ruïnes van Pompeï. Een team onder leiding van de gerespecteerde professor Elio Alunni heeft, tijdens opgravingen in wat men nu de ‘Villa van de Scribe’ noemt, een bronzen amulet blootgelegd dat van onschatbare historische waarde zou kunnen zijn.
Het object, opmerkelijk goed bewaard gebleven, werd gevonden in de ineengekrompen hand van een slachtoffer van de uitbarsting van de Vesuvius in 79 na Christus, alsof de drager zich er in zijn laatste, wanhopige momenten aan vastklampte voor bescherming. Het amulet draagt de inscriptie van het beroemde ‘Sator-vierkant’, een Latijns palindroom (SATOR AREPO TENET OPERA ROTAS) dat al eeuwenlang historici en mystici fascineert.Wat deze vondst echter zo buitengewoon belangrijk maakt, is de context en een verborgen boodschap die het lijkt te dragen. Al lang wordt er gespeculeerd dat het Sator-vierkant een ‘covert cross’ is, een geheim symbool dat door de eerste christenen werd gebruikt om hun geloof te uiten zonder de aandacht van de Romeinse autoriteiten te trekken. Deze theorie wint nu spectaculair aan kracht.
De 25 letters van het vierkant kunnen namelijk worden herschikt tot een kruisvorm. Horizontaal en verticaal vormen de letters dan de woorden PATER NOSTER (Onze Vader), de eerste twee woorden van het belangrijkste christelijke gebed. De overgebleven letters zijn tweemaal een ‘A’ en tweemaal een ‘O’, die volgens experts staan voor Alpha en Omega, het Begin en het Einde, een bekende christelijke verwijzing naar God.
De ontdekking van dit amulet in Pompeï, in de hand van een slachtoffer, suggereert niet alleen dat er een actieve christelijke gemeenschap in de stad was decennia eerder dan tot nu toe werd aangenomen, maar ook dat dit object werd gezien als een krachtig schild tegen het kwaad. Was dit amulet een laatste, stille bede, een ‘Onze Vader’ geklemd in de hand tegen de verzengende toorn van de vulkaan?
Professor Alunni en zijn team zijn voorzichtig, maar de opwinding is voelbaar. Dit kleine, bronzen voorwerp zou wel eens een van de oudste en meest significante christelijke relikwieën kunnen zijn die ooit is gevonden.
Marie en ik staren sprakeloos naar het artikel. De vage, mythische verhalen van Simone zijn zojuist veranderd in een hard, archeologisch feit. De link met Jezus, die Simone nog afdeed als godslastering, krijgt plotseling een angstaanjagende, historische onderbouwing. Het amulet in mijn zak is niet zomaar een magisch voorwerp. Het is een stuk geschiedenis, een gebed, een sleutel die bijna tweeduizend jaar oud is. En de laatste persoon die het vasthield, stierf in een regen van vuur.
"Wolf, dit is fantastisch..." fluistert Marie, haar stem is een ademloze, opgewonden klank. Haar vinger rust op het vergeelde krantenartikel, alsof de aanraking haar kan verbinden met de geschiedenis die erin beschreven staat. "Begrijp je wat dit betekent? Het is echt. Al die verhalen, de link met het vroege Christendom... het is geen mythe."
…maar ik hoor haar niet. Mijn lichaam is verstijfd, mijn blik is niet langer gefixeerd op de onthullende vondst in Pompeï, maar op de volgende pagina van het oude schrift. Mijn ogen bewegen niet meer. Ik staar, bijna gehypnotiseerd, naar een ander, havelozer stuk papier dat naast het nette krantenknipsel is geplakt. Het is een uittreksel, ruw uitgescheurd uit wat een goedkope, sensationele "historische roman" of een tijdschrift lijkt te zijn. De letters zijn groter, schreeuweriger, de toon is totaal anders. Boven het stuk tekst staat in dikke, vette letters een vraag: WAREN DE GODEN KOSMONAUTEN? Mijn adem stokt in mijn keel. Ik lees de woorden, en de zorgvuldig opgebouwde, historische realiteit van een moment geleden spat uiteen. Het artikel spreekt niet over gebeden en relikwieën, maar over onvoorstelbare concepten: de piramides in Egypte als energiecentrales, bakens voor ruimtereizigers die duizenden jaren geleden de aarde bezochten. De 'goden' van de oudheid, niet als mythische wezens, maar als geavanceerde, buitenaardse wezens die hun technologie en kennis deelden met de primitieve mensheid. Voor Marie is het een absurde, lachwekkende sprong in het duister. Maar voor mij, die de onwerkelijke kalmte van de Zwarte Weduwe heeft ervaren, die de onmenselijke waanzin in de ogen van Robert le Diable heeft gezien, is het een plotselinge, ijzingwekkende blik in een nog veel diepere afgrond. De theorie over het Sator-vierkant als een geheim christelijk symbool is geruststellend. Het is menselijk. Het plaatst het amulet binnen onze eigen geschiedenis, onze eigen mythes. Het maakt de macht ervan, hoe groot ook, begrijpelijk.
Maar dit… dit opent de deur naar een koudere, meer onverschillige mogelijkheid. Een mogelijkheid waarin wij geen uitverkoren volk zijn, maar slechts een primitief experiment. Een mogelijkheid die de onwerkelijke wezens die ik heb ontmoet niet langer als demonen of geesten uit een sprookje classificeert, maar als iets anders. Iets vreemders. Iets wat misschien wel... technologisch is. Het verklaart hun macht, hun onverschilligheid, hun gevoel van superioriteit. De mogelijkheid dat het amulet niet de sleutel is tot een menselijk geloof, maar tot een onbegrijpelijke, buitenaardse technologie. Een macht die niet van deze wereld is.
"Wolf?" Marie’s stem is nu vol van een lichte irritatie en rukt me uit mijn trance. "Hoor je me niet?" Ze volgt mijn blik, leunt over mijn schouder en leest de kop van het andere artikel. Haar neus rimpelt zich in ongeloof. "Wat is dat nu weer? Piramides en ruimtereizigers? Oma, wat voor boeken las jij vroeger in hemelsnaam?" Simone, die al die tijd zwijgend heeft toegekeken, roert in haar koffie. Een kleine, mysterieuze glimlach speelt om haar lippen. "Marianne en ik," zegt ze zacht, zonder op te kijken, "we zochten in alle richtingen, kindje. Sommige verhalen zijn veel, veel ouder dan de kerk."
"Wolf, je gelooft die onzin toch niet?" Marie’s stem is een mengeling van ongeloof en geamuseerde irritatie. Ze tikt met haar vinger op het goedkope, schreeuwerige artikel over de goden-kosmonauten. "Dit is pure fantasie. Het artikel over Pompeï, dat is geschiedenis. Dit is... dit is kolder." Ik antwoord niet onmiddellijk. Mijn blik is nog steeds gefixeerd op de pagina, op de absurde, onmogelijke woorden. Maar ik zie geen kolder. Ik zie een patroon, een afschuwelijke, onontkoombare verbinding.
"Wolf?" Langzaam hef ik mijn hoofd op en kijk haar aan. De glimlach is van mijn gezicht verdwenen. "Was de Zwarte Weduwe onzin, Marie?" vraag ik zacht, en mijn stem is vol van een grimmige ernst die haar onmiddellijk doet verstommen. "Was Robert le Diable kolder?" Ze deinst een fractie terug, haar luchtige spot verdwijnt als sneeuw voor de zon. Ze kan mijn vraag niet beantwoorden, want we kennen beiden het antwoord. Die wezens zijn echt. "Nee," fluistert ze. "Maar wat heeft dat hiermee te maken?"
"Alles," zeg ik. "Denk erover na. Twee verhalen, in het schrift van je grootmoeder, vlak naast elkaar. Het ene verhaal zegt: het amulet is een heilig, christelijk gebed. Het andere zegt: het is misschien buitenaardse technologie." Ik kijk haar indringend aan. "Wat als ze allebei waar zijn?" "Hoe kan dat nu?" fluistert ze, haar ogen wijd van verwarring. Ik leun naar voren, de geur van koffie en oud papier hangt zwaar tussen ons in. "Wat als, lang geleden, wezens onze wereld bezochten? Geen 'aliens' in groene pakjes, maar wezens uit een andere dimensie, een andere realiteit. Machtig. Onbegrijpelijk. De vroege christenen, die getuige waren van hun macht, konden het niet begrijpen. Dus gaven ze er een naam aan die ze wél kenden: God, engelen, demonen. Ze zagen dit amulet," en ik tik op het artikel over Pompeï, "en interpreteerden het via hun eigen geloof. Ze vonden er een gebed in, 'Pater Noster', omdat dat het enige was wat ze konden zien."
Ik zie de huivering die over haar rug trekt. De theorie begint wortel te schieten.
"En de tempels," ga ik verder, "de piramides, Stonehenge, al die oude, mysterieuze plekken over de hele wereld... wat als dat geen tombes of monumenten zijn? Wat als het deuren zijn? Poorten die zij gebruikten om tussen hun wereld en de onze te reizen?" Mijn stem wordt een hese fluistering. "En wat als die poorten bewaakt moesten worden? Herinner je je nog wat de Zwarte Weduwe zei op het kerkhof? Ze noemde ons 'jullie poortwachters'. Toen wist ik niet wat ze bedoelde, het klonk als wartaal. Maar nu... Marie, wat als je familie, de dragers van dit amulet, generatie na generatie, bewakers waren?"
Ik wijs met een trillende vinger naar het artikel over Pompeï. "En wat als er eentje, heel lang geleden, in het vuur en de chaos van een vulkaanuitbarsting, zijn amulet is kwijtgeraakt? Misschien is dit," en mijn hand gaat instinctief naar mijn borst, naar de plek waar het koude metaal tegen mijn huid rust, "zijn amulet. Het amulet dat we nu in handen hebben." "Wat bedoel je juist, Wolf?" fluistert Marie, de spot is volledig uit haar stem verdwenen en heeft plaatsgemaakt voor een groeiende, onheilspellende vrees. "Ik bedoel," zeg ik, en de woorden voelen aan als een onontkoombare, ijzingwekkende waarheid, "dat er misschien al tweeduizend jaar een deur openstaat. En dat daarom wezens zoals de Zwarte Weduwe, zoals Robert le Diable, tot in onze wereld zijn geraakt. Ze glippen door de kieren. En misschien... misschien is het nu onze taak om die deur te vinden en opnieuw te sluiten."
"Wolf, dit is krankzinnig..." Marie staat op en begint te ijsberen in de kleine keuken, haar armen om haar eigen lichaam geslagen. "Dit is... dit is te veel."
Simone, die al die tijd zwijgend en met een onpeilbare blik heeft zitten luisteren, staart voor zich uit naar het vergeelde schrift op tafel. "Misschien," zegt ze zacht, en haar stem is een verrassende, heldere klank in de gespannen stilte, "is het niet zo krankzinnig als het klinkt." Marie en ik draaien ons allebei met een schok naar haar om. "Marianne had het er ook over vroeger," vervolgt de oude vrouw, haar blik nog steeds verloren in het verleden. "Ze was erdoor geobsedeerd. De poorten, de bewakers... het was meer dan een legende voor haar." Ze heft haar hoofd op en kijkt me recht aan, haar ogen zijn nu scherp en helder. "Ze zei dat ze bewijzen had."
Een nieuwe, elektrische energie vult de kamer. De krankzinnige theorie is plotseling een tastbare, concrete lead geworden.
Ik kijk naar Marie, die al die tijd verscheurd is tussen de logica van de wereld die ze kent en de onmogelijke realiteit die ze heeft ervaren. Ze staart haar grootmoeder met grote, ongelovige ogen aan. "Bewijzen?" herhaalt ze, en haar stem is een mengeling van bijtend scepticisme en een diepe, onwillige nieuwsgierigheid. "Wat voor bewijzen, oma? We hebben het hier over poorten naar andere dimensies en buitenaardse bewakers. Niet over een gestolen kippenei uit de tuin van de buren."
Simone zucht, een diepe, melancholische zucht vol van de herinnering aan haar excentrieke vriendin. "Dat was het nu net met Marianne," zegt ze, haar blik is weer ver weg, verloren in een tijd die ik me niet kan voorstellen. "Ze was altijd vaag, mysterieus. Ze sprak nooit in duidelijke zinnen, maar in raadsels." Ze roert in haar inmiddels koude koffie, en het zachte, ritmische tikken van de lepel tegen het porselein is het enige geluid in de kamer. "Ze sprak over... landkaarten die geen landkaarten waren, maar sterrenkaarten. Over manuscripten in een taal die niemand kon lezen." Ze pauzeert en haar blik wordt intenser. "Ze zei dat de echte bewijzen niet in de boeken van de kerk stonden, maar in de stenen zelf. In de lijnen van het land, in de fundamenten van de oudste gebouwen."
Terwijl Simone spreekt, voel ik hoe de puzzelstukjes in mijn eigen hoofd met een fysieke, bijna pijnlijke schok op hun plaats vallen. De Zwarte Weduwe, niet zomaar een geest, maar een entiteit met een eigen, onpeilbare agenda. Robert le Diable, een wezen van pure, onmenselijke waanzin. De onmogelijke, koortsachtige nachtmerries die meer aanvoelden als een reis naar een andere, afschuwelijke plek. De onverklaarbare, realiteit-veranderende kracht van het amulet. Dit zijn geen losse, krankzinnige gebeurtenissen meer. Ik zie het nu. Het zijn symptomen, sporen van een groter, onzichtbaar patroon. De vage, wilde theorie die ik een uur geleden nog aarzelend formuleerde, heeft nu een naam. Een bron. Een concrete, tastbare volgende stap. Een nieuwe, elektrische energie vult de kamer en verdrijft de slaperige ochtendsfeer. De tijd voor speculatie en twijfel is voorbij.
"Waar vinden we Marianne?" vraag ik, en mijn stem klinkt anders, scherp en gefocust. Het is de stem van een man die niet langer een slachtoffer is van de gebeurtenissen, maar een actieve deelnemer in een gevaarlijk spel. Simone heft haar hoofd op. De dromerige, peinzende blik is verdwenen. Haar ogen zijn nu helder en onwrikbaar, alsof mijn plotselinge vastberadenheid een vergeten kracht in haar heeft gewekt. "Bayeux," zegt ze, zonder enige aarzeling. "Ze werkt al haar hele leven in het museum. Het museum van het Tapijt."
WOLF, MARIE EN SIMONE
Het eerste wat ik waarneem als ik uit mijn diepe, droomloze slaap ontwaak, is de onmiskenbare, hartverwarmende geur van gebakken spek en eieren die zachtjes de trap op kringelt en de muffe, oude geur van de zolderkamer verdrijft. Daarna komt het geluid: een zacht, ritmisch gekletter van pannen in de keuken beneden. Ik kreun zachtjes en draai me om, strek een arm uit over de breedte van het oude matras om Marie dichter tegen me aan te trekken, om mijn gezicht in haar haren te begraven. Maar mijn hand vindt enkel koele, lege lakens. Mijn ogen schieten open. Ik hef mijn hoofd op en zie haar. Ze zit op de rand van het bed, haar rug naar me toe, een delicate, kwetsbare curve in het zachte, grijze ochtendlicht dat door het zolderraam valt. Ze is al aangekleed, haar handen rusten in haar schoot.
“Waar wou jij naar toe?” vraag ik, mijn stem is nog diep en rauw van de slaap. Ze schrikt op van mijn stem en haar schouders trekken even op. "Ik... ik wou gewoon opstaan," fluistert ze, zonder zich om te draaien.
Ik geef haar geen kans om te vertrekken. Mijn arm schiet naar voren, slaat zich om haar middel en met een zachte, maar onverbiddelijke ruk trek ik haar naar achteren, terug het warme nest van het bed in. Ze slaakt een kleine, verraste kreet die overgaat in een lach als ze op haar rug naast me landt. "Je begrijpt het concept van samen slapen duidelijk niet," brom ik speels, terwijl ik me half over haar heen rol en haar gevangen houd met mijn lichaam. Mijn hand blijft niet op haar middel rusten. Ik laat hem langzaam over haar buik naar boven glijden, over de zachte stof van haar trui, en stop vlak onder de welving van haar borsten.
"Ik..." Marie stopt abrupt met antwoorden wanneer mijn hand iets verder naar boven gaat en mijn vingers zich spreiden. Met mijn duim streel ik nonchalant, bijna afwezig, over de zachte onderkant van haar borst. Een rilling trekt door haar lichaam, en ze hapt zachtjes naar adem. "Ach, waarom zouden we überhaupt slapen," vervolg ik, mijn stem is nu een lage, hese fluistering vlak bij haar oor. "Ik vind je wakker veel leuker." Ik druk een spoor van zachte kusjes in haar nek, en voel hoe ze zich onder me ontspant en overgeeft aan de sensatie. Ze draait haar hoofd en haar lippen vinden de mijne, eerst zacht, dan hongeriger. Maar terwijl onze kus dieper wordt, wordt de geur van het ontbijt onweerstaanbaar. Met een zucht van gespeelde frustratie verbreekt ze de kus. "Je probeert me te verleiden," fluistert ze, haar ogen twinkelen, "terwijl grootmoeder beneden voor ons staat te koken." Een diepe, tevreden lach rolt uit mijn borstkas. "Oké, je hebt gewonnen. Voor nu."
Ik kleed me aan terwijl Marie me vanaf de rand van het bed gadeslaat met een zachte, tevreden glimlach op haar lippen. De intimiteit van het moment, van het simpelweg samen zijn in de ochtendschemering, heeft geen verdere woorden nodig.
Wanneer we de krakende trap afdalen, wordt de geur van gebakken spek overweldigend en horen we het vertrouwde, huiselijke sissen van spek in een hete pan, vermengd met het zachte, ritmische schrapen van eieren die worden geroerd. In de keuken staat Simone, met haar rug naar ons toe, gebogen over het oude, gietijzeren fornuis. Ze draagt een eenvoudig schort over haar jurk, haar grijze haren zijn samengebonden in een slordige knot. Ze lijkt kleiner, frêler in het heldere ochtendlicht. De tafel is al gedekt voor drie personen, compleet met kopjes, borden en een pot dampende koffie.
Ze heeft ons niet horen aankomen.
"Oma?" zegt Marie zacht.
Simone schrikt lichtjes op en draait zich om. Haar gezicht is vermoeid, de lijnen van de emotionele uitbarsting van gisteren zijn nog zichtbaar, maar haar ogen zijn helder. Ze kijkt van haar kleindochter naar mij, een onleesbare uitdrukking op haar gezicht. Er is geen warmte, maar ook geen vijandigheid. Enkel een diepe, afwachtende vermoeidheid. "Goedemorgen," zegt ze, haar stem is een beetje schor. "Ik dacht... ik dacht dat jullie wel een stevig ontbijt konden gebruiken."
De sfeer aan de oude, houten keukentafel is gespannen, maar niet vijandig. Het is de onwennige stilte van drie mensen die de ruïnes van een emotioneel slagveld overzien en niet precies weten hoe ze moeten beginnen met het opbouwen van iets nieuws. Het enige geluid is het zachte getik van bestek op de porseleinen borden en het knetteren van het haardvuur. De geur van de eieren en sterke koffie vult de ruimte en vormt een bijna absurd, huiselijk contrast met de zwaarte van de onuitgesproken woorden. Ik neem een hap van mijn ei, dat perfect gebakken is. Ik doorbreek de stilte, mijn stem oprecht en warm in een poging om een brug te slaan. "Dit is heerlijk, Simone. Echt waar. Het is lang geleden dat ik zo'n goed ontbijt heb gehad." Simone kijkt op van haar bord, haar blik is even verrast. Een kleine, bijna onmerkbare glimlach verschijnt op haar lippen, en verdwijnt dan weer. "Eet maar, jongen," mompelt ze. "Jullie hebben je kracht nodig."
Er valt weer een stilte. Marie roert peinzend in haar koffie, haar blik afwezig. Ik zie de spanning in de lijn van haar schouders en besluit dat het tijd is om de olifant in de kamer aan te spreken, hoe voorzichtig ook. Ik leg mijn vork neer. "Simone," begin ik, mijn toon rustig en bedachtzaam. "We hebben gisteren... of vannacht, nagedacht over dat amulet." Bij het woord 'amulet' verstijven beide vrouwen. Marie’s blik schiet van haar kopje naar mij, en Simone heft langzaam haar hoofd op, haar ogen zijn nu alert en waakzaam. "Om echt te begrijpen wat het is, wat het doet," vervolg ik, en ik kies mijn woorden zorgvuldig, "zouden we eigenlijk moeten weten waar het vandaan komt. Wat de geschiedenis ervan is." Ik kijk van Marie naar Simone. "Ik weet niet of er iets over terug te vinden is in de loop van de geschiedenis, in oude boeken of legendes, maar..."
Mijn stem sterft weg. Simone staart me aan, maar ze ziet me niet echt. Haar blik is naar binnen gekeerd, haar vork rust vergeten in haar hand. De rimpels op haar voorhoofd worden dieper, niet van woede of verdriet, maar van een diepe, intense concentratie. Ik zie hoe haar geest terug in de tijd reist, door de mist van decennia, op zoek naar halfvergeten verhalen, naar de fluisteringen van haar eigen grootmoeder, naar de legendes die men elkaar vertelde op donkere winteravonden, lang voor de oorlog. Ze denkt na. En in de stilte van haar herinnering, wacht onze toekomst op een antwoord.
Langzaam, heel langzaam, worden haar ogen weer helder. Ze focust zich op mij, maar haar blik is nog steeds ver weg, gevuld met de echo's van lang vervlogen tijden. "Het is lang geleden," begint ze, haar stem is zacht en broos, de stem van iemand die spreekt over geesten. "Toen ik nog een jong meisje was, nog voor de oorlog alles veranderde... was ik, net als Marie, geobsedeerd door dit amulet. Door de verhalen." Ze pauzeert, en neemt een klein slokje van haar inmiddels koude koffie. "Ik ben ooit, samen met Marianne, een oude vriendin uit het dorp, op zoek gegaan. We waren jong en dwaas, gefascineerd door de verhalen die onze grootmoeders ons vertelden. We zochten in de archieven van de abdij, in de verhalen van de oudste bewoners." Ze zucht, en een zweem van nostalgie trekt over haar gezicht. "Veel van de sporen, veel van de legendes die we vonden, zijn op de een of andere manier gelinkt aan de kerk. Niet aan de kerk van nu, met haar bisschoppen en haar dogma's. Maar aan het begin. Het prille, mysterieuze begin van het Christendom."
Ze leunt iets naar voren, haar stem wordt een samenzweerderige fluistering. De sfeer in de keuken verandert onmiddellijk. De huiselijke geur van spek en eieren maakt plaats voor de geur van oude manuscripten en koude, stenen crypten. "Volgens Marianne," vervolgt ze, en ze legt een duidelijke nadruk op de naam, alsof ze de verantwoordelijkheid voor de komende, schokkende woorden bij haar vriendin legt, "was het amulet ouder dan de kerk zelf. Ze geloofde dat Jezus het gebruikte. Voor zijn mirakels. Voor het veranderen van water in wijn, voor het helen van de zieken..." Simone haalt abrupt adem, alsof ze zich realiseert welke ketterij ze zojuist heeft uitgesproken. Ze kijkt even schichtig om zich heen, alsof er onzichtbare luistervinken in de kamer zijn. "...en voor zijn wederopstanding uit de dood." De laatste woorden vallen in een bodemloze, geschokte stilte. Ik kijk naar Marie, wier gezicht lijkbleek is geworden. Dit is een verhaal dat ze duidelijk nog nooit heeft gehoord.
"Maar..." zegt Simone snel, en ze maakt een klein, afwerend gebaar met haar hand. "Ik weet het niet. Het zijn maar verhalen. Misschien is het godslastering om er zelfs maar aan te denken." Ze wendt haar blik af, duidelijk ongemakkelijk. "Je zou het haar zelf moeten vragen. Marianne. Zij is altijd al meer bekend geweest met al die oude, gevaarlijke verhalen en legendes dan ik."
Ze pakt haar vork weer op en prikt afwezig in haar ei, het gesprek is voor haar ten einde. Maar voor Marie en mij is de wereld zojuist op zijn kop gezet. Het koude, half opgegeten ontbijt op onze borden is vergeten. De huiselijke keuken voelt plotseling aan als het centrum van een onvoorstelbaar, duizelingwekkend mysterie. Het amulet in mijn zak is niet zomaar een magisch voorwerp; het is mogelijk een relikwie van een onvoorstelbare, goddelijke macht.
Simone voelt zich duidelijk ongemakkelijk onder onze intense, zwijgende blikken. Ze wendt haar hoofd af en staart naar de oude, donkere dressoir in de hoek van de kamer. "Ach, het zijn maar verhalen," mompelt ze opnieuw, alsof ze zichzelf probeert te overtuigen en de gevaarlijke woorden die ze zojuist heeft uitgesproken, ongedaan wil maken. "Marianne was altijd al de dromer van ons twee."
Dan zie ik hoe ze verstijft. Heel langzaam licht er een vonkje van herkenning op in haar ogen. "Wacht eens even..." zegt ze, meer tegen zichzelf dan tegen ons. "Mijn schrijfsels." Ze staat moeizaam op, haar stoel schraapt luid over de houten vloer. Ze loopt naar de dressoir en opent een van de onderste, krakende lades. Ze rommelt even tussen stapels oud linnen en vergeelde documenten, en haalt er dan een klein, met leer gebonden kaftje uit. Het leer is versleten en gebarsten van de ouderdom, de hoeken zijn zacht en afgerond.
"Ik heb nog wel een schriftje," zegt ze, en ze legt het voorzichtig op tafel, alsof het een kostbaar relikwie is. "Waarin ik toen alles heb opgeschreven. Onze zoektocht, de verhalen die we vonden..." Ze maakt het kaftje open. De pagina's zijn vergeeld, de inkt is op sommige plaatsen vervaagd. Het zijn geen geordende notities, maar een warboel van losse schrijfsels, haastige aantekeningen, doorgehaalde zinnen en kleine, ingeplakte knipsels. "Ik weet niet of jullie er iets mee zijn," zegt ze met een verontschuldigende zucht.
Ik schuif het kaftje voorzichtig naar me toe. De geur van oud leer en papier stijgt op. Marie komt onmiddellijk dichterbij zitten, haar schouder tegen de mijne, en kijkt nieuwsgierig mee. Ik begin te bladeren, de pagina's voelen broos en breekbaar aan onder mijn vingers. Ik zie fragmenten van legendes, namen van heiligen die ik vaag herken, en haastige schetsen van symbolen die onmiskenbaar op die van het amulet lijken.
En dan, tussen twee pagina's vol met Simone's vervaagde handschrift, valt mijn oog op iets anders. Een oud, vergeeld krantenartikel, zorgvuldig uitgeknipt en met lijm op de pagina geplakt. De kop is in het Italiaans. De foto eronder is korrelig en in zwart-wit, en toont een archeologische opgraving. Mannen met schoppen en borstels zijn voorzichtig bezig in wat een oude, door as bedekte ruïne lijkt te zijn.
De kop luidt: Mistero a Pompei: Trovato un Amuleto Unico.
Mysterie in Pompeï: Een Uniek Amulet Gevonden.
Marie’s vinger volgt de woorden, en ze begint zachtjes de vertaling te lezen die Simone eronder met potlood heeft gekrabbeld.
Corriere di Napoli - 12 Augustus 1938
POMPEÏ – Een vondst die de archeologische en theologische wereld op haar grondvesten doet schudden, is deze week gedaan te midden van de door as bewaarde ruïnes van Pompeï. Een team onder leiding van de gerespecteerde professor Elio Alunni heeft, tijdens opgravingen in wat men nu de ‘Villa van de Scribe’ noemt, een bronzen amulet blootgelegd dat van onschatbare historische waarde zou kunnen zijn.
Het object, opmerkelijk goed bewaard gebleven, werd gevonden in de ineengekrompen hand van een slachtoffer van de uitbarsting van de Vesuvius in 79 na Christus, alsof de drager zich er in zijn laatste, wanhopige momenten aan vastklampte voor bescherming. Het amulet draagt de inscriptie van het beroemde ‘Sator-vierkant’, een Latijns palindroom (SATOR AREPO TENET OPERA ROTAS) dat al eeuwenlang historici en mystici fascineert.Wat deze vondst echter zo buitengewoon belangrijk maakt, is de context en een verborgen boodschap die het lijkt te dragen. Al lang wordt er gespeculeerd dat het Sator-vierkant een ‘covert cross’ is, een geheim symbool dat door de eerste christenen werd gebruikt om hun geloof te uiten zonder de aandacht van de Romeinse autoriteiten te trekken. Deze theorie wint nu spectaculair aan kracht.
De 25 letters van het vierkant kunnen namelijk worden herschikt tot een kruisvorm. Horizontaal en verticaal vormen de letters dan de woorden PATER NOSTER (Onze Vader), de eerste twee woorden van het belangrijkste christelijke gebed. De overgebleven letters zijn tweemaal een ‘A’ en tweemaal een ‘O’, die volgens experts staan voor Alpha en Omega, het Begin en het Einde, een bekende christelijke verwijzing naar God.
De ontdekking van dit amulet in Pompeï, in de hand van een slachtoffer, suggereert niet alleen dat er een actieve christelijke gemeenschap in de stad was decennia eerder dan tot nu toe werd aangenomen, maar ook dat dit object werd gezien als een krachtig schild tegen het kwaad. Was dit amulet een laatste, stille bede, een ‘Onze Vader’ geklemd in de hand tegen de verzengende toorn van de vulkaan?
Professor Alunni en zijn team zijn voorzichtig, maar de opwinding is voelbaar. Dit kleine, bronzen voorwerp zou wel eens een van de oudste en meest significante christelijke relikwieën kunnen zijn die ooit is gevonden.
Marie en ik staren sprakeloos naar het artikel. De vage, mythische verhalen van Simone zijn zojuist veranderd in een hard, archeologisch feit. De link met Jezus, die Simone nog afdeed als godslastering, krijgt plotseling een angstaanjagende, historische onderbouwing. Het amulet in mijn zak is niet zomaar een magisch voorwerp. Het is een stuk geschiedenis, een gebed, een sleutel die bijna tweeduizend jaar oud is. En de laatste persoon die het vasthield, stierf in een regen van vuur.
"Wolf, dit is fantastisch..." fluistert Marie, haar stem is een ademloze, opgewonden klank. Haar vinger rust op het vergeelde krantenartikel, alsof de aanraking haar kan verbinden met de geschiedenis die erin beschreven staat. "Begrijp je wat dit betekent? Het is echt. Al die verhalen, de link met het vroege Christendom... het is geen mythe."
…maar ik hoor haar niet. Mijn lichaam is verstijfd, mijn blik is niet langer gefixeerd op de onthullende vondst in Pompeï, maar op de volgende pagina van het oude schrift. Mijn ogen bewegen niet meer. Ik staar, bijna gehypnotiseerd, naar een ander, havelozer stuk papier dat naast het nette krantenknipsel is geplakt. Het is een uittreksel, ruw uitgescheurd uit wat een goedkope, sensationele "historische roman" of een tijdschrift lijkt te zijn. De letters zijn groter, schreeuweriger, de toon is totaal anders. Boven het stuk tekst staat in dikke, vette letters een vraag: WAREN DE GODEN KOSMONAUTEN? Mijn adem stokt in mijn keel. Ik lees de woorden, en de zorgvuldig opgebouwde, historische realiteit van een moment geleden spat uiteen. Het artikel spreekt niet over gebeden en relikwieën, maar over onvoorstelbare concepten: de piramides in Egypte als energiecentrales, bakens voor ruimtereizigers die duizenden jaren geleden de aarde bezochten. De 'goden' van de oudheid, niet als mythische wezens, maar als geavanceerde, buitenaardse wezens die hun technologie en kennis deelden met de primitieve mensheid. Voor Marie is het een absurde, lachwekkende sprong in het duister. Maar voor mij, die de onwerkelijke kalmte van de Zwarte Weduwe heeft ervaren, die de onmenselijke waanzin in de ogen van Robert le Diable heeft gezien, is het een plotselinge, ijzingwekkende blik in een nog veel diepere afgrond. De theorie over het Sator-vierkant als een geheim christelijk symbool is geruststellend. Het is menselijk. Het plaatst het amulet binnen onze eigen geschiedenis, onze eigen mythes. Het maakt de macht ervan, hoe groot ook, begrijpelijk.
Maar dit… dit opent de deur naar een koudere, meer onverschillige mogelijkheid. Een mogelijkheid waarin wij geen uitverkoren volk zijn, maar slechts een primitief experiment. Een mogelijkheid die de onwerkelijke wezens die ik heb ontmoet niet langer als demonen of geesten uit een sprookje classificeert, maar als iets anders. Iets vreemders. Iets wat misschien wel... technologisch is. Het verklaart hun macht, hun onverschilligheid, hun gevoel van superioriteit. De mogelijkheid dat het amulet niet de sleutel is tot een menselijk geloof, maar tot een onbegrijpelijke, buitenaardse technologie. Een macht die niet van deze wereld is.
"Wolf?" Marie’s stem is nu vol van een lichte irritatie en rukt me uit mijn trance. "Hoor je me niet?" Ze volgt mijn blik, leunt over mijn schouder en leest de kop van het andere artikel. Haar neus rimpelt zich in ongeloof. "Wat is dat nu weer? Piramides en ruimtereizigers? Oma, wat voor boeken las jij vroeger in hemelsnaam?" Simone, die al die tijd zwijgend heeft toegekeken, roert in haar koffie. Een kleine, mysterieuze glimlach speelt om haar lippen. "Marianne en ik," zegt ze zacht, zonder op te kijken, "we zochten in alle richtingen, kindje. Sommige verhalen zijn veel, veel ouder dan de kerk."
"Wolf, je gelooft die onzin toch niet?" Marie’s stem is een mengeling van ongeloof en geamuseerde irritatie. Ze tikt met haar vinger op het goedkope, schreeuwerige artikel over de goden-kosmonauten. "Dit is pure fantasie. Het artikel over Pompeï, dat is geschiedenis. Dit is... dit is kolder." Ik antwoord niet onmiddellijk. Mijn blik is nog steeds gefixeerd op de pagina, op de absurde, onmogelijke woorden. Maar ik zie geen kolder. Ik zie een patroon, een afschuwelijke, onontkoombare verbinding.
"Wolf?" Langzaam hef ik mijn hoofd op en kijk haar aan. De glimlach is van mijn gezicht verdwenen. "Was de Zwarte Weduwe onzin, Marie?" vraag ik zacht, en mijn stem is vol van een grimmige ernst die haar onmiddellijk doet verstommen. "Was Robert le Diable kolder?" Ze deinst een fractie terug, haar luchtige spot verdwijnt als sneeuw voor de zon. Ze kan mijn vraag niet beantwoorden, want we kennen beiden het antwoord. Die wezens zijn echt. "Nee," fluistert ze. "Maar wat heeft dat hiermee te maken?"
"Alles," zeg ik. "Denk erover na. Twee verhalen, in het schrift van je grootmoeder, vlak naast elkaar. Het ene verhaal zegt: het amulet is een heilig, christelijk gebed. Het andere zegt: het is misschien buitenaardse technologie." Ik kijk haar indringend aan. "Wat als ze allebei waar zijn?" "Hoe kan dat nu?" fluistert ze, haar ogen wijd van verwarring. Ik leun naar voren, de geur van koffie en oud papier hangt zwaar tussen ons in. "Wat als, lang geleden, wezens onze wereld bezochten? Geen 'aliens' in groene pakjes, maar wezens uit een andere dimensie, een andere realiteit. Machtig. Onbegrijpelijk. De vroege christenen, die getuige waren van hun macht, konden het niet begrijpen. Dus gaven ze er een naam aan die ze wél kenden: God, engelen, demonen. Ze zagen dit amulet," en ik tik op het artikel over Pompeï, "en interpreteerden het via hun eigen geloof. Ze vonden er een gebed in, 'Pater Noster', omdat dat het enige was wat ze konden zien."
Ik zie de huivering die over haar rug trekt. De theorie begint wortel te schieten.
"En de tempels," ga ik verder, "de piramides, Stonehenge, al die oude, mysterieuze plekken over de hele wereld... wat als dat geen tombes of monumenten zijn? Wat als het deuren zijn? Poorten die zij gebruikten om tussen hun wereld en de onze te reizen?" Mijn stem wordt een hese fluistering. "En wat als die poorten bewaakt moesten worden? Herinner je je nog wat de Zwarte Weduwe zei op het kerkhof? Ze noemde ons 'jullie poortwachters'. Toen wist ik niet wat ze bedoelde, het klonk als wartaal. Maar nu... Marie, wat als je familie, de dragers van dit amulet, generatie na generatie, bewakers waren?"
Ik wijs met een trillende vinger naar het artikel over Pompeï. "En wat als er eentje, heel lang geleden, in het vuur en de chaos van een vulkaanuitbarsting, zijn amulet is kwijtgeraakt? Misschien is dit," en mijn hand gaat instinctief naar mijn borst, naar de plek waar het koude metaal tegen mijn huid rust, "zijn amulet. Het amulet dat we nu in handen hebben." "Wat bedoel je juist, Wolf?" fluistert Marie, de spot is volledig uit haar stem verdwenen en heeft plaatsgemaakt voor een groeiende, onheilspellende vrees. "Ik bedoel," zeg ik, en de woorden voelen aan als een onontkoombare, ijzingwekkende waarheid, "dat er misschien al tweeduizend jaar een deur openstaat. En dat daarom wezens zoals de Zwarte Weduwe, zoals Robert le Diable, tot in onze wereld zijn geraakt. Ze glippen door de kieren. En misschien... misschien is het nu onze taak om die deur te vinden en opnieuw te sluiten."
"Wolf, dit is krankzinnig..." Marie staat op en begint te ijsberen in de kleine keuken, haar armen om haar eigen lichaam geslagen. "Dit is... dit is te veel."
Simone, die al die tijd zwijgend en met een onpeilbare blik heeft zitten luisteren, staart voor zich uit naar het vergeelde schrift op tafel. "Misschien," zegt ze zacht, en haar stem is een verrassende, heldere klank in de gespannen stilte, "is het niet zo krankzinnig als het klinkt." Marie en ik draaien ons allebei met een schok naar haar om. "Marianne had het er ook over vroeger," vervolgt de oude vrouw, haar blik nog steeds verloren in het verleden. "Ze was erdoor geobsedeerd. De poorten, de bewakers... het was meer dan een legende voor haar." Ze heft haar hoofd op en kijkt me recht aan, haar ogen zijn nu scherp en helder. "Ze zei dat ze bewijzen had."
Een nieuwe, elektrische energie vult de kamer. De krankzinnige theorie is plotseling een tastbare, concrete lead geworden.
Ik kijk naar Marie, die al die tijd verscheurd is tussen de logica van de wereld die ze kent en de onmogelijke realiteit die ze heeft ervaren. Ze staart haar grootmoeder met grote, ongelovige ogen aan. "Bewijzen?" herhaalt ze, en haar stem is een mengeling van bijtend scepticisme en een diepe, onwillige nieuwsgierigheid. "Wat voor bewijzen, oma? We hebben het hier over poorten naar andere dimensies en buitenaardse bewakers. Niet over een gestolen kippenei uit de tuin van de buren."
Simone zucht, een diepe, melancholische zucht vol van de herinnering aan haar excentrieke vriendin. "Dat was het nu net met Marianne," zegt ze, haar blik is weer ver weg, verloren in een tijd die ik me niet kan voorstellen. "Ze was altijd vaag, mysterieus. Ze sprak nooit in duidelijke zinnen, maar in raadsels." Ze roert in haar inmiddels koude koffie, en het zachte, ritmische tikken van de lepel tegen het porselein is het enige geluid in de kamer. "Ze sprak over... landkaarten die geen landkaarten waren, maar sterrenkaarten. Over manuscripten in een taal die niemand kon lezen." Ze pauzeert en haar blik wordt intenser. "Ze zei dat de echte bewijzen niet in de boeken van de kerk stonden, maar in de stenen zelf. In de lijnen van het land, in de fundamenten van de oudste gebouwen."
Terwijl Simone spreekt, voel ik hoe de puzzelstukjes in mijn eigen hoofd met een fysieke, bijna pijnlijke schok op hun plaats vallen. De Zwarte Weduwe, niet zomaar een geest, maar een entiteit met een eigen, onpeilbare agenda. Robert le Diable, een wezen van pure, onmenselijke waanzin. De onmogelijke, koortsachtige nachtmerries die meer aanvoelden als een reis naar een andere, afschuwelijke plek. De onverklaarbare, realiteit-veranderende kracht van het amulet. Dit zijn geen losse, krankzinnige gebeurtenissen meer. Ik zie het nu. Het zijn symptomen, sporen van een groter, onzichtbaar patroon. De vage, wilde theorie die ik een uur geleden nog aarzelend formuleerde, heeft nu een naam. Een bron. Een concrete, tastbare volgende stap. Een nieuwe, elektrische energie vult de kamer en verdrijft de slaperige ochtendsfeer. De tijd voor speculatie en twijfel is voorbij.
"Waar vinden we Marianne?" vraag ik, en mijn stem klinkt anders, scherp en gefocust. Het is de stem van een man die niet langer een slachtoffer is van de gebeurtenissen, maar een actieve deelnemer in een gevaarlijk spel. Simone heft haar hoofd op. De dromerige, peinzende blik is verdwenen. Haar ogen zijn nu helder en onwrikbaar, alsof mijn plotselinge vastberadenheid een vergeten kracht in haar heeft gewekt. "Bayeux," zegt ze, zonder enige aarzeling. "Ze werkt al haar hele leven in het museum. Het museum van het Tapijt."
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10