Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Door: Leen
Datum: 04-10-2025 | Cijfer: 0 | Gelezen: 45
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 45 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Fantasy, Klaarkomen, Middeleeuwen, Naakt, Neuken, Vingeren,
Mathilde (2)
In het kasteel leiden de soldaten leiden haar door wat een eindeloos, verwarrend doolhof van donkere, tochtige gangen lijkt. Het flakkerende licht van de toortsen aan de muren werpt lange, dansende schaduwen die de gangen nog smaller en dreigender maken, alsof de muren zelf op haar afkomen. Een kille tocht, die ruikt naar natte steen en vergetelheid, snijdt door haar dunne kleding en doet haar tot op het bot huiveren. Het enige geluid is het ritmische, harde gekletter van hun laarzen op de stenen vloer, een meedogenloze, onontkoombare hartslag die door de lege ruimtes echoot en elke andere gedachte overstemt. Het is het geluid van gevangenschap, de soundtrack van haar naderende onheil.

Langzaam beklimmen ze een brede, stenen trap. De treden in het midden zijn hol en glad, versleten door de ontelbare voetstappen van eeuwen – van gevangenen, edellieden, verraders en koningen die haar zijn voorgegaan. Mathildes benen voelen zwaar als lood. Elke trede is een gevecht, niet alleen tegen de uitputting, maar ook tegen de groeiende, verstikkende angst. Elke stap omhoog, weg van de grond, voelt paradoxaal genoeg als een stap dieper de afgrond in. Een stap dichter bij de onbekende verschrikking die haar wacht in het hart van dit stenen labyrint. Dichter bij haar onzekere, en ongetwijfeld wrede, lot.

Eindelijk komen ze aan bij een zware, met ijzer beslagen houten deur. De middelste soldaat, Bastien, kijkt haar met een spottende grijns op zijn gezicht aan, en duwt haar dan met brute, onverschillige kracht de kamer in. Nog voordat ze haar evenwicht kan hervinden, hoort ze achter zich het protest van krakende scharnieren en de zware, definitieve klonk van een grendel die wordt dichtgeschoven. Ze zit gevangen. Maar niet, zoals ze had gevreesd, in een kale, stinkende kerker. Haar gevangenis is een verrassend comfortabele kamer die via een klein, hoog raam met tralies uitkijkt op een stille, lege binnenplaats. In de hoek van de ruimte staat een vrij groot bed met schone, ruwe lakens. Daarnaast een simpele houten tafel en een stoel. Het is een kale, functionele kamer, zonder de luxe van een tapijt of gordijnen, maar het is geen martelkamer. Nog niet.

Mathilde trekt de stoel onder de tafel vandaan en laat zich er zwaar op vallen. Haar lichaam, dat tot nu toe heeft gefunctioneerd op pure adrenaline, begint te beven. Haar gedachten belanden quasi automatisch bij de afgelopen uren: de begerige blik van de dief, de harde greep van Bastien, de dubbelzinnige, spottende commentaren van de soldaten die haar hierheen hebben gebracht. Maar ze is niet verkracht. De gedachte, hoe kil en pragmatisch ook, stelt haar toch enigszins gerust. Ze leeft nog. Ze is nog heel.

De gedachte is geen opwelling van moed, maar een ijskoude, harde constatering die door de mist van haar paniek heen snijdt. Haar angst begint langzaam plaats te maken voor een kille, scherpe, overlevingsdrang. Ze staat op van de stoel en begint te ijsberen in de kale, spaarzaam verlichte kamer, haar blote voeten maken geen geluid op de koude stenen. Ze moet een verhaal hebben. Nee, ze heeft geen verhaal nodig, want dat heeft ze al. Ze moet anderen gewoon haar verhaal vertellen, háár waarheid.

Ze sluit haar ogen, en de scènes van de afgelopen dagen spelen zich opnieuw af in haar hoofd, maar nu ordent ze de feiten, vormt ze tot een schild, een wapen. Ze ziet het weer voor zich: zij, de loyale, onopvallende huishoudster, en haar meester Wulfbehrt, een man van eer en kracht. Hun leven was overzichtelijk, stabiel. Tot zij kwam. Een vreemde, donkerharige vrouw uit het niets, een schaduw die plotseling in hun leven viel. En met haar, dat amulet. Een goddeloos, heidens ding. Ze was er getuige van geweest. Ze was maar een buitenstaander die slechts kon toezien hoe haar meester langzaam maar zeker in de macht kwam van die smerige heks. Hoe hij veranderde, zijn plichten vergat, zijn oordeel vertroebeld raakte door een onnatuurlijke, ziekelijke obsessie. En dan, het ultieme verraad. Ze zijn vertrokken. Samen. Haar meester en zijn heks, gevlucht in de nacht. En zij? Zij bleef alleen achter. Verlaten, om de brokken te ruimen, om de onvermijdelijke gevolgen onder ogen te zien. Want de Witte Paters zouden komen, dat wist ze. Ze zouden vragen stellen, en als ze geen antwoorden kregen, zouden ze die uit haar branden. Haar vlucht uit de stad was geen daad van medeplichtigheid. Het was de wanhopige, instinctieve reactie van een doodsbange, in de steek gelaten vrouw die probeerde haar eigen vege lijf te redden.

Ze opent haar ogen. Het verhaal is helder. Het is de waarheid. Haar waarheid. Het enige waarvan ze de edellieden moet zien te overtuigen, zo herhaalt ze als een bezwering in de stilte van haar kamer, is dat ze zelf het slachtoffer is. Een onschuldige pion, meegesleurd in het verraad van haar meester Wulfbehrt en die smerige, manipulatieve heks Maryam. Het is een eenvoudig verhaal. Een geloofwaardig verhaal.

Al blijft het verraderlijke, fluisterende stemmetje in haar hoofd haar toefluisteren dat ze zichzelf voor de gek houdt. Ergens diep vanbinnen, in een deel van haar ziel dat nog niet verhard is door angst, weet ze dat haar meester het goed meende. Het stemmetje toont haar een ongewenst beeld: Wulfbehrt, die de doorweekte, uitgeputte Maryam zijn woning binnenleidt. Met een zachtheid en een diepe, onmiskenbare bezorgdheid die ze hem zelden heeft zien tonen. De manier waarop hij haar een stoel bij het vuur aanbood, hoe zijn stem klonk toen hij bevel gaf voor een warm bad en eten. Het was niet de toon van een man die betoverd was; het was de toon van een man die iemand wilde beschermen. Het stemmetje fluistert: Was dat de blik van een man die jou kwaad wilde doen?

En die vrouw... Maryam. De stem toont haar een ander beeld: Maryam, ineengedoken bij het vuur, trillend en doodsbang, niet als een heks die haar toverspreuken prevelt, maar als een opgejaagd dier. Ze zag er uit als een prooi. Net als jij. Wat als zij, net als Mathilde zelf, slechts een slachtoffer is van de meedogenloze jacht van de Witte Paters? De vraag slaat in als een bliksemflits, en de afschuwelijke implicatie ervan doet haar naar adem happen. Zou ze dan twee onschuldige mensen veroordelen tot de brandstapel, hen verraden aan de graaf, gewoon om haar eigen vege lijf te redden?

De koude, harde vastberadenheid van een moment geleden smelt weg en laat een ondraaglijk, allesoverheersend gevoel van troosteloosheid achter. Haar zorgvuldig opgebouwde plan, haar schild tegen de wereld, is verbrijzeld door haar eigen geweten. Ze voelt zich alleen, zo volkomen en diep verlaten als iemand die in een onbekende, vijandige wereld is achtergelaten zonder kaart of wegwijzer om haar de juiste richting aan te duiden. Ze is verdwaald, niet in de gangen van het kasteel, maar in het labyrint van haar eigen, onmogelijke keuzes. Ze wacht op iets of iemand die haar twijfels kan wegnemen, die haar kan vertellen wat juist is en wat verkeerd.

Ze springt op en begint door de kamer te ijsberen, een gekooid dier dat de grenzen van haar gevangenis aftast. Heen en weer, heen en weer, de stenen vloer koud onder haar blote voeten. Na een tijdje staat ze stil in het midden van de kamer, haar adem ingehouden, en luistert ze. In de gang buiten haar deur hoort ze stemmen, dan weer helder en dichtbij, dan weer zwak en ver weg. Het gedempte geluid van een schaterlach, het scherpe, autoritaire geluid van een bevel, het kletteren van laarzen. Het lijkt wel een onophoudelijk komen en gaan van mensen. De wereld gaat door, net buiten haar deur, en zij zit hier gevangen, een vergeten detail, wachtend tot haar lot wordt beslist.

Naderende voetstappen, traag, zelfverzekerd en ritmisch, onderbreken haar gekwelde gedachten. Mathilde verstijft, haar hart slaat een harde, pijnlijke slag in haar borst en lijkt dan te stoppen. Ze weet instinctief: ze komen voor haar. De spanning in haar lichaam giert als een opkomende storm. Ze hoort de scherpe, metalige klik van een sleutel die in het roestige slot wordt gestoken, gevolgd door de zware klonk van de grendel die wordt teruggetrokken. Vervolgens knarst de ijzeren deur langzaam open, met een protesterend, slepend, angstaanjagend geluid dat door de krappe, stenen torenkamer echoot.

Twee soldaten, hun gezichten grimmige, emotieloze maskers, komen binnen en nemen geruisloos plaats aan weerszijden van de deuropening, hun lichaamstaal is die van getrainde wachthonden. Hun dode, onverschillige ogen zijn onafgewend op haar gericht en pinnen haar vast op de plek waar ze staat. Achter hen stapt een imposante figuur de kamer binnen, en de sfeer, die al ijskoud was, lijkt nog een paar graden te dalen. Gekleed in rijke, donkerblauwe, fluwelen kleding die het schaarse licht in de kamer lijkt op te slokken, met een zware, gouden ketting die glinstert om zijn hals, straalt de man een onmiskenbare aura van macht en aangeboren charisma uit. Zijn bewegingen zijn soepel, gracieus, als die van een roofdier. Zijn ogen, glinsterend als stukjes poolijs, fixeren zich onmiddellijk op Mathilde. Een glimlach kruist zijn lippen, maar het is een flinterdunne, spottende grijns, meer een uiting van triomf dan van vriendelijkheid. “Mathilde,” spreekt hij, en zijn stem is een verrassende, aangename, melodieuze klank die in schril contrast staat met zijn kille uiterlijk. “Eindelijk ontmoeten we elkaar.”

Het is graaf Robert. Robert de Schitterende, zoals hij door zijn onderdanige hovelingen wordt genoemd. Maar voor de gewone mensen, in de gefluisterde verhalen in de taveernes en op de markten, heeft hij een andere, meer passende naam: Robert le Diable. De Duivel. De vage, abstracte angst die in Mathildes aderen stroomt, wordt plotseling een scherpe, specifieke, verlammende terreur. Ze kent de verhalen. De verhalen over de graaf zijn meedogenloze politieke ambitie, zijn grenzeloze wreedheid tegenover zijn vijanden, en zijn kille, onverschillige minachting voor de levens van degenen die hij als minderwaardig beschouwt. Ze staat oog in oog met een legende, een monster in de kleren van een edelman.

Mathilde dwingt de verlammende angst terug. Ze recht haar rug, een kleine, maar trotse daad van verzet in het aangezicht van de duivel zelf. "Wat wil je van me?” fluistert ze, haar stem is nauwelijks hoorbaar in de verstikkende stilte van de kamer, maar haar blik is onwrikbaar. “Waarom zit ik hier opgesloten?” Wanneer ze de graaf aankijkt, hem dwingt om meer te zijn dan een schaduw uit een legende, valt haar mond open. Lieve hemel, de man is... adembenemend. Het is een schokkende, verwarrende realisatie die haar angst niet verdrijft, maar juist verdiept. De monsterlijke reputatie had ze voorbereid op een monsterlijk uiterlijk. Niet op dit. Hij is lang en gebouwd als een krijger, zijn donkere, fluwelen wambuis accentueert zijn brede schouders en het slanke, atletische lijf. Zijn lange, gitzwarte haar valt in een nonchalante, bijna rebelse lok half over zijn voorhoofd. Brede jukbeenderen en een strakke, ovale kaaklijn geven zijn gezicht een aristocratische, bijna onmenselijke perfectie. En dan die ogen... die ijskoude, glinsterende ogen die haar aankijken met een intelligente, spottende superioriteit.

De glimlach van de graaf wordt breder, alsof hij haar gedachten kan lezen, en onthult zijn tanden. Ze zijn wit en perfect, op de hoektanden na, die net iets te lang, iets te scherp lijken. De tanden van een wolf. "Een boel vragen..." onderbreekt Robert haar gestaar, zijn melodieuze stem is vol van een geamuseerde, bijna verveelde ondertoon. "Wel, die ga ik jou stellen, en niet omgekeerd." Hij lacht hard, een kort, zelfverzekerd geluid dat niet thuishoort in deze kille, stenen kamer. Hij doet een paar soepele passen in haar richting, de afstand tussen hen verdwijnt. Voordat ze kan terugdeinzen, pakt hij haar met een plotselinge, verrassende kracht bij beide bovenarmen vast. Zijn greep is als een ijzeren klem. Mathilde wendt haar gezicht instinctief af, de geur van dure parfum, wijn en iets donkers, iets metaalachtigs dat van hem afkomt, is overweldigend.

Hij buigt zich naar haar toe, zijn lippen vlak bij haar oor. Zijn stem is nu een fluweelzachte, intieme fluistering, maar zijn greep blijft onverbiddelijk. “Het amulet, Mathilde. Bezorg het me, en je zal met vrijheid beloond worden.” De woorden van de graaf klinken fluweelzacht, maar zijn onmiskenbaar dreigend.

Mathilde zwijgt. De fluweelzachte woorden van de graaf echoën in de kille, stenen kamer, maar het is de onuitgesproken dreiging die als een gif door haar aderen trekt. De spanning is tastbaar, de stilte drukt met een fysiek gewicht op haar schouders. Een verraderlijke verleiding kronkelt zich om haar hart. Vrijheid. Het woord alleen al is een balsem, een visioen van open velden en een zonovergoten hemel na de eindeloze, donkere ellende van de voorbije dagen. Maar de prijs is onmetelijk hoog. Kan ze het amulet, een voorwerp met een onbegrijpelijke, angstaanjagende macht, wel in de handen van deze man laten? De man die door het volk wordt geassocieerd met tirannie en een bodemloze, kille wreedheid? Kan zij de verantwoordelijkheid dragen voor de catastrofale gevolgen van haar daad? Twijfel, scherp en koud, knaagt aan haar ziel.

Ze weet dat ze niet lang kan blijven zwijgen. De graaf, met zijn glinsterende ijsogen vol hebzucht en zijn sluwe, roofdierachtige glimlach, wacht geduldig op haar antwoord. Hij geniet van haar stilte, van haar innerlijke strijd. Mathilde heft haar blik, en haar ogen, vol van een nieuwe, wanhopige moed, ontmoeten die van de graaf. “Wat… wat garandeert mijn vrijheid?” vraagt ze, en ze haat de trilling in haar stem, het verraad van haar eigen angst en onzekerheid. De glimlach van de graaf wordt breder, een theatraal gebaar. “Mijn woord, Mathilde,” zegt hij, zijn melodieuze stem druipt van de valse charme. “Is dat niet genoeg?”

“En wat als ik u zeg dat ik niet weet waar het amulet zich bevindt?” De woorden komen met de grootste moeite over haar lippen, terwijl ze wanhopig probeert de onverstoorbare, spottende blik van de graaf vast te houden. Een ijskoude, humorloze glimlach kruipt over Roberts gezicht. Hij schudt langzaam zijn hoofd, alsof hij een onnozel, koppig kind terechtwijst. “Ach, Mathilde, Mathilde,” zegt hij met een overdreven, spottende toon. “We beginnen ons spelletje toch niet met zulke kinderachtige leugens, wel?”

“Ik heb het amulet echt niet,” reageert ze, dit keer iets fermer, vastklampend aan de letterlijke waarheid. De glimlach van de graaf verdwijnt en maakt plaats voor een kille, ondoordringbare blik. Hij zet een stap dichterbij. “Dat geloof ik,” zegt hij, en zijn onverwachte instemming verrast haar. “Ik weet dat je het niet hebt. Maar,” en zijn stem wordt nu een lage, sissende fluistering, “je weet wel waar het is. Nietwaar?”

“Nee…” Het woord is een zwakke, ademloze leugen. “Je bent dwaas, Mathilde,” zegt de graaf, en de dreigende ondertoon in zijn stem is nu onmiskenbaar. “En dwaasheid is een zonde, in deze tijden. Een zonde waarop hard wordt afgerekend.” Hij cirkelt langzaam om haar heen, als een wolf die zijn prooi insluit. “Je weet toch wat de Witte Paters met zondaars doen? Zeker als ze hen ‘heksen’ noemen?” Mathildes bloed verstijft in haar aderen. “Ik ben geen heks!” schreeuwt ze uit, een uitbarsting van pure, dierlijke paniek. De graaf lacht, een kort, spottend, blaffend geluid zonder enige warmte. “Bewijs het me dan. Werk met me samen.” Hij stopt voor haar, zijn gezicht slechts centimeters van het hare. Zijn stem is nu weer de fluweelzachte, verleidelijke klank van eerder. “Want als ik ook maar één seconde het gevoel heb dat je me voor de gek houdt, Mathilde, dan open ik de deur van deze kamer en laat ik de honden van de kerk binnen. En geloof me,” fluistert hij, “die zullen je met veel plezier onder handen nemen om de waarheid uit je te branden.”

De fluweelzachte woorden van de graaf hangen als een gif in de lucht. De belofte van vrijheid, de dreiging van onvoorstelbare pijn. Mathilde zwijgt, maar in haar binnenste woedt een storm. De beelden die zijn woorden oproepen zijn afschuwelijk levendig: de kille, vochtige duisternis van een kerker, de onverschillige, wrede gezichten van de Witte Paters, de verzengende hitte van een brandstapel die haar naam schreeuwt. Haar lichaam wordt overspoeld door een golf van ijskoude, misselijkmakende terreur. Ze weet dat ze geen keuze heeft. Niet echt. En toch vecht een deel van haar nog terug. Een laatste, trotse vonk van verzet die weigert te doven. Ze denkt aan Wulfbehrt, aan zijn onverwachte goedheid. Ze denkt aan Maryam, de zogenaamde heks, die ze enkel als een doodsbang, opgejaagd meisje heeft gezien. Hen verraden voelt als het verraden van het laatste restje fatsoen in deze krankzinnige wereld.

De spanning in de kamer is tastbaar, de stilte drukt zwaar op haar schouders. Ze ziet de graaf, die haar met ogen vol hebzucht en een sluwe, geduldige glimlach gadeslaat. Hij wacht, hij geniet van haar marteling. Uiteindelijk heft Mathilde haar blik, en de trotse vonk in haar ogen is gedoofd, vervangen door een lege, verslagen berusting. Haar stem, als ze spreekt, is een schorre, trillende fluistering. "Als ik... als ik u help... zult u dan uw woord houden? Ben ik dan... vrij?"

De glimlach van de graaf wordt breder, zijn ogen glinsteren van de triomf. Hij heeft haar gebroken. “Ik ben een man van mijn woord,” zegt hij met een theatrale flair. “Daar bestaat geen twijfel over.” Mathilde voelt een steek van afkeer door haar lichaam stormen. Ze veracht zichzelf om haar lafheid, om haar bereidheid zich te buigen voor de wil van deze man. Maar ze weet dat ze niet anders kan. De angst om te sterven is sterker dan de schaamte van het verraad. Met een diepe, schokkende zucht, de zucht van een ziel die zich overgeeft, geeft ze toe. “Goed dan. Ik zal u... helpen.”

“Uitstekend.” De charme in zijn stem is verdwenen, onmiddellijk vervangen door een kille, zakelijke ongeduld. “Ik wist dat je wel tot reden zou komen.” Hij zet een stap dichterbij, zijn aanwezigheid is een dreigende schaduw. “Waar is het amulet verborgen?” Mathilde aarzelt, de leugen en het verraad proeven als as in haar mond. “Ergens…” stamelt ze, haar ogen neergeslagen op de koude, stenen vloer. “Ergens in het bos... in de buurt van de grote waterval.” Het is een halve waarheid, vaag genoeg om haar misschien wat tijd te kopen. “Ik… ik kan u helpen het te vinden.” De graaf knikt tevreden, de details interesseren hem niet. Hij heeft wat hij wilde. “Prima,” zegt hij. “We vertrekken morgen bij zonsopgang. Zorg ervoor dat je me naar de juiste plek leidt, Mathilde. Ik ben niet gediend van spelletjes.”

De belofte van de graaf om haar over te leveren aan de paters hangt nog als een ijskoude mist in de kamer. Mathilde staat te trillen, gevangen tussen de afschuw van het verraad en de nog grotere afschuw van de brandstapel. Ze wacht op het bevel, op de soldaten die haar zullen vastgrijpen en terug naar haar kille cel zullen sleuren. Maar in plaats daarvan gebeurt er iets volkomen onverwachts. De harde, dreigende uitdrukking op het gezicht van de graaf smelt weg en maakt plaats voor een stralende, charmante glimlach. De plotselinge transformatie is zo compleet, zo onnatuurlijk, dat het haar nog banger maakt dan zijn woede. “Maar eerst,” zegt hij, en zijn stem is nu weer de warme, melodieuze klank van het begin, "tijd voor wat ontspanning." Mathildes ogen verwijden zich. Wat is de graaf van plan? Is dit een sinister spel, een perverse vorm van amusement voor hij haar uitlevert?

“Meekomen.” Het is geen bevel meer, maar een uitnodiging. Hij biedt haar zijn arm aan als een galante heer op een bal. Nog voor Mathilde kan reageren of weigeren, leidt hij haar de kamer uit, de gang in, langs de twee bewakers die hen met een sombere, onbewogen blik nakijken. Ze durft niet te weigeren, en de aanraking van de fluwelen mouw van zijn wambuis tegen haar arm is een misselijkmakende, intieme gruwel. De graaf brengt haar via de brede, stenen trap naar een ander deel van het kasteel, een vleugel waar de kille, vochtige stank van de kerkers plaatsmaakt voor de geur van boenwas en oud hout. Ze komen aan bij een massieve, dubbele deur van donker eikenhout. Hij duwt de deuren open, niet met de brute kracht van zijn soldaat, maar met een elegante, theatrale zwaai.

Binnen wordt ze overweldigd door een onvoorstelbare luxe. Het is een suite, sfeervol en zacht verlicht door tientallen kaarsen in zilveren kandelaars. Een groot hemelbed met donkerrode, zijden gordijnen domineert de ruimte. Een vuur knettert vrolijk in een imposante, stenen haard. De geur van verse bloemen, die in een kristallen vaas op een tafeltje staan, vermengt zich met de zoete geur van de bijenwas. “Als je me helpt het amulet te vinden, is dit jouw verblijf, Mathilde,” zegt de graaf, zijn stem is zacht en verleidelijk. “Jouw toevluchtsoord. Hier ben je vrij, zolang je wenst.”

Mathilde aarzelt op de drempel. De zachte gloed van de kaarsen, de warmte van het vuur, de bedwelmende geur van de bloemen – het is een betoverende, verleidelijke sfeer. Maar ze weet dat ze voorzichtig moet zijn. Ze weet dat de tralies van deze kooi, hoe verguld ook, niet minder echt zijn. “Vrijheid,” herhaalt ze, en haar stem is een zachte, maar met venijn doorspekte fluistering. “Is dat wat u me aanbiedt? Vrijheid, hier, in uw gouden kooi?” De graaf lacht, een zacht, geamuseerd geluid. Hij is niet boos om haar brutaliteit; hij lijkt het juist te waarderen. “Een scherpe geest. Uitstekend.” Hij schudt zijn hoofd. “Nee, Mathilde, geen kooi.” Hij steekt zijn hand naar haar uit. “Kom. Laat me je meenemen naar het terras. Laat me je de schoonheid van deze dag tonen, en misschien begrijp je dan de ware aard van de vrijheid die ik je aanbied.”

Mathilde staart hem een moment diep in de ogen, op zoek naar een barst in zijn perfecte, charmante façade. Ze ziet geen oprechte intentie. Ze ziet een ondoorgrondelijke, spiegelgladde oppervlakte, en ze weet niet wat voor duistere diepten eronder schuilgaan. Haar instinct schreeuwt dat ze moet vluchten, maar haar verstand vertelt haar dat ze gevangen zit. Op dit moment is meespelen met zijn bizarre spel de enige manier om te overleven. Met een diepe, bevende ademhaling, een laatste, stille overgave, neemt ze aarzelend zijn uitgestoken hand aan. Zijn huid is niet ruw en verhard zoals die van de soldaten, maar verrassend zacht en koel. De aanraking is onwelkom, intiem en ijzingwekkend.

De dubbele deur naar het terras zwaait open. Buiten wacht een adembenemend, bijna onwerkelijk uitzicht. Vanaf deze hoogte kijkt ze neer op de hele stad en de groene, glooiende omgeving. De daken van Rouen lijken een miniatuurwereld, de mensen beneden zijn niet meer dan mieren. De schoonheid is overweldigend, maar het maakt haar ook duizelig. Het benadrukt enkel haar isolement, de onoverbrugbare afstand tussen haar en de vrijheid. Aan de met smetteloos wit linnen bedekte tafel staan twee sierlijke, smeedijzeren stoelen. De graaf schuift er één met een galante, bijna spottende hoffelijkheid voor haar naar achteren. Mathilde neemt met stijve, beheerste bewegingen plaats. Dan klapt de graaf kort en scherp in zijn handen. Twee dienstmeisjes in sobere, grijze jurken komen onmiddellijk tevoorschijn, een met een kristallen wijnkan en de andere met een zilveren schaal gevuld met exotische, kleurrijke vruchten die ze nog nooit heeft gezien.

Robert schenkt haar een glas wijn in. De robijnrode vloeistof fonkelt als een juweel in het heldere zonlicht. Hij heft zijn eigen glas. “Op jou, Mathilde,” zegt hij, zijn blik houdt de hare onverbiddelijk vast. "En op de nieuwe, vruchtbare samenwerking die voor ons ligt." Mathilde aarzelt. De gedachte om te drinken uit een glas dat door de hand van de Duivel zelf is aangeraakt, stuit haar tegen de borst. Het voelt als medeplichtigheid, als een contract dat ze bezegelt. Maar ze weet dat ze voorzichtig moet zijn. Ze kan zijn avances niet weigeren zonder zijn argwaan te wekken. Met een geforceerde, stijve glimlach neemt ze het glas aan, nipt er zo voorzichtig mogelijk van en zet het vervolgens snel weer neer. De smaak is bitter in haar mond, een perfecte weerspiegeling van de bittere realiteit van haar situatie. De graaf observeert haar met een glinsterend, geamuseerd oog. "Lekker, hè?" Hij proeft zelf van de wijn en geniet zichtbaar, zijn ogen sluiten zich even in een moment van puur, decadent genot. "Weet je, Mathilde," zegt hij dan met diezelfde, zachte, melodieuze stem, "ik ben niet de kwade, eendimensionale schurk die de mensen in hun gefluisterde verhaaltjes van me maken."

"U mag zeggen wat u wilt," zegt ze, en ze is zelf verrast door de ijzige kalmte in haar stem. "Mijn mening over u zal er niet door veranderen." De graaf lacht, een zacht, diep, oprecht geamuseerd geluid. Hij is niet beledigd; hij is verrukt. "Ach, Mathilde," zegt hij, "je bent als een wild, in het nauw gedreven dier. Vol vuur en wantrouwen. Prachtig." Hij leunt iets naar voren, zijn ogen twinkelen gevaarlijk. "We hebben nog zo veel tijd om elkaar te leren kennen. Wie weet, misschien verandert jouw mening nog. Maak je geen zorgen. Je zult hier niets tekortkomen. Zolang je doet wat ik vraag." Mathilde slaat haar ogen neer en staart naar haar handen in haar schoot, haar enige, stille verzet in een spel waarin hij alle stukken in handen heeft. Ze voelt zijn ijskoude, onderzoekende blik op haar, en wacht op de volgende zet, de volgende dreiging.

Maar in plaats van een bevel of een sneer, hoort ze hem zuchten. Een diepe, bijna melancholische zucht die totaal niet past bij de wrede, spottende man van een moment geleden. Ze kijkt behoedzaam op. De grijns is van zijn gezicht verdwenen, en heeft plaatsgemaakt voor een peinzende, serieuze uitdrukking. "Je haat me," stelt hij kalm vast, het is geen vraag. "Dat begrijp ik. Je ziet in mij een tiran, net als de rest." Hij leunt iets naar voren, zijn melodieuze stem is nu een lage, samenzweerderige fluistering. "Maar soms, Mathilde, is de vijand van je vijand... je enige, onwaarschijnlijke vriend."

Zijn woorden wekken haar nieuwsgierigheid, precies zoals hij bedoeld had. "Het klinkt misschien gek," vervolgt hij, "maar de Witte Paters die jou opjagen, zijn ook mijn vijanden. Ze wachten al jaren, al generaties, op een kans om mij en mijn familie onderuit te halen." Hij maakt een klein, minachtend gebaar met zijn hand. "Ze noemen het vroomheid, maar het is niets meer dan ordinaire, onverzadigbare machtshonger. Ze zien zichzelf als de enige ware heersers, en elke vorm van wereldlijke macht, zoals de mijne, zien ze als een obstakel, een zonde die moet worden uitgeroeid." Hij staart even over de stad, zijn blik is ver en donker. "Daarom is het zo belangrijk dat het amulet niet in hun handen valt. Dat voorwerp... het is de sleutel. De ultieme macht. In hun handen wordt het een instrument van nog grotere tirannie, van een verstikkende, zogenaamd heilige controle over de harten en geesten van de mensen. Daar wil ik alles voor doen om dat te voorkomen. Daar heb ik alles voor over."

Hij draait zijn hoofd en zijn ijskoude ogen boren zich weer in de hare. "Zij willen jou op de brandstapel. Zij willen mij van mijn troon stoten. Zie je, Mathilde? Jij en ik, of we het nu willen of niet, we dienen hetzelfde belang. We zijn bondgenoten in deze strijd." Tijdens zijn laatste, fluisterende woorden, sluit zijn hand zich om de hare, die ze nog steeds in haar schoot geklemd houdt. De plotselinge aanraking doet het bloed in haar aderen kolken. Zijn huid is warm en zacht, een schokkend contrast met de kille, dodelijke woorden die hij zojuist heeft uitgesproken. Met een trage, doelbewuste beweging begint zijn duim sensueel de zachte, kwetsbare binnenkant van haar pols te strelen, waar haar hartslag wild en onregelmatig klopt. Het is geen gebaar van troost. Het is een gebaar van bezit. Mathilde durft zich niet te bewegen. Zijn verklaring over de Witte Paters als een gezamenlijke vijand maakt de situatie niet veiliger, enkel complexer, gevaarlijker.

“Dat amulet?” fluistert Mathilde, haar stem nauwelijks meer dan een echo. Ze moet het weten. Ze moet begrijpen welk speelstuk ze in dit dodelijke spel vertegenwoordigt. “Wat is daar dan zo speciaal aan?” De graaf knijpt zachtjes in haar hand, zijn ogen zijn intens op de hare gericht. "Mathilde," antwoordt hij, en zijn stem is nu die van een leraar die een diep geheim onthult aan een favoriete leerling. "Het amulet is geen wapen van staal. Het is een wapen van geloof. Van overtuiging. Het kan de harten van de mensen beïnvloeden, hun loyaliteit verleggen, twijfel zaaien of onwrikbare devotie creëren. Het is een symbool, ja, maar het is een sleutel tot de verborgen macht die de ziel van de mensheid bestuurt." Mathildes adem stokt. Macht. Niet de brute, fysieke macht van een zwaard, maar iets veel diepers, veel gevaarlijkers. "Vertel me meer," dringt ze aan, haar angst wordt nu vermengd met een onweerstaanbare, gevaarlijke nieuwsgierigheid.

De graaf aarzelt, zijn blik glijdt met een bijna tastbare streling over haar gezicht. "Geduld, Mathilde," zegt hij zacht. "Sommige kennis is te gevaarlijk om te snel te verkrijgen. Je moet er klaar voor zijn." Hij buigt zich iets dichterbij, zijn ogen fixeren de hare. "Waarom denk je dat die Paters je zo meedogenloos opjoegen?" vraagt hij, zijn stem is nu een lage, indringende fluistering. "Niet om wie je bent, Mathilde. Maar om wat je weet. Of beter gezegd, om wat zij dénken dat je weet." Hij laat zijn woorden even bezinken in de kille lucht van het terras. "Vanaf het moment dat jouw lot verbonden raakte met dit amulet, ben je een doelwit geworden. Een waardevolle pion in een spel met zeer gevaarlijke spelers, en de Paters zijn niet de enigen." Zijn stem wordt nu een intieme, bijna bezitterige fluistering, zijn geur, een mengeling van mannelijke kracht en dure parfum, vult haar neusgaten. "En daarom wil ik je beschermen. Daarom is je veiligheid mijn prioriteit. Je bent veel te waardevol om aan de honden van de kerk te voeren."

"Bescherming," herhaalt ze, en ze trekt haar hand met een plotselinge, felle beweging uit zijn greep. De sceptische klank in haar stem is bijtend. "Is dat de reden dat ik hier ben opgesloten? Beschermd tegen wat? Tegen de vrijheid?" De graaf lacht, niet beledigd, maar geamuseerd door haar vuur. Hij zucht diep, alsof hij een groot, vaderlijk geduld moet opbrengen. “Er zijn krachten in het spel, Mathilde," fluistert hij, "krachten die je nog niet kunt begrijpen. Krachten die je kwaad willen doen. En ja, ik heb je hierheen laten brengen om je te beschermen." Hij spreidt zijn handen in een gebaar van grootmoedigheid. "Hier in deze burcht, mijn burcht, kan je je vrijelijk bewegen." Zijn stem klinkt hees, alsof het aanbod hem moeite kost, alsof hij het slechts schoorvoetend doet. "Maar je mag niet naar buiten. Niet alleen. Dan moet er een van mijn mannen bij je zijn. Voor je veiligheid, uiteraard."

Mathilde glimlacht, een kille, gelaten glimlach. “Een gouden kooi, dus.” "En zoals ik al eerder zei," vervolgt hij, en hij negeert haar reactie, "je krijgt de suite aan het einde van deze gang voor jezelf." Robert wijst met een elegant gebaar naar de dubbele deur waar ze daarnet gepasseerd zijn. "En ik laat de dienstmeisjes onmiddellijk een passende garderobe voor je samenstellen." Het aanbod doet haar dromen. Zijden jurken, zachte schoenen, warme maaltijden, veiligheid. Het lijkt alsof ze een duister sprookje is binnengestapt. Op een of andere manier, met zijn mix van dreiging, charme en onvoorstelbare luxe, is Robert erin geslaagd haar verlangen aan te wakkeren als olie op een vuur. Niet een verlangen naar hem, maar een verlangen naar het leven dat hij haar voorspiegelt, een leven zonder angst, zonder kou. Nadat een dienster geruisloos de tafel heeft afgeruimd, staat hij op. Hij loopt naar haar toe en schuift met een perfecte, hoffelijke beweging haar stoel naar achteren, als een heer die zijn dame uitnodigt ten dans.

"Kom," zegt de graaf opnieuw, zijn stem is nu een hese, intieme fluistering die de kille avondlucht op het terras doorbreekt. De speelsheid is verdwenen, en wat overblijft is een rauw, onverbloemd verlangen.

"Wat?" vraagt Mathilde, hoewel ze het antwoord al voelt als een brandende hitte in haar onderbuik.

"Bedtijd."

Het hart klopt in haar keel, een wilde, gevangen vogel. Haar wangen gloeien, niet van schaamte, maar van een plotselinge, gevaarlijke opwinding. Ze schudt haar hoofd, een laatste, zwakke daad van verzet. “Is het niet genoeg dat ik u help met het amulet? Wilt u nu ook mijn lichaam?” De vraag hangt in de lucht, beladen met spanning en een leven lang van wantrouwen jegens mannen zoals hij. Mathildes ogen zijn fel, haar stem trilt van de emotie.

Robert glimlacht, en het is geen spottende grijns meer, maar een trage, bijna bewonderende glimlach. Hij kijkt haar aan, zijn blik glijdt over de trotse houding van haar schouders, de opstandige vlam in haar ogen, haar weelderige boezem die op en neer deint met haar verstoorde ademhaling, en de glans van het maanlicht in haar lange haren. Met een diepe, bewogen stem antwoordt hij, en de oprechtheid ervan verrast haar.

“Je bent vuur en ijs tegelijk, Mathilde. Zo vol verzet, en tegelijkertijd… zie ik de vlam in je ogen. Dezelfde vlam die in mij brandt.” Hij zet een stap dichterbij. “Ik wil niet zomaar je lichaam. Ik wil je vuur.” “Zet dat maar uit je hoofd,” sist Mathilde, hoewel haar stem aan kracht verliest. “Ik ben uw speeltje niet.”

De graaf lacht, een diep, warm geluid dit keer, en zet zijn handen in zijn heupen. “Je hebt pit,” zegt hij, en hij klinkt oprecht geamuseerd. “Dat waardeer ik enorm.” Hij overbrugt de laatste afstand tussen hen. Maar je vergeet één ding.” Robert neemt haar katoenen hemd met beide handen vast. “Ik duld geen tegenspraak, ook van jou niet.” Mathilde blijft tegenpruttelen, maar tegen zoveel gezag en geweld heeft ze geen schijn van kans. Ze doet niet meer dan een verraste kreet slaken wanneer hij haar versleten hemd openrukt zonder de moeite te nemen de knoopjes open te maken. Haar ronde borsten vertonen zich onbelemmerd aan zijn blik, haar tepels recht vooruit.

"Prachtig," brengt hij buiten adem uit, zijn blik is een aanbiddende streling over haar ronde borsten die zich in het maanlicht onthullen, haar tepels hard van de kou en de opwinding. De aanblik van haar, zo kwetsbaar en tegelijk zo moedig, is voor hem even stimulerend als rode wijn bij een hevige dorst.

Mathilde kan niet voorkomen dat haar ogen zich wijd opensperren wanneer hij zijn handen op haar heupen legt en haar zachtjes tegen zich aan trekt. “Rustig maar,” fluistert hij, zijn lippen vlak bij de hare. “Als ik van plan was je meedogenloos te misbruiken, denk je dan echt dat ik zo lang zou hebben gewacht?” Mathilde kijkt de graaf aan, haar hart bonst een zware, onregelmatige roffel in haar keel. Robert bestudeert even haar gezicht, haar getergde, opstandige blik. Een zekere vorm van uitdaging glinstert in zijn ijskoude ogen en… hij kust haar.

Mathilde verstart. Geen enkel moment was het in haar opgekomen dat dit zou gebeuren. De aanraking van zijn lippen is geen zachte, tedere streling. Het is alsof ze de bliksem omhelst, zo hevig, zo plotseling en zo vol van een ongetemde, elektrische energie is het effect van zijn kus. De graaf proeft haar lippen alsof ze naar honing en verzet smaken. Hij verleidt haar, niet met geweld, maar met een onweerstaanbare, deskundige druk, om haar mond voor hem te openen, zodat hij haar kan veroveren met zijn tong. Een schok van pure, onverdunde opwinding vlamt in Mathilde als een ontembaar vuur. De angst, de woede, de wil om te vechten – alles wordt in een fractie van een seconde verteerd door deze nieuwe, allesoverheersende sensatie. Het komt niet eens meer in haar op om zich te verzetten.

Wanneer hij haar uiteindelijk loslaat, zindert haar hele lichaam van een verlangen dat haar met stomheid slaat. Ze is buiten adem, haar lippen tintelen. Teder streelt hij met zijn vingers haar wang en met de bal van zijn duim strijkt hij langzaam langs haar onderlip, die nu gezwollen en vochtig is.

Mathilde zwijgt. Ze is totaal overweldigd door zijn kus en weet met zichzelf geen blijf. Het vuur dat hij in haar heeft ontstoken, verwarmt haar nog steeds, een gloeiende kern in haar onderbuik. “Maak je maar geen zorgen,” fluistert de graaf, zijn stem is een lage, hese brom die door haar heen trilt. “Uw eer is bij mij volkomen veilig, dat garandeer ik u.” De absurditeit van zijn woorden, na de roofzuchtige kus die hij haar zojuist heeft gegeven, doorbreekt haar trance. “Ja, ja,” smaalt Mathilde, en ze vindt haar stem terug. “U bent natuurlijk een echte heer.”

“Geloof me,” klinkt zijn zachte stem, en er is een glimlach in te horen. De graaf pakt haar kin vast en kust haar opnieuw. En weer heeft ze geen verweer. Gretig opent ze haar mond voor zijn tong, verleid door het verlangen dat hij zo meesterlijk in haar wekt. Hoewel ze haar vlakke hand tegen de harde muur van zijn borst houdt, kan noch wil ze hem wegduwen. Tegen de tijd dat hij de kus verbreekt, snakt ze naar adem.

Een gesmoord, gekweld geluidje ontsnapt haar, wanneer ze daarna zijn lippen in de gevoelige holte van haar hals voelt. Vloeibaar vuur doorstroomt haar op het moment dat zijn mond een nieuwe, nog gevoeligere bestemming vindt op de top van haar borst. Ze begraaft haar vingers in zijn donkere, dikke haar en drukt hem onbewust tegen zich aan, niet meer in staat tot protesteren. Kreunend laat ze zich leiden door de hartstocht die hij in haar wakker maakt. Ze laat hem begaan wanneer hij haar zachtjes achterover duwt en haar neerzet op de rand van het zachte, fluwelen bed. Ook wanneer zijn deskundige handen de laatste restjes van haar kleding moeiteloos verwijderen.

Meer nog, ze geeft zich kreunend over aan zijn strelende handen en zoete, bezwerende woorden. Elke centimeter van haar huid overdekt hij met kussen, een spoor van vuur achterlatend, steeds lager en lager. Tintelend over haar hele lichaam, haar zenuwen gespannen tot het breekpunt, begraaft ze haar vingers in het zachte laken, haar hoofd beweegt wild heen en weer op het kussen. De wereld bestaat niet meer voor Mathilde. Er gebeurt iets binnenin haar waarover ze alleen nog maar heeft gehoord in gefluisterde verhalen. Iets wat te vergelijken is met de explosieve formatie van een heel nieuw universum. "Niet stoppen," kreunt ze, haar stem is een smeekbede. "Ik kom!"

Hij schuift zijn handen onder haar billen en blijft van haar genieten, haar meevoerend op de golven van genot tot ze het uitschreeuwt, haar rug krommend, en zich sidderend overgeeft aan haar extase. Hij beëindigt zijn kussen pas wanneer ze uitgeput en hijgend, met een laatste, zachte snik, weer stilligt. En dan, in de stilte die volgt, merkt ze dat de graaf zich uitkleedt en naast haar komt liggen.

- - -

Wanneer Mathilde een paar uur later wakker wordt, is het eerste wat ze voelt de onbekende, decadente zachtheid van zijden lakens tegen haar naakte huid. Een moment lang, in de schemerige grens tussen slaap en bewustzijn, is er enkel een gevoel van diepe, lome voldaanheid. De herinnering aan de nacht, de passie, de overgave, is een warme, zinderende gloed in haar lichaam.

Een kort, droog, ongeduldig kuchje vanuit de deuropening doorbreekt de stilte en rukt haar uit haar dromerige toestand. Haar ogen vliegen open. En ze ziet hem. Robert staat zwijgend in de deuropening, zijn armen over elkaar geslagen, en neemt haar op. Hij is al volledig gekleed in een onberispelijk, donker tenue. Hoe lang hij daar al staat, weet ze niet. Zijn aanwezigheid beneemt haar eenvoudigweg de adem, en haar stem, als ze probeert te spreken, klinkt zwak en kleintjes. Het is vernederend om zo te worden gadegeslagen, naakt en kwetsbaar in de resten van haar slaap. Maar een verraderlijk deel van haar, een deel dat ze haat en niet kan onderdrukken, wil niks liever dan dat hij naar haar toe komt en zich opnieuw aan hem over te leveren.

Hij lijkt haar gedachten te lezen, want een kleine, spottende glimlach speelt om zijn lippen. Hij beweegt niet. De passie van de nacht is voorbij; de meester is terug. "In de kast hangen nieuwe kleren voor jou," zegt hij, zijn stem is kalm en zakelijk, alsof de storm die tussen hen heeft gewoed nooit heeft plaatsgevonden. "Kies er iets passends uit. We ontbijten samen en daarna vertrekken we."

Het laatste woord is als een emmer ijskoud water. De warme, sensuele bubbel waarin ze wakker werd, barst. "Vertrekken?" fluistert ze, en ze trekt de zijden lakens hoger op, tot onder haar kin, een plotselinge, nutteloze barrière. Hij heft een wenkbrauw, de spottende glimlach is nu een kille, ongeduldige grijns. "Je gaat me naar het amulet brengen," zegt hij, en elk woord is een herinnering aan de harde realiteit van hun overeenkomst. "Of was je dat, na de... afleidingen van vannacht, al vergeten?"
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...