Door: Leen
Datum: 24-09-2025 | Cijfer: 9.5 | Gelezen: 836
Lengte: Lang | Leestijd: 30 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Borsten, Openbaar, Slaapkamer, Verlangen,
Lengte: Lang | Leestijd: 30 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Borsten, Openbaar, Slaapkamer, Verlangen,
Vervolg op: Verlangen - 21: De Kater
Dirty Dancing
“Leen, je bent veranderd,” zegt hij, zijn stem is zacht, maar de woorden zijn een aanklacht. “Ik herken je niet meer.”
“Hoezo?” vraag ik, een defensieve ondertoon sluipt in mijn stem.
“Zoals je Els net opzij duwde… dat is niet de Leen die ik ken. Dat deed je vroeger niet.”
“Nee, dat klopt,” kaats ik terug, een plotselinge, bittere energie welt in me op. “Vroeger liet ik me in een hoek drummen. Vroeger liet ik me pesten en kleineren. Ik heb geleerd voor mezelf op te komen, Carl. Iets wat ik al veel eerder had moeten doen.”
Hij schudt zijn hoofd, een blik van diepe bezorgdheid in zijn ogen. “Dit is niet voor jezelf opkomen, Leen. Dit is… agressief. Je bent nu net als Eva.” Het is de ergste belediging die hij me op dit moment kan geven. “Wat wil je dan?” Mijn stem wordt luider, trillend van een mix van woede en gekwetste gevoelens. “Heb je liever dat bange meisje dat geen vrienden heeft en wegkruipt in een hoek, doodsbang voor iedereen? Is dat wat je wilt? Een lief dat zich aan je vastklampt als een drenkeling, op zoek naar steun omdat ze zelf te zwak is om te blijven drijven?”
Ik zie dat mijn woorden hem raken. Hij deinst een beetje achteruit, verrast door de felheid van mijn aanval. Nu ben ik pas echt op dreef. De woede en gekwetste gevoelens van daarnet maken plaats voor een plotselinge, heldere, bijna pijnlijke passie. “Carl, ik wil leven,” zeg ik, en de woorden stromen eruit, niet als een verdediging, maar als een manifest. “Ik wil niet langer het meisje zijn dat toekijkt van de zijlijn. Ik wil zijn zoals elke andere tiener. Fouten maken die ik zelf kies, grenzen opzoeken, nieuwe, stomme dingen proberen, op mijn bek gaan en weer opstaan. Ik wil genieten.”
Hij schudt zijn hoofd, een blik van puur onbegrip op zijn gezicht. Zijn stem is bitter. “Dus dat is het? Dat is ‘leven’? Je bezatten op een feestje en je laten zoenen door Eva?”
“Je overdrijft, Carl! Het was maar één shotje!”
“Leen, dat is niet wat ik wil voor jou! Ik wil niet dat je…”
“Wat JIJ niet wilt?” Ik onderbreek hem, een felle woede borrelt op. “Wat jij niet wilt dat ik doe? Je wilt niet dat ik plezier heb? Is dat het? Wat is daar in godsnaam verkeerd aan?”
“Dat is niet wat ik zeg!” roept hij, zijn stem is nu luid van frustratie. “Dit ben jij niet! Dit is zij! Je praat als haar, je doet als haar! Je was altijd zo… in balans. En nu zoek je de uitersten op. Dit is geen leven, Leen, dit is chaos!” Zijn laatste woord, “chaos!”, blijft hangen in de lawaaierige gang, een beschuldiging die me treft. Ik zie de paniek in zijn ogen, de oprechte angst voor het meisje dat voor hem staat. En op dat moment, in de stilte die op zijn uitbarsting volgt, voel ik hoe mijn eigen razernij wegebt. Het maakt plaats voor een vreemde, koude, vlijmscherpe helderheid.
“Wel, Carl,” zeg ik, en mijn stem is plotseling weer rustig, maar geladen met een onwrikbare logica die gevaarlijker is dan al mijn geschreeuw. “Misschien is dat waar. Misschien heb je gelijk.”
Hij kijkt me verward aan, verrast door mijn plotselinge kalmte.
“Misschien zoek ik de uitersten op,” ga ik verder, en ik zet een stap dichterbij, mijn ogen boren zich in de zijne, “en misschien heb ik jou dan wel nodig om me te sturen. Om mijn anker te zijn in die chaos. Om me in te tomen als ik te ver ga.”
Ik zie een flits van opluchting, van hoop in zijn blik. Hij denkt dat hij gewonnen heeft. “MAAR,” zeg ik, en het woord is een zweepslag die de hoop van zijn gezicht veegt, “dan moet je er wel zijn, Carl! Dan moet je verdomme niet weglopen op het moment dat het moeilijk wordt! Je kunt niet mijn anker zijn als je zelf overboord springt zodra er een golf komt!” Mijn stem breekt, maar ik ga onverbiddelijk door. “Weet je wat je gisteren deed? Je hebt me niet beschermd. Je liet me daar alleen achter, in het midden van die puinhoop. Je hebt me nog meer belachelijk gemaakt dan Eva's kus ooit had kunnen doen, want jij, mijn vriendje, schaamde je voor me en rende weg.”
De woorden hangen tussen ons in, onherroepelijk en waar. Ik zie dat ze hem raken, dieper dan mijn geduw, dieper dan mijn geschreeuw. Hij krimpt ineen, alsof ik hem fysiek heb geslagen. Hij opent zijn mond om iets te zeggen, maar er komen geen woorden. Hij kijkt naar de grond, verslagen. En voor het eerst in deze hele, verschrikkelijke ruzie, ben ik degene die de controle heeft. Maar de overwinning voelt hol, en mijn hart doet nog steeds pijn.
Mijn stem is nu een fluistering, ontdaan van alle woede, alleen nog gevuld met een laatste, breekbare hoop. “Als je echt mijn vriendje wil zijn, Carl, dan zal je me moeten steunen. Dan zal je er steeds voor me moeten zijn, ook als ik het moeilijk maak, ook als ik bang ben. Zeker dan. Wil je dit?” De vraag is een ultieme test, een laatste, kwetsbare overgave van mijn kant. De chaotische geluiden van de gang lijken te verstommen. Het enige wat ik hoor is het bonzen van mijn eigen hart, wachtend op zijn antwoord. Hij heft langzaam zijn hoofd. Zijn ogen zijn rood en vol spijt. Hij knikt, een kleine, bijna onzichtbare beweging. “Ja,” fluistert hij, zijn stem is schor. “Ja, Leen. Dat wil ik.”
De spanning breekt. Het ene, kleine woordje, “Ja,” is een sleutel die de ijzeren banden rond mijn borstkas doet openspringen. Een trillende zucht van pure, onvervalste opluchting ontsnapt aan mijn lippen, en ik voel hoe de stijfheid uit mijn schouders wegvloeit. “Kom hier,” fluister ik, mijn stem is hees. Ik wacht niet op een antwoord. Ik vlieg hem om de hals, en sluit de kleine, pijnlijke afstand die nog tussen ons was. Mijn armen klemmen zich vast om zijn nek alsof ik bang ben dat hij zal verdwijnen als ik hem loslaat.
En dan geef ik hem een stevige kus. Het is geen zachte, vergevingsgezinde kus. Het is een hongerige, wanhopige, bijna bezitterige kus. Een kus die de smaak van tranen, ruzie en opluchting in zich draagt. Een kus die zegt: Eindelijk. Laat me nooit meer los. Voor een seconde is hij verrast, maar dan voel ik hoe zijn armen zich als stalen banden om mijn middel sluiten, me optillen en me onmogelijk dicht tegen zich aandrukken. Hij kust me terug met een overgave die de mijne evenaart, en de chaotische, luidruchtige schoolgang om ons heen vervaagt tot niets.
En zo staan we te kussen, midden in de lawaaierige, chaotische gang, en de wereld is van ons. De ruzie, de pijn, de vernedering… het smelt allemaal weg in de hitte van zijn mond, de stevige greep van zijn armen. Het is een eiland van pure, onversneden opluchting te midden van een zee van schoolbel-chaos.Totdat een ander geluid onze bubbel doorprikt. Eerst is het zacht, dan aanzwellend. Een opgewonden gejoel, gefluit en een paar luide, spottende “Ooooh’s”.
Ik trek me met een ruk terug, mijn wangen gloeien van de schaamte. Een kring van grijnzende, nieuwsgierige gezichten heeft zich om ons heen gevormd. Ze hebben alles gezien. De ruzie, de tranen, de verzoening. “Oops,” fluister ik tegen Carls borstkas, mijn gezicht verbergend in de stof van zijn t-shirt. Hij lacht, een diep, warm geluid. “Laat ze maar kijken,” mompelt hij in mijn haar, en hij trekt me nog dichterbij.
Even later wandelen we naar huis. Zijn arm ligt zwaar en geruststellend om mijn schouders, me dicht tegen zijn zijde gedrukt. De twijfels en pijn van deze ochtend voelen als een eeuwigheid geleden. De lucht lijkt helderder, de geluiden van de straat klinken vrolijker. We zeggen niet veel. We hoeven niet veel te zeggen. De stilte is comfortabel, gevuld met het ritme van onze voetstappen en de warmte van onze lichamen tegen elkaar. Het voelt alsof we een oorlog hebben overleefd en nu, eindelijk, in een wapenstilstand zijn beland.
Wanneer we bij mijn straat aankomen, en ik weet dat ik hem zo moet loslaten, wil ik het moment rekken. Ik wil niet dat het stopt. “Heb je vanavond iets te doen?” vraag ik, mijn stem is zacht, een beetje verlegen. Hij kijkt op me neer met een kleine, vragende glimlach op zijn gezicht. “Filmpje doen?” vraag ik, en de simpele, alledaagse vraag voelt als het meest hoopvolle dat ik in dagen heb gezegd.
“Iets speciaals in gedachten?”
“Dirty Dancing speelt in de Euroscoop,” zeg ik, en ik probeer mijn stem zo nonchalant mogelijk te houden, alsof het een willekeurige film is en niet de meest iconische, romantische film die ik ken. Ik zie Carl even aarzelen. Een fractie van een seconde zie ik de gedachte in zijn ogen: Oh nee. Een dansfilm. Ik weet dat dit absoluut niet zijn genre is. Hij is meer voor thrillers. Ik sta op het punt om terug te krabbelen, om te zeggen dat we ook iets anders kunnen kiezen. Maar voordat ik de kans krijg, wordt zijn uitdrukking weer zacht. Hij trekt me nog dichter tegen zich aan, zijn hand streelt over mijn haar. “Het maakt me niet uit welke film we zien,” zegt hij, en zijn stem is zo oprecht dat mijn hart ervan smelt. “Als ik maar bij jou ben.”
Later die avond zitten we in het gedempte, pluche donker van de cinema. We hebben bewust plaatsen op de achterste rij gekozen, de beruchte ‘kus-rij’, een gedurfde, onuitgesproken verklaring. In de duisternis, ver weg van de starende blikken op school en de spanning thuis, voelt het alsof we in onze eigen, geheime bubbel zitten. De lichten dimmen, de reclame speelt. Carls hand, die op de armleuning tussen ons in rustte, vindt de mijne. Zijn vingers verstrengelen zich langzaam, voorzichtig met de mijne. Zijn huid is warm en droog. Het is een klein gebaar, maar het voelt als een anker.
De film begint. De iconische muziek zwelt aan. Op het scherm tilt Patrick Swayze Jennifer Grey triomfantelijk de lucht in. Het is het perfecte, romantisch akkoord. Maar ik zie het nauwelijks. Het interesseert me niet meer. Mijn hele universum is verschrompeld tot de donkere, intieme ruimte van twee bioscoopstoelen op de achterste rij. Het enige wat telt is de jongen naast me. In het flikkerende licht van de film zie ik dat hij me aankijkt. Hij leunt naar me toe. De eerste kus is voorzichtig, bijna timide. Een zachte, vragende druk van zijn lippen op de mijne. Ik antwoord door dichterbij te leunen, mijn eigen lippen openen zich een klein beetje onder de zijne.
Dat is het signaal waar hij op wachtte. Zijn hand verlaat mijn hand en komt omhoog om mijn gezicht vast te pakken. Zijn vingers glijden door mijn haar, zijn duim streelt zachtjes mijn wang terwijl hij me kust. De tederheid van die aanraking, vermengd met de passie van zijn mond, doet me duizelen. We breken de kus af, hijgend, onze voorhoofden rustend tegen elkaar. We kijken elkaar liefdevol aan in het halfduister, en in zijn ogen zie ik de weerspiegeling van mijn eigen, diepe verlangen naar meer. De epische romance op het doek wordt plotseling overschaduwd door de echte, tastbare connectie tussen ons. Hij buigt zich opnieuw naar me toe, en ik naar hem. De kus die volgt begint teder, een voortzetting van het romantische moment. Maar al snel verdwijnt de zachtheid en maakt ze plaats voor een diepere, meer ongeduldige honger. Dit is geen filmkus meer. Dit is echt. Het is rommelig en heet en wanhopig. We hebben enkel nog aandacht voor elkaar. Zijn hand glijdt van mijn wang, langs mijn nek, en zijn vingers haken zich vast in de stof van mijn trui bij mijn schouder en trekken me dichterbij. Mijn eigen handen, die eerst nog onwennig op zijn borst rustten, vinden hun weg naar zijn nek, mijn vingers verstrengelen zich in zijn zachte haar. Ik trek hem naar me toe, wil meer, wil de laatste millimeter lucht tussen ons doen verdwijnen.
De armleuning tussen ons is een onhandig, vervelend obstakel. Hij schuift dieper in zijn stoel en trekt me half op zijn schoot, onze lichamen onhandig tegen elkaar gedrukt in de krappe ruimte. Zijn handen beginnen aan een verkenningstocht, niet langer voorzichtig, maar met een duidelijke, onweerstaanbare drang. Zijn handen glijden langs mijn zij, verder omhoog over mijn ribben, en elke aanraking is als een klein, elektrisch schokje. Mijn adem stokt wanneer zijn duim de zijkant van mijn borst streelt. Het is een vluchtige, bijna toevallige aanraking, maar het stuurt een golf van pure, onversneden lust door mijn lijf, heet en onweerstaanbaar. Ik maak een klein, kermend geluidje tegen zijn lippen, en als reactie wordt zijn aanraking stoutmoediger. Ik ben niet langer de toeschouwer van een opwindende scène; ik ben er de hoofdrolspeler van. Zijn andere hand op mijn rug duwt me steviger tegen hem aan, en ik voel de harde, onmiskenbare vorm van zijn erectie tegen mijn heup. Een golf van pure, onversneden lust schiet door me heen, heet en onweerstaanbaar. Zijn hand glijdt onder mijn arm door en legt zich op mijn rug. Ik voel zijn vingers zoeken, en dan, de zachte klik van de sluiting van mijn beha die loskomt. De plotselinge vrijheid, de wetenschap dat er nu alleen nog een laagje stof tussen zijn huid en de mijne is, maakt me duizelig.
Ik maak een klein, kermend geluidje tegen zijn lippen. Als reactie wordt zijn aanraking stoutmoediger. Zijn hand glijdt onder mijn arm door en legt zich op mijn rug. Ik voel zijn vingers zoeken, en dan, de zachte klik van de sluiting van mijn beha die loskomt. De plotselinge vrijheid, de wetenschap dat er nu alleen nog een laagje stof tussen zijn huid en de mijne is, maakt me duizelig. Zijn handen verlaten mijn rug en beginnen een trage, zinderende reis naar voren. Ik voel de opgeschoven stof van mijn beha, en dan… de overweldigende sensatie van zijn warme, volle handpalmen die mijn borsten voor het eerst omsluiten. Ik hap naar adem, een geluidloos, geschokt geluid, en mijn rug kromt zich instinctief, mezelf nog dieper in zijn aanraking duwend, zoekend naar meer. Zijn duimen vinden de harde, gevoelige puntjes van mijn tepels en tekenen langzame, martelende cirkeltjes. Een diepe, onwillekeurige kreun ontsnapt aan mijn keel, een geluid van pure overgave en onversneden lust. Zijn lippen verlaten de mijne en vinden de gevoelige huid van mijn nek. “Leen,” hijgt hij, zijn stem is schor en onherkenbaar.
Mijn eigen handen zijn niet langer stil. Ze glijden van zijn nek naar beneden, over zijn borstkas, en ik voel het snelle, krachtige gebonk van zijn hart. Lager, over de harde spieren van zijn buik. Mijn vingers strijken over de koude, metalen knoop van zijn jeans, en ik hoor zijn scherpe, hijgende ademteug als antwoord.
Op dat moment sterft de muziek van de film weg. De aftiteling is bijna voorbij. Een paar mensen in de zaal staan al op. De harde realiteit begint onze bubbel binnen te dringen. Met een laatste, diepe, gefrustreerde kus trekken we ons terug. We zitten hijgend in onze stoelen, onze kleren verkreukeld, onze lippen gezwollen. We kijken elkaar aan in het halfduister, en de belofte van wat er nog moet komen hangt zwaar en elektrisch tussen ons in. De lichten in de zaal gaan aan, fel en onvergeeflijk. Het spel is voorbij. Voor nu.
De fietstocht naar huis is een stille, geladen aangelegenheid. We zeggen niets. We hoeven niets te zeggen. De stilte is niet ongemakkelijk; ze is dik van de spanning, van de onuitgesproken belofte van wat er in de cinema is begonnen. We fietsen dicht naast elkaar, onze handen strijken af en toe langs elkaar, en elke toevallige aanraking is een elektrische schok die door me heen trekt. De koele avondlucht op mijn gloeiende wangen is het enige wat me eraan herinnert dat de wereld buiten ons nog bestaat.
Wanneer we voor mijn huis staan, frummel ik met trillende vingers de sleutel in het slot. Het geluid van de opengaande deur klinkt ongewoon luid in de stille straat. Ik stap naar binnen, en Carl volgt me, zijn aanwezigheid is een warme, zinderende schaduw in mijn rug. De deur klikt zachtjes in het slot achter ons. De stilte van het huis is absoluut, alleen doorbroken door het geluid van onze eigen, snelle ademhaling en het luide, onregelmatige gebonk van mijn hart. Hij draait me in de schemering van de gang naar zich toe. Er zijn geen woorden nodig. De vraag brandt in zijn donkere ogen, en het antwoord moet in de mijne te lezen zijn. Hij kust me opnieuw. De kus is niet langer de speelse, ontdekkende kus van in de cinema. Dit is anders. Dit is een hongerige, wanhopige kus, alsof we allebei te lang hebben gewacht. Hij duwt me zachtjes tegen de muur, zijn lichaam een warme, harde barrière tegen het mijne.
“Kom je mee naar mijn kamer?” fluistert ik. Mijn stem is een schorre, bijna onherkenbare klank.
“Ja,” fluistert hij terug.
En zonder nog een woord te zeggen, pak ik zijn hand en leid ik hem de trap op, de duisternis in. We proberen zo stil als mogelijk te zijn, elke trede is een potentieel verraad. De oude houten planken, die overdag zo vertrouwd kraken, zijn nu een mijnenveld van geluid in de stille avond. Ik ga voor, mijn hand stevig in de zijne geklemd. Bovenaan de trap houden we even stil. Een dun streepje licht ontsnapt onder de deur van de kamer van mijn ouders. Ik hoor het gedempte, onverstaanbare geluid van de televisie. Ze zijn wakker. Mijn hart bonst in mijn keel, een holle, panische dreun. Ik leg een vinger op mijn lippen en kijk hem met grote ogen aan. Hij knikt, en ik zie aan de gespannen trek om zijn mond dat hij de inzet van dit spelletje begrijpt. Dit is niet zomaar naar mijn kamer gaan. Dit is een grens overschrijden, een geheime, stille daad van rebellie.
Op mijn tenen, mijn adem ingehouden, sluip ik langs de deur. Mijn lichaam is stijf van de spanning. Carl volgt me, zijn bewegingen zijn verrassend geruisloos. We zijn partners in crime, verenigd in een complot tegen de onwetende wereld van de volwassenen. Plotseling, van net aan de andere kant van de dunne houten deur, klinkt de stem van mijn moeder, zo helder en dichtbij dat ik ineenkrimp. “Leen? Ben je nu pas thuis?” We bevriezen. Ik voel hoe Carl naast me verstijft, zijn hand knijpt pijnlijk hard in de mijne. Ik zie zijn ogen groot worden in de schemering, vol pure, onvervalste paniek. We zijn gevangen. Hier, op de meest kwetsbare plek in het hele huis. Ik kijk Carl met wijd opengesperde ogen aan. Ik moet iets doen. Snel. Ik adem diep in en probeer zo normaal en nonchalant mogelijk te klinken. “Ja, ma! Ik ben net terug! Ik ga direct slapen!”
Mijn stem klinkt vreemd en gespannen in mijn eigen oren. We wachten, roerloos, onze adem ingehouden. Het voelt als een eeuwigheid. Dan horen we mijn moeder iets onverstaanbaars zeggen, en het geluid van de televisie wordt weer iets luider. Het gevaar lijkt, voor nu, geweken. We kijken elkaar aan, een blik van gedeelde, hysterische opluchting. Snel open ik mijn slaapkamerdeur en trek ik Carl snel naar binnen. Ik sluit de deur achter ons, het zachte klikje van het slot is het mooiste geluid dat ik ooit heb gehoord. We leunen met onze ruggen tegen de deur, hijgend in de duisternis, en dan barsten we allebei uit in een stille, onderdrukte lach, een pure ontlading van adrenaline en opwinding. We hebben het gehaald. We zijn alleen. En de hele nacht ligt nog voor ons.
De lach sterft weg in de intieme stilte van mijn slaapkamer. De deur is dicht, de wereld buitengesloten. Het enige licht is de zachte, zilveren gloed van de maan die door mijn raam valt en de kamer in lange, mysterieuze schaduwen hult. We staan tegenover elkaar, de adrenaline van onze heimelijke tocht maakt langzaam plaats voor een andere, veel zwaardere en diepere spanning. Mijn hart bonst een wild, onregelmatig ritme tegen mijn ribben. Ik kijk naar hem, zoekend naar een teken van twijfel, maar zijn ogen zijn donker en vol van een onwrikbare, aanbiddende aandacht. En in die blik vind ik de moed die ik nodig heb. Langzaam, mijn handen trillen een beetje, grijp ik de zoom van mijn trui en trek ik hem over mijn hoofd. De koele lucht in de kamer prikkelt mijn blote huid. Ik laat de trui op de grond vallen. Dan, met mijn blik nog steeds vastgehaakt in de zijne, maak ik de knoop van mijn jeans los. De rits maakt een zacht, sissend geluid in de stilte. Ik duw de stof over mijn heupen, trap uit mijn schoenen, en sta uiteindelijk voor hem, alleen in mijn ondergoed.
Carl kijkt me met open mond aan. Hij ademt niet eens. Zijn blik is niet begerig of hongerig; het is er een van pure, onvervalste bewondering. Alsof hij naar een kunstwerk kijkt, iets zeldzaams en kostbaars. Hij aanbidt me. En onder die blik voel ik al mijn onzekerheden, al mijn angsten over deukjes en rondingen, wegsmelten als sneeuw voor de zon. Ik voel me, in al mijn onvolmaaktheid, volmaakt mooi.
Geïnspireerd door mijn moed, kleedt hij zich ook uit, zijn bewegingen zijn sneller, zekerder. Een paar seconden later is de afstand tussen ons verdwenen en kruipt hij met mij het bed in. Zijn lichaam tegen het mijne voelt heerlijk. Een overweldigende sensatie van warmte, van blote huid op blote huid. Het voelt juist. Het voelt als thuiskomen. We kussen, diep en langzaam, een verkenning zonder woorden. Zijn handen strelen over mijn rug, mijn heupen, mijn dijen. Mijn eigen handen dwalen over zijn borstkas, zijn armen, en ik geniet van de harde spieren onder zijn zachte huid.
Elke aanraking, elke kus, bouwt de spanning verder op. De hitte tussen ons wordt een laaiend vuur. Ik wil meer. Mijn lichaam schreeuwt om meer. Maar dan kraakt de bedveer, een luid, protesterend geluid in de stille nacht. We verstijven allebei onmiddellijk, onze oren gespitst, luisterend naar elk geluid uit de gang, naar een teken dat mijn ouders ons gehoord hebben. We durven niet verder te gaan. We beseffen dat elke meer gepassioneerde beweging te veel lawaai zou maken. En dus verandert onze vrijpartij in iets anders. Iets stillers, maar misschien nog intiemers. Het wordt een spel van ingehouden adem, van gefluisterde woordjes tegen elkaars huid, van tergend langzame strelingen die net op de rand van de stilte balanceren. De frustratie van het niet verder kunnen gaan, mengt zich met de opwinding van het geheim, van het gevaar, en het creëert een ondraaglijk, heerlijk soort spanning.
Twee uur later, die voelen als tien minuten, kijkt hij met een spijtige blik naar de oplichtende cijfers op mijn wekker. “Ik moet gaan,” fluistert hij. We mogen niet het risico nemen dat iemand dit ontdekt. De gedachte alleen al aan mijn moeders gezicht als ze hem morgenvroeg uit mijn kamer zou zien komen, is genoeg om een koude rilling over mijn rug te jagen. Met een laatste, diepe, beloftevolle kus glijdt hij uit bed. Hij kleedt zich zwijgend aan in het donker. Bij de deur kust hij me nog een keer, een snelle, heimelijke kus. En dan is hij weg, een stille schaduw die verdwijnt in de nacht. Ik kruip terug in bed, in de lakens die nog naar hem ruiken, en de warmte waar zijn lichaam net nog lag. En ik glimlach in het donker, vol van een nieuw, geheim, en heerlijk soort verlangen.
De dag erna voelt alles onwennig, maar op een totaal andere manier dan na een ruzie. Het is de geladen, bijna elektrische stilte van twee mensen die elkaar op een nieuwe, diepere laag hebben leren kennen. Tijdens de middagpauze zitten we op ‘ons’ bankje, een beetje verder weg van de drukte, maar er is een onzichtbare afstand tussen ons. Ik durf Carl nauwelijks aan te kijken, bang voor wat ik in zijn ogen zal zien. Spijt? Ongemak? Mijn gedachten zijn een chaos. De herinneringen aan gisteravond zijn een warme, zinderende gloed in mijn buik. De duisternis van mijn kamer, de zachtheid van de lakens, het gevoel van zijn blote huid tegen de mijne. Het was perfect. Maar nu, in het harde, onvergeeflijke daglicht van de school, voelt het plotseling roekeloos. Kwetsbaar. Een diepe, knagende onzekerheid overvalt me.
De vraag ontsnapt voor ik hem kan tegenhouden, een zachte, bijna timide fluistering.
“Van welke Leen hou je nu het meest?”
Hij draait zijn hoofd en kijkt me verward aan. “Hoe bedoel je?”
Ik slik en dwing mezelf om door te gaan, om de vraag die me kwelt hardop te stellen. “De Leen die risico’s neemt en je meeneemt naar haar kamer… of de oude Leen, die in de cinema je hand al zou hebben weggeduwd?”
Hij kijkt me lang aan, een serieuze, peinzende blik in zijn ogen. Hij denkt echt na over het antwoord, en dat maakt me nog nerveuzer.
“Dat is het hem juist, Leen,” zegt hij uiteindelijk, zijn stem is zacht. “Er zijn geen twee Leens.”
Hij schuift dichterbij en pakt mijn hand. “Ik viel voor het meisje dat in haar eentje een boek zat te lezen op een bankje. Het meisje dat zo in haar eigen wereld zat dat het leek alsof niemand haar echt kon raken. Die Leen vond ik speciaal.”
Zijn duim streelt zachtjes over mijn knokkels. “Maar de Leen die me gisteravond aankeek in de duisternis van haar kamer en besloot me te vertrouwen… de Leen die me meeneemt naar haar bed… verdomme, Leen. Die maakt me helemaal gek. Op de best mogelijke manier.” Hij trekt me zachtjes dichterbij, zijn voorhoofd tegen het mijne. Hij zucht diep, een geluid vol onuitgesproken frustratie en spijt. “Eerlijk? Op dat feestje was ik doodsbang. Ik zag je veranderen en ik herkende je niet meer. Ik dacht dat ik je aan het verliezen was.” Zijn bekentenis verrast me. “Niet aan een andere jongen,” vervolgt hij, “maar aan… haar. Ik was bang dat het Eva was die je veranderde. Dat je haar kille, harde spelletjes begon te spelen om erbij te horen.” Hij trekt een beetje terug, zodat hij me recht in de ogen kan kijken. “Maar gisteravond, in jouw kamer, toen je me aankeek… dat was geen spelletje. Dat was puur jij. De Leen die risico’s durft te nemen, niet om indruk te maken op anderen, maar omdat ze mij vertrouwt.” Hij glimlacht, een mix van bewondering en verlangen. “En die Leen… die vind ik misschien nog wel opwindender.”
Hij kust me zachtjes. “Dus van welke Leen ik hou? Ik hou van allebei. Want het is dezelfde persoon.” Hij trekt een beetje terug en kijkt me diep in de ogen. “Het is gewoon… jij.”
- - -
Wil jij de Leen achter dit verhaal leren kennen? abonneer je dan op mijn nieuwsbrief door mij een mail te sturen. Mijn emailadres vind je op mijn profielpagina.
“Hoezo?” vraag ik, een defensieve ondertoon sluipt in mijn stem.
“Zoals je Els net opzij duwde… dat is niet de Leen die ik ken. Dat deed je vroeger niet.”
“Nee, dat klopt,” kaats ik terug, een plotselinge, bittere energie welt in me op. “Vroeger liet ik me in een hoek drummen. Vroeger liet ik me pesten en kleineren. Ik heb geleerd voor mezelf op te komen, Carl. Iets wat ik al veel eerder had moeten doen.”
Hij schudt zijn hoofd, een blik van diepe bezorgdheid in zijn ogen. “Dit is niet voor jezelf opkomen, Leen. Dit is… agressief. Je bent nu net als Eva.” Het is de ergste belediging die hij me op dit moment kan geven. “Wat wil je dan?” Mijn stem wordt luider, trillend van een mix van woede en gekwetste gevoelens. “Heb je liever dat bange meisje dat geen vrienden heeft en wegkruipt in een hoek, doodsbang voor iedereen? Is dat wat je wilt? Een lief dat zich aan je vastklampt als een drenkeling, op zoek naar steun omdat ze zelf te zwak is om te blijven drijven?”
Ik zie dat mijn woorden hem raken. Hij deinst een beetje achteruit, verrast door de felheid van mijn aanval. Nu ben ik pas echt op dreef. De woede en gekwetste gevoelens van daarnet maken plaats voor een plotselinge, heldere, bijna pijnlijke passie. “Carl, ik wil leven,” zeg ik, en de woorden stromen eruit, niet als een verdediging, maar als een manifest. “Ik wil niet langer het meisje zijn dat toekijkt van de zijlijn. Ik wil zijn zoals elke andere tiener. Fouten maken die ik zelf kies, grenzen opzoeken, nieuwe, stomme dingen proberen, op mijn bek gaan en weer opstaan. Ik wil genieten.”
Hij schudt zijn hoofd, een blik van puur onbegrip op zijn gezicht. Zijn stem is bitter. “Dus dat is het? Dat is ‘leven’? Je bezatten op een feestje en je laten zoenen door Eva?”
“Je overdrijft, Carl! Het was maar één shotje!”
“Leen, dat is niet wat ik wil voor jou! Ik wil niet dat je…”
“Wat JIJ niet wilt?” Ik onderbreek hem, een felle woede borrelt op. “Wat jij niet wilt dat ik doe? Je wilt niet dat ik plezier heb? Is dat het? Wat is daar in godsnaam verkeerd aan?”
“Dat is niet wat ik zeg!” roept hij, zijn stem is nu luid van frustratie. “Dit ben jij niet! Dit is zij! Je praat als haar, je doet als haar! Je was altijd zo… in balans. En nu zoek je de uitersten op. Dit is geen leven, Leen, dit is chaos!” Zijn laatste woord, “chaos!”, blijft hangen in de lawaaierige gang, een beschuldiging die me treft. Ik zie de paniek in zijn ogen, de oprechte angst voor het meisje dat voor hem staat. En op dat moment, in de stilte die op zijn uitbarsting volgt, voel ik hoe mijn eigen razernij wegebt. Het maakt plaats voor een vreemde, koude, vlijmscherpe helderheid.
“Wel, Carl,” zeg ik, en mijn stem is plotseling weer rustig, maar geladen met een onwrikbare logica die gevaarlijker is dan al mijn geschreeuw. “Misschien is dat waar. Misschien heb je gelijk.”
Hij kijkt me verward aan, verrast door mijn plotselinge kalmte.
“Misschien zoek ik de uitersten op,” ga ik verder, en ik zet een stap dichterbij, mijn ogen boren zich in de zijne, “en misschien heb ik jou dan wel nodig om me te sturen. Om mijn anker te zijn in die chaos. Om me in te tomen als ik te ver ga.”
Ik zie een flits van opluchting, van hoop in zijn blik. Hij denkt dat hij gewonnen heeft. “MAAR,” zeg ik, en het woord is een zweepslag die de hoop van zijn gezicht veegt, “dan moet je er wel zijn, Carl! Dan moet je verdomme niet weglopen op het moment dat het moeilijk wordt! Je kunt niet mijn anker zijn als je zelf overboord springt zodra er een golf komt!” Mijn stem breekt, maar ik ga onverbiddelijk door. “Weet je wat je gisteren deed? Je hebt me niet beschermd. Je liet me daar alleen achter, in het midden van die puinhoop. Je hebt me nog meer belachelijk gemaakt dan Eva's kus ooit had kunnen doen, want jij, mijn vriendje, schaamde je voor me en rende weg.”
De woorden hangen tussen ons in, onherroepelijk en waar. Ik zie dat ze hem raken, dieper dan mijn geduw, dieper dan mijn geschreeuw. Hij krimpt ineen, alsof ik hem fysiek heb geslagen. Hij opent zijn mond om iets te zeggen, maar er komen geen woorden. Hij kijkt naar de grond, verslagen. En voor het eerst in deze hele, verschrikkelijke ruzie, ben ik degene die de controle heeft. Maar de overwinning voelt hol, en mijn hart doet nog steeds pijn.
Mijn stem is nu een fluistering, ontdaan van alle woede, alleen nog gevuld met een laatste, breekbare hoop. “Als je echt mijn vriendje wil zijn, Carl, dan zal je me moeten steunen. Dan zal je er steeds voor me moeten zijn, ook als ik het moeilijk maak, ook als ik bang ben. Zeker dan. Wil je dit?” De vraag is een ultieme test, een laatste, kwetsbare overgave van mijn kant. De chaotische geluiden van de gang lijken te verstommen. Het enige wat ik hoor is het bonzen van mijn eigen hart, wachtend op zijn antwoord. Hij heft langzaam zijn hoofd. Zijn ogen zijn rood en vol spijt. Hij knikt, een kleine, bijna onzichtbare beweging. “Ja,” fluistert hij, zijn stem is schor. “Ja, Leen. Dat wil ik.”
De spanning breekt. Het ene, kleine woordje, “Ja,” is een sleutel die de ijzeren banden rond mijn borstkas doet openspringen. Een trillende zucht van pure, onvervalste opluchting ontsnapt aan mijn lippen, en ik voel hoe de stijfheid uit mijn schouders wegvloeit. “Kom hier,” fluister ik, mijn stem is hees. Ik wacht niet op een antwoord. Ik vlieg hem om de hals, en sluit de kleine, pijnlijke afstand die nog tussen ons was. Mijn armen klemmen zich vast om zijn nek alsof ik bang ben dat hij zal verdwijnen als ik hem loslaat.
En dan geef ik hem een stevige kus. Het is geen zachte, vergevingsgezinde kus. Het is een hongerige, wanhopige, bijna bezitterige kus. Een kus die de smaak van tranen, ruzie en opluchting in zich draagt. Een kus die zegt: Eindelijk. Laat me nooit meer los. Voor een seconde is hij verrast, maar dan voel ik hoe zijn armen zich als stalen banden om mijn middel sluiten, me optillen en me onmogelijk dicht tegen zich aandrukken. Hij kust me terug met een overgave die de mijne evenaart, en de chaotische, luidruchtige schoolgang om ons heen vervaagt tot niets.
En zo staan we te kussen, midden in de lawaaierige, chaotische gang, en de wereld is van ons. De ruzie, de pijn, de vernedering… het smelt allemaal weg in de hitte van zijn mond, de stevige greep van zijn armen. Het is een eiland van pure, onversneden opluchting te midden van een zee van schoolbel-chaos.Totdat een ander geluid onze bubbel doorprikt. Eerst is het zacht, dan aanzwellend. Een opgewonden gejoel, gefluit en een paar luide, spottende “Ooooh’s”.
Ik trek me met een ruk terug, mijn wangen gloeien van de schaamte. Een kring van grijnzende, nieuwsgierige gezichten heeft zich om ons heen gevormd. Ze hebben alles gezien. De ruzie, de tranen, de verzoening. “Oops,” fluister ik tegen Carls borstkas, mijn gezicht verbergend in de stof van zijn t-shirt. Hij lacht, een diep, warm geluid. “Laat ze maar kijken,” mompelt hij in mijn haar, en hij trekt me nog dichterbij.
Even later wandelen we naar huis. Zijn arm ligt zwaar en geruststellend om mijn schouders, me dicht tegen zijn zijde gedrukt. De twijfels en pijn van deze ochtend voelen als een eeuwigheid geleden. De lucht lijkt helderder, de geluiden van de straat klinken vrolijker. We zeggen niet veel. We hoeven niet veel te zeggen. De stilte is comfortabel, gevuld met het ritme van onze voetstappen en de warmte van onze lichamen tegen elkaar. Het voelt alsof we een oorlog hebben overleefd en nu, eindelijk, in een wapenstilstand zijn beland.
Wanneer we bij mijn straat aankomen, en ik weet dat ik hem zo moet loslaten, wil ik het moment rekken. Ik wil niet dat het stopt. “Heb je vanavond iets te doen?” vraag ik, mijn stem is zacht, een beetje verlegen. Hij kijkt op me neer met een kleine, vragende glimlach op zijn gezicht. “Filmpje doen?” vraag ik, en de simpele, alledaagse vraag voelt als het meest hoopvolle dat ik in dagen heb gezegd.
“Iets speciaals in gedachten?”
“Dirty Dancing speelt in de Euroscoop,” zeg ik, en ik probeer mijn stem zo nonchalant mogelijk te houden, alsof het een willekeurige film is en niet de meest iconische, romantische film die ik ken. Ik zie Carl even aarzelen. Een fractie van een seconde zie ik de gedachte in zijn ogen: Oh nee. Een dansfilm. Ik weet dat dit absoluut niet zijn genre is. Hij is meer voor thrillers. Ik sta op het punt om terug te krabbelen, om te zeggen dat we ook iets anders kunnen kiezen. Maar voordat ik de kans krijg, wordt zijn uitdrukking weer zacht. Hij trekt me nog dichter tegen zich aan, zijn hand streelt over mijn haar. “Het maakt me niet uit welke film we zien,” zegt hij, en zijn stem is zo oprecht dat mijn hart ervan smelt. “Als ik maar bij jou ben.”
Later die avond zitten we in het gedempte, pluche donker van de cinema. We hebben bewust plaatsen op de achterste rij gekozen, de beruchte ‘kus-rij’, een gedurfde, onuitgesproken verklaring. In de duisternis, ver weg van de starende blikken op school en de spanning thuis, voelt het alsof we in onze eigen, geheime bubbel zitten. De lichten dimmen, de reclame speelt. Carls hand, die op de armleuning tussen ons in rustte, vindt de mijne. Zijn vingers verstrengelen zich langzaam, voorzichtig met de mijne. Zijn huid is warm en droog. Het is een klein gebaar, maar het voelt als een anker.
De film begint. De iconische muziek zwelt aan. Op het scherm tilt Patrick Swayze Jennifer Grey triomfantelijk de lucht in. Het is het perfecte, romantisch akkoord. Maar ik zie het nauwelijks. Het interesseert me niet meer. Mijn hele universum is verschrompeld tot de donkere, intieme ruimte van twee bioscoopstoelen op de achterste rij. Het enige wat telt is de jongen naast me. In het flikkerende licht van de film zie ik dat hij me aankijkt. Hij leunt naar me toe. De eerste kus is voorzichtig, bijna timide. Een zachte, vragende druk van zijn lippen op de mijne. Ik antwoord door dichterbij te leunen, mijn eigen lippen openen zich een klein beetje onder de zijne.
Dat is het signaal waar hij op wachtte. Zijn hand verlaat mijn hand en komt omhoog om mijn gezicht vast te pakken. Zijn vingers glijden door mijn haar, zijn duim streelt zachtjes mijn wang terwijl hij me kust. De tederheid van die aanraking, vermengd met de passie van zijn mond, doet me duizelen. We breken de kus af, hijgend, onze voorhoofden rustend tegen elkaar. We kijken elkaar liefdevol aan in het halfduister, en in zijn ogen zie ik de weerspiegeling van mijn eigen, diepe verlangen naar meer. De epische romance op het doek wordt plotseling overschaduwd door de echte, tastbare connectie tussen ons. Hij buigt zich opnieuw naar me toe, en ik naar hem. De kus die volgt begint teder, een voortzetting van het romantische moment. Maar al snel verdwijnt de zachtheid en maakt ze plaats voor een diepere, meer ongeduldige honger. Dit is geen filmkus meer. Dit is echt. Het is rommelig en heet en wanhopig. We hebben enkel nog aandacht voor elkaar. Zijn hand glijdt van mijn wang, langs mijn nek, en zijn vingers haken zich vast in de stof van mijn trui bij mijn schouder en trekken me dichterbij. Mijn eigen handen, die eerst nog onwennig op zijn borst rustten, vinden hun weg naar zijn nek, mijn vingers verstrengelen zich in zijn zachte haar. Ik trek hem naar me toe, wil meer, wil de laatste millimeter lucht tussen ons doen verdwijnen.
De armleuning tussen ons is een onhandig, vervelend obstakel. Hij schuift dieper in zijn stoel en trekt me half op zijn schoot, onze lichamen onhandig tegen elkaar gedrukt in de krappe ruimte. Zijn handen beginnen aan een verkenningstocht, niet langer voorzichtig, maar met een duidelijke, onweerstaanbare drang. Zijn handen glijden langs mijn zij, verder omhoog over mijn ribben, en elke aanraking is als een klein, elektrisch schokje. Mijn adem stokt wanneer zijn duim de zijkant van mijn borst streelt. Het is een vluchtige, bijna toevallige aanraking, maar het stuurt een golf van pure, onversneden lust door mijn lijf, heet en onweerstaanbaar. Ik maak een klein, kermend geluidje tegen zijn lippen, en als reactie wordt zijn aanraking stoutmoediger. Ik ben niet langer de toeschouwer van een opwindende scène; ik ben er de hoofdrolspeler van. Zijn andere hand op mijn rug duwt me steviger tegen hem aan, en ik voel de harde, onmiskenbare vorm van zijn erectie tegen mijn heup. Een golf van pure, onversneden lust schiet door me heen, heet en onweerstaanbaar. Zijn hand glijdt onder mijn arm door en legt zich op mijn rug. Ik voel zijn vingers zoeken, en dan, de zachte klik van de sluiting van mijn beha die loskomt. De plotselinge vrijheid, de wetenschap dat er nu alleen nog een laagje stof tussen zijn huid en de mijne is, maakt me duizelig.
Ik maak een klein, kermend geluidje tegen zijn lippen. Als reactie wordt zijn aanraking stoutmoediger. Zijn hand glijdt onder mijn arm door en legt zich op mijn rug. Ik voel zijn vingers zoeken, en dan, de zachte klik van de sluiting van mijn beha die loskomt. De plotselinge vrijheid, de wetenschap dat er nu alleen nog een laagje stof tussen zijn huid en de mijne is, maakt me duizelig. Zijn handen verlaten mijn rug en beginnen een trage, zinderende reis naar voren. Ik voel de opgeschoven stof van mijn beha, en dan… de overweldigende sensatie van zijn warme, volle handpalmen die mijn borsten voor het eerst omsluiten. Ik hap naar adem, een geluidloos, geschokt geluid, en mijn rug kromt zich instinctief, mezelf nog dieper in zijn aanraking duwend, zoekend naar meer. Zijn duimen vinden de harde, gevoelige puntjes van mijn tepels en tekenen langzame, martelende cirkeltjes. Een diepe, onwillekeurige kreun ontsnapt aan mijn keel, een geluid van pure overgave en onversneden lust. Zijn lippen verlaten de mijne en vinden de gevoelige huid van mijn nek. “Leen,” hijgt hij, zijn stem is schor en onherkenbaar.
Mijn eigen handen zijn niet langer stil. Ze glijden van zijn nek naar beneden, over zijn borstkas, en ik voel het snelle, krachtige gebonk van zijn hart. Lager, over de harde spieren van zijn buik. Mijn vingers strijken over de koude, metalen knoop van zijn jeans, en ik hoor zijn scherpe, hijgende ademteug als antwoord.
Op dat moment sterft de muziek van de film weg. De aftiteling is bijna voorbij. Een paar mensen in de zaal staan al op. De harde realiteit begint onze bubbel binnen te dringen. Met een laatste, diepe, gefrustreerde kus trekken we ons terug. We zitten hijgend in onze stoelen, onze kleren verkreukeld, onze lippen gezwollen. We kijken elkaar aan in het halfduister, en de belofte van wat er nog moet komen hangt zwaar en elektrisch tussen ons in. De lichten in de zaal gaan aan, fel en onvergeeflijk. Het spel is voorbij. Voor nu.
De fietstocht naar huis is een stille, geladen aangelegenheid. We zeggen niets. We hoeven niets te zeggen. De stilte is niet ongemakkelijk; ze is dik van de spanning, van de onuitgesproken belofte van wat er in de cinema is begonnen. We fietsen dicht naast elkaar, onze handen strijken af en toe langs elkaar, en elke toevallige aanraking is een elektrische schok die door me heen trekt. De koele avondlucht op mijn gloeiende wangen is het enige wat me eraan herinnert dat de wereld buiten ons nog bestaat.
Wanneer we voor mijn huis staan, frummel ik met trillende vingers de sleutel in het slot. Het geluid van de opengaande deur klinkt ongewoon luid in de stille straat. Ik stap naar binnen, en Carl volgt me, zijn aanwezigheid is een warme, zinderende schaduw in mijn rug. De deur klikt zachtjes in het slot achter ons. De stilte van het huis is absoluut, alleen doorbroken door het geluid van onze eigen, snelle ademhaling en het luide, onregelmatige gebonk van mijn hart. Hij draait me in de schemering van de gang naar zich toe. Er zijn geen woorden nodig. De vraag brandt in zijn donkere ogen, en het antwoord moet in de mijne te lezen zijn. Hij kust me opnieuw. De kus is niet langer de speelse, ontdekkende kus van in de cinema. Dit is anders. Dit is een hongerige, wanhopige kus, alsof we allebei te lang hebben gewacht. Hij duwt me zachtjes tegen de muur, zijn lichaam een warme, harde barrière tegen het mijne.
“Kom je mee naar mijn kamer?” fluistert ik. Mijn stem is een schorre, bijna onherkenbare klank.
“Ja,” fluistert hij terug.
En zonder nog een woord te zeggen, pak ik zijn hand en leid ik hem de trap op, de duisternis in. We proberen zo stil als mogelijk te zijn, elke trede is een potentieel verraad. De oude houten planken, die overdag zo vertrouwd kraken, zijn nu een mijnenveld van geluid in de stille avond. Ik ga voor, mijn hand stevig in de zijne geklemd. Bovenaan de trap houden we even stil. Een dun streepje licht ontsnapt onder de deur van de kamer van mijn ouders. Ik hoor het gedempte, onverstaanbare geluid van de televisie. Ze zijn wakker. Mijn hart bonst in mijn keel, een holle, panische dreun. Ik leg een vinger op mijn lippen en kijk hem met grote ogen aan. Hij knikt, en ik zie aan de gespannen trek om zijn mond dat hij de inzet van dit spelletje begrijpt. Dit is niet zomaar naar mijn kamer gaan. Dit is een grens overschrijden, een geheime, stille daad van rebellie.
Op mijn tenen, mijn adem ingehouden, sluip ik langs de deur. Mijn lichaam is stijf van de spanning. Carl volgt me, zijn bewegingen zijn verrassend geruisloos. We zijn partners in crime, verenigd in een complot tegen de onwetende wereld van de volwassenen. Plotseling, van net aan de andere kant van de dunne houten deur, klinkt de stem van mijn moeder, zo helder en dichtbij dat ik ineenkrimp. “Leen? Ben je nu pas thuis?” We bevriezen. Ik voel hoe Carl naast me verstijft, zijn hand knijpt pijnlijk hard in de mijne. Ik zie zijn ogen groot worden in de schemering, vol pure, onvervalste paniek. We zijn gevangen. Hier, op de meest kwetsbare plek in het hele huis. Ik kijk Carl met wijd opengesperde ogen aan. Ik moet iets doen. Snel. Ik adem diep in en probeer zo normaal en nonchalant mogelijk te klinken. “Ja, ma! Ik ben net terug! Ik ga direct slapen!”
Mijn stem klinkt vreemd en gespannen in mijn eigen oren. We wachten, roerloos, onze adem ingehouden. Het voelt als een eeuwigheid. Dan horen we mijn moeder iets onverstaanbaars zeggen, en het geluid van de televisie wordt weer iets luider. Het gevaar lijkt, voor nu, geweken. We kijken elkaar aan, een blik van gedeelde, hysterische opluchting. Snel open ik mijn slaapkamerdeur en trek ik Carl snel naar binnen. Ik sluit de deur achter ons, het zachte klikje van het slot is het mooiste geluid dat ik ooit heb gehoord. We leunen met onze ruggen tegen de deur, hijgend in de duisternis, en dan barsten we allebei uit in een stille, onderdrukte lach, een pure ontlading van adrenaline en opwinding. We hebben het gehaald. We zijn alleen. En de hele nacht ligt nog voor ons.
De lach sterft weg in de intieme stilte van mijn slaapkamer. De deur is dicht, de wereld buitengesloten. Het enige licht is de zachte, zilveren gloed van de maan die door mijn raam valt en de kamer in lange, mysterieuze schaduwen hult. We staan tegenover elkaar, de adrenaline van onze heimelijke tocht maakt langzaam plaats voor een andere, veel zwaardere en diepere spanning. Mijn hart bonst een wild, onregelmatig ritme tegen mijn ribben. Ik kijk naar hem, zoekend naar een teken van twijfel, maar zijn ogen zijn donker en vol van een onwrikbare, aanbiddende aandacht. En in die blik vind ik de moed die ik nodig heb. Langzaam, mijn handen trillen een beetje, grijp ik de zoom van mijn trui en trek ik hem over mijn hoofd. De koele lucht in de kamer prikkelt mijn blote huid. Ik laat de trui op de grond vallen. Dan, met mijn blik nog steeds vastgehaakt in de zijne, maak ik de knoop van mijn jeans los. De rits maakt een zacht, sissend geluid in de stilte. Ik duw de stof over mijn heupen, trap uit mijn schoenen, en sta uiteindelijk voor hem, alleen in mijn ondergoed.
Carl kijkt me met open mond aan. Hij ademt niet eens. Zijn blik is niet begerig of hongerig; het is er een van pure, onvervalste bewondering. Alsof hij naar een kunstwerk kijkt, iets zeldzaams en kostbaars. Hij aanbidt me. En onder die blik voel ik al mijn onzekerheden, al mijn angsten over deukjes en rondingen, wegsmelten als sneeuw voor de zon. Ik voel me, in al mijn onvolmaaktheid, volmaakt mooi.
Geïnspireerd door mijn moed, kleedt hij zich ook uit, zijn bewegingen zijn sneller, zekerder. Een paar seconden later is de afstand tussen ons verdwenen en kruipt hij met mij het bed in. Zijn lichaam tegen het mijne voelt heerlijk. Een overweldigende sensatie van warmte, van blote huid op blote huid. Het voelt juist. Het voelt als thuiskomen. We kussen, diep en langzaam, een verkenning zonder woorden. Zijn handen strelen over mijn rug, mijn heupen, mijn dijen. Mijn eigen handen dwalen over zijn borstkas, zijn armen, en ik geniet van de harde spieren onder zijn zachte huid.
Elke aanraking, elke kus, bouwt de spanning verder op. De hitte tussen ons wordt een laaiend vuur. Ik wil meer. Mijn lichaam schreeuwt om meer. Maar dan kraakt de bedveer, een luid, protesterend geluid in de stille nacht. We verstijven allebei onmiddellijk, onze oren gespitst, luisterend naar elk geluid uit de gang, naar een teken dat mijn ouders ons gehoord hebben. We durven niet verder te gaan. We beseffen dat elke meer gepassioneerde beweging te veel lawaai zou maken. En dus verandert onze vrijpartij in iets anders. Iets stillers, maar misschien nog intiemers. Het wordt een spel van ingehouden adem, van gefluisterde woordjes tegen elkaars huid, van tergend langzame strelingen die net op de rand van de stilte balanceren. De frustratie van het niet verder kunnen gaan, mengt zich met de opwinding van het geheim, van het gevaar, en het creëert een ondraaglijk, heerlijk soort spanning.
Twee uur later, die voelen als tien minuten, kijkt hij met een spijtige blik naar de oplichtende cijfers op mijn wekker. “Ik moet gaan,” fluistert hij. We mogen niet het risico nemen dat iemand dit ontdekt. De gedachte alleen al aan mijn moeders gezicht als ze hem morgenvroeg uit mijn kamer zou zien komen, is genoeg om een koude rilling over mijn rug te jagen. Met een laatste, diepe, beloftevolle kus glijdt hij uit bed. Hij kleedt zich zwijgend aan in het donker. Bij de deur kust hij me nog een keer, een snelle, heimelijke kus. En dan is hij weg, een stille schaduw die verdwijnt in de nacht. Ik kruip terug in bed, in de lakens die nog naar hem ruiken, en de warmte waar zijn lichaam net nog lag. En ik glimlach in het donker, vol van een nieuw, geheim, en heerlijk soort verlangen.
De dag erna voelt alles onwennig, maar op een totaal andere manier dan na een ruzie. Het is de geladen, bijna elektrische stilte van twee mensen die elkaar op een nieuwe, diepere laag hebben leren kennen. Tijdens de middagpauze zitten we op ‘ons’ bankje, een beetje verder weg van de drukte, maar er is een onzichtbare afstand tussen ons. Ik durf Carl nauwelijks aan te kijken, bang voor wat ik in zijn ogen zal zien. Spijt? Ongemak? Mijn gedachten zijn een chaos. De herinneringen aan gisteravond zijn een warme, zinderende gloed in mijn buik. De duisternis van mijn kamer, de zachtheid van de lakens, het gevoel van zijn blote huid tegen de mijne. Het was perfect. Maar nu, in het harde, onvergeeflijke daglicht van de school, voelt het plotseling roekeloos. Kwetsbaar. Een diepe, knagende onzekerheid overvalt me.
De vraag ontsnapt voor ik hem kan tegenhouden, een zachte, bijna timide fluistering.
“Van welke Leen hou je nu het meest?”
Hij draait zijn hoofd en kijkt me verward aan. “Hoe bedoel je?”
Ik slik en dwing mezelf om door te gaan, om de vraag die me kwelt hardop te stellen. “De Leen die risico’s neemt en je meeneemt naar haar kamer… of de oude Leen, die in de cinema je hand al zou hebben weggeduwd?”
Hij kijkt me lang aan, een serieuze, peinzende blik in zijn ogen. Hij denkt echt na over het antwoord, en dat maakt me nog nerveuzer.
“Dat is het hem juist, Leen,” zegt hij uiteindelijk, zijn stem is zacht. “Er zijn geen twee Leens.”
Hij schuift dichterbij en pakt mijn hand. “Ik viel voor het meisje dat in haar eentje een boek zat te lezen op een bankje. Het meisje dat zo in haar eigen wereld zat dat het leek alsof niemand haar echt kon raken. Die Leen vond ik speciaal.”
Zijn duim streelt zachtjes over mijn knokkels. “Maar de Leen die me gisteravond aankeek in de duisternis van haar kamer en besloot me te vertrouwen… de Leen die me meeneemt naar haar bed… verdomme, Leen. Die maakt me helemaal gek. Op de best mogelijke manier.” Hij trekt me zachtjes dichterbij, zijn voorhoofd tegen het mijne. Hij zucht diep, een geluid vol onuitgesproken frustratie en spijt. “Eerlijk? Op dat feestje was ik doodsbang. Ik zag je veranderen en ik herkende je niet meer. Ik dacht dat ik je aan het verliezen was.” Zijn bekentenis verrast me. “Niet aan een andere jongen,” vervolgt hij, “maar aan… haar. Ik was bang dat het Eva was die je veranderde. Dat je haar kille, harde spelletjes begon te spelen om erbij te horen.” Hij trekt een beetje terug, zodat hij me recht in de ogen kan kijken. “Maar gisteravond, in jouw kamer, toen je me aankeek… dat was geen spelletje. Dat was puur jij. De Leen die risico’s durft te nemen, niet om indruk te maken op anderen, maar omdat ze mij vertrouwt.” Hij glimlacht, een mix van bewondering en verlangen. “En die Leen… die vind ik misschien nog wel opwindender.”
Hij kust me zachtjes. “Dus van welke Leen ik hou? Ik hou van allebei. Want het is dezelfde persoon.” Hij trekt een beetje terug en kijkt me diep in de ogen. “Het is gewoon… jij.”
- - -
Wil jij de Leen achter dit verhaal leren kennen? abonneer je dan op mijn nieuwsbrief door mij een mail te sturen. Mijn emailadres vind je op mijn profielpagina.
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10